Om
||IHDEREM
ZATERDAG 9 JULI 1932
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
cuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitlllilliliülilillllliiiiiiiiiliiiiiiiiitiiiiiiiliiiiiiiiilltflliiiiiHliiir?
CORRESPONDENTIE.
Mimi te Noordwijk. Zoo Mimi,
vind jij het muziekstukje van verleden
week zoo echt fijn. En kun je 'het goed op
de piano spelen! Wel, dat doet me pleizier
èn voor den heer v: Kooten èn voor Litta.
En om je nu nog eens pleizier te doen en
alle versjes voor „De eerste H. Communie"
van Litta van Elzen te geven, laat ik ze
hier volgen.
DE EERSTE H. COMMUNIE
van Litta.
Toen Je sus dezen morgen
Kwam binnen in uw woon,
Toen heeft Hij daar gezeteld,
Als Koning op Zijn troon.
Gij waart toen zoo gelukkig,
Want Jesus is uw Vrind
Gij prevelde toen zachtjes
Hoe teeder gij Hem mint.
En in uw hartje klonk toen
Zijn stemme zacht en zoet
Hij vroeg u Hem te minnen
Te blijven braaf en goed.
Gij hebt met zooveel liefde
Uw hart Hem toevertrouwd
En al uw vuur'ge wensohen
Geheel voor Hem ontvouwd.
En wil dan nu ook 1
Ontrouw zijn aan uw woord;
Houd Jesus in uw harte,
In reinheid ongestoord.
Ziezoo! Hier zijn nu de gevraagde vers
jes! Leer ze van buiten Mimi! En als
broertje zijn eerste H. Communie het vol
gend jaar doet, zing dan voor hem dit
stukje eens voor en ik wed, dat èn vader
èn moeder èn klein broertje in de wolken
zullen zijn! Dag Mimi! Groet ook je ouders
van me!
Theo en Gerard Plasmeijer,
Oud-Ad e. Jullie zult wel verwon
derd zijn dat de „Lenteliedjes" nog niet
geplaatst weiden., maar., eerstens zijn
we nu al te ver in den zomer, en zou ik ze
bewaren voor later maarWat Theo
schrijft over „Alles herleeft!" was heel
mooi als hij 25 jaar oud was en dan het
zelf gemaakt had; en het lentenlied van
Gerard is ook zóó mooi en zoo diep van ge
dachten, dat ik Gerardje veertien dagen
tijd geeft om te verstaan wat zijn laatste
vers is. Luistert:
Ik las het lied; een gouden licht
des Meiën klonk in 't winteruur.
De Lente bloeide uit het oude licht,
Verlicht met miniatuur!
Wie van u allen, kan dit eens in gewoon
Hollandsoh zeggen. Neen Neefjes, wat in
gestuurd wordt, moet eigen werk zijn, of de
bron moet verteld worden, waaruit men
die gedachten putte.
Dag Neefjes! Groetjes thuis.
Aan anderen!
De versjes, die nu nog over zijn „De
Lente" bewaar ik. We zijn nu in den tijd
al te ver gevorderd, om nog dergelijke stuk
jes te plaatsen. We moeten nu gaan spre
ken over „De Zomer" en straks over „De
Herfst".
En 'hierbij zullen we de correspondentie
afsluiten.
Nu zullen we nog een enkel woord zeg
gen, over den wedstrijd.
Het is pas 3 Juli, nu ik dit schrijf en
kan ik dus nog niet het juiste getal der
deelnemers meedeelen. Maar dit weet ik
wel. Ik ben tevreden; tevreden nu reeds.
Tevreden over het aantal voor A. en B., te
vreden ook over de deelnemers aan afd. C.
Mooie versjes en leuke verhalen en goede
opstellen, heb ik bij tientallen nu reeds
ontvangen. Alles wat goed is, wordt ge
plaatst. Ik bedank jullie reeds bij voorbaat
voor uwe deelname.
De volgende week kom ik met preciev
getallen en vandaag over veertien dagen
hebben we den uitslag.
Tot Zaterdag.
Jullie liefhebbende
Oom Wim.
BIJ EEN ZIEK KINDJE
Ingezonden door Mina Plasmeijer.
Wat zaligheid ligt er besloten
In de oogjes van 't lachende kind,
Als moeder het wiegt op haar armen
Zichzelve in het kindje hervindt.
Wat droefnis komt er gestoken
Als 'n zwaard in het moederlijk hart,
Als de laöh van het kind is verdwenen
Voor ziekelijk kreunen van smart
Wat angst waart er rondom het bedje,
Waar ziekte het kindeke kwelt,
De moeder zit peinzend verslagen,
Wat onheil de toekomst haar spelt!
Zij ziet reeds den Engel der lichten
Zich buigen naar 't dierbare pand,
Om '.t bloemke, het blanke, te plukken
Als sieraad voor 't Engelenland.
Zij hoort reeds den oproep des Heeren,
Tot 't bruidje zoo vlekkeloos rein:
Te komen ter eeuwige Bruiloft
Om altijd gelukkig te zijn.
Zij worstelt met God en den Engel
Om 't Bruidje, de vrucht van haar schoot
Smeekt innig, de handen geheven,
Den Heerscher van Leven en Dood.
Uw bede, o moeder, was machtig
De hand van den Engel viel neer;
Gods Vaderhart liet zich erbarmen
En schonk u het kindeke weer.
Ten tweede male gaaft gij uw kleine
Het leven door vruchtbaar gebed;
Gods stemme och klonk op uw bede
Geloof heeft uw kindje gered.
Dit is geen eigen werk, maar ik plaats
het, omdat ik het ook mooi vind en het
voor ons „Hoekje" geschikt is.
Oom Wim.
„ONTMASKERD"
door 'n H. B. S.'er.
XXXV.
Vervolgens bevestigde de een de touwen
aan de ringen, en bond John, die aan de
beenen, een touw eenige malen over de
borst gehaald, de armen werd hem achter
over getrokken, waarop ook deze werden
gebonden.
Daarop haalde de bandiet hem nog een
touw onder de kin heen, zoodat, zoodra
de trein passeerde, hem die over de beide
beenen en over den hals moest rijden,
zoodat hij onmiddellijk moest gedood wor
den. De andere bandiet hield hem met zijn
revolver in bedwang.
Zoodra zij hem stevig op de rails ge
bonden hadden, sprak de eene.
Zoo, en nu kunnen wij wel gaan,
voor het overige zal de sneltrein wel zor
gen. Nu, meneer Daron, pleizierige aftocht
naar de.. Zij liepen weg van John.
Een vreeselijke doodsangst greep John
aan, nog tien minuten, en hij was sterk
gebonden.
Om hulp roepen kon hij niet, daar zij
hem een prop in den mond hadden ge
duwd.
Hij probeerde met rukken de touwen
wat losser te maken, daar hij bijna geen
adem halen kon.
Toch gelukte het hem na vijf minuten
met inspanning van alle krachten gewor
steld te hebben de touwen iets losser te
maken. Hij rukte, nog drie minuten en de
sneltrein zou hem vermorzelen. En weer
maakte een vreeselijke doodsangst zich van
hem meester, Toch begon het touw dat ze
hem aan de voeten hadden gebonden iets
te verschuiven, ook kon hij zijn hoofd iets
verdraaien. Zoo lag hij nog even te ruk
ken met zijn handen, toen hij in de verte
de lantaarns van de lomotief van den snel
trein gewaar werd. Het koude zweet brak
hem uit. Met inspanning begon hij zijn
borst met rukken op te lichten, nog een
goede ruk en zijn borst had hij vrij, zoodat
hij nu zijn beenen vrijer kon bewegen. De
trein was nu op vijftig meter afstand ge
naderd. Het zweet droop hem van het
lichaam. Nog dertig meterDe trein
was nu op tien meter afstand genaderd.
Of het nu door den vreeselijken doods
angst of door zijn gespierd lichaam
kwam, heeft John nooit begrepen.
Net was de trein of vijf meter afstand
genaderd, toen John met een zoo gewel
digen ruk aan de pinnen trok waaraan zijn
beenen gebonden waren, dat deze met een
ruk uit den grond vlogen.
Met een zwaai was hij buiten de rails.
Een kwart seconde later vloog de zware
locomotief John voorbij. Eenige oogenblik-
ken later was de trein voorbij. Opstaan
kon John Doran echter niet, daar zijn han
den nog aan de pinnen bevestigd waren.
Doch na eenige flinke rukken waren zijn
handen ook vrij.
Even later stond hij in zijn vest aan den
kant van de spoorlijn. Hij was kletsnat van
het zweet. Hij liep weg van de plaats des
onheils, de straat op, doch nergens in de
buurt was een taxi te bekennen. John liep
de straat op doch alles was ledig, dus be
gon hij maar in zijn vest op huis aan te
wandelen. Zoo liep hij vier straten door,
toen hij een taxi zag, aankomen.
(Wordt vervolgd.)
TROTSCHE POES
door Al ie van Werkhoven.
Anske wil de poes aankleeden
Met de sokjes van de pop.
Met de mooiste poppenjurk
En het beste hoedje op.
Maar de poes kan 't niet g^
Zoo'n onnoozele pop te zijn,
Is haar poeseneer te na, hoor
En ze sist, is vol venijn.
Juist als Anske wil genieten
Poes, nu ben je prachtig, zeg!
Schudt ze alles om zich henen
En holt in een vaartje weg
MARIA HELPT
door Rika Slingerland.
Bij een houthakker was het treurig ge
steld. Zijn vrouw lag ziek te bed en zijn
kinderen waren zwak. Ze waren naar
school en de houthakker was naar zijn baas
gegaan. Toen hij daar kwam, zei deze, dat
de houthakker binnen vier dagen dertig
boomen moest omkappen. De houthakker
werd doodsbenauwd, want de baron, dat
was zijn baas, had gezegd, als hij niet klaar
was binnen vier dagen, dan werd hij het
huis uitgezet. De houthakker ging eerst
naar huis om het aan zijn vrouw te vertel
len. Toen ze het gehoord had, zei ze op
eens tegen haar man: „Kom laten we
samen een rozenhoedje bidden, dan zal
Maria wel te helpen. Ze deden het en wel
dra ging de houthakker welgemoed op stap
Maar toen hij aan het hakken was, hoor
de hij opeens een zacht gekreun. Hij gooi
de zijn bijl op den grond en ging op het
gekreun af. Ert daar zag hij op den grond
de baron liggen. Hij raapte hem op en
droeg hem naar huis. Toen de barones al
les gehoord had, waar de houthakker hem
gevonden had, werd ze bevreesd, en ze bleef
bij haar man totdat hij weer bij gekomen
was. Toen vertelde hij alles, hij wou gaan
kijken of de houthakker al bezig was.
Maar hij had niet gemerkt dat er een dik
ke wortel van een boom uit den grond stak.
Maar zei hij, het is mijn eigen schuld, en
toen vertelde hij wat des houthakker moest
doen. Maar zei hij, omdat de houthakker
mijn leven beteren. En 't was ook zoo, want
knecht en geen houthakker meer, en ik zal
mij leven beteren. En 't was ook zoo, want
voortaan hoefde het huisgezin geen hon
ger meer te lijden. En daarom waren zij
Maria zeer dankbaar. Zoo zien we weer,
dat niemand Maria tevergeefs om hulp
vraagt en aanroept.
ALS GROOTMOE VERTELT
door Jopie Hoolmans*)
't Was Zaterdagavond, in December.
Het vroor dat 't. kraakte en het sneeuwde
geweldig. Evenals andere Zaterdagavonden
zouden we naar Grootmoe gaan. Die kon
altijd zoo fijn vertellen. Vader ging de slee
afhalen, die dit jaar pas voor het eerst
dienst deed. Met onze ijstruien aan en de
mutsen goed over de ooren getrokken,
stapten we in de slee, en vooruit jongens
daar ging ie. Vader had een aardig vrach
tje aan ons. Toen we een half uurtje op
weg waren kwamen we bij het huis van
grootmoe. Vader duwde het tuinhekje open
en belde aan. Louis de meid deed de deur
open. „Goedenavond Mijnheer, dag kinde
ren. Oma zit al spannend op jullie te wach
ten". Louis deed onze mantels uit en bracht
de slee naar het tuinhuis.
We sprongen de wannè kamer binnen.
„Dag Oma", riepen we. „Ha, lieve kdnders
zijn jullie daar weer".
Oma riep Louis uit de keuken en fluis
terde haar iets in het oor. Even later kwam
Louis terug met voor ieder een groote
stroopsoldaat. He, daar hielden we juist
zoo van. „Hé, oma", zei m'n zusje, „u moet
eens iets vertellen van vroeger, toen u nog
op school was." „Ja", zei oma, „dat zal ik
eens doen." En oma begon. Toen ik als
kind nog naar school ging, was ik met m'n
twee vriendinnetjes er altijd op uit, katte-
kwaad uit te halen. Zoo hadden we een
keer, toen de juffrouw weg was een speld
in de zitting van de stoel gestoken. Met de
punt omhoog. Toen de juffrouw in de klas
kwam en op de stoel ging zitten riep ze
heel hard auw. We konden onzen lach
bijna niet in houden. Toen de juffrouw
vroeg wie het gedaan had, hielden we ons
allen natuurlijk onnoozel.
Op een andere keer was ik met mijn
twee vriendinnetjes uit school gebleven,
om bloemen te gaan plukken. Natuurlijk j
ging er de volgende dag een groote brief
naar m'n moeder, waarom of ik niet op
school was geweest. Ja, nu moest ik alles
vertellen en kreeg ik een geducht standje.
„Och, grootmoe, wat was u vroeger dan
stout".
„Ja, kinderen, ik was braaf ondeugend".
„Zoo kinderen", zei grootmoe, ,,'t Is tijd
om naar huis te gaan. De rest bewaar ik
voor de volgende week". Grootmoe riep
Louis, die ons aan moest kleeden. Toen we
in de gang waren, riepen we: „Dag oma,
tot volgende week." En nu ging 't weer
naar huis. Hé, de terugweg was lang zoo
prettig niet als toen we gingen.
En toen we weer thuis gekomen waren
moesten we meteen onder de wol.
Wat hier Oma vertelt is zoo dom en
onnadenkend, dat ik niet hoop dat een van
jullie, die flauwe grapjes na zal volgen.
De streek met die speld is gevaarlijk tevns.
Oom- Wim.
HET GESTOLEN PRINSJE
door Mien Mathot.
Jaren geleden leefde er in een ver land
een koning, een koningin en een prinsje,
dat Adelbert heette. De koning en de ko
ningin werden door het volk bemind, want
zij waren, lieve, brave menschen. Het
prinsje was ook een lief ventje en dikwijls
speelde hij met de zoontjes van de men
schen, die aan het hof waren. Doch dit
geluk zou hen spoedig ontroofd worden
want op een nacht toen ze allen sliepen
hoorden de koning en de koningin een ge
ritsel, en toen ze opkeken zagen ze een
leelijke oude vrouw staan. Het was de
heks uit het bosch. Zij stond bij het bedje
van Adelbert en wilde hem eruit halen.
Nu wilde de koning er naar toe gaan,
maar de heks kwam naar hem toe, strooide
wat tooverpoeder over de hoofden der
koning en koningin, zoodat deze in een
diepen slaap vielen. Nu nam de heks het
kind mee naar het bosch en legde het in
haar hut, die heelemaal tusschen de rot
sen lag. Toen het prinsje den volgenden
morgen wakker werd, begon hen vreeselijk
te schreien. Dóór het geschrei kwam de
heks aangeloopen en zei tegen Adelbert:
„Mijn knecht is een heele brave man en
die is nu voedsel voor ons gaan halen.
Hier is een flesch wijn en wat brood, geef
dat aan hem, als hij terugkomt, ga jij hier
nu maar wat spelen dan ga ik even weg".
„Och, lieve vrouw", schreide het knaapje
„laat mij toch naar mijn vader en moeder
gaan." „Wat", zei de heks, „wil je nu wel
eens gauw je mond houden anders veran
der ik je nog in een raaf". „O, neen, o
neen, doe dat niet, doe dat niet", smeekte
het prinsje.
Nu ging de heks naar binnen, bestreek
zich met wat poeder en even later veran
derde ze in een kraai en vloog krassend
het bosch in.
Toen de koning en de koningin den vol
genden morgen wakker werden, en het bed
je leeg zagen, herinnerden ze zich weer
alles van dien nacht.
Bedroefd aten ze hun ontbijt en ver
telden daarna wat er dien nacht was ge
beurd. Alle menschen die dit hoorden,
werden bedroefd en de knaapjes met wien
het prinsje altijd speelde, zeiden, dat zij
het prinsje op wilden gaan zoeken. De
koning liet hen bij zich ontbieden en vroeg
hun of zij het prinsje op wilden gaan zoe
ken. „Ja, heer koning", riepen de knaap
jes als uit één mond. Toen sprak de ko
ning, gaan jullie maar, maar voordat ik
jullie laat vertrekken, zal ik jullie eerst
den zegen geven.
Hierop zegende de vorst de kinderen en
deze vertrokken.
Eerst liepen ze den tuin door en daarna
het bosch in, toen zij een eindje geloopen
hadden, hoorden ze muziek en toen zij
gingen kijken, zagen zij dat de kabouters
aan het feest vieren waren. Eerst schrok
ken de kaboutertjes maar toe ze zagen dat
het hun vriendjes waren, kwamen ze naar
hun toe en zeiden, gaan jullie mee feest
vieren, onze koning regeert vandaag 50
jaar. „O, neen", zeiden nu de knaapjes,
„wij gaan het prinsje zoeken, het is van
nacht door de heks meegenomen."
„Och, is ons lief prinsje meegenomen,"
vroegen de kaboutertjes, „maar dan gaan
wij mee hem opzoeken". Het feest was
ineens voorbij en droevig gingen ze mee
op zoek.
Nadat de heks vertrokken was, ging het
prinsje droevig op een der rotsblokken zit
ten. Opeens schrok hij, wat was dat voor
iemand die daar aankwam, zou dat de
knecht van de heks wezen.
Hij kwam regelrecht op het prinsje aan
en het prinsje werd bang, wat zag die man
eruit 't leek de duivel wel in eigen persoon.
Het prinsje kwam naar hem toe en vroeg
of hij de knecht van de heks was. „Ja", zei
de knecht. Nu gaf hij de knecht de fles-
sohen wijn en het brood en ging daarna
weer droevig op de steen zitten. Nadat
de knecht gegeten had, viel hij in een
diepen slaap. Even later kwam de heks
thuis, veranderde zich weer en ging daar
na met het prinsje eten, na het eten ver
anderde ze zich weer in een kraai en vloog
weer het bosch in.
De kaboutertjes waren lenig en drongen
overal makkelijk door het kreupelhout
heen, maar de knaapjes konden dat niet;
zij waren veel grooter en konden dus
overal niet zoo goed doorheen.
Eén kaboutertje, dat voortdurend voor
aan geloopen had, kwam ineens vroolijk
terug en zei dat hij de hut van de heks ge
zien had en ook het prinsje.
Na deze tijding waren allen weer in een
blijde stemming. Toen zij zoo ongeveer
een kwartier geloopen hadden, zei het ka
boutertje dat ze hier halt moesten houden,
want dat daar het hutje lag. En werkelijk
daar zagen ze de hut en daarvoor, nog
steeds op het rotsblok gezeten, het prinsje.
Het kleine kaboutertje klom nu voorzich
tig naar beneden en ging naar het prinsje
toe en zei tegen hem: „Je vriendjes en
de kaboutertjes zijn naar je op zoek ge
weest, en we hebben je eindelijk gevonden
Nu moet je net doen of je er niets vanaf
weet, dan zullen we je op een gunstig
oogenblik verlpssen." Toen het prinsje dit
hoorde had hij wel van vreugde willen
dansen. Maar het kaboutertje weerhield
hem en zei: „wees nu toch kalm anders
kunnen we je niet verlossen. Net toen het
kaboutertje weg was, kwam de heks terug
en toen zij zag dat de knecht nog sliep,
maakte zij hem wakker en gingen geza
menlijk zitten eten. Onder het eten ver
telde zij ook, dat wanneer zij een gil gaf,
die over de geheele aarde weerklonk zij
zou sterven, op hetzelfde oogenblik. Na
het eten vertrok zij weer om eenig voedsel
te halen en de knecht ging ook even weg.
Toen de kaboutertjes dat zagen kwamen
er een paar naar beneden, deden in den
wijn van den knecht wat slaappoeder en
vertrokken daarna weer. Even later kwam
de knecht terug deze dronk de wijn en
ging daarna slapen.
Nu kwam ook de heks terug en daar
haar neus vreeselijk kriebelde (De heks
had een neus, die tot op den grond hing)
stak zij deze in het water, doch daar op
eens kwam er een schildpad aan die haar
neus vasthield en net zoolang trok, tot zij
een gil gaf die over de geheele aarde weer
klonk en zij dood neerviel. Toen het prins
je dit zag liep hij zoo vlug hij kon naar
boven en vertelde het aan de kaboutertjes
deze namen e en-mes en sneden ook den
knecht het hoofd af. De heks begroeven
zij in de rotsen. Heel vroolijk namen zij het
prinsje in hun midden en gingen naar het
paleis terug. Daar was het vol vreugde,
toen zij zagen dat het prinsje gevonden
was, en den geheelen dag was het feest,
's Middags gingen ze in optocht naar de
hut van de heks en boven het graf van de
heks werd een lange ijzeren neus gezet.
De koning, de koningin en het prinsje leef
den daarna nog vele jaren gelukkig.
(Voor de kleinen).
VERDWAALD
door Marietje v. d. Slot
Er was eens 'n jongetje en 'n meisje,
Corrie en Piet heetten ze. Ze woonden aan
den zoom van een groot bosch. Op een keer
in de schoonmaak gingen ze naar het bosch
om boschbessen te plukken. Ze hadden er
al een beetje, toen opeen® Piet riep:
„o Corrie kijk eens, wat veel staan er
hier!" „Ja", zei ze en ging er naar toe. Ze
gingen te ver en opeens stonden ze op een
open plek, hier waren ze nog nooit geweest.
Ze begonnen te huilen en wilden wegloopen.
Een vrouw greep hen. Die vrouw was een
zigeunerin. Ze moesten mee naar haar
woonwagen. Ze kregen wat water en brood
en moesten al naar bed. Bed? 't Was geen
bed, alleen 'n paar stroozakken, daar
moesten ze op liggen. De vrouw zei: „En
probeer niet te senreeuwen, anders krijg je
Jn pak slaag". Ze gingen maar gauw -slapen
en zeide niets.
De zon scheen al door 't raampje. Daar
werden ze geroepen, ze gingen maar vlug
uit bed-. Toen ze bij de vrouw waren zei
ze: „Wij gaan gauw weg, hier kunnen wij
geen brood verdienen". 2e gingen heel ver,
Corrie en Piet wisten niet waar ze waren.
Zij moesten nu maar gaan bedelen. Toen
ze thuis kwamen, hadden ze 2 gulden bij
elkaar gebedeld. Ze moesten ook tooneel-
spelen, dat werd hun geleerd. Als ze het
niet goed deden, kregen ze met de zweep.
Thuis bij Corrie en Piet hadden ze nog
'n zusje, Marietje genaamd. Die moest voor
'haar gezondheid, veel reizen. Toen op een
keer Corrie en Piet al grooter en grooter
werden, gingen ze naar Antwerpen. Daar
werd ook tooneel gespeeld, natuurlijk ook
Corrie en Piet. Marietje en haar moeder
gingen er naar toe. Piet droeg altijd 'n
armband. Toen midden onder het tooneel-
stuk Moeder van haar plaats liep en naar
Piet ging en zei ::Bent u Piet?" Piet, die
zijn moeder kende, zei: „Cor is hier ook".
De moeder ging de politie roepen. De zigeu
ners waren gauw achter slot en grendel, en
Oor en Piet waren gered.
VRAGENBUS.
Vraag 372: Waar komt het woord
Hansworst vandaan? Wat heeft Hans te
maken met worst?
Antwoord: Ik denk dat Hans wel
worst zal gelust hebben, maar in dezen
naam heeft Hans in zooverre met Worst
te maken, dat Hans de voornaam was van
Worst, zooals jij Pieterse heet.
Hans Worst was de naam van een oude
Duitsche tooneelfiguur, die het eerst voor
komt in de Hollandsohe vertaling van
Brands blijspel „Narrensohiff" uit 1519.
Deze naam is te vergelijken met Jan
Klaassen.
Vraag 376: Vader zegt, „Mayonaise-
saus vind ik lekker, maar ik zou ze nog
lekkerder vinden, als ik wist waarom die
saus zoo heet. Wilt u dat vader eens uit
leggen?
Antwoord Dat zal ik en als vader
de saus nog fijner vindt, zooals ie zegt, ben
ik voor mijn moeite voldoende beloond.
Die saus heet zoo, omdat ze het eerst
werd opgediend ter gelegenheid van een
maaltijd die in 1756 gegeven werd ter vie
ring van de verovering der vesting Mahon,
de hoofdstad van het eiland Milorca, die
door de Franschen in dat jaar veroverd
werd. Die saus zou eigenlijk moeten hee-
ten, Mahonsche saus, en was het Arnhem
geweest, die de Franschen innamen, dan
had die bekende dik-vloeibare koude saus
Arnhemsche saus geheeten. Ik wensch va
derdubbel smakelijk eten.
Vraag 377 Waar komt de uitdruk
king vandaan „iemand de volle laag ge
ven."
Antwoord Die uitdrukking is, zoo
als je begrijpt, ontleend aan de krijgskun
de. Eigenlijk is een laag een rij kanon
nen op een oorlogsschip. De volle laag
geven, zou dan zijn tegelijk iemand be
schieten met a-lle kanonnen. Een stapje
verder: krijgt een haas de volle laag, als
de jager hem precies treft en wel zoo, dat
zoo weinig mogelijk kruit en lood langs
hem gaat en nog een stapje verder: iemand
met verwijten overstelpen of de volle laag
geven.
V raag 378 Moeder heeft veel last
van hoofdpijn: zij noemt dat Migraine. Is
dat Fransch?
Antwoord: Ja Jantje, dat is
Fransch en beteekent schele hoofdpijn,
maartoch is dit woord eigenlijk een
verbastering van het Grieksche woord, he-
mikrania", wat letterlijk vertaald; betee-
kent pijn van het halve hoofd. Je ziet,
moeder noemt deze hoofdpijn, die zioh tot
ééne zijde van het hoofd bepaald, zeer
juist „migraine".
Vraag 379 Mijnheer in school zegt
tegen mijn zuster „Mimosa". Wat betee-
kent dat?
Antwoord Zoo, zegt ie dat? Dat
vind je zuster zeker vleiend. Maar dat is
het heelemaal niet.
De Mimosa zijn zin- of voelplanten. Haar
bladeren en bloemen gaan dicht bij enkel
aanraken. Zij kunnen niets velen, zijn da
delijk geraakt enWaar blijft je zusje
nu, met dat mooie naampje?
Vraag 380 Wat beteekent op z'n
kivief zijn? Mijn zuster zou dat eens graag
I weten.
Antwoord Zoo Piet, heeft je zus
ter ook gezegd, hoe je dat vreemde woord,
schrijven moest. Kijk eens! De uitdrukking
is: op zijn qui vive zijn. Is een Fransohe
leger-uitdrukking. Een schildwacht be
speurt onraad en roept: qui vive! Dat is
weer een verkorting van y-a-t-il icd ame
qui vive! wat beteekent: is hier een le
vende ziel in de nabijheid. Begrepen?
(Wordt vervolgd).