U' t O K OOR MZE INDEREM fj ZATERDAG 23 JANUARI 1932 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 IllllllllllllllllimuilllllllII ill il III 111 111 IIIII11! IIIII11! III I! III11III '1111IIIIL: aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiillllliiiiiiiiiiiiilliiiliiiilllliliiiiiiililiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiir ONZE RAADSELWEDSTRIJD. De lijsten zijn afgesloten. Er wordt nie mand meer toegelaten. De wedstrijd is afgeloopen. De strijd is gestreden. De volgende week is alles georderd, na gezien en gesorteerd en.wat voor jullie het voornaamste is.... geloot. Ik geef de volgende week den volledigen uitslag. Wie de gelukkigen waren en meededen of niet tot den eersten groep behoorden, anders gezegd, ik zal zeggen wie meege loop heeft. Allen zullen hun namen in de lange lijsten vinden. Of ik tevreedn ben? VolkomenIk ben meer dan tevreden. Stapels brieven kreeg ik, dat de raadsels te moeilijk waren en voor de kleintjes te lang en toch? Zie de lange lijsten! Ik zal ze in de toekomst niet meer zoo moeilijk maken en voor de kleintjes kor ter, veel korter. Ik ken de moeite en zorg van de moeder, om de oplossingen eenigs- zins ordelijk te laten versturen. Gezien dan het eene zoowel als het andere, kan ik meer dan tevreden zijn. Ik verwachtte er dan ook zelf niet meer dan 300 en toch komen we er ver boven, zelfs boven de 400. Flink zoo! Het getal mededingers van buiten de stad blijft ook stijgende. Dat verheugt ons dubbel. Zoo moet het gaan! Het gehalte der ingezonden stukken (afd. C.) is evenredig aan het getal. Ook dit getal is deze keer overweldigend groot, al waren" er nu juist geen bijdragen bij met „vervolgen". Niet minder dan 76 verhalen, versjes, spröokjes en opstellen kreeg ik toegestuurd. Natuurlijk is niet alles lS-karaats. Maar dat hoeft ook niet. Ik neem den wil voor de daad; ik neem leeftijd en ontwikkeling in aanmerking; ik let op zorg en moeite er aan besteed en dan laat ik hem of haar (om der rechtvaardigheidswille) mee doen, al is zijn of haar werk nu ook niet precies voldoende om geplaatst te worden. Kijk, dat maakt een verschil. Wat geplaatst wordt, moet aan eenige eischen voldoen. Die eischen worden des te grooter, naar mate de keuze grooter is. Daarbij heb ik medewerkers, die mij ook buiten den wedsstrijd trouw ter zijde staan Die gaan ook nu voor. Dat spreekt: Van hun of haar pennevruchten profiteert iedereen. Dat werk heeft soms literaire waarde, is ontwikkelend en onderhoudend; is geestig soms of humoristisch; is ernstig ook, maar nooit vervelend. En juist daarom, moeten allen een beet je geduld hebben ,die nu dadelijk meenen hun verhaaltje geplaatst te zien. Geduld dus en nogmaals geduld Dan nog wat! Een massa briefjes liggen mee ter beantwoording. Ook deze worden alle zonder uitzonde ring, successievelijk, onder corresponden tie geplaatst. Ook de vragen, die me be reikten, worden beantwoord. Er liggen er nog heel wat. Ook hier is geduld de bood schap. De mededingers kwamen op van alle ge meenten rondom de stad Leiden, zelfs van buiten de provincie ontvingen we brieven. Onze mooie Leidsohe Courant wordt veel gelezen; wordt met sympathie ont vangen en ons Hoekje, uw Hoekje, ver heugt zich in dezelfde sympathie als men ons mooie blad toedraagt. Tot Zaterdag..! Dan., de uitslag! Met hand en groet voor u allen, Oom ff im. 0NGEH00RZAMHEID GESTRAFT. door Virginie v. d. Sande. „Freddi",, zei moeder, „ga even naar de kruidenier en haal een pond suiker voor me. Maar niet op het ijs, hoor jongen „Nee, moeder, zei Freddi en met z'n dikke jekker aan stapte hij de deur uiti Maar toen hij eenmaal goed en wel op weg was en langs een sloot ging, waar 'n paar kwa jongens op het ijs aan het glijden waren, wilde de ongehoorzame Freddi het ook wel eens probeeren. 'n Eindje ging het goed, hmaav toen, o, wee. help, help, riep dè jongen. Wat was er gebeurd? Feddi was door het ijs gezakt. Gelukkig kwam ex een voorbijgaande heer in een auto en trok hem er uit. Toen hij er uitge haald was, gilde hij hevig. Hij klaagde over pijn aan z'n been. Dc heer van do auto droeg hem erin en reed zoo vlug mogelijk naar de dokter, waar bleek, dat zijn been gebroken was. De dokier belde zijn moe der op, die hevig schrok. Dadelijk reed moeder met de dokter naar het ziekenhuis waar het been gezet werd. Dat was nu de straf voor zijn ongehoorzaamheid. En Freddi moest zes weken in het ziekenhuis blijven. EEN AVONTUUR IN DE WOLKEN VAN PILOOT CALLED. door Dickie van Wouw naverteld. Ik ben piloot bij do K. L. M. Ik ben op het oogenblik aan de laatste étappe van Amsterdam naar Java. Ik én mijn mecanicien vormen de be manning van het toestel A 13. Wij zijn on geveer bij Calcutta nog eenige dagen en wij zullen op de plaats van bestemming zijn. „Mooi weer Called", verbreekt mecani cien Irat de stilte. „Ja, een beetje mistig", antwoord ik. „Kostbaar vrachtje aan boord, hé", her neemt Irat". „Ongeveer voor de waarde van 5.000000 gulden." „Ja, ik zal tenminste blij zijn als het kwijt ben." „Ja, dat snap ik. Zeg Called weet je 't al van de B. 4, die in in brand gevl Op ditzelfde oogenblik wordt de cabine deur geopend en, o, ik zal hel nooit ver geten, daar staat een gemaskerde kerel. „Handen op!" zégt hij op bevelende toon. Ik greep naar mijn revolver, maar, helaas, ik had hem niet bij me. Irat had reeds de machine een weinig doen dalen. „Wat kom je hier doen", vraag ik op kalinen toon. „Gaat je niets aan. Handen op!" „Dat nooit. Irat! Sla die. schurk z'n kop in." „Geef je over!" zegt het individu. „Nooit!" roepen we tegelijk. „Dan allemaal sterven!" en de daad bij het woord voegend, loopt hij naar het me chaniek met de revolver op ons gericht. „Ga weg pl Te laat! Hij grijpt de hendel, haalt hem over, de machine duikelt, ik duizel, val, enik spring rechtop in mijn bed. Droomen zijn bedrog! HEBT GIJ CHRISTUS LIEF? door Jos van Maurik. Hoort Paus Pius u vermanen. Hecht toch niet aan geld of g9ed, Geeft, ja geeft met volle handen, Geeft toch van uw overvloed! Ziet de arme kind'ren schreien, Schreien om 'n stukske brood, Ach zij zullen nog verhong'ren, Redt hen van 'n wissen dood. Ja, ge hebt alleen slechts woorden, Maar wat baat hun uw gepraat, Neen, uw plicht is hen te helpen, Helpen slechts, maar met de daad. Zoudt ge nu nog willen aarz'len, Wellicht is 't morgen reeds gedaan, En de communist zal zeggen: „Neen, zoo kan 't niet verder gaan." „Neen, zoover mag 't toch niet komen". Geeft, wijl Christus u 't gebiedt. Wilt gij niet in armoe leven, Duldt dat ook van and'ren niet. AAN J API E, MIJN KLEINE VENT door Antje Keizer-Klaasen. Kindje, o kindje, wat ben je toch lief! Wat stralen je oogjes mijn hartedief' Wat lacht er je mondje, zoo lief en zoo rein, Jij bent mijn heerlijkst bezit, kindje mijn Je ligt nu te slapen in je wiegje zoo klein, Niet in dons of in zijde of lichte satijn: Neen lieveling zoo rijk zijn we niet, eer arm, Maar jij bent mijn rijkdom, en ligt er zoo warm! Mn lieve schatje, nu ben je nog klein, Onschuldig is jouw zieltje, is wit en nog rein. 'k Bid God, dat je altijd zoo blijven mag, Gespaard voor het kwaad, ook in lateren dag. Weet toch, hoeveel ik hou toch van jou, Kleine man, en ik blijft je altijd getrouw. Jij bent vaders trots en vooral moeders schat, Jij bent mijn troost en mijn steun in de ergste smart. Later mijn jongen, als je grooter dan bent, Komen de zorgen voor jou ook kleine vent. Dat kruis moet je dragen, zooals ieder z'n deel, Al heeft deze er weinig, en gene er veel. Neem dan blijmoedig je kruis op en mopper dan niefc.- Denk er altijd aan, dat God ze hier ziet. Denk daaraan jongen, waar je in de wereld mag zijn, Dan zal God je leiden en blijft je zieltje steeds rein. WEES VOORZICHTIG! door Ria v. d. Sanden. Jan had al zoo dikwijls om een Kerst boom gevraagd. Vader had in het eerst ge weigerd. Maar toen Jan zoo'u mooi rapport had., kon fcij het niet nalaten aan den wonsch te voldoen. Zoo stapten ze op Maandagmorgen naar een b.oeniist. Zij kochten een heele groote, wat natuurlijk naar Jan zijn zin was Daar na gingen ze naar een mooie winkel, waar vader met Jan de kerstboomversieringen kocht. Een doos vol. Jan vond het allemaal even mooi. Dinsdag werd de boom door den bloemist zelf gebracht. Jan had van vader verlof ge kregen om hem zelf te versieren. Hij vond dat natuurlijk dol. Vader had duidelijk ge zegd, dat hij voorzichtig moest wezen. Nu, alles liep nog al goed af. Op Vrijdag, de groote Kerstdag, mochten de kaarsjes branden. Jan deed alles zoo voorzichtig mogelijk. Hans, 't kleine broer tje van Jan, wilde het ook eens doen. „Ik ook, Hansje ook doen". Jan die altijd lief en aardig was voor 't peutertje, liet het toe. Maar, o wee, daar had je. het gaande. Hans stak inplaats van een kaarsje, het Engelen haar aan, waarmede de boom zoo mooi ver sierd was. „Moeder, moeder", riepen de twee tege lijk: „de boom, de boom". Moeder, die in de keuken aan het koken was, kwam verschrikt toeloopen. „O, kinderen", riep ze, „wat is dat nu". Vader, die in de fauteuille zat te slapen, had niets gemerkt. „Vreese'ijk", riep moe der. „Vader, vader, de boom....". Vader schrok wakker. En nam een kleed, gooide dat over de boom en nam toen zes emmers water om het brandje te blusschen. Jan stond te huilen, terwijl Hans ver schrikt toekeek. Eindelijk was 't brandje verholpen. „Huil maar niet", zei vader. Al les was natuur'ijk totaal verbrand. „Hoe kwam hel eigenlijk?" vroeg vader. Jan ver telde toen alles aan vader. Vader zei niet veel. Maar Hansje en Jan wisten wel, dat je altijd voorzichtig moet zijn. ARME THOMAS. door Rie Zwetsloot. Als de zon door de ruiten schijnt, dan lijkt alles veel mooier en vroolijker, maar hier was dat niet het geval. Neen de ar moede kwam er des te meer uit. Het was een scheefgezakt huisje waar Thomas woon de: een kamer met een paar wrakke stoelen j en een kist waar een klein kind in lag. Ja in i een kist. Thomas was droef gestemd. Een wiegje had hij niet kunnen koopen, want van het karig loon, dat hij bij de boeren verdiende j moest hij zijn toch al groot gezin onderhou den en nu dat nog vergroot was, dach' hij bij zichze.f, alweer een eter meer; maar dat zou zoo erg niet zijn, als zijn vrouw maar gezond werd. Zij was en bleef maar zwak, doordat zij geer. versterkend voedsel kon koopen, maar Thomas bleef 'welgemoed. „Zoojang deze handen nog werken kunnen, zei hij, dan zullen wij niet van honger om komen". Maar een week later kwam hij verslagen thuis. De boer waar hij tot nu toe gewerkt had, kon hem niet meer gebruiken. Als versuft za! hij zij de tafel. Nu was het de beurt van Lize zijn vrouw, om hem op te beuren. Wij moeten den moed niet verliezenbidden kunnen wij altijd. Ja bid den, jk heb al zoo lang gebeden; heb ik dat verdiend, 'k heb altijd mijn best gedaan, maar 't helpt mij niets. F oei Thomas, is dat spreken, je mag niet wanhopen Thomas zei niets, maar mokte door, Lise i stend op, haalde een vers'eten doek uit de kast sloeg hem om en wilde de deur uit- j gaan. Thomas schrok, waar ga je heen? Ik ga zien. dat ik. iets vinden kan waar ik wat mee verdienen kan, zij zullen een arme moe der die voor haar kinderen wil werken niet verstooten. Verschrikt keek'hij haar aan. Neen Lize, je hebt gelijk. God zal he'pen. Kom blijf thuis, dan zal ik nog wat aardappelen gaan rooien op 't land van boer Theunis. Mooi Thomas, ik dacht wel dat. je ver standig was en hij wierp een hakker en een zak op zijn rug en ging. Bij 't land aange komen trok hij zijn schoenen uit want dacht hij, nu zuinig zijn, en zette ze aan den kant en ging aan 't rooien. Tedere aardappel die hij vond bracht hij we'gemoed in de zak. Onderwijl was een groepje hengelaars na derbij gekomen en zag de schoenen staan. (Slot volgt). DE KLEINE RUITER door Pietje Romijn. Klein Jantje wou uit rijden, Uit rijden wou hij gaan, En wat heeft toen broer Hendrik, Broer Hendrik wel gedaan? Hij zette hem op 't hitje, Op 't hitje heel vooran, Broer Hendrik zat vlak achter, Vlak achter kleinen Jan. En moeder stond met Corrie, Met Corrie voor het raam, En Jantje sloeg zijn handjes, Zijn handjes blij te zaam. „Voorzichtig, Hein", riep Moeder, Riep Moeder nu en dan, Pas op dien kleinen springer, Dien kleinen springer, Jan. „Ja, Moeder", zei broer Hendrik, Broer Hendrik nu terstond, En reed toen op een drafje, Een drafje 't grasperk rond. Toen lachte Jantje vroolijk, Heel vroolijk: „Ha-ha-ha," En riep: „nu ben ik ruiter, „Een groote ruiter, ja!" „ONTMASKERD" door een H. B. S.'er. AX. Haastig verscheurde hij de enveloppe, en haalde er weer een gedrukt briefje uit, en las het volgende: Wij hebben Harold Box als gijzelaar ingepikt. Is het onderzoek niet om twaalf uur hedenmiddag gestaakt, dan sturen wij eerst Box en dan jullie tweeën naar de andere wereld. Weer onderaan was het masker getee- kend. Hij rende weer naar binnen en liet Buck den brief ook lezen. Deze haalde, nadat hij het gelezen had de schouders op. Ik snap er niets meer van. sprak hij. Het voprnaamste is, antwoordde John, dat wij Harold zoo gauw mogelijk uit huu handen moeten zien te bevrijden. Dat is gemakkelijker gezegd, sprak Buck, het volvoeren is echter de kunst. Wij weten niet eens waar hij zich bevindt. Ja, dat moeten wij zien uit te vis- schen, antwoordde John. Zij hebben een huis aan de Sexing- lonstreet. Maar de vraag is. Houden ze hem daar gevangen? Wij moeten hem, het gaat hoe het gaat in ieder geval voor vanmiddag twaalf uur uit de klauwen van deze maskerbende zoo zal hun naam wel zijn, zien te bevrij den, desnoods mét ons leven. Laat eens kijken, het is nu half acht, gauw ontbijten vlug de post nazien en op onderzoek uit. Zij ontbeten vlug. Zoodra het ontbijt, afge loopen was, liep John op de postbus toe en haalde de aanwezigo post er uit. De ochtendbladen en een brief van Robert. Hij liep naar zijn kamer, riep per huis- telephoon Buck, die direct kwam aange hold en gauw las John de brief voor: Boston. Beste jongens, Hoe gaat het nog met jullie? Alles goed? Dat is tenminste te hopen. Ik ben best te spreken, want mijn goede neef betert best aan. Hij wordt weer bij den dag sterker. Ik denk hier tot morgen of misschien overmorgen te blijven. Zoo- dra ik overkom naar New York, kom ik direct bij jullie aanloopen. Ik had niet gedacht dat mijn neef er nog weer bovenop zou komen, denk eens aan, zoo plotseling wordt je een telegram aange boden. Dan denkt men altijd het slecht ste, niet waar? Tevens heb ik hier nog een beetje rust, wat mij. trouwens goed te pas komt. Dat harde studeeren is lang geen pretje, gelukkig, dat ik over kor ten tijd examen moet afleggen. N.B. Hoe staat het met het onder zoek? Al wat gevorderd? Ik hoop, dat jullie de daders gauw te pakken krijgt. Men spreekt hier in Boston ook al over den moord op mevrouw Henderson. Hoe is de feest vergadering van de Smoking- Club verder afgeloopen? Zeker wel goed hé. Nou, hier is verder geen nieuws. Hopend op spoedig antwoord eindig ik met voor alle drie een stevige vijf en hartelijke groeten. ROBERT. Toch, mooi van Robert, dat hij ons direct schrijft. Ja, prachtig, gelukkig, dat zijn neef weer in orde is. Ik zal hem vanmiddag wel even antwoorden. Laten wij tweeën nu maar direct beginnen met hem op te zoe ken. Ja, dat is het beste! Zij kleedden zich gauw verder aan. Buck liep naar de garage, reed den racewagen voor de deur, en liet den net de deur uitstappenden John binnen, om direct daarop weg te rijden. Ho, wacht eens even, sprak John! Waar zullen wij het eerst naar toe gaan. Weet je wat, rij maar naar de Lexington- street, naar het aangewezen huis, hou op honderd meter afstand stil. In orde John. Hij zette er goed gas op en binnen een half uur tijd waren zij de. Lexington-street genaderd. Buck, hield, zooals John hem bevolen had, op' honderd meter afstand van het huis stil, bracht de auto in een vlak daarbij gelegen garage onder, en samen liepen zij nu op het ver dachte huis aan. Neem jij de eene, dan neem ik de andere helft, sprak John tot Buck en be kijk het goed. Buck deed wat hem bevolen was en nam den rechterkant, terwijl John de lin ker helft onderzocht. Het viel John direct op dat alle vensters en ramen bijzonder klein waren en dat het huis meer dan één luik op het dak bezat. Behoedzaam sloop hij om het huis, zonder echter ook maar het geringste te ontdekken. Zij ontmoetten elkaar weer aan den achterkant. Niets ontdekt? vroeg John. Niet het minste antwoordde deze. Ja, het is zoo niets waard. Zoo gelukt het ons nooit. Wij moeten het anders inpikken. Ja, anders inpikken, maar op welke manier? Dat is de hoofdzaak. Ik heb ook geen zin om zoo maar naar binnen te gaan, jij wel? Neen, dat nou bepaald niet. (Wordt vervolgd). GEHEIMZINNIG! door W. M. J. Simons. Gymn. „Immaculatae Conceptionis" Venray XXVI. Inspecteur Fröhlich verbleekte bij het hooren van deze woorden. „Dat. wist ik niet!" stamelde hij, maar dan scheen hij zich tc bedenken. Een heftige si rijd ontbrandde in z'n binnenste. Nu had hij gelegenheid zijn dorre gemoed te laten wakker schudden, nu kon zijn met groote zonden, voornamelijk tegen het 5de en 7de gebod, bevlekte ziel lafenis vinden door eerlijk alles op te biechten. Maar wat een schande zou dat geven? Ongetwijfeld kwam iedereen het te weten. Hij zou in de gevangenis moeten en op straat zou na z'n vrijlating, iedereen hem met de vin ger nawijzen en misschien wel met scheld woorden en verwenschingen naroepen. Onrustig schoof Fröhlich op z'n stoel heen en weer. Vreeselijk wat had hij gedaan; hij had bloed vergoten, bloed van gezond-levende menschen, bij wie niets te bespeuren viel van het naderend einde, wat ieder, dus ook hen, wachtte en wacht.. O God! hoe verafschuwde hij nu zijn „kameraden", die hem meegesleept had den, of neen, was hij zelf niet de hoofdschuldige? „Wat mankeert je?" was cle verwonder de vraag, die von Weiszenburg hem stel de. „ben je plotseling niet goed geworden? Je ziet er opvallend bleek en afgemat uit. Dat heb ik nog niet eerder gemerkt." Fröhlich voelde dat het oogenblik ge komen »vas, wellicht het voornaamste van z'n leven, waarin hij dapper en resoluut het lage menschel ijk opzicht als niets moest beschouwen. „Ook., ik ben een schurk.. Ik! heb meegedaan aan de lage misdrijven, die on ophoudelijk gepleegd werden Vergeef.het mij Arnulf! Zeg het toch alsjeblieft tegen niemand wat een lage schurk ik ben von Weis/enburg. die hevig getroffen was door deze plotselinge bekentenis, trachtte op allerlei wijzen zijn vriend wat te Ira'nteeren. „Wees maar gerust Fritz. Drink maar eens en vertel me morgen alles. Je hoeft niet bang te zijn, dat ik één woordje los laat. van vyat je me zegt hoor! Twijfel daar piet aan. In geheimen kan je steeds op mij rekenen!" Het fatale onderwerp werd verder met rust gelaten. Ze praten wat over de keurige ntise-en-scène bij een bekend stuk, dat eenige weken geleden in Berlin was op gevoerd. Verder praten ze wat over de be weringen van een Duitsch scheikundig professor, omtrent het feit, dat S G. van goud pl.m. 19.5 is' en pas bij 1250 graden Celsius smelt. Alles behalve opgewekt verliet von Weis zenburg de woning van den inspecteur. Wat zou hij er om gegeven hebben, als de hoofdbandieten op heeterdaad be- •trant werden, hij, man met een ijzeren ge stel, die de mensehelijke opgewondenheid gedood had door de meest ijzingwekkende gebeurtenissen tot het einde toe bij te wonen? Maar nu bleek, dat zijn vriend, één van zijn beste kameraden, met wien hij jaren lang trouw had samengewerkt, zijn kost bare tijd besteed had om met eerloozen samen te werken, nu dreigde zijn energie vast te loopen op de gevaarlijke klippen der moedeloosheid. Alles had hij verwacht, alles, behalve dat. Maar dan wilde hij weer meer weten, dan won zijn detective-zijn weer plaats in z'n hart, dat regelmatig de levensteekenen verspreidde van dit regelmatig menscli, dat vóór alles de regelmatigheid wilde be oefenen. Arnulf von Weiszenburg begreep, dat weldra het droevig einde gekomen zou zijn van Hofntann's inspecteurs loopbaan en hij nam zich voor, bekendmaking tot het uiterste te vermijden. Op den avond van den volgenden dag kwam het grootste geheim van deze „mis- dadigersjaren" tot uitbarsting. De Berlijnsche detective zat weer bij inspecteur Fröhlich in het hoekje van het atelier. Do inspecteur was kalm en langzaam, langzaam naderde het groote oogenblik: de bekentenis. Vier jaren ruim, geleden leerde ik de wolfabrikant Wilhelm von Rhein ken nen. We weiden dikke vrienden en hij wijdde mij in al zijn zaken toe én ik om gekeerd hem. We sloten een contract met Lintberger van de Nord-deutsche Lloyd en we richten in het Zuiden van Berlijn een chemische fabriek op, waarvan de Rus Petrovesk directeur was. De fabriek was niet wettig gedeponeerd en we verspreidden dus in 't grootste geheim onze producten. Lintber ger, die we van het geheime fabriekje niets hadden medegedeeld, want we hadden ge zegd, dat er eerst een groot bedrag aan wezig moest zijn voor we een groote fa briek in Stettin konden oprichten, steunde ons wekelijks met een flinke som geld. (Slot volgt). DE KLEINE GUIT door Bora van Maurik. Kleine Jan was stout geweest En Moe kwant met de roe. Fluks kroop Jantje onder 't bed, Hij deed zijn oogjes toe. Moe riep, maar zag hem niet, En ging hem aan 't zoeken; Pa zei niets en dacht: „Ik kijk eens in de hoeken". Pa had weldra hem gevonden, En strekte reeds zijn arm; Wou hent onder 't bed vandaan Sprak: „Ha ventje lig je daar"? Fluisterend sprak Jan: „ja pa, Kom maar hier! wil ze u ook al slaan?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 8