ZATERDAG 27 FEBRUARI 1932
DE LEIDSCHE COURANT
I*WEEDE BLAD PAG. 8
esiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiitts
aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiuiiir
CORRESPONDENTIE.
Een „bedankje" voor ontvangen prijs
kwam nog binnen van:
1 Agnes Versluijs, Warmond.
2 Elia Rietmeijer, Noordwijk.
3 Chris v. d. Geest, Leiderdorp.
Wie nietö van zich heeft laten hooren,
heeft zeker vergeten, dat een woord van
„dank" hier op zijn plaats was en tot de
gewone burgerlijke beleefdheden behoort.
Wie ooren heeft, om te hooren, die hoorei
Jacques Plouvier, Leiden.
Dank Jacques voor het zooals je te
recht zegt opstelletje. En om je nu
eens te laten zien, hoe klein en nietig het
is. als het gedrukt staat, wil ik het dade
lijk laten zetten. Dag Jacques! Veel groet
jes aan vader en moeder en broertjes en
zusios
Daar is Jacques Plouvier en vertelt u
wat van:
HET PANTSERHEMD VAN
NAPOLEON.
Napoleon ontbood eens den bekwaam-
sten wapensmid van het land en vroeg
hem of hij een pantserhemd wou maken,
dat alles kon doorstaan.
Na zes en twintig dagen kwam de smid
met het hemd. Napoleon zei tegen den
smid dat hij het eens aan moest trekken;
de smid deed dit.
Napoleon nam een revolver en ging vijl
passen van hem afstaan en schoot naar
den smid zijn hart maar de kogel stuitte
af. Napoleon zei, keer je omHij nam een
pistool en schoot op zijn rug, doch met
hetzelfde resultaat. Toen nam Napoleon
een jachtgeweer en vuurde weer maar het
zelfde resultaat. De groote veldheer was
voldaan en vroeg, hoeveel hij er voor heb
ben moest.
De smid zei bedeesd: „18000 francs".
Napoleon zei. goed ga naar mijn geld
meester en vraagt hem 2 maal 18.000 frs.
Je hebt je best gedaan.
Hans Tummer8, Leiden. Wel
Hans. dat heb jij voor je leeftijd er zeer
goed afgebracht. Dat avontuur in Rusland
is zeer goed naverteld. En om je te laten
zien. hoe ik jouw bijdrage waardeer, laat
ik het als voorbeeld voor je kameraadjes
volgen. Daar is Hans!
EEN AVONTUUR VAN DEN
SPEELMAN.
door Hans Tummers.
In Rusland graven ze diepe kuilen als
ze beren willen vangen. En dan doen ze
er rijshout over. Daar spijkeren ze een
kip met de poot op vast. En als 't sneeuwt
dan kun je er niks van zien. En als er 'n
hongerige beer komt dan wil ie de kip
pakken. Hij loopt dan 'n paar maal rond
om den kuil en dan springt ie toe en valt
in den kuil.
Een bedelaar ging naar huis. Hij raakte
van den weg af. Liep over het veld. Maar
opeens viel hij in den kuil. Wat schrok ie
daarvan! Hij was niet alleen. Maar een
beer was bij hem. Hij was heel bang dat
de beer hem zou opeten. Maar hij dacht
aan wat ie op school geleerd had. Dat een
beer veel van muziek houdt. Hij nam dus
z'n viool en begon. Z'n handen waren
blauw van de kou. Maar ineens gaf 't een
geweldige knal'n snaar brak. De beer
dacht, dat de jager het deed met z'n ge
weer. Hij kroop heelemaal in 't hoekje,
omdat hij bang was, dat ie geraakt werd.
Maar daar gaf 't weer 'n knal. De tweede
snaar brak. En toen ging alweer 'n knal.
Z'n derde snaar brak. De speelman kon
de viool haast niet meer vasthouden. Als
't maar gauw morgen werd. Maar opeens
zag hij twee hoofden boven den kuil. De
jager met z'n zoon. Ik ben niet alleen zei
hij. De beer is bij me. Da jager nam z'n
geweer en schoot den beer. Toen nam hij
een ladder en klom naar beneden, nam de
beer mee en de bedelaar kroop naar bo
ven. Toen reden ze naar huis. Arme man
wat zal je geschrokken zijn, toen je in de
diepe kuil viel!
José en Jan Simons, Leiden.
Zoo, gaan jullie ook met ons meewerken
aan ons mooie „Hoekje"! Flink zoo! En
dan dadelijk ieder met een keurig versje
komen aanstappen, dat is dubbel flink.
En al heeft moeder nu ook een handje
geholpen, 't geeft niet! Dat mag gerust!
Ik zou zoo zeggen: het versje wint er in
waarde door. Dag José! Dag Jan! Groet
vader en moeder van me! Ik houd me aan
bevolen voor meer. En nu geef ik José het
eerste woord. Daar is ze!
DE VERDREVEN MUIZEN
door José Simons.
Dp 'n mooien, grooten zolder,
Van 'n deftig huis,
Woonde rustig en tevreden,
De familie Muis.
Doch, hoor, wat er gebeurde:
Al op eon goeden dag,
Nam daar 'n poes haar intrek.
Dat was een zware slag.
„Wij moeten gaan verhuizen,
Zei droevig. Vader Muis,
„Want met die juffrouw Snorbaard,
Is 't hier niet langer pluis."
En weldra kon men lezen,
Al in 't Muizenblad:
„Gezocht 'n mooie woning.
Doch liefst één zonder kat!"
V»
Nu is het woord aan Jan!
DE HAZENREIS
door Jan Simons.
Er waren eens twee haasjes,
Die liepen zoo parmant,
De groote wijde, wereld in,
Al naar een heel ver land.
En hoe dat land wel heette,
Dat wisten ze ook niet!
Ze zagen het wel liggen
Daar ginds in 't verschiet.
't Zou daar heerlijk wezen
Want. luister wat ik zeg.
De peentjes en de knollen
Groeien zoo maar aan den weg.
Ria Sanders. Leiden. Dank
Ria voor deze nieuwe bijdrage. Nog even
geduld! Er is veel voor! En onze mede
werkers zijn vele. Dag Ria!
Cathrien v. d. Steen, Leiden.
Ik geloof dat ik je nog nooit gezien
heb, is wel? Ik laat: ,.De Kwakzalver"
plaatsen, maar nog even geduld! Dag
Catrientje!
Mientje v. d. Voorn, Leiden.
Zoo Mientje. heb jij al zoo dikwijls mee
gedaan? Wat zou dat? Jij hebt toch zeker
geen klagen gehad? Daarbij ik speel al
langer mee in de Staatsloterij, dan jij oud
bent, en ik won nog nooit iets en nog
geef ik den moed niet op. Dag Mientje!
Je opstel wordt geplaatst. Zie de volgende
week eens! Groet ook Vader en' Moeder
van me en de broertjes. Ik zag ze den
laatsten keer voor het eerst!
Wim D ij km an s, Leiden. Ik
kan me best begrijpen, dat je droomde
van de pret. Wie zou ook niet. na zooveel
gewonnen te hebben. Je hebt het uitstap
je goed beschreven. Ik zal het nog eens
bewaren. Dag Wim! Groet je ouders van
me!
Agnes Versluys, Warmond.
Agnes tracteert op een eiegengemaalrte
voordracht en zal jullie spreken over:
KLEIN JANTJE.
Jantje ging naar school toe,
Heden wat een schrik 1
De deur vond hij gesloten
Zijn hartje ging, tik tik!
Hij gaf met bevend handje,
Een rukje aan de bel,
De deur ging langzaam open
En meester zei: wel, wel!
Maar Jantje sprak hij verder,
Waar kom je nu vandaan,
Dat mag niet meer gebeuren
Kom gauw en blijf niet staan.
„Je moet wat vlugger wezen,
De klas begint op tijd;
Denk hieraan mijn jongen,
Waar ge op straat goed zijt.
En met Agnes zullen ook wij van U af
scheid nemen. Tot Zaterdag, dan ga ik
door met het beantwoorden der briefjes en
als ik plaats heb, laat ik dan het heele
stuk van Cadier in ééns plaatsen. Daar
was nu geen plaats voor eu evenmin voor
„Ontmaskerd". Jammer!
Oom Wim.
OPLOSSINGEN
van de raadsels van verleden week.
Oplossing I:
F
aap
Fanny
I n a
y
Het hondje heet Fanny. Gevormd uit:
FaapFannyIna en ij.
Oplossing II: Kruiswoordraadsel.
T
u r
1 e n
band
aal
n t
d
Het bedoelde is tulband. Gevormd uit:
tuurdalenTulbandkraalantd.
Oplossing III:
Lucbtkasteelen.
Oplossing IV
Schoolbord.
Oplossing Yi
De echo.
Oplossing VI:
Rivier.
Oplossing VII:
Prijsuitdecling.
NIEUWE RAADSELS
ingestuurd door Paul Gans.
Raadsel I:
Bij welk woord moet men iets voegen,
om het korter te maken?
Raadsel II:
Welke sul bekleedt toch een hooge be
trekking?
Raadsel III:
Wie kan zonder uit zijn huis te gaan,
toch in het open veld komen?
Raadsel IV:
Waar neemt ieder zijn hoed af?
Raadsel V
We'.ke jongensnaam verandert in een
grappig dier, wanneer men de eerste letter
weglaat?
Raadsel VI:
Mijn eerste lettergreep is eeh lichaams
deel. mijn tweede lettergreep is het te
genovergestelde van vlug en lenig, en mijn
geheel is een ramp. Welk woord wordt
bedoeld?
Raadsel VII:
Mijn eerste lettergreep is een blad. mijn
tweede lettegreep is een blad en mijn ge
heel is ook een blad. Hoe noemt men mij?
Raadsel VIII:
Wie kruipt in een gat en houdt het oog
ei buiten?
Raadsel IX:
Men krijgt mij nimmer bij den staart.
Al kon men vleugelen leenen
Veel sneller ga ik d<in een paard,
En toch heb ik geen beenen.
Raadsel X:
Wat wordt korter, hoe meer men er aan
trekt?
(Voor de Grooten).
TANTE JET IN DE ARDENNEN.
ST. BERNARDUS COLLEGE
Naverteld door Hemmy.
TE PEIJ (L.).
Tante zat in de gezellige huiskamer kou
sen te stoppen. Mie. de werkmeid, was
met haar werk klaar en kwam nog een
oogenblikje in de kamer.over ditjes en dat
jes kouten. Nu wilde Mie van tante de
avonturen weten die' zij op de reis naar do
Ardennen had gehad. Na eerst een kopje
thee te hebben ingeschonken, begon tante
te vertellen. „Zooals je misschien reeds
hebt vernomen, zijn we naar de Ardennen
in België geweest. Nu. goed, we zaten met
ongeveer 30 man in zoo'n touringcar. Een
lcgge, onopgekalifaterde pink, geen lak zat
er op. Ik zat achter me man Driek, heel
parmantig te kijken, niet alsof ik van alles
verstand had. Vlak achter mij zaten een
Engelschman en Duitscher. heel gemoede-
I lijk te redeneeren. Ze spraken al maar
Engelsch en Duitsch. dat snap je toch wel
Mie". „Ja, hoor mevrouw!"
„Nou goed dan. Opeens begon me die
mof tegen mij te zwetsen; ik zei daarom
Yès, Ja. De vreemdelingen giechelden.
Weldra kwamen we te Brussel aan en
nadat we de stad heel even hadden be
zocht, reden we al eten Brussel weer
uit. Zeg Mie, je weet wel dat ik mijn nieuwe
hoed op had, die met die antieke veer. Nu
die is toen bijna geheel bedorven door den
regen.
De lucht was bijzonder zwart en het don
derde en bliksemde dat het een lust was.
Nu geloof- maar dat we naar Dinant ge
donderd zijn. Oh, ik zou het haast verge
ten, dat ik heb gegild, vooral in de car met
dat noodweer; opeens een slag ik gaf een
gil, maar mijn man, die mokte, „zeg jank
nu toch niet, het staat zoo belabberd". Als
je nat wordt, heusch niks erg, daar zijn we
voor in Waterloo. Zeg Mie, dat is daar
ook een mallemolen leeuwtje en ze noe
men dat een stuk van de groote wereld.
Het ding staat gewoon op een pyramide.
Het regende en bliksemde al maar door. Ik
at me op van chagrijn en dat is beroerd.
Zeg Mie, klim nooit op zoo'n citadel: zég,
ze durven ijskoud huizen, nou, nou, daar
moet je krankjorim voor wezen om zoo'n
gekke streek te doen. De autocar tufte
door naar Spa. Nu ik moet eerlijk beken
nen dat het daar veel lager bij den grond
is. Zeg, daar hebben ze water, och. och, ik
wou dat je het proeven kon, dat heeft zoo'n
nasmaak! -De heele club stond daar te
drinken net als het paard van Baron van
Munchhausen in z'n tijd. De man stond
eveneens te kliederen. Zoo'n farizeeër. Je
moet hem thuis eens water geven, daar is
het enkel bier of cats. Nou. als ik het
voor het zeggen had. geef mij maar liever
eqn flinke kop bouillon of koffie dat is
toch pittiger.
Toen op den terugweg, ja. nu komt het?
Geen pen kan het haast beschrijven. Stil
nou. ik vertel het wel verder hoor.
Voor dat men wist wat daar gebeurde
lagen we allemaal in een sloot.
Nu ze zeggen, dat we er goed afkwamen
maar enfin twee bulten heb ik op mijn
oogen. Tevens is mijn heele gebit naar de
maan. Waar mijn redekuuhje is gebleven?
Ja, die vraag moet Joost maar beantwoor
den! Mijn mans hoed zat radikaal om zijn
hals. Ach, ach, zijn broek zat vol met
scheuren en ik ben mijn hoedje kwijt.
Maar gelukkig we zijn er levend afgeko
men en dat was de hoofdzaak.
NAAR DE CONGO
door Dick van Wouw.
(Naverteld.)
L
Daar klonk het commando „Kabels los!"
en langzaam stoomde de „Victor" de ha
ven van Rotterdam uit.
Ons kwamen de tranen in de oogen als
wij ons dierbaar vaderland in de nevel
zagen verdwijnen. Maar we behcerschien
ons en weldra zaten we in de gezellige
con versa tiezaal.
We zijn met ons vieren pater Antonius,
pater Willibrordus, pater Ambrosio en
tenslotte de schrijver van dit episteltje,
broeder Wulfranus.
Hoe gelukkig waren we op het oogen-
bJik van vertrek met de gedachte: „We
gaan naar de Zwartjes, naar oons nieuwe
vaderland, naar de Congo. We gaan wer
ken voor God, we zullen zielen brengen
naar de ware Kerk.
Hoe hartelijk was het afscheid van de
vicaris van den pater Provinciaal en van
onze familie geweest En nu, nu waren we
dan eindelijk op weg naar ons arbeids
veld. Om als maaiers te gaan maaien de
halmen, die opgeschoten zijn uit het door
ons gestrooide zaad.
Hoe schoon is de morgenstond op zee.
Daar rijst de zon aan de kim en schiet
haar gouden stralen als pijlen over het
spiegelgladde watervlak. Langzaam zien
we de nevel optrekken en verschijnt de
prachtige wolklooze hemel. Geen vieze on
gezonde fabrieksrook. Geen voorbijstuiven-
de trams, auto's en fietsen. Alles heel
kalm. Niets, dan* het eentonige geronk der
machines, verbreekt de stilte.
Hoe ongestoord kan men hier nu de
oneindige glorie en almacht van den
Schepper overdenken.
We begeven ons naar de hut van pater
Antonius, waar de H. Mis zal gelezen wor
den. Onvergetelijk is het oogenblik waar
op pater Antonius ons het „Panis Ange-
lorum", op de tongen legt. Hij, die heden
in ons hart rust, moet onze Leider zijn
op onze wegen. Hij moet ons sterken om
staande te blijven te midden van vele, on
verwachte tegenslagen. Na de H. Mis bid
den we gezamenlijk ons breviergebed
Toen we weer op het dek kwamen, gin
gen we kennismaken met de kapitein,
stokers, de stuurlui, enkele passagiers enz.
Mij overkwam bij die kennismaking het
volgende. Ik stond over de verschansing in
het water te kijken ,toen iemand mij op de
schouder klopte.
Goedenmorgen, Eerwaarde", zei de per
soon zeer vriendelijk.
„Goedenmorgen, meneer," antwoordde
ik. „Ik moet toch iemand hebben om mijn
hart bij uit te storten", vervolgde hij, „mag
ik u vertellen, wat me op het hart ligt,
Eerwaarde?"
„Ga gerust je gang, m'n zoon", was mijn
antwoord.
Toen verhaalde hij me het volgende:
„Ik heb in 'n Geldersch dorpje 'n moe
der wonen, ik hou dolveel van haar. Nu
moet u weten, dat ik bij de Philipsfabrie-
ken ben aangesloten en 'n maand geleden
voor zaken naar Kaapstad gezonden werd.
M'n oud moedertje wist dat ik een slechte
jongen was en had daardoor erg veel ver
driet. Nu werd dit verdriet nog vergroot,
toen ze hoorde dat ik naar den vreemdee
zou gaan. Het uur van %eitrek was dan
daar en de afscheidssirene gilde; ik kuste
mijn moeder met tranen in de oogen."
Hier hield hij even op en pinkte een
traan weg. Na een oogenblik vervolgde hij
weer:
(Wordt vervolgd.)
DE B00ZE SLAVIN
door Alie Broekhof.
Er leefde eens een rijk koopman, die
veel bezittingen had. Maar, 't liefst van
dit alles was z'n vrouw en dochtertje. Toen
z'n dochtertje 12 jaar oud was, moest de
koopman een lange reis ondernemen, en
liet vrouw en kind aan de zorg xan een
schoone slavin over. Deze was even boos
als ze mooi was. Toen de koopman weg
was, veranderde ze 't meisje in een kalf,
dat ze een meisje gaf, met de opdracht, dit
tusschen de stieren te laten grazen. En de
vrouw veranderde ze in een koe.
Toen de' koopman terug kwam, vertelde
de slavin, dat de vrouw dood, en het meis
je eenige weken geleken wa6 weggeloo-
pen. De koopman was hierover zeer be
droefd, doch de slavin, troostte hem. De
koopman nam haar tot z'n vrouw.
Toen er feest was, gaf de koopman op
dracht een koe te slachten en de slavin
wees de koe, waar zij de vrouw in omge-
tooverd had. Dooh de koe die geslacht
moest worden, weende en klaagde en riep
telkens boe, boe, boe. De man was hierover
zoo geroerd, dat ie beval een andere te ne
men. De vrouw sprak echter, laat ons die
maar nemen, er is haast geen beter dan
deze. De koe werd geslacht, maar het
bieek niet anders dan been en botten te
zijn. Deze kunnen we niet eten, sprak de
koopman, breng me 'n kalf. Men bracht
het kalf waarin de dochter was veranderd.
De koopman gebood om dit maar te slach
ten. Doch het kalf legde de pooten om den
hals van den man, en keek 'm bedroefd
aan. De koopman was hierover zoo geroerd
dat hij beval het beest goed te verzorgen.
De slavin werd heel erg kwaad en sprak,
dit kalf moeten we wel hebben." Ze nam
zelf 't mes in de hand, en wilde het ver
schrikte dier dooden. De koopman trok z'n
vrouw het mes uit d'r hand, en stuurde ze
weg.
De slavin ging gewillig heen, doch d'r
boos hart zocht om wraak. De koopman
liet 't hertenmeisje komen, en vroeg of ze
't kalf aJ lang had.
Het meisje vertelde precies hoe het ge
gaan was. en de koopman bedankte haar
voor 'r eerlijke antwoord. De koopman
liet uit de stad een beroemd toovenaar ko-
Deze besprenkelde het kalf met t won-
derwater. dat ie bij zich had en zie, de huid
scheurde open en z'n dochtertje kwam er
levend en gezond uit. Dat was een vreug
de en omhelzing tusschen vader en doch
ter.
Toen de koe besprenkeld was, kwam ook
daar leven in, en z'n doodgewaande vrouw
kwam er uit. De booze slavin werd ge
dood. en de koopman leefde gelukkig met
vrouw en kind tot z'n dood toe. Zoo kon
dus de booze vrouw d'r wraak niet voort
zetten en zoo werd het kwaad gestraft.
HOE ALLES NOG TERECHT KWAM
door Mientje v. d. Voorn.
Dronken liep Volkers op straat De hoe
veelste keer is dit nu al niet? Hij liep te
zwaaien met z'n armen en hij kon haast
niet op z'n beenen blijven staan. Daar was
hij bij huis. Hij deed de deur open en
gooide deze met 'n smak dicht. Verschrikt
keek z'n vrouw op. „Brood! Vooruit geef
brood!" schreeuwde hij. Kalm gaf de vrouw
het laatste sneedje. In twee happen at hij
het op. Toen schreeuwde hij: „Geld. geld!
Ik heb geen geld! Geen geld. je kan mooi
praten. ..Vooruit ik moet geld hebben. Nu
gaf de vrouw haar laatste dubbeltje. Ze
had zoo graag voor dat geld nog een
broodje gekocht. Zonder groet ging de man
weer weg, om nog meer te drinken, De
kinderen keken droevig hun moeder aad.
„Pa is stout", zei Tootje. „Dat vind ik ook,
zei Mientje". „Foei kinderen, dat mogen
jullie niet zeggen. Gaan jullie nu maar
gauw naar bed. oen juffrouw Volkers de
kinderen on bed had gelegd, knielde ze
neer om redding.
„Ach," bad ze, dat God ons toch maar
mag helpen, en de ziel van mijn man red
den. Ach Maria"
Verder kwam ze niet, want haar man
trad de kamer binnen. Zonder goedennacht
te wenschen, ging hij naar bed. De vrouw
ging ook maar. Hoe vreeselijk was het
toch een man te bezitten, die altijd maar
dronk en nooit thuis was.
Het was den anderen dag. 's Ochtends
8 uur was haar man al' weg gegaan. En het
was nu al vijf uur en nog was hij er niet.
Maar ongerust maakte ze zioh nog niet.
Maar het werd al zes, zeven, ja acht uur.
Ze keek eens aan de deur maar er was
niemand te zien. Nu begon ze toch wel
ongerust te worden. Maar wat was dat?
Er werd gebeld. Ze dacht gauw open doen.
Een politieagent stond voor de deur.
Woont hier Volkers vroeg hij. Ja. mijn, mijn
heer. Ze was vreeselijk zenuw
achtig. Zoo. zoo, ja ik kwam zegcen dat uw
man een ongeluk heeft gehad. Hij ligt nu
in het ziekenhuis. O, God. mijn man! En
als ze d'r niet vastgehouden had, zou ze
neergevallen zijn. Ze deed haar mantel
aan en ging naar het ziekenhuis. Ze werd
direct bij haar man toegelaten. Hij was net
tot het bewustzijn gekomen. Hij zei zacht:
„Roep 'n priester, ik wil biechten. Spoedig
was de pastoor er bij. Toen hij gebiecht
had en z'n vrouw weer bij hem was. zei hij:
„Ik heb spijt, ik zal beter oppassen".
Blij ging ze naar huis, maar ze vergat
niet God te danken voor het groote ge
luk. Na drie weken kwam hij weer thuis.
Wat was dit een feest voor z'n vrouw en
kinderen. Maar nog fijner was het toen hij
's avonds een brief kreeg dat hij in dienst
kon komen bij den heer, die hem aangere
den had. En ook de man, die nu bekeerd
was, vergat ook niet, God te danken voor
alles wat hij gedaan had.
DICKIE!
door Alyda.
Lieve Dickie
Aardig prikkie,
Je weet niet. hoe leuk je bent!
Jou doet spelen
Nooit vervelen,
Doe maar flink je best, hoor, vent!
Maak een toertje,
Nog met broertje,
Want dat geeft jou zooveel pret;
Jij wilt dollen
En maar sollen
Tot je gaat vermoeid naar bed.
Blijf zoo vaardig
En zoo aardig
Mei je lieve ronde snuit,
Blijf ons allen
Zoo bevallen
Met je streken, kleine guit.
Leuk, hoor, jongen
Zijn je sprongen,
En zoo mooi je kinderwerk.
Blijf van binnen
En van zinnen
Altijd ook zoo kloek en sterk.
Komen morgen,
Dar de zorgen,
Houd een eerlijk rein gemoed,
Vlucht het kwade
Met genade,
Want dat maakt het leven zoet!
Wat dan kome,
Wil niet schroomen,
't Zij dan droefenis of pijn!
Zal je leven
Ook nog even
Heerlijk en gelukkig zijn.
d a
T u 1
k r