ZATERDAG 27 FEBRUARI 1932 DE LEIDSCHE COURANT I*WEEDE BLAD PAG. 8 esiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiitts aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiuiiir CORRESPONDENTIE. Een „bedankje" voor ontvangen prijs kwam nog binnen van: 1 Agnes Versluijs, Warmond. 2 Elia Rietmeijer, Noordwijk. 3 Chris v. d. Geest, Leiderdorp. Wie nietö van zich heeft laten hooren, heeft zeker vergeten, dat een woord van „dank" hier op zijn plaats was en tot de gewone burgerlijke beleefdheden behoort. Wie ooren heeft, om te hooren, die hoorei Jacques Plouvier, Leiden. Dank Jacques voor het zooals je te recht zegt opstelletje. En om je nu eens te laten zien, hoe klein en nietig het is. als het gedrukt staat, wil ik het dade lijk laten zetten. Dag Jacques! Veel groet jes aan vader en moeder en broertjes en zusios Daar is Jacques Plouvier en vertelt u wat van: HET PANTSERHEMD VAN NAPOLEON. Napoleon ontbood eens den bekwaam- sten wapensmid van het land en vroeg hem of hij een pantserhemd wou maken, dat alles kon doorstaan. Na zes en twintig dagen kwam de smid met het hemd. Napoleon zei tegen den smid dat hij het eens aan moest trekken; de smid deed dit. Napoleon nam een revolver en ging vijl passen van hem afstaan en schoot naar den smid zijn hart maar de kogel stuitte af. Napoleon zei, keer je omHij nam een pistool en schoot op zijn rug, doch met hetzelfde resultaat. Toen nam Napoleon een jachtgeweer en vuurde weer maar het zelfde resultaat. De groote veldheer was voldaan en vroeg, hoeveel hij er voor heb ben moest. De smid zei bedeesd: „18000 francs". Napoleon zei. goed ga naar mijn geld meester en vraagt hem 2 maal 18.000 frs. Je hebt je best gedaan. Hans Tummer8, Leiden. Wel Hans. dat heb jij voor je leeftijd er zeer goed afgebracht. Dat avontuur in Rusland is zeer goed naverteld. En om je te laten zien. hoe ik jouw bijdrage waardeer, laat ik het als voorbeeld voor je kameraadjes volgen. Daar is Hans! EEN AVONTUUR VAN DEN SPEELMAN. door Hans Tummers. In Rusland graven ze diepe kuilen als ze beren willen vangen. En dan doen ze er rijshout over. Daar spijkeren ze een kip met de poot op vast. En als 't sneeuwt dan kun je er niks van zien. En als er 'n hongerige beer komt dan wil ie de kip pakken. Hij loopt dan 'n paar maal rond om den kuil en dan springt ie toe en valt in den kuil. Een bedelaar ging naar huis. Hij raakte van den weg af. Liep over het veld. Maar opeens viel hij in den kuil. Wat schrok ie daarvan! Hij was niet alleen. Maar een beer was bij hem. Hij was heel bang dat de beer hem zou opeten. Maar hij dacht aan wat ie op school geleerd had. Dat een beer veel van muziek houdt. Hij nam dus z'n viool en begon. Z'n handen waren blauw van de kou. Maar ineens gaf 't een geweldige knal'n snaar brak. De beer dacht, dat de jager het deed met z'n ge weer. Hij kroop heelemaal in 't hoekje, omdat hij bang was, dat ie geraakt werd. Maar daar gaf 't weer 'n knal. De tweede snaar brak. En toen ging alweer 'n knal. Z'n derde snaar brak. De speelman kon de viool haast niet meer vasthouden. Als 't maar gauw morgen werd. Maar opeens zag hij twee hoofden boven den kuil. De jager met z'n zoon. Ik ben niet alleen zei hij. De beer is bij me. Da jager nam z'n geweer en schoot den beer. Toen nam hij een ladder en klom naar beneden, nam de beer mee en de bedelaar kroop naar bo ven. Toen reden ze naar huis. Arme man wat zal je geschrokken zijn, toen je in de diepe kuil viel! José en Jan Simons, Leiden. Zoo, gaan jullie ook met ons meewerken aan ons mooie „Hoekje"! Flink zoo! En dan dadelijk ieder met een keurig versje komen aanstappen, dat is dubbel flink. En al heeft moeder nu ook een handje geholpen, 't geeft niet! Dat mag gerust! Ik zou zoo zeggen: het versje wint er in waarde door. Dag José! Dag Jan! Groet vader en moeder van me! Ik houd me aan bevolen voor meer. En nu geef ik José het eerste woord. Daar is ze! DE VERDREVEN MUIZEN door José Simons. Dp 'n mooien, grooten zolder, Van 'n deftig huis, Woonde rustig en tevreden, De familie Muis. Doch, hoor, wat er gebeurde: Al op eon goeden dag, Nam daar 'n poes haar intrek. Dat was een zware slag. „Wij moeten gaan verhuizen, Zei droevig. Vader Muis, „Want met die juffrouw Snorbaard, Is 't hier niet langer pluis." En weldra kon men lezen, Al in 't Muizenblad: „Gezocht 'n mooie woning. Doch liefst één zonder kat!" V» Nu is het woord aan Jan! DE HAZENREIS door Jan Simons. Er waren eens twee haasjes, Die liepen zoo parmant, De groote wijde, wereld in, Al naar een heel ver land. En hoe dat land wel heette, Dat wisten ze ook niet! Ze zagen het wel liggen Daar ginds in 't verschiet. 't Zou daar heerlijk wezen Want. luister wat ik zeg. De peentjes en de knollen Groeien zoo maar aan den weg. Ria Sanders. Leiden. Dank Ria voor deze nieuwe bijdrage. Nog even geduld! Er is veel voor! En onze mede werkers zijn vele. Dag Ria! Cathrien v. d. Steen, Leiden. Ik geloof dat ik je nog nooit gezien heb, is wel? Ik laat: ,.De Kwakzalver" plaatsen, maar nog even geduld! Dag Catrientje! Mientje v. d. Voorn, Leiden. Zoo Mientje. heb jij al zoo dikwijls mee gedaan? Wat zou dat? Jij hebt toch zeker geen klagen gehad? Daarbij ik speel al langer mee in de Staatsloterij, dan jij oud bent, en ik won nog nooit iets en nog geef ik den moed niet op. Dag Mientje! Je opstel wordt geplaatst. Zie de volgende week eens! Groet ook Vader en' Moeder van me en de broertjes. Ik zag ze den laatsten keer voor het eerst! Wim D ij km an s, Leiden. Ik kan me best begrijpen, dat je droomde van de pret. Wie zou ook niet. na zooveel gewonnen te hebben. Je hebt het uitstap je goed beschreven. Ik zal het nog eens bewaren. Dag Wim! Groet je ouders van me! Agnes Versluys, Warmond. Agnes tracteert op een eiegengemaalrte voordracht en zal jullie spreken over: KLEIN JANTJE. Jantje ging naar school toe, Heden wat een schrik 1 De deur vond hij gesloten Zijn hartje ging, tik tik! Hij gaf met bevend handje, Een rukje aan de bel, De deur ging langzaam open En meester zei: wel, wel! Maar Jantje sprak hij verder, Waar kom je nu vandaan, Dat mag niet meer gebeuren Kom gauw en blijf niet staan. „Je moet wat vlugger wezen, De klas begint op tijd; Denk hieraan mijn jongen, Waar ge op straat goed zijt. En met Agnes zullen ook wij van U af scheid nemen. Tot Zaterdag, dan ga ik door met het beantwoorden der briefjes en als ik plaats heb, laat ik dan het heele stuk van Cadier in ééns plaatsen. Daar was nu geen plaats voor eu evenmin voor „Ontmaskerd". Jammer! Oom Wim. OPLOSSINGEN van de raadsels van verleden week. Oplossing I: F aap Fanny I n a y Het hondje heet Fanny. Gevormd uit: FaapFannyIna en ij. Oplossing II: Kruiswoordraadsel. T u r 1 e n band aal n t d Het bedoelde is tulband. Gevormd uit: tuurdalenTulbandkraalantd. Oplossing III: Lucbtkasteelen. Oplossing IV Schoolbord. Oplossing Yi De echo. Oplossing VI: Rivier. Oplossing VII: Prijsuitdecling. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Paul Gans. Raadsel I: Bij welk woord moet men iets voegen, om het korter te maken? Raadsel II: Welke sul bekleedt toch een hooge be trekking? Raadsel III: Wie kan zonder uit zijn huis te gaan, toch in het open veld komen? Raadsel IV: Waar neemt ieder zijn hoed af? Raadsel V We'.ke jongensnaam verandert in een grappig dier, wanneer men de eerste letter weglaat? Raadsel VI: Mijn eerste lettergreep is eeh lichaams deel. mijn tweede lettergreep is het te genovergestelde van vlug en lenig, en mijn geheel is een ramp. Welk woord wordt bedoeld? Raadsel VII: Mijn eerste lettergreep is een blad. mijn tweede lettegreep is een blad en mijn ge heel is ook een blad. Hoe noemt men mij? Raadsel VIII: Wie kruipt in een gat en houdt het oog ei buiten? Raadsel IX: Men krijgt mij nimmer bij den staart. Al kon men vleugelen leenen Veel sneller ga ik d<in een paard, En toch heb ik geen beenen. Raadsel X: Wat wordt korter, hoe meer men er aan trekt? (Voor de Grooten). TANTE JET IN DE ARDENNEN. ST. BERNARDUS COLLEGE Naverteld door Hemmy. TE PEIJ (L.). Tante zat in de gezellige huiskamer kou sen te stoppen. Mie. de werkmeid, was met haar werk klaar en kwam nog een oogenblikje in de kamer.over ditjes en dat jes kouten. Nu wilde Mie van tante de avonturen weten die' zij op de reis naar do Ardennen had gehad. Na eerst een kopje thee te hebben ingeschonken, begon tante te vertellen. „Zooals je misschien reeds hebt vernomen, zijn we naar de Ardennen in België geweest. Nu. goed, we zaten met ongeveer 30 man in zoo'n touringcar. Een lcgge, onopgekalifaterde pink, geen lak zat er op. Ik zat achter me man Driek, heel parmantig te kijken, niet alsof ik van alles verstand had. Vlak achter mij zaten een Engelschman en Duitscher. heel gemoede- I lijk te redeneeren. Ze spraken al maar Engelsch en Duitsch. dat snap je toch wel Mie". „Ja, hoor mevrouw!" „Nou goed dan. Opeens begon me die mof tegen mij te zwetsen; ik zei daarom Yès, Ja. De vreemdelingen giechelden. Weldra kwamen we te Brussel aan en nadat we de stad heel even hadden be zocht, reden we al eten Brussel weer uit. Zeg Mie, je weet wel dat ik mijn nieuwe hoed op had, die met die antieke veer. Nu die is toen bijna geheel bedorven door den regen. De lucht was bijzonder zwart en het don derde en bliksemde dat het een lust was. Nu geloof- maar dat we naar Dinant ge donderd zijn. Oh, ik zou het haast verge ten, dat ik heb gegild, vooral in de car met dat noodweer; opeens een slag ik gaf een gil, maar mijn man, die mokte, „zeg jank nu toch niet, het staat zoo belabberd". Als je nat wordt, heusch niks erg, daar zijn we voor in Waterloo. Zeg Mie, dat is daar ook een mallemolen leeuwtje en ze noe men dat een stuk van de groote wereld. Het ding staat gewoon op een pyramide. Het regende en bliksemde al maar door. Ik at me op van chagrijn en dat is beroerd. Zeg Mie, klim nooit op zoo'n citadel: zég, ze durven ijskoud huizen, nou, nou, daar moet je krankjorim voor wezen om zoo'n gekke streek te doen. De autocar tufte door naar Spa. Nu ik moet eerlijk beken nen dat het daar veel lager bij den grond is. Zeg, daar hebben ze water, och. och, ik wou dat je het proeven kon, dat heeft zoo'n nasmaak! -De heele club stond daar te drinken net als het paard van Baron van Munchhausen in z'n tijd. De man stond eveneens te kliederen. Zoo'n farizeeër. Je moet hem thuis eens water geven, daar is het enkel bier of cats. Nou. als ik het voor het zeggen had. geef mij maar liever eqn flinke kop bouillon of koffie dat is toch pittiger. Toen op den terugweg, ja. nu komt het? Geen pen kan het haast beschrijven. Stil nou. ik vertel het wel verder hoor. Voor dat men wist wat daar gebeurde lagen we allemaal in een sloot. Nu ze zeggen, dat we er goed afkwamen maar enfin twee bulten heb ik op mijn oogen. Tevens is mijn heele gebit naar de maan. Waar mijn redekuuhje is gebleven? Ja, die vraag moet Joost maar beantwoor den! Mijn mans hoed zat radikaal om zijn hals. Ach, ach, zijn broek zat vol met scheuren en ik ben mijn hoedje kwijt. Maar gelukkig we zijn er levend afgeko men en dat was de hoofdzaak. NAAR DE CONGO door Dick van Wouw. (Naverteld.) L Daar klonk het commando „Kabels los!" en langzaam stoomde de „Victor" de ha ven van Rotterdam uit. Ons kwamen de tranen in de oogen als wij ons dierbaar vaderland in de nevel zagen verdwijnen. Maar we behcerschien ons en weldra zaten we in de gezellige con versa tiezaal. We zijn met ons vieren pater Antonius, pater Willibrordus, pater Ambrosio en tenslotte de schrijver van dit episteltje, broeder Wulfranus. Hoe gelukkig waren we op het oogen- bJik van vertrek met de gedachte: „We gaan naar de Zwartjes, naar oons nieuwe vaderland, naar de Congo. We gaan wer ken voor God, we zullen zielen brengen naar de ware Kerk. Hoe hartelijk was het afscheid van de vicaris van den pater Provinciaal en van onze familie geweest En nu, nu waren we dan eindelijk op weg naar ons arbeids veld. Om als maaiers te gaan maaien de halmen, die opgeschoten zijn uit het door ons gestrooide zaad. Hoe schoon is de morgenstond op zee. Daar rijst de zon aan de kim en schiet haar gouden stralen als pijlen over het spiegelgladde watervlak. Langzaam zien we de nevel optrekken en verschijnt de prachtige wolklooze hemel. Geen vieze on gezonde fabrieksrook. Geen voorbijstuiven- de trams, auto's en fietsen. Alles heel kalm. Niets, dan* het eentonige geronk der machines, verbreekt de stilte. Hoe ongestoord kan men hier nu de oneindige glorie en almacht van den Schepper overdenken. We begeven ons naar de hut van pater Antonius, waar de H. Mis zal gelezen wor den. Onvergetelijk is het oogenblik waar op pater Antonius ons het „Panis Ange- lorum", op de tongen legt. Hij, die heden in ons hart rust, moet onze Leider zijn op onze wegen. Hij moet ons sterken om staande te blijven te midden van vele, on verwachte tegenslagen. Na de H. Mis bid den we gezamenlijk ons breviergebed Toen we weer op het dek kwamen, gin gen we kennismaken met de kapitein, stokers, de stuurlui, enkele passagiers enz. Mij overkwam bij die kennismaking het volgende. Ik stond over de verschansing in het water te kijken ,toen iemand mij op de schouder klopte. Goedenmorgen, Eerwaarde", zei de per soon zeer vriendelijk. „Goedenmorgen, meneer," antwoordde ik. „Ik moet toch iemand hebben om mijn hart bij uit te storten", vervolgde hij, „mag ik u vertellen, wat me op het hart ligt, Eerwaarde?" „Ga gerust je gang, m'n zoon", was mijn antwoord. Toen verhaalde hij me het volgende: „Ik heb in 'n Geldersch dorpje 'n moe der wonen, ik hou dolveel van haar. Nu moet u weten, dat ik bij de Philipsfabrie- ken ben aangesloten en 'n maand geleden voor zaken naar Kaapstad gezonden werd. M'n oud moedertje wist dat ik een slechte jongen was en had daardoor erg veel ver driet. Nu werd dit verdriet nog vergroot, toen ze hoorde dat ik naar den vreemdee zou gaan. Het uur van %eitrek was dan daar en de afscheidssirene gilde; ik kuste mijn moeder met tranen in de oogen." Hier hield hij even op en pinkte een traan weg. Na een oogenblik vervolgde hij weer: (Wordt vervolgd.) DE B00ZE SLAVIN door Alie Broekhof. Er leefde eens een rijk koopman, die veel bezittingen had. Maar, 't liefst van dit alles was z'n vrouw en dochtertje. Toen z'n dochtertje 12 jaar oud was, moest de koopman een lange reis ondernemen, en liet vrouw en kind aan de zorg xan een schoone slavin over. Deze was even boos als ze mooi was. Toen de koopman weg was, veranderde ze 't meisje in een kalf, dat ze een meisje gaf, met de opdracht, dit tusschen de stieren te laten grazen. En de vrouw veranderde ze in een koe. Toen de' koopman terug kwam, vertelde de slavin, dat de vrouw dood, en het meis je eenige weken geleken wa6 weggeloo- pen. De koopman was hierover zeer be droefd, doch de slavin, troostte hem. De koopman nam haar tot z'n vrouw. Toen er feest was, gaf de koopman op dracht een koe te slachten en de slavin wees de koe, waar zij de vrouw in omge- tooverd had. Dooh de koe die geslacht moest worden, weende en klaagde en riep telkens boe, boe, boe. De man was hierover zoo geroerd, dat ie beval een andere te ne men. De vrouw sprak echter, laat ons die maar nemen, er is haast geen beter dan deze. De koe werd geslacht, maar het bieek niet anders dan been en botten te zijn. Deze kunnen we niet eten, sprak de koopman, breng me 'n kalf. Men bracht het kalf waarin de dochter was veranderd. De koopman gebood om dit maar te slach ten. Doch het kalf legde de pooten om den hals van den man, en keek 'm bedroefd aan. De koopman was hierover zoo geroerd dat hij beval het beest goed te verzorgen. De slavin werd heel erg kwaad en sprak, dit kalf moeten we wel hebben." Ze nam zelf 't mes in de hand, en wilde het ver schrikte dier dooden. De koopman trok z'n vrouw het mes uit d'r hand, en stuurde ze weg. De slavin ging gewillig heen, doch d'r boos hart zocht om wraak. De koopman liet 't hertenmeisje komen, en vroeg of ze 't kalf aJ lang had. Het meisje vertelde precies hoe het ge gaan was. en de koopman bedankte haar voor 'r eerlijke antwoord. De koopman liet uit de stad een beroemd toovenaar ko- Deze besprenkelde het kalf met t won- derwater. dat ie bij zich had en zie, de huid scheurde open en z'n dochtertje kwam er levend en gezond uit. Dat was een vreug de en omhelzing tusschen vader en doch ter. Toen de koe besprenkeld was, kwam ook daar leven in, en z'n doodgewaande vrouw kwam er uit. De booze slavin werd ge dood. en de koopman leefde gelukkig met vrouw en kind tot z'n dood toe. Zoo kon dus de booze vrouw d'r wraak niet voort zetten en zoo werd het kwaad gestraft. HOE ALLES NOG TERECHT KWAM door Mientje v. d. Voorn. Dronken liep Volkers op straat De hoe veelste keer is dit nu al niet? Hij liep te zwaaien met z'n armen en hij kon haast niet op z'n beenen blijven staan. Daar was hij bij huis. Hij deed de deur open en gooide deze met 'n smak dicht. Verschrikt keek z'n vrouw op. „Brood! Vooruit geef brood!" schreeuwde hij. Kalm gaf de vrouw het laatste sneedje. In twee happen at hij het op. Toen schreeuwde hij: „Geld. geld! Ik heb geen geld! Geen geld. je kan mooi praten. ..Vooruit ik moet geld hebben. Nu gaf de vrouw haar laatste dubbeltje. Ze had zoo graag voor dat geld nog een broodje gekocht. Zonder groet ging de man weer weg, om nog meer te drinken, De kinderen keken droevig hun moeder aad. „Pa is stout", zei Tootje. „Dat vind ik ook, zei Mientje". „Foei kinderen, dat mogen jullie niet zeggen. Gaan jullie nu maar gauw naar bed. oen juffrouw Volkers de kinderen on bed had gelegd, knielde ze neer om redding. „Ach," bad ze, dat God ons toch maar mag helpen, en de ziel van mijn man red den. Ach Maria" Verder kwam ze niet, want haar man trad de kamer binnen. Zonder goedennacht te wenschen, ging hij naar bed. De vrouw ging ook maar. Hoe vreeselijk was het toch een man te bezitten, die altijd maar dronk en nooit thuis was. Het was den anderen dag. 's Ochtends 8 uur was haar man al' weg gegaan. En het was nu al vijf uur en nog was hij er niet. Maar ongerust maakte ze zioh nog niet. Maar het werd al zes, zeven, ja acht uur. Ze keek eens aan de deur maar er was niemand te zien. Nu begon ze toch wel ongerust te worden. Maar wat was dat? Er werd gebeld. Ze dacht gauw open doen. Een politieagent stond voor de deur. Woont hier Volkers vroeg hij. Ja. mijn, mijn heer. Ze was vreeselijk zenuw achtig. Zoo. zoo, ja ik kwam zegcen dat uw man een ongeluk heeft gehad. Hij ligt nu in het ziekenhuis. O, God. mijn man! En als ze d'r niet vastgehouden had, zou ze neergevallen zijn. Ze deed haar mantel aan en ging naar het ziekenhuis. Ze werd direct bij haar man toegelaten. Hij was net tot het bewustzijn gekomen. Hij zei zacht: „Roep 'n priester, ik wil biechten. Spoedig was de pastoor er bij. Toen hij gebiecht had en z'n vrouw weer bij hem was. zei hij: „Ik heb spijt, ik zal beter oppassen". Blij ging ze naar huis, maar ze vergat niet God te danken voor het groote ge luk. Na drie weken kwam hij weer thuis. Wat was dit een feest voor z'n vrouw en kinderen. Maar nog fijner was het toen hij 's avonds een brief kreeg dat hij in dienst kon komen bij den heer, die hem aangere den had. En ook de man, die nu bekeerd was, vergat ook niet, God te danken voor alles wat hij gedaan had. DICKIE! door Alyda. Lieve Dickie Aardig prikkie, Je weet niet. hoe leuk je bent! Jou doet spelen Nooit vervelen, Doe maar flink je best, hoor, vent! Maak een toertje, Nog met broertje, Want dat geeft jou zooveel pret; Jij wilt dollen En maar sollen Tot je gaat vermoeid naar bed. Blijf zoo vaardig En zoo aardig Mei je lieve ronde snuit, Blijf ons allen Zoo bevallen Met je streken, kleine guit. Leuk, hoor, jongen Zijn je sprongen, En zoo mooi je kinderwerk. Blijf van binnen En van zinnen Altijd ook zoo kloek en sterk. Komen morgen, Dar de zorgen, Houd een eerlijk rein gemoed, Vlucht het kwade Met genade, Want dat maakt het leven zoet! Wat dan kome, Wil niet schroomen, 't Zij dan droefenis of pijn! Zal je leven Ook nog even Heerlijk en gelukkig zijn. d a T u 1 k r

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 8