U'
t
O
K
OOR
MZE
INDEREM
fj
ZATERDAG 23 JANUARI 1932
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
IllllllllllllllllimuilllllllII ill il III 111 111 IIIII11! IIIII11! III I! III11III '1111IIIIL:
aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiillllliiiiiiiiiiiiilliiiliiiilllliliiiiiiililiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiir
ONZE RAADSELWEDSTRIJD.
De lijsten zijn afgesloten. Er wordt nie
mand meer toegelaten.
De wedstrijd is afgeloopen. De strijd is
gestreden.
De volgende week is alles georderd, na
gezien en gesorteerd en.wat voor jullie
het voornaamste is.... geloot.
Ik geef de volgende week den volledigen
uitslag.
Wie de gelukkigen waren en meededen
of niet tot den eersten groep behoorden,
anders gezegd, ik zal zeggen wie meege
loop heeft. Allen zullen hun namen in de
lange lijsten vinden.
Of ik tevreedn ben?
VolkomenIk ben meer dan tevreden.
Stapels brieven kreeg ik, dat de raadsels
te moeilijk waren en voor de kleintjes te
lang en toch? Zie de lange lijsten!
Ik zal ze in de toekomst niet meer zoo
moeilijk maken en voor de kleintjes kor
ter, veel korter. Ik ken de moeite en zorg
van de moeder, om de oplossingen eenigs-
zins ordelijk te laten versturen.
Gezien dan het eene zoowel als het
andere, kan ik meer dan tevreden zijn. Ik
verwachtte er dan ook zelf niet meer dan
300 en toch komen we er ver boven, zelfs
boven de 400. Flink zoo!
Het getal mededingers van buiten de
stad blijft ook stijgende.
Dat verheugt ons dubbel. Zoo moet het
gaan!
Het gehalte der ingezonden stukken
(afd. C.) is evenredig aan het getal.
Ook dit getal is deze keer overweldigend
groot, al waren" er nu juist geen bijdragen
bij met „vervolgen". Niet minder dan 76
verhalen, versjes, spröokjes en opstellen
kreeg ik toegestuurd.
Natuurlijk is niet alles lS-karaats. Maar
dat hoeft ook niet. Ik neem den wil voor
de daad; ik neem leeftijd en ontwikkeling
in aanmerking; ik let op zorg en moeite
er aan besteed en dan laat ik hem of
haar (om der rechtvaardigheidswille) mee
doen, al is zijn of haar werk nu ook niet
precies voldoende om geplaatst te worden.
Kijk, dat maakt een verschil.
Wat geplaatst wordt, moet aan eenige
eischen voldoen. Die eischen worden des
te grooter, naar mate de keuze grooter is.
Daarbij heb ik medewerkers, die mij ook
buiten den wedsstrijd trouw ter zijde staan
Die gaan ook nu voor. Dat spreekt: Van
hun of haar pennevruchten profiteert
iedereen. Dat werk heeft soms literaire
waarde, is ontwikkelend en onderhoudend;
is geestig soms of humoristisch; is ernstig
ook, maar nooit vervelend.
En juist daarom, moeten allen een beet
je geduld hebben ,die nu dadelijk meenen
hun verhaaltje geplaatst te zien. Geduld
dus en nogmaals geduld
Dan nog wat! Een massa briefjes liggen
mee ter beantwoording.
Ook deze worden alle zonder uitzonde
ring, successievelijk, onder corresponden
tie geplaatst. Ook de vragen, die me be
reikten, worden beantwoord. Er liggen er
nog heel wat. Ook hier is geduld de bood
schap.
De mededingers kwamen op van alle ge
meenten rondom de stad Leiden, zelfs
van buiten de provincie ontvingen we
brieven.
Onze mooie Leidsohe Courant wordt
veel gelezen; wordt met sympathie ont
vangen en ons Hoekje, uw Hoekje, ver
heugt zich in dezelfde sympathie als men
ons mooie blad toedraagt.
Tot Zaterdag..! Dan., de uitslag!
Met hand en groet voor u allen,
Oom ff im.
0NGEH00RZAMHEID GESTRAFT.
door Virginie v. d. Sande.
„Freddi",, zei moeder, „ga even naar de
kruidenier en haal een pond suiker voor
me. Maar niet op het ijs, hoor jongen
„Nee, moeder, zei Freddi en met z'n dikke
jekker aan stapte hij de deur uiti Maar
toen hij eenmaal goed en wel op weg was
en langs een sloot ging, waar 'n paar kwa
jongens op het ijs aan het glijden waren,
wilde de ongehoorzame Freddi het ook
wel eens probeeren. 'n Eindje ging het
goed, hmaav toen, o, wee. help, help,
riep dè jongen. Wat was er gebeurd?
Feddi was door het ijs gezakt. Gelukkig
kwam ex een voorbijgaande heer in een
auto en trok hem er uit. Toen hij er uitge
haald was, gilde hij hevig. Hij klaagde over
pijn aan z'n been. Dc heer van do auto
droeg hem erin en reed zoo vlug mogelijk
naar de dokter, waar bleek, dat zijn been
gebroken was. De dokier belde zijn moe
der op, die hevig schrok. Dadelijk reed
moeder met de dokter naar het ziekenhuis
waar het been gezet werd. Dat was nu de
straf voor zijn ongehoorzaamheid. En
Freddi moest zes weken in het ziekenhuis
blijven.
EEN AVONTUUR IN DE WOLKEN
VAN PILOOT CALLED.
door Dickie van Wouw naverteld.
Ik ben piloot bij do K. L. M. Ik ben op
het oogenblik aan de laatste étappe van
Amsterdam naar Java.
Ik én mijn mecanicien vormen de be
manning van het toestel A 13. Wij zijn on
geveer bij Calcutta nog eenige dagen en
wij zullen op de plaats van bestemming
zijn.
„Mooi weer Called", verbreekt mecani
cien Irat de stilte.
„Ja, een beetje mistig", antwoord ik.
„Kostbaar vrachtje aan boord, hé", her
neemt Irat". „Ongeveer voor de waarde
van 5.000000 gulden."
„Ja, ik zal tenminste blij zijn als het
kwijt ben."
„Ja, dat snap ik. Zeg Called weet je 't
al van de B. 4, die in in brand gevl
Op ditzelfde oogenblik wordt de cabine
deur geopend en, o, ik zal hel nooit ver
geten, daar staat een gemaskerde kerel.
„Handen op!" zégt hij op bevelende
toon. Ik greep naar mijn revolver, maar,
helaas, ik had hem niet bij me.
Irat had reeds de machine een weinig
doen dalen.
„Wat kom je hier doen", vraag ik op
kalinen toon.
„Gaat je niets aan. Handen op!"
„Dat nooit. Irat! Sla die. schurk z'n kop
in."
„Geef je over!" zegt het individu.
„Nooit!" roepen we tegelijk.
„Dan allemaal sterven!" en de daad bij
het woord voegend, loopt hij naar het me
chaniek met de revolver op ons gericht.
„Ga weg pl
Te laat! Hij grijpt de hendel, haalt hem
over, de machine duikelt, ik duizel, val,
enik spring rechtop in mijn bed.
Droomen zijn bedrog!
HEBT GIJ CHRISTUS LIEF?
door Jos van Maurik.
Hoort Paus Pius u vermanen.
Hecht toch niet aan geld of g9ed,
Geeft, ja geeft met volle handen,
Geeft toch van uw overvloed!
Ziet de arme kind'ren schreien,
Schreien om 'n stukske brood,
Ach zij zullen nog verhong'ren,
Redt hen van 'n wissen dood.
Ja, ge hebt alleen slechts woorden,
Maar wat baat hun uw gepraat,
Neen, uw plicht is hen te helpen,
Helpen slechts, maar met de daad.
Zoudt ge nu nog willen aarz'len,
Wellicht is 't morgen reeds gedaan,
En de communist zal zeggen:
„Neen, zoo kan 't niet verder gaan."
„Neen, zoover mag 't toch niet komen".
Geeft, wijl Christus u 't gebiedt.
Wilt gij niet in armoe leven,
Duldt dat ook van and'ren niet.
AAN J API E, MIJN KLEINE VENT
door Antje Keizer-Klaasen.
Kindje, o kindje, wat ben je toch lief!
Wat stralen je oogjes mijn hartedief'
Wat lacht er je mondje, zoo lief en
zoo rein,
Jij bent mijn heerlijkst bezit, kindje mijn
Je ligt nu te slapen in je wiegje zoo
klein,
Niet in dons of in zijde of lichte satijn:
Neen lieveling zoo rijk zijn we niet,
eer arm,
Maar jij bent mijn rijkdom, en ligt
er zoo warm!
Mn lieve schatje, nu ben je nog klein,
Onschuldig is jouw zieltje, is wit en
nog rein.
'k Bid God, dat je altijd zoo blijven
mag,
Gespaard voor het kwaad, ook in
lateren dag.
Weet toch, hoeveel ik hou toch van jou,
Kleine man, en ik blijft je altijd getrouw.
Jij bent vaders trots en vooral moeders
schat,
Jij bent mijn troost en mijn steun in de
ergste smart.
Later mijn jongen, als je grooter dan
bent,
Komen de zorgen voor jou ook kleine
vent.
Dat kruis moet je dragen, zooals ieder
z'n deel,
Al heeft deze er weinig, en gene
er veel.
Neem dan blijmoedig je kruis op en
mopper dan niefc.-
Denk er altijd aan, dat God ze hier ziet.
Denk daaraan jongen, waar je in de
wereld mag zijn,
Dan zal God je leiden en blijft je
zieltje steeds rein.
WEES VOORZICHTIG!
door Ria v. d. Sanden.
Jan had al zoo dikwijls om een Kerst
boom gevraagd. Vader had in het eerst ge
weigerd. Maar toen Jan zoo'u mooi rapport
had., kon fcij het niet nalaten aan den
wonsch te voldoen.
Zoo stapten ze op Maandagmorgen naar
een b.oeniist. Zij kochten een heele groote,
wat natuurlijk naar Jan zijn zin was Daar
na gingen ze naar een mooie winkel, waar
vader met Jan de kerstboomversieringen
kocht. Een doos vol. Jan vond het allemaal
even mooi.
Dinsdag werd de boom door den bloemist
zelf gebracht. Jan had van vader verlof ge
kregen om hem zelf te versieren. Hij vond
dat natuurlijk dol. Vader had duidelijk ge
zegd, dat hij voorzichtig moest wezen. Nu,
alles liep nog al goed af.
Op Vrijdag, de groote Kerstdag, mochten
de kaarsjes branden. Jan deed alles zoo
voorzichtig mogelijk. Hans, 't kleine broer
tje van Jan, wilde het ook eens doen. „Ik
ook, Hansje ook doen". Jan die altijd lief
en aardig was voor 't peutertje, liet het toe.
Maar, o wee, daar had je. het gaande. Hans
stak inplaats van een kaarsje, het Engelen
haar aan, waarmede de boom zoo mooi ver
sierd was.
„Moeder, moeder", riepen de twee tege
lijk: „de boom, de boom".
Moeder, die in de keuken aan het koken
was, kwam verschrikt toeloopen.
„O, kinderen", riep ze, „wat is dat nu".
Vader, die in de fauteuille zat te slapen,
had niets gemerkt. „Vreese'ijk", riep moe
der. „Vader, vader, de boom....". Vader
schrok wakker. En nam een kleed, gooide
dat over de boom en nam toen zes emmers
water om het brandje te blusschen.
Jan stond te huilen, terwijl Hans ver
schrikt toekeek. Eindelijk was 't brandje
verholpen. „Huil maar niet", zei vader. Al
les was natuur'ijk totaal verbrand. „Hoe
kwam hel eigenlijk?" vroeg vader. Jan ver
telde toen alles aan vader. Vader zei niet
veel. Maar Hansje en Jan wisten wel, dat
je altijd voorzichtig moet zijn.
ARME THOMAS.
door Rie Zwetsloot.
Als de zon door de ruiten schijnt, dan
lijkt alles veel mooier en vroolijker, maar
hier was dat niet het geval. Neen de ar
moede kwam er des te meer uit. Het was
een scheefgezakt huisje waar Thomas woon
de: een kamer met een paar wrakke stoelen
j en een kist waar een klein kind in lag. Ja in
i een kist.
Thomas was droef gestemd. Een wiegje
had hij niet kunnen koopen, want van het
karig loon, dat hij bij de boeren verdiende
j moest hij zijn toch al groot gezin onderhou
den en nu dat nog vergroot was, dach' hij
bij zichze.f, alweer een eter meer; maar dat
zou zoo erg niet zijn, als zijn vrouw maar
gezond werd. Zij was en bleef maar zwak,
doordat zij geer. versterkend voedsel kon
koopen, maar Thomas bleef 'welgemoed.
„Zoojang deze handen nog werken kunnen,
zei hij, dan zullen wij niet van honger om
komen".
Maar een week later kwam hij verslagen
thuis. De boer waar hij tot nu toe gewerkt
had, kon hem niet meer gebruiken.
Als versuft za! hij zij de tafel. Nu was
het de beurt van Lize zijn vrouw, om hem
op te beuren. Wij moeten den moed niet
verliezenbidden kunnen wij altijd. Ja bid
den, jk heb al zoo lang gebeden; heb ik dat
verdiend, 'k heb altijd mijn best gedaan,
maar 't helpt mij niets.
F oei Thomas, is dat spreken, je mag niet
wanhopen
Thomas zei niets, maar mokte door, Lise i
stend op, haalde een vers'eten doek uit de
kast sloeg hem om en wilde de deur uit- j
gaan.
Thomas schrok, waar ga je heen? Ik ga
zien. dat ik. iets vinden kan waar ik wat
mee verdienen kan, zij zullen een arme moe
der die voor haar kinderen wil werken niet
verstooten.
Verschrikt keek'hij haar aan. Neen Lize,
je hebt gelijk. God zal he'pen. Kom blijf
thuis, dan zal ik nog wat aardappelen gaan
rooien op 't land van boer Theunis.
Mooi Thomas, ik dacht wel dat. je ver
standig was en hij wierp een hakker en een
zak op zijn rug en ging. Bij 't land aange
komen trok hij zijn schoenen uit want dacht
hij, nu zuinig zijn, en zette ze aan den kant
en ging aan 't rooien. Tedere aardappel die
hij vond bracht hij we'gemoed in de zak.
Onderwijl was een groepje hengelaars na
derbij gekomen en zag de schoenen staan.
(Slot volgt).
DE KLEINE RUITER
door Pietje Romijn.
Klein Jantje wou uit rijden,
Uit rijden wou hij gaan,
En wat heeft toen broer Hendrik,
Broer Hendrik wel gedaan?
Hij zette hem op 't hitje,
Op 't hitje heel vooran,
Broer Hendrik zat vlak achter,
Vlak achter kleinen Jan.
En moeder stond met Corrie,
Met Corrie voor het raam,
En Jantje sloeg zijn handjes,
Zijn handjes blij te zaam.
„Voorzichtig, Hein", riep Moeder,
Riep Moeder nu en dan,
Pas op dien kleinen springer,
Dien kleinen springer, Jan.
„Ja, Moeder", zei broer Hendrik,
Broer Hendrik nu terstond,
En reed toen op een drafje,
Een drafje 't grasperk rond.
Toen lachte Jantje vroolijk,
Heel vroolijk: „Ha-ha-ha,"
En riep: „nu ben ik ruiter,
„Een groote ruiter, ja!"
„ONTMASKERD"
door een H. B. S.'er.
AX.
Haastig verscheurde hij de enveloppe, en
haalde er weer een gedrukt briefje uit, en
las het volgende:
Wij hebben Harold Box als gijzelaar
ingepikt. Is het onderzoek niet om twaalf
uur hedenmiddag gestaakt, dan sturen
wij eerst Box en dan jullie tweeën naar
de andere wereld.
Weer onderaan was het masker getee-
kend. Hij rende weer naar binnen en liet
Buck den brief ook lezen. Deze haalde,
nadat hij het gelezen had de schouders op.
Ik snap er niets meer van. sprak hij.
Het voprnaamste is, antwoordde John,
dat wij Harold zoo gauw mogelijk uit huu
handen moeten zien te bevrijden.
Dat is gemakkelijker gezegd, sprak
Buck, het volvoeren is echter de kunst.
Wij weten niet eens waar hij zich bevindt.
Ja, dat moeten wij zien uit te vis-
schen, antwoordde John.
Zij hebben een huis aan de Sexing-
lonstreet. Maar de vraag is. Houden ze
hem daar gevangen?
Wij moeten hem, het gaat hoe het
gaat in ieder geval voor vanmiddag twaalf
uur uit de klauwen van deze maskerbende
zoo zal hun naam wel zijn, zien te bevrij
den, desnoods mét ons leven. Laat eens
kijken, het is nu half acht, gauw ontbijten
vlug de post nazien en op onderzoek uit.
Zij ontbeten vlug. Zoodra het ontbijt, afge
loopen was, liep John op de postbus toe
en haalde de aanwezigo post er uit. De
ochtendbladen en een brief van Robert.
Hij liep naar zijn kamer, riep per huis-
telephoon Buck, die direct kwam aange
hold en gauw las John de brief voor:
Boston.
Beste jongens,
Hoe gaat het nog met jullie? Alles
goed? Dat is tenminste te hopen. Ik ben
best te spreken, want mijn goede neef
betert best aan. Hij wordt weer bij den
dag sterker. Ik denk hier tot morgen of
misschien overmorgen te blijven. Zoo-
dra ik overkom naar New York, kom
ik direct bij jullie aanloopen. Ik had
niet gedacht dat mijn neef er nog weer
bovenop zou komen, denk eens aan, zoo
plotseling wordt je een telegram aange
boden. Dan denkt men altijd het slecht
ste, niet waar? Tevens heb ik hier nog
een beetje rust, wat mij. trouwens goed
te pas komt. Dat harde studeeren is lang
geen pretje, gelukkig, dat ik over kor
ten tijd examen moet afleggen.
N.B. Hoe staat het met het onder
zoek? Al wat gevorderd? Ik hoop, dat
jullie de daders gauw te pakken krijgt.
Men spreekt hier in Boston ook al over
den moord op mevrouw Henderson. Hoe
is de feest vergadering van de Smoking-
Club verder afgeloopen? Zeker wel
goed hé. Nou, hier is verder geen nieuws.
Hopend op spoedig antwoord eindig
ik met voor alle drie een stevige vijf en
hartelijke groeten.
ROBERT.
Toch, mooi van Robert, dat hij ons
direct schrijft.
Ja, prachtig, gelukkig, dat zijn neef
weer in orde is. Ik zal hem vanmiddag
wel even antwoorden. Laten wij tweeën nu
maar direct beginnen met hem op te zoe
ken.
Ja, dat is het beste!
Zij kleedden zich gauw verder aan.
Buck liep naar de garage, reed den
racewagen voor de deur, en liet den net
de deur uitstappenden John binnen, om
direct daarop weg te rijden.
Ho, wacht eens even, sprak John!
Waar zullen wij het eerst naar toe gaan.
Weet je wat, rij maar naar de Lexington-
street, naar het aangewezen huis, hou op
honderd meter afstand stil.
In orde John. Hij zette er goed gas
op en binnen een half uur tijd waren zij
de. Lexington-street genaderd. Buck, hield,
zooals John hem bevolen had, op' honderd
meter afstand van het huis stil, bracht de
auto in een vlak daarbij gelegen garage
onder, en samen liepen zij nu op het ver
dachte huis aan.
Neem jij de eene, dan neem ik de
andere helft, sprak John tot Buck en be
kijk het goed.
Buck deed wat hem bevolen was en
nam den rechterkant, terwijl John de lin
ker helft onderzocht. Het viel John direct
op dat alle vensters en ramen bijzonder
klein waren en dat het huis meer dan één
luik op het dak bezat. Behoedzaam sloop
hij om het huis, zonder echter ook maar
het geringste te ontdekken. Zij ontmoetten
elkaar weer aan den achterkant.
Niets ontdekt? vroeg John.
Niet het minste antwoordde deze.
Ja, het is zoo niets waard. Zoo gelukt
het ons nooit. Wij moeten het anders
inpikken.
Ja, anders inpikken, maar op welke
manier?
Dat is de hoofdzaak. Ik heb ook geen
zin om zoo maar naar binnen te gaan,
jij wel?
Neen, dat nou bepaald niet.
(Wordt vervolgd).
GEHEIMZINNIG!
door W. M. J. Simons.
Gymn. „Immaculatae Conceptionis" Venray
XXVI.
Inspecteur Fröhlich verbleekte bij het
hooren van deze woorden. „Dat. wist
ik niet!" stamelde hij, maar dan
scheen hij zich tc bedenken. Een heftige
si rijd ontbrandde in z'n binnenste. Nu had
hij gelegenheid zijn dorre gemoed te laten
wakker schudden, nu kon zijn met groote
zonden, voornamelijk tegen het 5de en 7de
gebod, bevlekte ziel lafenis vinden door
eerlijk alles op te biechten. Maar wat een
schande zou dat geven? Ongetwijfeld
kwam iedereen het te weten. Hij zou in
de gevangenis moeten en op straat zou
na z'n vrijlating, iedereen hem met de vin
ger nawijzen en misschien wel met scheld
woorden en verwenschingen naroepen.
Onrustig schoof Fröhlich op z'n stoel
heen en weer. Vreeselijk wat had hij
gedaan; hij had bloed vergoten, bloed
van gezond-levende menschen, bij wie
niets te bespeuren viel van het naderend
einde, wat ieder, dus ook hen, wachtte en
wacht..
O God! hoe verafschuwde hij nu zijn
„kameraden", die hem meegesleept had
den, of neen, was hij zelf niet de
hoofdschuldige?
„Wat mankeert je?" was cle verwonder
de vraag, die von Weiszenburg hem stel
de. „ben je plotseling niet goed geworden?
Je ziet er opvallend bleek en afgemat uit.
Dat heb ik nog niet eerder gemerkt."
Fröhlich voelde dat het oogenblik ge
komen »vas, wellicht het voornaamste van
z'n leven, waarin hij dapper en resoluut
het lage menschel ijk opzicht als niets
moest beschouwen.
„Ook., ik ben een schurk.. Ik! heb
meegedaan aan de lage misdrijven, die on
ophoudelijk gepleegd werden Vergeef.het
mij Arnulf! Zeg het toch alsjeblieft tegen
niemand wat een lage schurk ik ben
von Weis/enburg. die hevig getroffen
was door deze plotselinge bekentenis,
trachtte op allerlei wijzen zijn vriend wat
te Ira'nteeren.
„Wees maar gerust Fritz. Drink maar
eens en vertel me morgen alles. Je hoeft
niet bang te zijn, dat ik één woordje los
laat. van vyat je me zegt hoor! Twijfel daar
piet aan. In geheimen kan je steeds op
mij rekenen!"
Het fatale onderwerp werd verder met
rust gelaten. Ze praten wat over de keurige
ntise-en-scène bij een bekend stuk, dat
eenige weken geleden in Berlin was op
gevoerd. Verder praten ze wat over de be
weringen van een Duitsch scheikundig
professor, omtrent het feit, dat S G. van
goud pl.m. 19.5 is' en pas bij 1250 graden
Celsius smelt.
Alles behalve opgewekt verliet von Weis
zenburg de woning van den inspecteur.
Wat zou hij er om gegeven hebben, als
de hoofdbandieten op heeterdaad be-
•trant werden, hij, man met een ijzeren ge
stel, die de mensehelijke opgewondenheid
gedood had door de meest ijzingwekkende
gebeurtenissen tot het einde toe bij te
wonen?
Maar nu bleek, dat zijn vriend, één van
zijn beste kameraden, met wien hij jaren
lang trouw had samengewerkt, zijn kost
bare tijd besteed had om met eerloozen
samen te werken, nu dreigde zijn energie
vast te loopen op de gevaarlijke klippen
der moedeloosheid.
Alles had hij verwacht, alles, behalve
dat.
Maar dan wilde hij weer meer weten,
dan won zijn detective-zijn weer plaats in
z'n hart, dat regelmatig de levensteekenen
verspreidde van dit regelmatig menscli,
dat vóór alles de regelmatigheid wilde be
oefenen.
Arnulf von Weiszenburg begreep, dat
weldra het droevig einde gekomen zou
zijn van Hofntann's inspecteurs loopbaan
en hij nam zich voor, bekendmaking tot
het uiterste te vermijden.
Op den avond van den volgenden dag
kwam het grootste geheim van deze „mis-
dadigersjaren" tot uitbarsting.
De Berlijnsche detective zat weer bij
inspecteur Fröhlich in het hoekje van het
atelier.
Do inspecteur was kalm en langzaam,
langzaam naderde het groote oogenblik:
de bekentenis.
Vier jaren ruim, geleden leerde ik
de wolfabrikant Wilhelm von Rhein ken
nen. We weiden dikke vrienden en hij
wijdde mij in al zijn zaken toe én ik om
gekeerd hem.
We sloten een contract met Lintberger
van de Nord-deutsche Lloyd en we richten
in het Zuiden van Berlijn een chemische
fabriek op, waarvan de Rus Petrovesk
directeur was. De fabriek was niet wettig
gedeponeerd en we verspreidden dus in 't
grootste geheim onze producten. Lintber
ger, die we van het geheime fabriekje niets
hadden medegedeeld, want we hadden ge
zegd, dat er eerst een groot bedrag aan
wezig moest zijn voor we een groote fa
briek in Stettin konden oprichten, steunde
ons wekelijks met een flinke som geld.
(Slot volgt).
DE KLEINE GUIT
door Bora van Maurik.
Kleine Jan was stout geweest
En Moe kwant met de roe.
Fluks kroop Jantje onder 't bed,
Hij deed zijn oogjes toe.
Moe riep, maar zag hem niet,
En ging hem aan 't zoeken;
Pa zei niets en dacht:
„Ik kijk eens in de hoeken".
Pa had weldra hem gevonden,
En strekte reeds zijn arm;
Wou hent onder 't bed vandaan
Sprak: „Ha ventje lig je daar"?
Fluisterend sprak Jan: „ja pa,
Kom maar hier! wil ze u ook al slaan?"