ALS DE WINTER KOMT
DE LEIDSCHE COURANT
Weinig rust hebben onze rappe witpluimen als de winter komt..
Het wordt stil.
De komst van de bonte kraaien is het
onfeilbaar teeken van den naderenden
winter. Met hun verschijnen verdwijnt de
levendigheid, zoo kenmerkend voor de
zomermaanden, uit de Natuur én neemt het
landschap het „doodsclie" winterkarakter
aan.
Het wordt stiller en stiller en als einde
lijk een dikke sneeuwvacht alles met 'n
glinsterende witheid bedekt, is de stilte vol
komen. Het bekende „spaar, spaar" geroep
van de kraaien is dan voor den wandelaar
vriiwel het eenige geluid dat de winter-
sti'te verscheurd.
De volksmond spreekt van de „Winter
slaap der Natuur".
De wandelaar die zich in dezen tijd op
pad begeeft vraagt zich onwillekeurig af,
vanwaar die stilte; waar zijn toch al de
dieren gebleven; waar is de vroolijke, mu
zikale vogelwereld gebleven? Wanneer hij
denkt aan de vogels, ja die ziin naar het
ware Zuiden. En wat de kikkers betreft,
nou, hii herinnert zich nog wel het versje
uit z'n kinderjaren; ..Er zaten zeven kikker
tjes maar verder
Het verdere is dan ook niet zóó algemeen
bekend.
Een groot gedeelte van de dieren des
velds waaronder b.v. zeer vele insecten, is
doodgegaan na eerst op zorgvuldige wijze
voor de instandhouding van hun soort te
hebben zorggedragen, een ander gedeelte,
o.a. de trekvogels, is zooals we allen weten
naar warme landen vertrokken om daar te
overwinteren en met het voorjaar weer te
komen opdagen. Een derde gedeelte ik
zou haast zeggen dat zijn de luierikken
brengt de wintermaanden in een slaaptoe
stand door, terwijl het overige de strijd
met den wreede Winter aanbiedt, daartoe
u'tnrprust met verschillende natuurlijke mid
delen.
Rappe witpluimen.
Er zijn veel dieren voorwie het in den!
winter allerminst de tijd is om te slapen,!
die juist dan erg op hun qui-vive moeten
zijn.
Dat zijn voornamelijk onze rappe wit-,
pluimen. I
Niet alleen dat het voor hen in den win
ter ook heel moeilijk is om aan de kost te
komen, maar bovendien ligt overal de dood
op de loer. Hier staat de jager in de hooge
bunt, het geweer in aanslag. Daar spant de
strooper z'n verraderlijke strop. Elders
grijnst een klem hen tegen. Ondanks dit
alles bloeit en groeit het konijnen-geslacht
zonder weerga. Met een onverwoestbaar
optimisme planten de rappe witpluimen
zich voort en zoo groot is hun getal dat
die enkele duizenden die ieder in het jacht
seizoen worden buitgemaakt voor het
konijnenvolk al wel van heele geringe be-1
teekenis is. Trouwens een flinke opruiming
zoo nu en dan kan heusch geen kwaad
want de schade die deze leuke diertjes de
boscheigenaar berokkenen is niet zoo heel
gering. Jaarlksch wordt er heel wat
schors van jonge boompjes afgevreten. Ook
het Kneuter-boertje trekt geen prettig ge-|
zicht als hij op een zekeren ochtend tot de
onaangename ontdekking komt dat er een
gat in de gazen omheining van z'n knollen
land is gevallen en dat de diertjes een flink
gedeelte van het knollenland onderhanden
hebben genomen.
Toch zijn de konijntjes, ondanks hun
„slechte" eigenschappen leuke gasten die
door hun afwezigheid aan het landschap in
den winter groote afbreuk zouden doen.
Met de hazen, het grootere wild en de j
vogels vormen zij de stoffeering van het
winterlandschap.
De vogelwereld.
Ook de schaar van onze wintervogels is
niet klein. We merken er heel weinig van
omdat het juist de zangvogels zijn en.
zucht de houtvesters een hoop last en de
landnoed-eigenaars een boel schade te
berokkenen, de meesjes zorgen voor de
instandhouding van het bosch. .Zii ziin de
uitgesnroken vrienden van de boer en
boomkweeker. omdat z'i uitmuntende in-
sëkten-verdeloers ziin. Vlirn en behendig
zoeken zii. vooral in vorstvriie winters, de
takken der boomen af en verslinden zoo
wat alle eities en larven van insekten die
ze te pakken kunnen kril^en. Ta. schromen
zelfs niet die van onder de schors vandaan
te halen. Hun scherpe oogjes sneuren iiverig
in het rond en er is maar weinig wat hun
ontgaat. De massa's insekten die zii als 't
ware in de kiem dooden ziin strakies als de
lente in het land komt zeer zeker niet meer
instaat het ionge groen te schaden.
De wandelaar die z'n oogen gebruikt
zal buiten nog wel andere vogels waar
nemen. De merel scharrelt in de boschies
van onze stadstuinen, in het vrije veld
klaptwiekt de ekster en toont de vlaamsche
gaai haar schitterende kleuren; de geel
gor«en sne'en Vr«*«rertie in het eiken
schaarhout terwijl de winterkoninkjes zich
te vreden ste'len met in heggen en hout
stapels te spelen.
'n Andere vogel, waarvan ik u reeds in
den aanvang van dit artikel heb geschre
ven. de bonte kraai, is een trekvogel die
in de Noorde'üke landen thuis hoort en hier
overwintert. Zii vormen wel het levendigste
onderdeel van het winterlandschap.
De bonte kraaien.
Op 't oogenblik kunnen we ze overal
buiten waarnemen. Uit de Noordelijke lan
den waar zij hun broedplaatsen hebben
trekken zij tegen den winter Zuidwaarts
om hier in de lager gelegen landen hun
winter-bivak op te slaan. Al sinds onheu
gelijke tijden hebben deze massale trek-
bewegingen plaats. Tot voor kort wist men
nog niet precies waar zij hunne brood
lederen dag opnieuw komen de vogeltjes hun kostje halen.
die brengen des zomers het leven in de
brouwerij die in het najaar naar de war
mere streken trekken.
De belhamels onder de vogels, musschen,
zijn bij de overblijvende vogels in het
grootste aantal vertegenwoordigd. Hun
gehardheid, hun vergaande brutaliteit, ma
ken een trek naar het Zuiden voor hen niet I
noodig. Het moet al heel slecht weer zijn,
willen zij hun kostje niet links en rechts op
scharrelen. Als er maar iets te eten valt,
zijn ze er bij. Onder oorveraoovend getjilp
en met verwoede gevechten onder elkaar
vallen zij aan op de broodkruimels die we
in de voetpaden van den tuin hebben ge
strooid. Zij eischen voor zich het leeuwen-'
aandeel en trachten zonder onderscheid
der „vogels" andere gegadigden op een af
standje te houden.
In den laatsten tijd maakt men ijverig
propaganda voor de voeding van de vo
gels in den winter. Degenen die in den win
ter als barmhartige Samaritaan voor de vo
gels optreden, helpen hen niet alleen door
de gure wintermaanden maar verschaffen
zich zelf een ongekende bron van genoegen
Trouw verschijnen iederen dag de vogels
bij het voedertafeltje dat in den tuin staal
opgesteld en beloonen U voor uwe goed
heid met hun levendigheid en dolle fratsen.'
Vele stads-menschen zullen zich tevreden
moeten stellen met de alomtegenwoordige
musschen. Anderen, die aan den rand der
groote steden wonen of in de kleinere ste
den en dorpen van het platteland, zien ook
meesjes, vinken, roodborstjes en m. a. op
het appél verschijnen.
De overblijvende vogels toonen zich overi
't algemeen niet van de slechtste kant. Zij I
maken zich vooral nuttig met het dooden
van allerlei schadelijke insecten. Vooral de
meesjes zijn waardige tegenhangers van de
knagende konijnen. Probeeren deze laat
sten door hun onverantwoordelijk verniel-
nog niet precies waar zij hunne broed
heringingen van gevangen exemplaren
men nu het een en ander te weten gekomen.
Het staat vast dat tenminste een deel der
in Midden en West-Europa overwinterende
kraaien uit het Oosten van Europeesch
Rusland komen.
Door het volk wordt de kraai als een
vulgaire vogel beschouwd. De oorzaak hier
van is naar alle waarschijnlijkheid te zoe
ken in het feit dat er zoovéél zijn en dat
die vogels zulk 'n eenvoudig vederkleed
hebben. Dat is grove onbillijkheid ten op
zichte van deze beslist mooie vogels met
hun glanzend grijze mantel en glimmend
zwarte kop, bef en slagpennen.
Niet alleen buiten in het veld, in bosch,
langs strand en in duin, maar ook in de
steden slaan ze hun bivak op. Ik herinner
me nog, hoe enkele jaren geleden een bonte
kraai trouw van het voedsel kwam snoe
pen dat we op het raamkozijn hadden neer
gelegd voor de arme vogeltjes, voor wie
het zoo moeilijk is in den winterdagen als
ij:, en sneeuw alles bedekken, aan voedsel
te komen. In die tijd zijn de kraaien dan
ook absoluut niet verlegen. Vlak voor onze
voeten pikken ze in allerhaast een korstje
brood op, dat een of ander slordig kind
heeft laten vallen en vliegen naar de
dichtstbijzijnde dak-nok om vandaar hun
blikken triomfantelijk op ons te richten.
Toch komen de kraaien nergens beter uit
dan in 't vrije veld. Daar, zijn ze pas in
hun sas. Graag vallen zij in de winterrogge
of stappen deftig in de voor achter den
ploegenden boer.
Ofschoon de boer denkt, dat de kraaien
veel schade aan het koren doen, door het
afpikken van de pas onikiemende korrels,
is dit toch in werkelijkheid niet zoo heel
erg. Wel als men pas gezaaid heeft. Maar
de schade dan beloopen kan in zeidzame
gevallen hoogstens bestaan in 't opnieuw
bewerken van den akker. Maar als het
zaad eenmaal aan 't ontkiemen is. is het de
kraaien meer te doen om de insekten. die
onder de oppervlakte zitten. Te weten de
smdtcn en engerlingen.
Tn het vooriaar vprhni7en de kraaien weer
naar het Hoorn» Noorden, naar de verladen
hoscrhen cu iib*»«»ctrpWi» vonden van Fin
land en Nonrri-Rudnnd. Daar vieren de
kraa'en h"n huwelijksfeest en zorrren voor
de instandhouding van hun geslacht. Dat
is kun broedgebied.
Bij hun trek nassppren de kraaien het
'aap-irest rek te schiereiland van 't Knrisehe
Haf en het is dóór vooral, dat er norr al
ppns eentie sneuvelt. De arme bevolkinn
die in pewone omstandigheden van visrh
en aardappelen leeft, vanpt deze vope's en
bewaart ze soms lang. ingepekeld. Torh
maken de pnkele gevangen vogels niets uit
'n verpeliikinr» met de enorme zwermen
die ongestoord hun weg vervolgen.
Intusschen kunnen we ons het winter-
landschap niet anders voorstellen dan met
de donkere kraai-fiptiren. Hun bekende
..snaar. snaar"-peroep dat door de bos
schen schoot- of lang tusschen de diiken
van onze polders bliift hangen, is een win-
termu7iek dat we niet gaarne zouden mis
sen. Het herinnert ons er aan. als we het
voor het eerst hooren. dat de winter met
sneeuw en iis voor de deur staat, dat het
niet lang meer zal duren dat een sprookjes
achtirr ri'nkleed zich over de landschap uit
spreidt. En als de laatste kraai ons 't af
scheid heeft toegeroepen, barst de weide
hodem weer onen om het prille lentegroen
door te laten. Zoo ziin dus de bonte kraaien
het onfeilbaar teeken voor de komst van
winter en lente.
W'nters'aao der planten
Niet alleen in de dierenwereld, maar ook
in de plantenwereld vindt tegen den winter
een groote verandering plaats. Er is een
stilstand in den groei. De bladeren vallen
van de boomen het loof verdort en de plan
ten bereiden zich voor. het ongure jaar-
getiide tegemoet te gaan.
Gaan we in 't najaar door het woud dan
valt ons het uiterlijk der planten direct op.
Loof en Naaldboomen maken hierbij geen
onderscheid, ofschoon de veranderingen bij
het loofhout wel sterker opvallen. Klima
tologische factoren vormen de oorzaak van
het vallen van de bladeren. Ofschoon in
den winter de vochtigheid van den bodem
en de hoeveelheid neerslag niet gering is,
kunnen de planten van dat water heel wei
nig profiteeren. De bevroren bodem be
zwaart de wateropname, terwijl de scherpe
uitdrogende wind door de toppen der boo
men scheert en de uitwaseming stremt.
Na-herfst en winter beduiden dus waterge
brek en de van te voren doorgevoerde loof-
va! verhindert de uitdroging der planten.
Dergelijke stilstand in groei vinden we niet
speciaal in de gematigde zone, maar vrijwel
onveral in de plantenwereld. In ons IndiA
b.v. valt dat gebeuren samen met de be
kende droogte-periode; als de Oost-moeson
waait.
Het vallen der bladeren in de herfst is
niet het eenige middel door de Natuur aan
de planten gegeven, om de uitdrogende
winter door te komen. Neen, het is maar
een schakel van de heele ketting van aan
passingen die in z'n geheel een voldoende
tegenweer vormt. De op de ontbladering
volgende lange rusttoestand behoort hier
ook toe. Eigenaardig is ook dat de „winter
slaap" van de planten steeds dieper wordt
en dat een warmere dag niet in staal is de
planten voor hun tijd weer te doen opleven.
Alleen in het vroege voorjaar begint er wat
leven te komen in de brouwerij en een klei
ne constante stijging in de temperatuur is
voldoende om de knoppen te doen barsten.
Dat ontspruiten van het jonge groen gaat
dan heel snel, omdat de planten reeds in de
vorige lente een begin hebben gemaakt met
den aanleg van die knopjes en reserve-
voorraden.
Men ziet dus zoowel bij de planten als
bij de dieren treffen we een winterslaap
Als de winter komt en de bladeren zijn
gevallen, als de takken der boomen en
ruiken hun alcehee'c naaktheid vertoonen
d->n zien we al de orrJUinrp vemmp'inrrpn en
nifwrccpn al de hnb^e's en knenne's van en
An de taWen; dan vinden we dadeP'k op de
eikenstruiken d'e bal-rondp d'nTfios. die
eerst tusschen hnf preen verscholen zaten.
•naar nu duidelijk zichtbaar zijn. Dat zijn
dan de
fTa"en.
De gallen b'l het volk hptpr bekend met
de naam RacHpn«'tie<;H waren al in de
oudheid bekend Ofschoon men toen nog
absoluut niet wist In welke helrpkklncr de?e
•»Onder11nnrp uitwassen tot do n'anten staan.
Dioskurides beschouwde de eikenha"en als
vruchten van de elk 7ooals we kunnpn !e-
•»en in zl'n honderd laar na Christus ge
schreven boek over de leer van Ocneesmid-
do'en. terwjil PlinliiR jn onnrpvcpr donTo'Men
ti«'d weet te vertellen, dat er in de waterige
kernen aan de bladeren muggen ontstaan
Wat den samenhang tusschen het Insect en
de planten was. wist men büikbaar nog
niet. A's geneesmiddel werd de galappel in
dien tüd al heel erg geroemd. 7e waren zoo
wat overal goed voor.
„Zii nemen de uitwassen aan het lichaam
weg en ziin goed voor het tandvleesch en
zieke plekken in den mond". In wün bereid
waren ze uiterst geschikt voor de slechte
spijsvertering, met honing een geknipt mid
del voor verzweringen. Verder waren ze
telkens op andere manieren bereid, goed
voor het gehoor, gezicht, huiduitslag, brand
wonden, e. m. a., ia. voor het zwart verven
van de haren was de galappel het middel.
Hoewel men in de Middeleeuwen de gal
appel als geneesmiddel niet onderschatte,
als weerprofeet deed ze toch meer opgang.
De eenvoudigste voorspelling was deze
wanneer het wormpje (galwespenlarve),
in het midden van den ..appel" zat dan was
er een harde, strenge winter op komst; zat
het meer tegen den buitenwand, dan kreeg
men een zachten winter. Elders vinden we
aan den galappel gewoonweg orakel-eigen
schappen toegeschreven.
„In den herfst. Wilt ge zien hoe het jaar
verloopcn zal. zoo neemt een galappel op
St. Michielsdag. Bevat hij spinnen, dan
krijgt ge een slecht jaar. Bevat hii vliegen,
dan is er een zacht jaargetij. Bevinden zich
er maden in, dan zal het een goed jaar
worden, maar zit er niets in, dan komt de
dood.
Maar genoeg over de zonderlinge eigen
schappen, die men in vroegere jaren aan
de galappels toeschreef. Nu hoprt men er
maar weinig meer van, ofschoon de gallen
bij het volk nog steeds in een kwaden geur
staan en als zeer giftig gelden.
De meesten. die dit lezen zullen wel op
de hoogte zijn van het ontstaan van derge
lijke gallen. De meest bekende gallon zijn
wel die van de eikenstruiken. Ze ontstaan
doordat de eiken-galwcsp in het voorjaar
haar eitjes legt in het weefsel van de bla
deren en takken van de eikenstruiken. Op
de plaats, waar die eitjes zijn gelegd, ver
groeit de eik tot de bekende rol-ronde gal
appels. In die „appels" ontstaan eerst de
larven (wormpjes zou men in de oudheid
zeggen) en dan de volwassen insecten
(vliegen in de vertelseltjes). De insecten
verlaten eerst in November en December
van hetzelfde jaar of in het begin van het
volgende jaar de galappel. De spinnen,
waarover het de middeleeuwsche weerpro-
feten hebben, zijn natuurlijk toevalligerwij
ze in de leege galappel gekomen.
Dat de gallen aan iedereen bekend zijn is
voorzeker te wijten aan het groote aantal
waarin ze in de natuur voorkomen en aan
de opvallende wijze, waarop ze aan de bla
deren en takken der boomen en struiken
zitten. Ongetwijfeld is een gal in het oog
van het volk iets bijzonders en, zoo rede
neert men, bijzondere dingen moeten toch
ook bijzondere werkingen hebben en zoo
ontstonden mede door enkele toevallighe
den de galappel-verhalen.
K. v. d. W.
Gewichtig bekeken de oude geleerden de galap-elen om het jaar te voorspellen.