ZATERDAG 16 APRIL 1932
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
LiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiuiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiimmiiiiiiHiiiiiiic
111111111111 ii ii 111111111111111111 ii 111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111 t>n 1111111111111
CORRESPONDENTIE.
Nel Huigsloot en Trien Straat
hof, R' v e e n. Weest beiden wel
kom in ons midden! Ik wacht af wat jul
lie fabriceeren zult! Maakt de raadsels
niet te moeilijk en geeft steeds de oplos
singen. op een apart vel' papier erbij. Be
schrijft het papier aan één kant. En nu tot
ziens. Dag Nel! Dag Trien!
Nanda v. Ruiten en Sjaan
Bontje, R'veen. Ook jullie twee
tjes welkom! Hoe meer zielenvult
zelf eens in! Maar.. waarom hebben
jullie viertjes nooit aan den wedstrijd mee
gedaan? Ik reken voortaan op u allen. Alle
Roelofarendsveendertjes moeten meedoen
De opstelletjes zijn een beetje kort. Toch
stel ik jullie moeite ten zeerste op prijs.
Dag lieve Nichtjes!
Wim Simons, Gymnasium Ven-
ray (L.) Dank je Wim en voor versjes
er. hartelijk schrijven. Zie de volgende
week! Dag Wim! Veel groeten van Tante
Marie!
Henk van Denzen, Noordwij-
kerhout Die vacantiereis van jou
lijkt me werkelijk een pleiziertocht ge
weest te zijn. De volgende week laat ik
het heele stuk plaatsen. Ik hou me aanbe
volen voor meer. Voor jou reserveer ik een
plaats en. ruim tevens een plaats in
aan onze redactioneele tafel. Dag Henk.
Nelly van Boheemen, Stomp-
w ij k. Och arme! Heb je nog nooit iets
gewonnen? Ik ook niet! Geef me dan maar
gauw de hand, want wij zijn ailebei onge
lukkig in de loterij. Dag Nelly! Groet va
der en moeder, broertje en zusjes van me?
Jopie Dijkmans, Leiden. Dat
opstelletje over „Nieuwjaar" zal ik nog
eens bewaren tot we weer in de Kerstva-
cantie zitten. Dag Jopie! Ik verwacht jul
lie allen bij den volgenden wedstrijd te
zien. Groet je ouders van me!
Jana van Schooten, Noord-
w ij k (B.). Wat zullen jullie een pret
gehad hebben met dat orgelmannetje. Ik
kan me dat zoo echt voorstellen en in den
geest hoor ik jullie schateren van het
lachen, toen hij de kamer rondsprong en
de hand ophield om een fooitje! Dag
Jana! Maak nog eens wat over de Mei
maand. Veel groeten aan Vadèr en Moe
der!
Rinavan Berkel, R'veen. Rina
vergast ons op een versje en wil dat zelfs
eens voordragen. Ik heb er niets tegen en
geef het woord aan „Rina".
DE NIEUWE PARAPLU.
Het gaat maar drip-drop-drip-drop!
De regen valt bij stroomen.
De straten glimmen zwart en glad,
En kletsnat zijn de boomen.
Het gaat maar drip-drop-drip-drop!
Wat leuk die erge regen,
Denkt Toosje nu: ze heeft ook pas
Een paraplu gekregen.
Het gaat maar drip-drop-drip-drop!
Daar boven 't zwarte tentje.
Toos wou dat de weg naar school
Heel lang was het is zoo'n endje!
Elia Rietmeijer, Noorwijk (B.).
- „'n Knoeipartijtje in de Keuken" is niet
slecht, alleen een beetje kort. Ik wil het
nog eens bewaren omdat jij het bent, an
dersDag Elia! Blijven meedoen!
Anny en Cor van Diest, Sassen-
heim. Anny belooft me in haar nieuw-
jaarswensehje menig verhaaltje, schtsje of
vers en Cor voegt de daad bij het woord
en is een van mijn trouwe medewerkers
geworden al heeft Moedertje ook hier en
daar even moeten bijspringen. Als we niet
zoover van Nieuwjaar af waren, liet ik het
versje plaatsen. Het verhaal van Cor
wordt geplaatst. Zie de volgende week!
Dag jongens! Veel groeten aan Pa, Moe
en voor jullie de hand.
Martha Opdam, Oud-Ad e.
„Hoe de dieren samen praten" heb je goed
uitgewerkt. Het moest alleen een beetje
langer zijn, dan had ik het opgenomen.
Dag Martha! Maak al vast iets voor den
volgenden wedstrijd!
Anneke Akerboom, Boskoop.
Omdat jij dat werk zoo „kleurig en fleu
rig" geschilderd hebt, laat ik jou dat vers
je voordragen. Daar komt Anneke en ver
telt jullie iets van
DE BOER EN DE HOND.
D'r liep een boer met eieren,
Al op de straat.
De boer die kwam uit Beieren
En 't was al laat.
Daar kwam met groot sprongen
Een hond aangerend,
Die zei: „wel ouwe jongen
Tc Geloof, dat je me kent.
„Maar hond", zoo sprak 't boertje,
„Ik k'en jou niet.
O. ben je soms een broertje
Van onzen bul-dog Piet?"
„Hoera!" zoo riep de hond toen,
„Je raadt het goed.
En weet je wat ik nu ga doen,
Ik koop een hoogen hoed."
Dan ga je met je eieren,
En ik met m'n hoed,
Weer samen terug naar Beieren,
Daar hadden we 't goed.
Zoo gingen dan 't boertje,
En hondje saam op sjouw.
De hond naar z'n broertje,
En de boer naar z'n vrouw.
Hierbij zullen we het laten, anders wordt
de correspondentie te lang.
En nu een vraag:
Wie doet mee en wil een boek verdie
nen? Maak dan een opstel of vers over:
1 De Lente. 2. De Meimaand. 3. De Win
ter is voorbij. 4. Alles herleeft. 5. De
Paaschvaoantie. 6. De vogels in het voor
jaar. 7. De Natuur in de Lente. 8. De Zie
ke in het voorjaar.
Het opstel moet minstens twee bladzij
den lang zijn. Een versje minstens 12 re
gels.
Wie meedoet, loot mee. De kansen staan
voor allen gelijk.
Bij loting is het boek voor de Paasch-
bijdragen gewonnen door Gerard Keizer.
Proficiat Gerard!
Jullie
Oom Wim.
0, DANK DER SCHEPPPER
door Marietje.
Hoe mooi en schoon is de natuur,
Die God ons heeft geschonken
Hoe blij heeft steeds een dankbaar lied
Ten hemel opgeklonken.
De bloempjes hebben zacht en teer
Heur kelkjes opgeheven,
Zij loven en danken Haren Heer,
Die haar toch steeds doet leven.
De bijtjes zoemen zacht kens blij,
En gonzen door de bloemenwei;
Zij zoemen zacht een loflied teer,
En zenden 't op tot Onzen Heer.
De vogelkens, die oh zoo vlug,
Soms kunnen vliegen door de lucht,
Zij zingen blij hun liedjes teer,
Tot lof en dank aan hunnen Heer.
Als bij en vogel en ook bloem,
Ons zoo'n schoon voorbeeld geven,
O, laten wij dan dankbaar zijn,
Aan God, Die dit heeft gegeven.
T VOGELTJE
door Wilke.
't Vogeltje teer,
Vleide zich neer,
Op den rand van 't nestje;
Daar hield de wacht,
Over t jonge geslacht
Dat daar zat in 't nestje.
Jt Vogeltje klein,
Zong er zoo fijn
'n Liedje voor de jongen,
Hij zat er zoo blij,
Met de jongen aan z'n zij.
Die al tjielpten en sprongen!
HET GEBED
door Oom Wim.
O, Heer, Die in den hemel woont;
Op aarde zijt; op 't altaar troont;
Die 't kwade straft, het goede loont.
Ik kniel hier neer: verhoor mijn bêe.
Geef zegen allen, Lieve Heer:
Mijn vaderlief, mijn moederteer;
Geeft gezondheid hun en liefd' en vrêe,
En voorspoed in dit leven mee!
Vergeet mijn broers en zusjes niet!
Die alles weet en alles ziet,
Schenk deugden hun in overvloed
En kracht en sterkte en levensmoed.
Dit vraag ik U. o lieven Heer,
En smeek en bid ik daaglijks weer!
En danschenk later hun tot loon
De onverwelk'bre hemelkroon
WENSCH
door Alyda Agterberg.
Licht! heldere sterre
Ver, och hoe verre
Beschrijft gij uw baan.
Bij al wat gij schouwde
LTw licht nooit verflauwde
Bij eeuwen van gaan.
Schoon is de schepping
Wonder Gods werking
Bij al, wat Hij wrooht.
'k Zag U mij wenken
En hope steeds schenken
Bij al wat ik zocht.
Komt 's levens duister,
Dat ik vol luister
En licht dan ook straal.
In hemelbogen
Daar m den hooge
Is zegepraal!
NIEUWE RAADSELS*)
door Marietje v. d. Slot
I: Waar is de boerin als de boer dood is?
II: Wanneer zijn de manen 't dichtst
bij het water?
III: Waar blijft de keizer als hij dood
gaat?
IV: Waar blijft de keizer als hij dood is?
V: Welke katjes mauwen niet?
VI: Ik ben een week dier, doet men de
voorste letter van mij af dan ben ik een
schrijfbehoefte. Wie ben ik?
VII: Voor wie moet iedereen z'n hoed
afnemen?
VIIT: Wie heeft tanden en krabbe't nooit?
IX: We'ke man werkt met vijf oogen?
X: Wie bouwt de goedkoopste brug?
XI: Welk meer bestnat niet uit water?
XIIHoe schrijft men 89 mei 4 cijfers
XIII: Voor wie is het geen schande
dom te zijn?
XTVWaarmee eindigt alles?
XVWie heeft met „a" vijf vingers en
roet „o" vier pooten?
De oplossingen geeft ik de volgende
week zelf, dus.... niets insturen.
Oom Wim.
OPLOSSINGEN
van de raadsels, ingestuurd door
Albert Vreeburg.
I. de letter d.
II. A's men honger heeft.
III. moorroom.
IV. Ham—burg. |f,
V. De letter m.
VT. Leiden.
VTT. Ze branden wel korter, maar niet
langer.
VTT1. Leeuwarden.
IX. Kampen.
X. tulband.
DANK AAN OOM WIM!
door Alyda Agterberg.
Laatst heb ik, in dichtmaat, zoo
t mooj hooren zingen
Den lof. gerijmd op het oud a. b c
Men bracht daar toen hulde aan
alle kringen,
Die werken vol ijver aan
„Ons Kinderblad" mee.
Maar één man, die woont ergens in
Leiden.
('k Val maar meteen in huis met de
deur),
Die ons zoo vaak met zijn schrift
komt verblijden,
Dat is Oom Wim, onzen Hoofdredacteur,
Dat is de spil. Moet alles' om draaien,
Die heeft de leiding van onze courant;
Daarheen moet al ons geschrift naar
toe waaien,
Oomik reik U hier dankbaar de hand.
Voor groote menschen kranten te
schrijven,
Dat is heel lastig en valt heusch niet
mee;
Maar om met kleinen in vriendschap
te blijven,
Dat is zéér moeilijk en baart er soms
wee.
Ik wil hier niet Oom, de loftrompet
blazen,
't 16 niet te doen om woorden of klank,
Dat kunnen „In 't Hoekje" wel snuggere
bazen,
Neen! maar ik zeg u hier openlijk dank.
Gij hebt Ons blad zoo spoedig doen
groeien,
Zijt steeds bescheiden, zoo vriendelijk
en goed.
Weet hier te geven en elders te
snoeien,
Berispt ook nog minzaam, wanneer
het soms moet.
Kon ik eeren met orden of linten.
Was ik een lid van 'n Koninklijk Huis,
'k Gaf U er velen, in kleuren en tinten,
T: Gaf U nog meer dan het ijzeren kruis.
Hoe ge ook zijt of wat ge ook mocht
wezen,
We houden van U, zooveel en zoo graag.
Ja Oom! Uw naam wordt door allen
genrezen.
„Blijf bij ons, nog lang" is 't geen,
wat ik vraag.
VOORJAARSSTEMMING
door Cor van Diest.
Een heerlijke wandeling op een vroegen
Lentemorgen.
Als in het voorjaar de zon 's morgens
weer vroeger opstaat en 's avonds later on
dergaat. en daarbii meer kracht zal krijgen
en dus ook op den dag naarmate meer
warmte zal geven, dan is ook de tijd zoo
langzamerhand weer aangebroken dat de
aarie haar winterirleed afschudt en dat
de jonge, schoone Lente haar intrede zal
doen. Bosch en veld worden getooid met
een nieuw, frisch gewaadde zwaluw, die
weer terugkeert, zal ons opnieuw vergas
ten met haar vroolijk gekweel Tn dit heer
lijk iaargeti'de valt ook het Paasehfeest,
het feest der Opstanding. Ook Moeder
Natuur is weer ontwaakt uit haar langen
winterslaap. Op een heerlijken morg°n in
de Paaschvacantie staan we eens extra
vroeg op en gaan dan eens een flinke wan
deling maken in de vrije natuur, buiten
d- rn of stad.
Hoort het vroolijk kwinkelecren en ge
zang der vogels; verrukkelijk klinkt het
l.eflijk gezang van merel en leeuwerik;
bijzonder mooi is het gezang van den nach
tegaal. die ook wel de ..Lentezanger" ge
noemd wordt. Maar niet alleen de voge's
biengen ons in voorjaarsstemming: ook
het heerlijk frisch ontluikend groen der
boomen doet ons weldadig aan. Zelfs zijn
er al boomen die reeds hun fijnen bloe
semgeur in het rond verspreiden; die heer
lijk, verkwikkende geur, die wij zoo graag
inademen. De weilanden zijn weer ge
tooid met hun heerlijk groen gras en dui
zenden veldbloemen; zooals madeliefjes,
boterbloemen en speenkruid. La'en we
ook eens een kijkje gaan nemen rondom
de boerderij. Kijk, de kinderen spelen
daar op de frisehrood geboende straat-
steenen voor de deur. Ze hebben krans
jes gemaakt van allerlei bloemen, die ze
op het veld geplukt hebben. Verderop zien
we de lammeren en schapen, die vroolijk
huppelen in het groene gras, en op hun
manier het blijde lentefeest vieren. De
koeien loopen daar rustig pratend en her
kauwend. Het paard geeft ook, luid hinni
kend, blijk van zijn aanwezigheid. Volop
is men bezig aan het bewerken der akker,
de boer strooit het zaad in de aarde, vol
hoop op een goeden oogst. Kortom alles
spreekt hier ook van nieuw, blij leven;
het ontwaken der natuur.
Maar we zijn ondertusschen ver afge
dwaald en moeten weer terug, huiswaarts
Nog even kijken we rond om ons heen;
die aardige, kleine lammertjes, de rosige
jonge biggetjes, zóó speelsch en dartel.
We nemen den terugtocht weer aan;
hooren achter ons nog het gekraai van
den haan en het luidruchtig gekakel der
kippen.
De milde lentezon bezorgt ons deze
nieuw, oplevende natuur, en eiken dag
zal dit nog rijker en mooier worden; de
lente is nog maar heel in 't begin. Al mij
merend denken we aan het mooie:
„Liefelijke zonnetje, zoo helder zoo rein
Diep in ons hart dringt uw heerlijke
sohijn".
En dankbaar spreken we dan over die
Eéne, die ons dit alles in Zijn ondoorgron-
delijken Almacht schenkt. Wat is God
toch goed!
„RIDDER WOLF"
door Joop Pollmann.
Lang geleden leefde er eens een wreed
ridder. Hij werd door het volk „Bidder
Wolf" genoemd, omdat hij zoo wreed was
als een wolf. Zijn kasteel heette het „Wol-
vennest". Op zekeren dag had de ridder
een leger van 150 man verslagen en ze
allemaal gedood. Toen zei de koning van
het rijk, waarin de ridder woonde: „Wij
zullen met ons heele leger Ridder Wolf
gevangen nemen". Den derden dag na die
bekendmaking stond het heele plein voor
's konings paleis vol soldaten. Toen het
teeken tot vertrek gegeven was. gingen
zij op weg. De torenwachter van het
„Wol ven nest" begon met all erna cht op de
hoorn te blazen, toen zij aankwamen. Rid
der Walf kwam naar buiten en schreeuw
de: „Hela, wat moeten jullie hier?" En
even later kwam hij met zijn soldaien de
heuvel afhollen, waarop zijn kasteel lag.
Daaiop volgde een verwoed gevecht. Op
eens kreeg de koning een knots op z'n
hoofd en viel bewusteloos De andere
soldaten vluchtten en de koning werd in
een donkeren kerker opgesloten. De ko
ningin was zeer bedroefd, omdat haar
man in 't kasteel van ridder Wolf opge
sloten zat. Ze besloot om al haar geld aan
den ridder te geven, teneinde haar man
terug te krijgen.
Toen zij aan het kasteel gekomen was,
klonte zij. Een portier deed open. „Wat
wilt U?" vroeg de portier. De koningin
antwoordde, dat zij ridder Wolf moest
spreken. „Dat kan!", zei de portier en
even later kwam de ridder zelf. De ko-
nigin vertelde wat zij verlangde en bood
hem haar geld aan. „Neen", zei ridder
Wolf, op uw verjaardag kunt u weer ko
men, en dan uw man temg krijgen", en hij
gooide de deur achter haar dicht.
Bedroefd ging zij langs den weg zitten
schreien. Toen zij daar zoo zat, kwam er
'n koopman voorbij. Hij vroeg, waarom zij
zoo bedroefd was. „Och, antwoordde zij,
mijn man zit in een kerker van het kas
teel van ridder Wolf opgesloten!" Dan
zal ik u helpen", zei de koopman. Blij
ging de koningin naar huis.
Intusschen ging de koopman naar het
kasteel van ridder Wolf en belde aan. De
ridder deed open. „Wat moet je" klonk
zijn barsohe 6tem. „Wilt U dit mooie lin
nen koopen?" vroeg de koopman. „Goed
geef dat maar", zei de ridder. „En dit
gouden kleed ook, ridder?" „Goed geef
dat ook maar." „Dat is bij elkaar 10 gul
den", zei de koopman. „Ga, weg, ik geef
geen geld." „U moet," zei de koopman.
Toen werd de ridder boos. „Ik geef geen
geld!" schreeuwe de ridder woedend.
„Mannen pak hem aan en gooi hem in de
gevangenis!"
De ridder nam aL het geld van den
koopman weg.
Toen deze werd weggevoerd, riep hij
nog: „Het geld brengt wraak!' De ridder
ging in zijn kamer het geld tellen. Maar
wat gebeurde?.... Het geld vloog telkens
met groote kracht tegen zijn gezicht. „Hou
toch op, hou toch op!" schreeuwde hij
luid. j
Opeens dacht hij aan de koopman, die
gezegd had. toen hij weggevoerd werd:
het geld brengt wraak! Onmiddellijk liet
hij hem bij zich komen en zei dat hij het
geld weer terug zou geven. Maar daar
was de koopman niet mee tevreden. „U
moet ook de andere gevangenen vrijlaten"
In 't eerst had ridder Wolf er niet veel
zin in, maar toen de koopman hem weer
bedreigde met het geld, liet hij alle ge
vangenen vrij Ieder voorzag hij van mooie
kleeren en fijn eten. Daarna mocht ieder
weer naar zijn eigen woonplaats terug-
keeren. De koningin was zeer blij, toen de
koning terug kwam en de koopman kreeg
een groote belooning.
Ridder Wolf echter bekeerde zioh en
werd een brave, goede man.
EEN NACHTWANDELING
door Theo v. d. Heijden,
Jullie hebben toch wel eens van een
nachtwandeling gehoord? Nu, ik zal van
daag eens meer er van laten hooren. Een
nachtwandeling wordt ook wel genoemd
een nachtmerrie. Als je zoo'n nachtmerrie
krijgt, dan wandel je gewoon in je slaap.
Je kunt alles in je droom zien. en als ze
je het 's morgens vertellen dan kan je je
er niets meer van herinneren.
Zoo zal ik jullie eens gaan vertellen van
een jongen, die ook veel last van nacht
merries had.
Op zekeren dag werd er in de krant
een teekenwedstrijd uitgeschreven. Kees,
zoo heette die jongen, die zooveel last van
nachtmerrie had. nam daar ook deel aan.
Hij had op een stuk papier een prachtige
auto geteekend. En daarna had hij hem
nog beschilderd. Deze had hij in den hoek
van den zolder op een tafeltje gelegd.
Toen hij 's avonds naar bed ging, bekeek
hij het nog eens goed, en kroop toen diep
onder de wollen dekens. Hij lag te den
ken: „Als ik nu een prijs kreeg, wat zou
ik dan blij zijn"! Weldra sliep hij in. Toen
hij 's morgens ontwaakte, ging hij nog eens
naar zijn teekening kijken. Maar, hemeltje
lief. er stond een groote, diepe kras door.
Tranen schoten hem in zijn oogen. „Wie
zou er nu zoo gemeen zijn om zoo iets te
doen?" Beneden vroeg hij wie het gedaan
hadNiemand die er ook maar iets vanaf
wist. Dien avond ging hij met niet zoo'n
blij gezicht naar bed.
's Morgens toen hij ontwaakte, ging hij
nog eens naar zijn bedorven teekening kij
ken. Maar, daar stond er warempel nog een
kras bij. net zoo groot en net zoo diep.
„Ja. er zou iemand moeten zijn die dat
deed". Maar wéér wist niemand ergens
iets vanaf. Moeder had de teekening opge
borgen in de kast. Want zij dacht: „Mis
schien kan hij het nog wel eens nateeke-
nen". Wat had Kees een verdriet. Op het
tafeltje had moeder een bloempot neerge
zet. 's Avonds op bed lag hij nog steeds te
denken wie of de dader kon zijn. Zijn broer
moest het zijn, het kon niet anders. Of er
is iemand in huis geweest. Hij stapte uit
zijn bed en deed de ramen stijf dicht.
„Zoo. nu kan er niemand in komen".
Hij stapte weer vlug in bed en sliep wel
dra in. Opeens schrok hij wakker. Vlak bij
zich hoorde hij een harden bons. Meteen
had hij een scherf glas in zijn been. ïjij
wreef zijn oogen uit en wat zag hij? Hij
lag niet een6 ip bed. maar hij stond vlak
bij het tafeltje in den hoek van den zolder.
Hij kermde het uit van de pijn. Daar kwa
men vader en moeder ook al aan. Toen zij
vroegen wat er gebeurd was. zei Kees: „Ik
heb een scherf in mijn been'.
Moeder had den scherf er uitgehaald, zij
verbond zijn been zorgvuldig en legde hem
voorzichtig weer in bed. 's Morgens toen
hij wakker was, kwam de oplossing. Hij
had de eerste avonden in zijn slaap de
krassen zelf on het papier gezet, zonder
dat hij het wist.
Dezen avond had hij het weer willen
doen Maar inplaats van op het panier een
kras te zetten, had hij nu den bloempot
van het tafeltje gestooten. Daardoor kreeg
hij die scherf in zijn been.
In die drie dagen was het te laat ge
worden voor het opsturen, en zoodoende
kreeg hij geen prijs. Dat heb je als je last
van de nachtmerrie hebt.
Is dat wel zoo, Theo?
Oom Wit
(Voor de Grooten)
ALS DE ZONNE DAALT,
door
Vol is de lucht;
Vol van geuren
Der bloemen.
En lachend de Hemel
Vol kleuren.
Mooi is mijn land,
Dat lage land
Bij de zee.
Wanneer het zijn kleuren weeft,
En de zonne daalt.
Hoog in de lucht
Jubelt een vogel
Ten afscheid.
Dronken van d' aroma
Der bloemen.
Moe danst een vlinder
Zijn leven van schijn
En kust er de kelken,
Kleurig en fijn;
Wanneer de zonne daalt....
Droom end ga ik
Vol eerbied en klein
Door de velden.
Die rondomme zijn,
Dankend Gods Majesteit.
Ja, groot i« mijn land,
Dat lage land
Bij de zee.
Wanneer het zijn kleuren weeft
En de zonne daalt!
Stil is mijn kamer
Vol van geuren der bloemen
En de grootheid der zee!
Juichend zingen
Vele vogelen,
Wanneer in mijn ziele
Gods avondstond daalt.