V 0NZE OOR EflNDEREN EEN MOOI A B. C. ZATERDAG 30 APRIL 1932 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 ttinniitimtiuiiuiiiiiuuiiiuuiuiuiiiiuiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiimiiiiiiii: I Eiiiuiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiismiiimiiiimiiiiiiiimiiiiiumiiiiiiiiiiiirc Bij een. onzer tandartsen vond ik in de wachtkamer op tafel een alleraardigst ge kleurd prentenboekje, dat uitgegeven doorG. B. van Goor en Zonen te Den Haag, maar 85 cent kost. Zoo'n boekje moest eigenlijk in ieders bezit 'zijn, minder om het. boekje, dan wel om den inhoud. Het is eenA—BC over de Tanden. We hebben al ïu ons Hoekje gehad 'n ABC over Onze Kinderrubriek; ook al een over de Katholieke Radio en nu zullen we overtuigd als we zijn van het groote nut, dat ligt in het bijtijds verzorgen van onze tanden, dit A—B—C in zijn geheel laten afdrukken. Het. is jammer, dat ik die kleurige, fleurige grappige plaatjes er niet bij kan geven, dau ware dit a~t. nog interessanter. A—B—C over de Tanden, Uitgegeven door de Ned. Verceniging tot bestrijding van het tandbederf. Gedrukt door G. B. van Goor en Zonen, Den Haag. A is de Aandacht voor de tanden gevraagd, Opdat nooit of tc nimmer de kiespijn je plaagt. B is dc Borstel, zoowat vroeg als laat, Moet deze je steeds zijn een trouw kameraad. is Chocolade niet goed voor't gebit Indien ge tenminste geen borstel bezit. is het Draadje van zijde met was, Dat komt bij het reinigen zeer gced van pas. is de Eetzaal of liever de mond, Gebruik goed je tanden, dan blijft je gezond. is het Fruit, 't is zoo geurig en fijn En voor de landen een puik medicijn. is het Gaatje in tanden en kiezen '*t Moet gauw gevuld of ge zult ze verliezen. is de Hulp die ge spoedig moet vragen, Opdat gij U niet later zult moeten beklagen. is Ida, een erg domme meid, Nooit poetste ze tanden, wat heeft ze een spijt! is broer Jan, hij poetste steeds braaf, Heeft praohtige tanden zoo helder en gaaf. zijn de Kronen van kiezen en tanden, Van 2 tot 6 jaar zij er 20 voorhanden. is de Leeftijd van 6 tot 13 jaar, Dan wisselen de tanden zoo telkens een paar. is de Mond van een kind van 14 jaar, Met 28 tanden en kiezen zoowaar. is Nummer laatst, die verstandskies ook heet. Zijn ze alle 1 door, dan is 't zaakje compleet. is de Ouderdom, ja, dan raak je ze kwijt, Denk daar nog maar niet aan, dat duurt nog een tijd. is het Poetsen, vooral op en neer, En tusschenbeide ook eens heen en weer. is de Quaestie: je mond goed verzorgen, Doe het geregeld eiken avond en morgen. is dc Raad, die je nooit moet vergeten, Er altijd om denken: goed kauwen bij 't eten. is het Spoelen van keel en van mond. Na iederen maaltijd, dat is erg gezond. is de Tandarts, hij staat voor je klaar, Je mond te verzorgen, 't best ieder half jaar. is Jt Uiterlijk der tanden, glanzend en wit. En mooi in de rij; 't is een heerlijk bezit. de Vereeniging, die 't tandbederf bestrijdt, En die nu ook weer dit boekje verspreidt. is de Waarheid zoo vaak reeds bewezen, Voorkomen van pijn, gaat boven genezen. is 'n rare letter, waarvoor ik niets weet, Doet er niet toe, als je de rest niet vergeet. is de Yver, waarmee je moet probeeren, Dit ABC eens van buiten te leeren. is wat jc krijgt., als je ook trouw zult doen, Wat wij je raden, 't isvan moeder een Zoen. Tot nu toe zijn binnengekomen Lente e. d. van Oom W i m. - in verband met mijn vraag-bijdragen over: Dc 1. Bertus, Leiden met: 't Voorjaar (versje) 2. Lena Peschier, Xoordwijk met: De winter is voorbij (versje). 3 Annie van Diest, Sassenheim met: Mei, de maand van Maria (vers). -1 Cor van Diest: Sassenheim met: a. Voorjaarsstemming (opstel). b. Een natuurtafereel in het vóórjaar. 5 Theo v. <1. Wereld, Oud-Ade met: Welkom aan de Meimand (versje). 6 Gerard Plasmeijer, Oud-Ade met: Een Lentelied. 7 Mina Plasmeijer, Oud-Ade met Hetzieke kindje in het voorjaar. 8 Theo Plasmeijer, Oud-Ade, metAlles herleeft (vers). 9 Alyda Agterberg, Leiden, niet: Ziele zang en Ode aan de Lente. 10 Marijlje v. Seggelen, Oud-Ade, Zevenhuizen, met Een Meiliedje. 11 Si entje Verhaar. Oud-Ade, Zevenhuizen met: de Lente (Versje). 12 Wim Lagendijk, Alpken aan den Rijn met.: een opstel over De Lente. Voor deze week was geen pk moesten rustig blijven liggen." onze gewone Correspondentie. „De brieven Oom Wim. (Voor dc Grooten). EEN VACANTIEREIS door Henk van Denzen. Met mijn beenen liooger dan de plaats, waarop ik zit. 't hoofd achterover, mijn pijp in m'n mond, slaperig vastgehouden door m'n loome hand, en dit heele gevalle tje in 'n luien stoel, ziedaar mijn persoon tje. (Natuurlijk alleen in de vacantie!) Stomweg keek ik naar 'n eenzame vlieg, gonzend rond de lamp. 't Zonnetje trachtte door de dichtgetrokken zware overgordij nen te schijnen, en werkelijk kwamen er ook 2 of 3 brutale straaltjes op m'n suf gezicht. Geprikkeld sprong ik 'n eindje op zij en ging weer rustig zitten. De arme stoel kraakte, de stralen schenen naast me en vielen achter op 't. bonte vloerkleed. De vlieg zat kalm op de ballon van de lamp, mijn pijp was uit en lag nu rustig tussohen allerlei boeken en papierrommel (waar m'n zuster zooveel van houdt!!?), waa.r- tussohen ik een kwartier geleden zat te schrijven en te ciiferen voor Oom Wim met z'n raadsels. En ik moet zeggen: het was me gedeeltelijk gelukt. Gedeeltelijk zeg ik, want de rest was „hommeles". Afijn ik zat. of liever: ik lag, en voelde m'n hersens uiteenloopen, naar dit, naar dat, overal naar, en ik lag. Ik lag en dommel de in. De vlieg gaan te me met groote vliegen- oogen aan, mediteerend over dit zwak van de mensch. en vloog daarna brommend op m'n hoofd, waar hij weer door 'n nijdi ge hand verjaagd werd. Ik mafte dus, om 't zoo te zeggen. De lucht betrok. Plotseling kwam m'n broer binnen. Nou, laat 'k eens kijken: hij is nog geen 50, hij wordt met 31 Febr. 8 jaar. Hij gaf me 'n briefje, 'n circular*, waar met koeienlet- ters. nee, da's 'n beetje overdreven, waar met varkensietters opstond: Reist allen per duikboot. Slechts voor 0.25 van hier naar Engeland. Dat was bijna gratis. Daarom sprong ik op>, ging naar m'n vader en vroeg wat ik zou doen. Maar m'n vader had geen tijd om te denken, en ik sprong dus weg en liep naar 't op 't blaadje vermelde kan toor. Ik gaf me or>, wist eigenlijk niet eens goed. wat ik deed. Niets behoefde ik op de reis mee te nemen, behalve enkele koffers etc. maar vooral 'n geboortebewijs. Wat 'n onzin! Om 5 uur zou ik van huis gaan, naar het station, per trein naar Rotter dam, waar ik me in zou schepen naar En geland per buikdoot, of duikboot natuur lijk. 't Stormde van je welste. De regen kletste in schuine richting op den grond. Mijn hoofd diep in m'n jaskraag, m'n baret schuin op, zoo sjouwde ik naar het station „Enkele reis Rotterdam Ille klas" riep ik toen er voor 't vervelooze loketje 'n bree- de zware snor verscheen, met 'n oude man er aan. „Wat zeit uwes?" zei hij, en ik her haalde m'n vraag.1 't Gewensohte werd door 't loketje geschoven. Buiten floot de wind en de locomotief om 't hardst. Deze laatste, was puffend binnengestoorad, ver moeid van 't meesleenen van de honderden duikbootpassagiers. Ik vloog 't perron op, ik zag de trein voor m'n neus weggaan. Juist was ik bij de laatste wagon, teen ik 'n sprong op de treeplank waagde, maar ik sprong mis en ook de laatste wagon verdween al harder en sneller tergend uit mijn oogen. Mijn handen wroetten op de bekende manier door 't haar. Ik maak te reohtsomkeerd, liep daarna precies te gen den chef aan, die zeker mijn misgrij pen gezien had, want hij zei: „Over 5 mi nuten komt er een ander". Ik ging op de bank zitten, 't Had opgehouden met re genen. De wolken lagen zwaar op Moeder Aarde, 't Werd donker. De rails lagen stil en ontmoetten elkaar op 'n heel ver punt. Hier en daar glom er 'n lichtend puntje van 'n lantaarnpaal, die eenzaam als een trouwe wachter langs de baan stond. Het was stil, en 't bleef stil, totdat de trein, mijn trein binnenrolde. Ik schrob op. Haastig greep ik m'n boeltje bijelkaar en liep wat ik loopen kon. Ik moest naar 't andere perron. Ik hol de, ik vloog door den tunnel, liep bijna 'n juffer omver, schopte 'n stumperig schoot hondje tegfen den muur, maar, ik kwam waar ik wezen moest. Juist stak de chef z'n pollepel omhoog en de trein ging, langzamerhand harder. Ik had mijn koffer naast me gezet en hijgde. Even later schoof de conducteur langs me. Ik graaide naar m'n kaartje, graaide nog eens maar wat ik greep.... geen kaartje. Ik vond het niet. M'n voorhoofd was bepareld met een een zame zweetdroppel, die langzaam op het „pad der wangen" wegvloeide. (Slot volgt). DE FAMILIE PEMPERT0N door Elia Rietmeijer. In Amsterdam woonde de familie Pem- perton. Een vader, een moeder en drie kin deren. Piet, Kees en Marietje. Pa en moe waren dol met de drie kleuters, 't Was Zondag en 't regende buiten. Moeder had een lekker kopje thee ingeschonken. Va der rookte een pijpje. Piep, piep, zei Ma- rietje tegen Piet. Hij zat met Kees z'n huiswerk te maken, en Marietje van 5 jaar was op Pa z'n knie geklommen en zocht z'n zakkammetje op en.... begon z'n haar te kammen. Daar kwam oom Daan binnen, en riep met zware stem, zeg wat zijn jullie daar aan het doen en Marietje riep terug, dit is een kappers- k meneer, ook gekamd worden, of niet? Dank u wel voor uw mooie vraag, mevrouw en oom ging zitten. Moe gaf 'm een kopje thee en ging toen vertellen. Toen ze uitverteld waren, zei moe, nu moe ten jullie naar bed en oom zei een, twee, drie, opgemarcheerd, en een kwartier la ter sliep het drietal als rozen. Oom Wim. NIEUWE RAADSELS doer Cor Verbij, Sassenheim. Raadsel I: Wat ziet een boer alle dagen, en een koning zelden? Raadsel II: Ik heb twee vleugels, en één been, en toch kan "ik niet loopen of vlie gen. Wie ben ik? Raadsel III: Er is een ding en daar gaat alles in. Wat is dat? Raadsel IVHet is een straatje met witte paaltjes, 't is er altijd nat, doch t rgent er nooit. Waar is dat? Raadsel VHoe groot was het aantal vijanden, nadat Simson er 600 had versla gen? Raadsel IVIn welke richting vliegen de vogels altijd? Raadsel VII: Voor wien moet iedereen zijn hoed afnemen? Raadsel VIII: Wie breekt eerder een been, die van een tafel valt of die van een toTen valt? Raadsel IX: Wie zit met zijn hoed op voor zijn heer? Raadsel X: Wat belet den ruiter, op het paard te zitten? Raadsel XI: Waarom dragen de mole naars. witte pakken? Raadsel XII: Wat is bet verschil tus- schen een advokaat en een wiel? I Geen oplossingen insturen. Deze geef ik, ter controleering van eigen werk, dc volgende week zelf. Oom Wim. OPLOSSINGEN DER RAADSELS ingest door Flora v. d. Voorn. Opl. I: Een paar handschoenen. Opl. II: rookwolk. Opl. III: De wind. Ol. IVOmdat ie 'm niet cadeau krijgt. Opl. VIn oude kranten. Opl. VI: Dokters, want men steekt de tong er voor uit. Opl. VII: Vuurwerk. OpL VIII: Wanhoop. Opl. IX: de onschuld. OpL XBeschuiten. „ONTMASKERD" door 'n H. B. S.-er. xxvn. Zijn allen aanwezig, sprak hij. Een individu van forsche gestalte kwam op hem toe en sprak: Allen present meester! Goed, ik heb anders niets te melden dan dit: Binnen een kwartier moeten al len dit huis verlaten hebben daar deze schuilplaats nu bekend is aan de drie speurhonden. Kan me niets schelen waar jullie blijven, als allen maar op klokslag zeven aanwezig zijn in huis no. 8. Begre pen? Allen antwoordden tegelijk. Ja, meester. Goed, dan is deze vergadering afge- loopen en kunnen allen, met uitzondering van Cart. Gunning en Bold zich verwijde ren. De bandieten verwijderden zich en Ohart. Gunning en Bold vervoegden zich bij hun meester. Luistert eens goed, sprak de gemas kerde bandiet. Ja, Cart, bespionneert Da- ron Carlton, en Box, volgt ze overal heen, en zoodra de gelegenheid daar is, bel dan direct nummer 8444, noteer, vier-en- tachtig, dubbele vier, en jullie, Gurming en Bold, gaat naar de Lexingtonstreet en blijft daar tot je nadere orders van mij ontvangen hebt, begrepen? Ja meester. Zoo, gaat! De drie misdadigers gingen weg. De gemaskerde bandiet trok zijn mas ker vaster voor zijn hoofd, hij was altijd gemaskerd in het bijzijn zijner onderda nen, en nooit had iemand hunner het ge luk gehad ook maar een seconde het ge zicht van him meester te zien, hij keerde zich om. liep op een ouden lessenaar toe, die in den hoek van de onderaardsche zaal stond, opende het eene inktpotje, stak zijn vinger er in, en het volgende oogenblik opende zich vanzelf een voor het oog van den oningewijde onzichtbaar luik dat zich in het plafond bevond, en een kleinere lift kwam naar beneden, de gemaskerde bandiet stapte in, drukte op een verbor gen knopje, dat zich aan den kant van het gaas bevond en de lift ging weer naar bo ven en hield weer op den gelijken grond stil. De gemaskerde bandiet stapte nit, liep de kamer in op een deur toe, draaide den deurknop driemaal om, en de lift die nog op den vloeg hing, ging naar boven en vouwde zich vanzelf op bij het plafond, zoodat er niets meer van te zien was. Ver volgens liep hij de kamer uit, den breeden corridor door naar zijn studeervertrek dat zich aan den voorkant bevond, diep het vertrek binnen, op zijn schrijfbureau toe, nam alle stukken en papieren er voorzich tig uit, bond ze tot een bundel samen, nam ze vervolgens onder zijn linkerarm, liep op den voormuur toe, nam den tien den steen van links er uit, waarachter zich een klein hefboompje bevond, dien hij overhaalde, waarop een gedeelte van den muur, ongeveer zoo groot als een halve deur week, de muur was dus van binnen hol. (Wordt vervolgd.) (Voor de Grooten). NAPOLEONS DOOD door Irma. 't Was een duistere akelige dag in het jaar 1821. 't Had fijn gemotregent, daarna had een vreeselijke stormwind in 't boseh gewoed, en daarna was 'n vochtige, grauwe mist opgestegen. Voor 't oog verborgen, dreven zwarte wolken achter den grauwen mist, de na tuur treurde.... Op St. Helena, in 'n ellendige hut op z'n veldbed, wachtte Napoleon z'n laatste uur af. Buiten werd 't steeds duisterder, ook Napoleon werd steeds zwakker. Z'n beid© artsen stonden aan het bed. „Nu," zeide hij met zwakke stem, „be drieg mij niet langer; ik weet dat ik moet sterven." En hij had gelijk. Ver van de menschen, op 'n eenzaam eiland zou de grootste heerscher over Europa sterven. 's Avonds verviel Napoleon in ijlkoort sen. Hij waande zich reeds gestorven en sprak: „als ik in de Eleëische Velden zal zijn aangekomen, zal ik er Caesar, Hanni bal en Scipio ontmoeten. Ik zal hun mijn tochten en heldendaden vertellen. Dan zullen zij met verbazing naar mijn roem luisteren." Dan begon hij te klagen en riep uit: „Ach, waarom heeft de kogel mij gespaard. Was ik maar op het slagveld gesneuveld, dan was ik roemrijker ge storven dan nu." Dan verviel hij weer in 'n bewusteloo- zen toestand. Plotseling sprong hij op en riep uit vol vuur: „Frankrijk! het leger". Hij sprong uit bed, gordde z'n wapenrusting aan en wilde ten strijde trekken. De arts, die bij hem waakte, wilde hem terughouden, doch tevergeefs. Er ontspon zich zelfs een vree selijke worsteling tusschen beiden, dat, indien men niet door 't gedruisch was op- gesohrikt en ter hulp was gesneld, de arts zeker door den ijzeren greep van Napoleons hand gewurgd zou zijn- Men scheidde hen van elkander, en Napoleon werd op z'n veldbed gelegd. Doch dit had zijn laatste krachten ge vergd. Eenige minuten bleef hij bewuste loos. Plotseling werd d© stilte onderbroken door de losbranding der kanonnen van Jamestown, ten teeken, dat de man die eens geheel Europa in z'n macht had, af scheid van moeder aarde nam en haar z'n stoffelijk overschot toevertrouwde. Napoleon werd begraven op de plaats waar een koele, frissche bron vloeide on der drie treurwilgen. Men plaatste geen grafmonument of grafsteen, geen men schen hand schreef ooit woorden op dit graf, doch wel de muze der geschiedenis. DROEFHEID door W. M. J. Simons, Gymnasium Venray „Ziet ge niet dat bloempje staan, Daar langs den rullen weg, Dat kopje heen en wederga an? O lief klein bloempje zeg! Wat is uw leed, wat is uw smart. Die diep uw wezen grieft, Die stil weent, in uw gele hart, Een diepe wonde klieft?" „Het is de smaad, God aangedaan Door menschen, zooals gij Al wat ze hebben nagelaên, O God, ja, dat grieft mij!" VERGEETMIJNIETJE door Truus de Haas. Voor duizenden jaren Was er nog niets op deez' aarde, God schiep toen alles en allen, 't Was mooi en vol waarde. Op de aarde, o daar bloeiden Honderden bloemen vol schoonheid en pracht, Bloemen een lust voor 't oog Naast andere, vol jeugdige kracht. Vogeltjes hoorde men sjilpen en fluiten, 't Was ook zoo heerlijk, zoo vroolijk daar buiten. Vischjes zwommen in het stroomende nat, Zie eens wat Snelheid elk visohje hier had. God gaf toen al wat Hij schiep, hetzij vogel of visch, Of boom of plant of bloem een naam, zoo het is. Maar één bloempje vergat Hij, wat dit dan beduidt, Wie kent er dat bloempje, die zegt het rechtuit. 'n Stemmetje klonk er zoo teeder en fijn, 't Stemmetje klonk: „Och Heer, Gij vergeet mij toch niet?" God zij: „Gij heet voortaan vergeet- mij-niet, Ik ben ook jouw Schepper, zooals je nu ziet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 8