DE GESCHIEDENIS VAN DEN SCHOEN
Men zegt, dat de spreekwijze: „Op groo
ten voet leven" ontstaan is uit de mode. d'ie
eeuwen geleden geheerscht heeft luxe ten
toon te spreiden door zoo groot mogelijke
schoenen te dragen.
Nu onze barnes dragen liefst de schoener
ïoo klein als maar eenigszins kan. wat nog
tiip+ 7eggen wil. dat dit uit zuinigheid zou
voortspruiten.
Men leeft figtiurliik gesproken nog altijd
graag op groofen voet. al zoekt men het
nio* meer in de grootte van het voetbekleed
sel.
De schoenen hebben altijd een zeer be-
langriik onderdeel van het toilet uitge
maakt. wat ook wel blijkt uit de vele
spreekwoorden, die op de schoenen be
trekking hebben.
Gooi geen oude schoenen weg. voordat
ge nieuwe hebt. Wien de schoen past trrkt
hem aan. Schoenmaker blijf bij je leest, en
nog vele andere.
Bij de oude volken.
Een stuk van een dierenhuid voor een
zool, een stuk in reepen gescheurd voor
•riemen. dat was de eerste sandaal. De
Egvnteoaren vlochten hun schoeisel van de
bladeren van den papyrusboom. De rie
men zaten aan de zool bevestigd, zoodat
men den voet er tusschen moest schuiven.
Deze wijze van de sandaal aan te trekken,
vindt men bij de Nomadische volken terug
De sandalen bij de Arabieren in gebruik
herinneren er nog volkomen aan. De Egyp
tische zool was reeds met een gouden ver
siersel voorzien. De Assyriërs maakten hun
schoeisel meer aan den voet sluitend door
er hakstukken aan toe te voegen. Ook de
halfhooge' laars was bii hen bekend.
De Israëlieten droegen dezelfde soort.
Zooals de meeste volken liepen zij bin
nenshuis blootvoets. Vóór het betreden van
den tempel ontdeed zich de priester zoowei
als de leek van zijn schoeisel, evenals thans
nog de Mahomedaan bij het betreden zij
ner moskee. Werd er over een koop onder
handeld. dan was het een bewijs dat de
ziak beklonken was, wanneer de verkoo-
per zijn 'schoenen uittrok en den kooper
aanbood.
De Perzen, die reeds vroeg lederen broe
ken kenden, droegen laarzen tot aan de
kniën, half hooge laarzen met randen en
voering van bont, later schoenen, die op
den voet uitgesneden of met riemen vast-
gestrikt waren.
Weer een ander soort van schoen ot
Jaars trof men aan bij de Scythen. Sommi
gen droegen de laars over de broek en op
den enkel dichtgebonden, de Daciërs daa
rentegen hadden de laars onder de broek.
De Grieken gingen in huis barrevoets. Op
straat hebben zij het lang gedaan met een
vrij zware zool, die door middel van een
enkelen riem aan den voet was gebonden.
Langzamerhand werd die eene riem ver
vangen door een groot aantal, die met me
talen gespen versierd tot aan de kuit door
liepen. De jagers droegen half hooge laar
zen. De Grieksche vrouwen moeten uitge
munt hebben door haar prachtig en kost
baar schoeisel. Het was, volgens de be
schrijvingen van Homerus, van purperkleu
rig fijn leder vervaardigd, de zolen waren
met kurk overtrokken en de riemen met
borduurwerk versierd.
In tegenstelling met de Grieken ontdeed
de Romein zich alleen des nachts en soms
ook bij gastmalen van zijn schoenen. Zij
waren het kenteeken van den vrijen man
de slaven mochten ze niet dragen.
De Romeinsohe sandaal had oorspronke
lijk zeer veel overeenkomst met de Griek
sche: een zool met een riem tuschen de oei-
de grootste toonen, eenige riemen of strik
ken aan de zijden en aan de hak, en een lan
ge riem, die dit alles tezamen hield. Spoedig
werd daarbij een groot gescloten hak- en
zijstuk aangebracht, dat over den voet heen
6loeg.
Toen men de hak- en zijstukken tot aan
Öe kuit toe ging verlengen, was bijna de
rog ontbloot. Maar het duurde niet lang
of de geheele laars, van voren dicht gere
gen of geknoopt, ,kwam in gebruik. Bij
plechtige gelegenheden verschenen de Ro
meinen liefst op schoenen. Die der keizers
waren soms prachtig geborduurd en met
paarlen bestikt.
Wij willen nu eens nagaan hoe onze voor
ouders en hunne naburen hunne voeten be-
bleeedden.
Ten tijde van de komst der Romeinen in
«deze streken schijnt de Germaan geen
schoeisel gehad te hebben. De vrouw even
wel droeg een schoen, waarvan het zijle
der rondom door banden om den voet ge
trokken werd.
Bij de Gallen en Britten waren,, onder de
aanzienlijken, bij de mannen en vrouwen
vrij hooge schoenen met een of twee insne
den op den voet, en ook laarzen in gebruik.
De broek werd meestal over de laars ge
dragen.
De Bourgondiërs hadden i-n de 5e eeuw
lederen schoenen met het haar naar buiten,
die tot over de enkels reikten.
De monnik van St. Gallen besohrijft de
Men leefde op
schoeisels der Franken uit den tiid van Ka-
rel den Groote als bestaande uit schoenen,
die met goud versierd en voorzien waren
van een paar drie el lange gekleurde riemen
kruiselings over de knie tot over de bonte
broek gewonden. De arme of minder aan
zienlijke Franken lieten het goud natuurliik
achterwege en sommigen droegen de riemen
over het b'note been. Dit gebruik is tot in de
10e eeuw bliiven bestaan.
Waarschijnlijk echter was in Ka rel's tijd
het dragen van schoeisel nog niet zoo al
gemeen. want hij schreef voor, dat geen
geestelijke de nvs mocht lezen zonder san
dalen aan de voeten, maar misschien ook
noemde hij hier sandalen in tegenstelling
met ander schoeisel. Men bewaart te Wee-
nen in de keizerlijke schatkamer een paar
schoenen, welke men beweert dat aan Ka-
rel den Groote hebben toebehoord. Zij ra
ken tot nauwelijks over den enkel, zijn bo-
gevoelde men ook, vooral in den oorlog,
den last der tootschoen, al moesten ook de
Oostenriiksche ridders in den slag van
Sempach zich de spitsen hunner schoenen
afhouwen, toen zij vernlicht waren met de
boeren te voet te strijden Dit waren ijze
ren schoenen, waaraan de punten waar
schijnlijk met riempjes bevestigd waren,
anders zou het afbouwen nogal moeieliik
zijn geweest. In boeken vindt men meer
malen dit feit vermeld. De Hessen voer
den. nadat de belegeraars van Kassei af
getrokken waren, (ettelijke!) wagens met
schoentooten, door de bestormers van hun
ne schoenen gesneden, de stad binnen.
Met belletjes.
De spitsen, dikwijls driemaal zoolang
als de voet, waren un eens slap, zoodat ze
bij eiken stap op en neer fladderden, dan
weder stonden ze stijf, opgevuld naar bo-
Een schoenmakerij uit de zeventiende eeuw.
den gewonen vorm van den voet. Tijdens
koningin Maria van Engeland werden de
eendensnavels bij een proclamatie verbo-
defi. De insnijdingen bleven echter nog lang
in den smaak. De onderschoenen waren
vervangen door nversrhnpnen. toen pan
toffels genoemd die dikwiils met bont ge
voerd werden. Oosnronkeliik moesten deze
dienen om den voet warm te houden, doch
cnoedig droegen de weelderige hperen en
dames ze zoowel des zomers als des win
ters.
ïn alle kleuren.
Modern.
Met een belletje.
ven of waren terzijde omgekruld. Toen de
belledracht in de mode kwam, vergat men
ook natuurlijk niet de schoentoot daarmede
te versieren.
Ten einde aan de tooten meerdere vast
heid te geven en het vuilworden op straat
te voorkomen, maakte men er een houten
zool, patin of schaats genoemd, onder, die
dikwijls nog langer was dan de schoen.
Door middel van een of meer lederen ban
den werd die palm er onder bevestigd en
onder die zolen werden nog een paar een
of twee duim hooge klossen gelegd.
Het geklos dezer houten onderschoenen,
die zeer onvast aan de voeten zaten, ver-
geze.ld van het gerinkel der bellen aan
voet en kleed, moet een alles behalve aan
gename straatmuziek opgeleverd hebben.
Later gebruikte men, in plaats van hout,
dik leder voor de zolen, hakken en klossen
en alles werd bont gekleurd.
Gewoonlijk hing de lengte der toot af
van den stand van den drager, zoodat de
aanzienlijksten in rang de langste schoenen
mochten aantrekken. Waarschijnlijk heeft
het spreekwoord: „hij leeft op grooten
voet," zijn ontstaan daaraan te danken.
Tusschen 1480 en 1490 kwam er geluk-
dig een einde aan deze bespottelijke mode
Hoe men er op eens toe kwam om de ge
liefkoosde dracht te laten varen, is moei
lijk te bepalen. Het Pauselijk verbod in
1480 tegen de snavelschoenen heeft er wel
licht veel toe bijgedragen, ofschoon al de
kerkelijke en wereldlijke bestraffingen,
.waarmede in den loop eener eeuw, zoowel
zij, die ze gebruikten als de schoenmakers
die ze buiten den geoorloofden maat ver-
vaa.rdigd haden, bedreigd werden, zonder
eenig gevolg waren gebleven. Zij betaal
den liever de opgelegde, soms vrij groote
boete, dan dat zij schoenen zonder tooten
droegen.
In het laatst der 15de eeuw geraakte de
nauwsluitende knellende kleeding uit de
mode en nu was het ook gedaan met de
tootschoenen. Zij waren zoowel nauw als
lang geweest en men verviel nu weer in
een geheel tegenovergestelden vorm: de
lange smalle schoen werd nu buitenge
woon breed en kort. De geraasmakende
onderschoen werd ook op zij gezet.
De schoen der 15de eeuw bedekte den
voet tot aan of over den enkel; hij liet ech
ter den voet bovenop zoover mogelijk on
bedekt en men kon hem nauwelijks vol
doende vastmaken. Toen deze mode op
haar hoogste punt van volmaking gekomen
was, zag men schoenen, die behalve de zool
niets hadden dan van voren den zooge-
naamden eendensnavel, die slechts de too
nen bedekte en van achteren een stijf hiel-
stukje. Gewoonlijk werden die deelen door
zeer smalle zijstukjes verbonden; om den
schoen niet te verliezen, moest weldra
weder van een riem of band, op de wreef
va n den voet vastgebonden, gebruik ge
maakt worden.
De breedte van den voorschoen of sna
vel bedroeg somstijds drie vierde gedeelte
der lengte van den voet. Deze breedte was
wel niet zoo hinderlijk als de lengte bij de
vorige mode, maar men had thans grooten
last van het binnendringen van water en
slijk, vooral toen men, om nog meer ruimte
aan den voet te geven, wijde insnijdingen
er in maakte. Deze openingen waren naar
verkiezing grooter of kleiner, meer of min
der talrijk, en zij gaven gelegenheid om
aan de kleeding nog meer bontheid te
geven. De voering, welke door die sneden
zichtbaar was, had steeds een andere kleur
dan het bovengedeelte en puilde er ook
wel overheen. Mannen en vrouwen uit alle
standen droegen deze soort van schoen, de
mindere burgers echter zonder doffen of
insnijdingen.
In de tweede helft der 16de eeuw gingen
de breede snavels langzamerhand weer uii
den smaak en herkregen de schoenen meer
In de helft der 17de eeuw begon de
Soaansche mode een sterken invloed op
die der andere volken uit te oefenen. De
Snaniaard had reeds lang den breeden
schoen afgeschaft en droeg nauwsluitende,
soitseindigende schoenen, die wel den voet,
doch niet den enkel bedekten. Bonte lappen
of doffen werden er in plaats van de in
snijdingen opgenaaid. Men droeg ze van
allerlei kleuren; witte zijden waren de
prachtigste. De onderschoenen der vrou
wen werden van kurk en hout en met zeer
hooge hakken voorzien. De kleine dames
vonden hierin een middel om zich langer
te maken. Sommigen hadden hakken van
twee voet hoog en lange kleeren bedekten
natuurlijk deze soort van stelten. Dikwijls
moest zulk een „verlengde" dame zich doen
vergezellen van een paar dienaressen of
knapen op wier schouders zij leunde en
voor de heeren was het weder en gelegen
heid om zich verdienstelijk te maken door
zulk een wandelend gevaarte te ondersteu
nen.
In de 17de eeuw begon eerst de ruiter-
laars veel in de mode te komen. Niet alleen
door ruiters, maar ook door voetknechten
en burgers werd ze gedragen.
Nu eens zag men die geheel aan het
been sluitend, dan weder wijder en met
plooien vallend en voorzien van roode om
geslagen kappen, die fraai afstaken tegen
de lichtgele laars en somtijds waren ze
met kant opgesierd.
Onder Lodewijk XIV kwam de hooge
stijve zwarte laars in de mode. die hoewel
plomp van vorm, toch door de heeren van
het hof gedragen werd.
Moderne schoenen.
de krijgmansgeest weer de hooge laarzen
in de mode; sommige waren van boven
met kwastjes versierd, andere hadden de
gele kappen, die thans nog tot het livrei-
costuum van koetsiers behooren.
Napoleon I was bijzonder gesteld op
fraai en net schoeisel. Onder zijn regee
ring had men een groote voorliefde voor
al wat Grieksch was en de oorspronkelijke
sandaal kwam wel niet in gebruik, maac
toch bonden de dames de zeer lage schoen
tjes met sandaalbanden kruiselings even
over den enkel vast. De bovenschoen be
dekte ter nauwernood de toonen. Doch ook
de hooge laarsjes werden door de vrouwen
gedragen.
Lang hebben de lage heerenschoenen
met strikjes en de kruisbanden der dames
stand gehouden, totdat zij door onze hooge
en halve laarzen, verlakte, lakensche,
chevreaulederen laarsjes, bottines, met
elastiek, geregen of geknoopt, werden ver
drongen.
Veel zou er nog over het schoeisel ge
zegd kunnen worden, b.v. over de Japan-
sche en Chineesche schoentjes, maar hef
schoenenpraatje heeft lang genoeg geduurd
en hebben wij ook alleen willen spreken
van schoenen, die vóór ons den aardbodem
betraden.
We zullen over de moderne schoen maar
niet veel zeggen.
De menschen zijn tegenwoordig niet min
der dwaas dan in de tijden toen men dwaze
dingen aan de voeten droeg, meenend zich
daarmee mooier te maken.
ven op den voet geheel dicht en rijk met
borduursel voorzien.
Eerst omstreeks de helft der veertiende
eeuw ontstond die mode, die over volks-
kleederdrachten zegevierde en waaraan
ieder zich langzamerhand onderwierp. Vóór
dien tijd droeg ieder schoenen naar zijn
eigen zin en gemak, en men kan dus wei
nig bepaalds omtrent den vorm zeggen.
Over het algemeen waren ze nauwsluitend
vrij spits toeloopend en van zeer verschil
lende stoffen o.a. goudlaken, fluweel en
zijde. In de 10 eeuw droegen de monniken
van St. Maarten van Tours zeegroene
schoenen. In 972 riep de Aartsbisschop van
Rheims een synode van de abten uit zijn
bisdom bijeen, om te overleggen hoe het
best de buitensporigheden der geestelijken
ook in hun kleeding tegen te gaan.
„Wat," sprak de Bisschop, nadat hij over
verschillende kleedingstukken zijn afkeuring
had te kennen gegeven, wat zal i»k zeggen
over hun bespottelijke schoenen? De mon
niken zijn zoo onverstandig, dat ze niet
meer bedenken, waartoe het schoeisel dient.
Ze laten hunne schoenen zoo nauw maken
dat ze bijna niet loopen kunnen. Ze zetten
er van voren snavels, en aan de zijden
ooren aan, dragen zorg om ze nauw aan
den voet te doen sluiten en ze als een spie
gel te laten glimmen."
In andere landen en bij andere volken zal
het ook wel zoo zijn geweest. Men beweert
dat in de 8ste eeuw sommige monniken
spiegeltjes op de schoen hadden zitten,
waarin zij zich met neergeslagen oogen
konden spiegelen. Dit komt ons wel eenngs-
zins onwaarschijnlijk voor, en heeft :n ieder
geval tot de uitzonderingen behoord.
Op grooten voet leven.
In de 15de eeuw wordt de punt van den
schoen langer en ten laatste heeft zij zulk
een lengte, dat kerk en staat beide er zich
mede gaan bemoeien.
Sommigen meenen, dat deze snavel-
gebekte of tuitschoen in gebruik gebracht
is door Graaf Tulco IV van Anjou, die in
het laatst der elfde eeuw op de geluk
kige gedachte zou gekomen zijn door een
langen schoen zijn mismaakte voeten te
verbergen. Andere meenen dat ze het eerst
gedragen zijn door Robert, Cornutus, de
gehoornde bijgenaamd, een hoofdman van
den Engelschen Willem II. Doch daar de
aartsbisschop van Rheims, zooals we ge
zien hebben, reeds in de 10de eeuw van
snavels sprak, is van al die verhaaltjes
niet veel te gelooven. Hoe het zij, al droeg
men zulke schoenen al eens hier en daar,
zoo maakte toch eerst de 14de eeuw ze tot
een heerschende mode, zóó algemeen en
zóó aantrekkelijk, zegt een Boheemsche
kronyk, dat zelfs de straf des Hemels niet
den minsten indruk maakte. Want, zoo ver
telt die kronyk „het was in den jare 1372,
toen er een onweder heerschte boven het
stadje Trebnitz en het slot en het sloeg
den burggraaf Albrecht van Elawietin en
zijner vrouw beiden de spitsen hunner
schoenen af, zonder dat de voeten eenig
letsel bekwamen."
De mode stoorde zich er niet aan, al
grooten voet
Een moderne machine voor het zolen van
schoenen.
In het begin der 17de eeuw zijn aan de
mannenschoenen het meest opmerkelijk de
rosetten en vooral in ons land werden die
buitengewoon groot gedragen. De punten
der schoenen waren breed en recht afge
sneden, het leer was zwart, doch de hak
gewoonlijk rood. Op het laatst der. eeuw
bestond de versiering uit linten en nes
tels; kanten en rosetten aan de buitenzij
den, en eindelijk gespen, die in het begin
klein, later grooter en kostbaar werden.
De vrouwenschoen der 17de eeuw ken
merkte zich door zeer hooge hakken.
Gedurende de 18de eeuw kwam er zeer
weinig verandering in den vorm der schoe
nen. Tijdens de omwenteling traden de
lange spitsen weder te voorschijn en lang
zamerhand begint men weer tot de tuit
schoen over te hellen.
In de laatste jaren der 18de eeuw bracht
Maar het zijn tegenwoordig vooral de
dames, die in deze de kroon spannen.
Men let tegenwoordig ook niet bijzonder
op het practisch effect dat de voetbeklee-
ding hebben moet, de schoenen moeten zijn
a la mode. En dat juist maakt de schoenen
vrij duur.
Als men in onzen tijd van moderne ma
chines en gerationaliseerde werkwijze alleen
den eisch stelde dat de schoen moet passen,
dat men er makkelij kin loopt, dat de schoeit
niet te vlug slijt, ja dan zouden onze
schoenfabrikanten en hun bekwame werk
lieden zeker goedkooper kunnen werken.
Maar de dames vooral vragen duizend enl
één modellen, de schoen is onderhevig ian
mode wat den vorm betreft en de kleur enl
zooals de dames het haten, dat een andere
dame net zoo'n hoed op het hoofd heeft
als zij, zoo willen ze ook al niet een
schoentje dragen, dat „iedereen" aan z'n
voeten heeft.
Maar met dat al worden de schoenen heel
anders en vlugger gemaakt dan weleer.
Er zijn nog schoenmakers, die werkelijk
een schoen maken, maar ze zijn niet talrijk'
meer. Het schoenmaken is fabrieks- en n>a-
chinewerk geworden en op de modern in
gerichte fabrieken helpen een groot aantal
werklieden, die ieder maar een bepaald on
derdeel van het werk doen om uit een goed
stuk leer een deugdelijke schoen te maken.
Er hangt van de schoen veel af voor net
gaan van den mensch, men hechtte aan de
schoen echter geen overdreven waarde.
Om het met den dichter Jan Luijken te
zeggen:
De voet besluit zich in den schoen
Doch 't is niet om de schoen te doen,
Maar om den weg daarmee te treeden..,
E.W.
(Nadruk verboden)