FEESTBUNDEL K. MARTIN NED OOST-INDIE DINSDAG 24 NOVEMBER 1931 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD PAG. 9 1851 - 24 NOVEMBER - 1931 Op 26-jarigen leeftijd hoogleeraar in de Geologie en aanverwante vak ken aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Een jaar later directeur van het Rijksmuseum van Geologieen Mineralogie. Grondlegger van de Pa leontologie van Nederlandsch-lndië. Onderneemt studiereizen naar Oost en West-lndië. Verwerft zich door publicaties hierover tevens een we reldnaam als natuuronderzoeker. Treedt in 1922 af als hoogleeraar en directeur. Verricht nu, op 80-jarigen leeftijd, nog met evenveel energie zijn wetenschappelijken arbeid als een halve eeuw geleden. Zie hier, in a nutshell, de levensgeschie denis van hem, wien het boek gewijd is, dat heden Eduard IJdo's drukkerij verlaten heeft. De „Feestbundel K. Martin" vormt het 5e deel van de Lcidsche Geologische Mede- deelingen, het tijdschrift, dat uitgegeven wordt door het Rijksmuseum vian Geologie en Mineralogie, en dat onder redactie staat van de-s-zelfs directeur, prof. dr. B. G. Esc her. „Dit boek", zoo zegt ons de eerste blad zijde" zou niet mogen worden een samen- bindsel van heterogene onderwerpen, doch de bijdragen behoorden één geheel te vor men". „.Nadat dit prineipe eenmaal vast gesteld was", lezen we vorder, „was de keuze van onderwerp niet lastig. Natuur lijk viel ze op de geologie van Oost- en West-lndië. Er zou kunnen ontstaan een werk, dat van groot practisch belang kon zijn voor geoloog, palacontoloog en strati- graaf en dat één geheel zou vormen, even als de wetenschappelijke taak, die gij uzelf gesteld hebt, tot één groot homogeen werk is uitgegroeid. Het boek belicht ©enerzijds Martins maatschappelijk werk, anderzijds zijn we tenschappelijke arbeid. Zoo zien we allereerst prof. Escher een schets geven van zijn voorganger in de hoedanigheid van directeur van het Rijks museum van Geologie en Mineralogie. Escher doet ons in gedachte teruggaan naar het jaar 1878, toen de jonge Oldenbur- ger, Johan Karl Ludwig Martin, optrad als directeur van de geologische verzamelin gen. Hoort Martin vertellen over de toe stand, waarin hij de collectie's aantrof, l'al van voorwerpen stonden boven op de kas ten, bedekt met stof en spatten van de wit- terskwast. Twee interessante, later door hem beschreven diamanten, ontdekte hij in een pillendoos in een kist op zolder. Een excursie naar de verzamelplaats van afval, onder de vloer, leverde een prachtige sma ragd op, die nu nog steeds een der siera den van ons museum vormt. De beroemde collectie van Junghuhn vond Martin geëti ketteerd als „Versteeningen uit de omstre ken van Aken". Zijn scherpe vormenkennis deed hem toevallig in het voorbijgaan een schelp er onder herkennen, waarvan hij als jongen reeds wist, dat het een tropische vorm was. En hoe zien we onze directeur gehuis vest! Al swerkkamer had hij het portaal. Maar telkens als er iemand binnenkwam waaiden zijn papieren van tafel. Toen ver hielpen curatoren dit euvel door het doen bouwen van een houten schot aan de deur. Eindelijk werd het museum echter uitge breid door het huren van.... het naastge legen koetshuis van de familie Bierens de Haan aan de Papegracht. Er werd een hou ten trap aangelegd naar het bovengedeelte van het koetshuis, dat tot collegekamer voor onzen jeugdigen professor diende. ,Er was echter eerst nog een, gelukkig in het begin gestikte, brand noodig", zoo schrijft Escher, „om de overheid wakker te schud den. In 1892 kon het nieuwe gebouw in het Van der Werfpark- worden betrokken, de helft van een ontworpen gebouw, waarvan de andere helft nooit werd uitgevoerd". Ieder, die nu door het Van der Werfpark gaat en naast het oude gebouw het nieuwe ziet voltooien, zal beseffen hoe een heuge lijke dag het zoowel, in het leven van den voorganger- als van den opvolger-directeur zal worden, als dit -straks geopend wordt. Dan zullen eindelijk colleges „in eigen huis" gegeven kunnen worden. En dan zal, door de mogelijkheid van een betere op stelling, eerst goed. uitkomen, wat Martin voor het Museum is geweest. De middelen voor aankoop van nieuwe stukken waren gering. Maar het door Martin gehuldigde principe van slechts voorwerpen te koopen, „waar wat aan te zien is", heeft gemaakt, dat de kwaliteit van het tentoongestelde op een hoog peil staat. In een tweede artikel: „K. Martin als docent" is dr. Pb. H. Kuenen, de geoloog van de Snellius-expeditie, aan het woord. Toen Martin in 1877 zijn colleges begon, was het een zware taak, die hem wachtte. Leerboeken, waren er zoo goed als niet. De docent moest bijna alle gegevens uit tijd schriftartikelen vergaren. En dat, terwijl hij niet minder dan 4 vakken te doceeren kreeg. Hulpmiddelen ontbraken bijna ge heel. Want vóór Martin was het onderwijs in de mineralogie, nolens volens, opgedra gen aan den hoogleeraar in de zoölogie. Deze had een collectie mineralen gekocht en de etiketten in een boek geplakt. Moest hij college geven, dan bestond dit hierin, dat hij de voorwerpen onder de studenten liet rondgaan en uit zijn boekje de namen der mineralen voorlas. „Het was niet alleen, doordat Martin zoo'n goed reconteur was", schrijft Kuenen, „dat zijn colleges zoo'n aparte plaats inna men. Alleen met redenaarstalent kan men een vak niet zóó voordragen, dat hoewel het uur omvliegt, de herinneringen hard nekkig blijven hangen. Ik geloof, dat het geheim van zijn succes als docent vooial schuilt in het feit, dat hij in het mededce- len van zijn kennis aan anderen zulk een genot vond. Dit was, omdat deze kennis hemzelf een zoo kostbaar bezit is". En ver der heet het: „Martin's colleges waren geen opeenstapeling van feiten, het merkwaardi ge was juist, hoe hij zooveel kon vertellen, dat als algemeen principe bleef hangen m het geheugen, zonder dat hij daartoe de kapstok noodig had van ingehamerde fei ten. Deze clementie voor het overladen stu- dentenhoofd moet al bijzonder geappre cieerd worden in iemand, die zelf zoo'n uit stekend geheugen heefy". „Er is voor mij", schrijft Kuenen tenslotte, „bij de herinne ring een zekere overeenkomst tusschen het volgen van zoo'n college van Martin en het bijwonen van oen ooncerb of het zien van een schilderij. Men voelt zich na afloop een kostelijke ondervinding rijker; een kunstenaar heeft iets van zijn dieper in zicht aan ons meegedeeld". Ook H. M. de Koningin behoorde tot Martin's leerlingen. Zij heeft vanaf Haar prilste jeugd een groote interesse voor mi neralogie aan den dag gelegd, waarvan o.a. een belangrijke collectie in Haar bezit go- tuigt. Dat Martin slechts weinig eigenlijke geo logen heeft opgeleid, is geheel aan de om standigheden toe te schrijven. Zoolang er geen petroleum in Indië ontgonnen werd, was de belangstelling voor geologie uiterst miniem. Ook ons land leent er zich niet toe de aandacht van jongelieden op dit vak te vestigen. Daarbij kwam nog, dat de H. B. S.'er eerst nog een aanvullend staatse xa- men moest doen om tot de studie toegela ten te worden, terwijl het candidaats-exa- men niet minder dan 10 vakken (sinds 1921 vier en sinds 1930 vijf) omvatte. Eindelijk was het gebrek aan geologische literatuur hier in Holland zoo groot, dat eigen studie vrijwel onmogelijk was. Bekijken we thans het wetenschappelijk gedeelte ran dc Martin-feestbundel, dan zien we, dat dit gesplitst is in twee deelen, resp. getiteld: „De Paiaeontologie en Stra- tigraphie ran Xederlandsch Oost-Indiö" en „De Paiaeontologie en Geologie van Xe derlandsch West-lndië". Deel i bevat als eerste hoofdstuk een overzicht van alle fos sielen, die tot op heden uit Oost-Indië ver meld zijn met opgave van hun stratigraphi- sche verspreiding en de literatuur, waar de geschijving te vinden is. Ik heb niet geteld hoeveel het er zijn, doch ruwweg schat ik het aantal op ca. 9000. Als men nu weet, dat Martin decenniën lang zoo goed als de eenigst© en daarna steeds een van do voor naamste onderzoekers der Indische fossie len is geweest, dan krijgt men een idee, wat een enorm werk er reeds op dit gebied door hem verricht is. Wanneer de Utrecht- sche hoogleeraar Rutten in zijn „Voor drachten over de geologie van Neder landsch-lndië" dan ook over Martin spreekt als de „Linnaeus van het Indische Tertiair", dan is daar geen woord te veel mee gezegd. En nu spreek ik nog slechts van de kwantiteit. Doch uit eigen onder vinding, kan ik beoordeelen, hoe enorm hoog de kwaliteit van Martin's werk staat. Een door Martin opgestelde beschrijving is af, in alle opzichten. Om een soort te dc- termineeren, spaart hij tijd noch moeite. Eischen de vergelijkende studiën het, dan reist hij naar Londen of Berlijn om de daar aanwezige collecties in zijn onderzoek te betrekken. Dat Martin voor ons al dat minutieuse werk heeft willen doen, danken we in dc eerste plaats aan zijn hooge opvatting van zijn plicht. Toen hij n.l. in Leiden kwam, gingen alle fossielen, die in Indic gevon den werden ter onderzoek naar het buiten land en bleven daar. Op initiatief van Mar tin heeft toen de Minister van Koloniën bepaald, dat alles naar Leiden gezonden moest worden. Hierdoor kwam ons Museum in het bezit van schitterend materiaal. Maar de consequentie, die er voor Martin aan vast zat, was, dat hij de bewerking van liet materiaal op zich moest nemen. En wat Martin op zich neemt, dat gebeurt niet al leen, maar dat wordt gedaan met een ijver en een conscientieusheid, die aan het onge looflijke grenzen. Doch niet alleen door deze met zooveel zelfopoffering voor Holland verkregen In dische collecties heeft Martin zijn liefde voor zijn tweede vaderland getoond. Over al waar het de verdediging ran Holland- sche belangen betrof, vond men Martin op de bres. Het is daarom, dat dc redactie gemeend heeft in do geest van Martin te handelen door aan dc lijst van medewer kers een zooveel mogelijk nationaal karak ter te geven. Dat men ef ook dc namen van nog zeer jonge geologen en palacontologen in aantreft, is een bewijs, dat hot zaad. dat Martin gezaaid heeft, wortel heeft ge schoten. Een schare van jonge enthousiaste werkers staat klaar om op de grondslagen van den grooten voorganger, met zijn voor beeld voor oogen, voort te bouwen. Het palaeontologisch gedeelte bestaat uit 16 artikelen, systematisch gerangschikt. De foraminiferen worden behandeld door prof. Umhgrove uit Delft, een oud-leerling van prof. Martin, alsmede door den Japan- schen hoogleeraar H. Yabo en zijn assi stent S. Hanzawn. Dr. Tan Sin Hok, pa- iaeontoloog bij den Indischen Geologisehen Dienst bespreekt do Diacoasteridac, Coc- colithinae en Radiolaria. De Ainsterdam- sche hoogleeraar H. Gert.h, vroeger conser vator bij Martin, schrijft over Porifert en Coelenterala. Een andere oud-oonservator van den jubilaris, prof. dr. E. Freihorr Stromer von Reichenbach (Miinchen) be schrijft. de Vermes, prof. Victor van Strac- len, directeur van het Natuurhistorisch Mu seum in Brussel de Arthropoda, onder.<:e- teekende met zijn assistent, den lieer W. F. Krijnen, do Mollusca, met. uitzondering van de Cephalopoda, welke dr. P. Kruizbi- ga, conservator aan liet Instituut van Mijn bouwkunde te Delft, voor zijn rekening nam. Vervolgens zien we Rudolf Martin zijn eerste wetenschappelijke pcnnevrucht wijden aan zijn Grootvader door een be schrijving te geven van dc fossiele Bryozoa. Drs. A. J. Pannekoek uit Utrecht bespreekt de Braehiopoda, prof. J. Wanner uit Bonn, de redacteur van „Die Paliiontologic von Timor", de door de vondsten op Timor zoo belangrijke groep der Echinodermata, prof. de Beaufort, dc directeur van het Zoölo- gischMuseum te Amsterdam, de Pisces, Reptilia en Aves, drs. F. H. van der Maa- rel, uit Utrecht, dc Mammalia en tenslotte dr. O. Posthumus, de palaeobotanicus van de in 1926 gehouden Djambi-expeditie, de Plantae. Een kaart aangevende de voornaamste fossiel vindplaatsen (ruim 300) zal ongetwij feld het nuttig effect van het boekwerk aanmerkelijk verhoogen. Dat de vervaar diger van deze kaart, de heer W. F. Krij nen, hierbij een 240-tal literatuur-plaatsen had door te werken, bewijst wel, dat do samenstelling niet zoo eenvoudig is, als de simpele aanblik zou doen vermoeden. Ter aanvulling van het palaeontologisch gedeelte van Deel I volgt dan nog een stra- tigraphisoh gedeelte, dat door prof. Brou wer uit Amsterdam, den reeds genoemden prof. Wanner, dr. Leupold uit Bern, gewe zen geoloog bij den Geologisehen Dienst in Indië, en ondergeteekende verzorgd is. Bij de bostudeering van Deel II leeren we Martin van een geheel andere zijde kennen. Daar is hot niet zijn iialacontolo- gisch werk, dooh zijn veld-geologisch werk, dat op de voorgrond treedt. Martin heeft tijdens zijn Leid-schc tijd 3 tropenreizen ondernomen. De laatste was in 1910 naar Java, in gezelschap van zijn echtgenoote en vroegere assistente, me vrouw H. Martin-Ieke. Het doel van deze reis was het aanvullen van do leem ten, die hij bij de bewerking van do Ja- vaansche fossielen gevoeld had. Hom ont braken n.l. de noodige stratigrafische ge gevens over de voornaamste fossiclvind- plaalsen. En voorts had hij het vermoeden, dat do vindplaatsen meer en beter mate riaal konden opleveren dan door de Indi sche geologen verzameld was. Ieder, die dc collecties, door den heer en mevrouw Mar tin bijeengebracht, vergelijkt met de oude re, zal onmiddellijk zien, dat dit vermoeden volkomen juist is gebleken. In 18911892 heeft Martin een reis naar de Molukken gemaakt en in 18841885 naar West-lndië. Het zijn deze reizen geweest, die Martin's naam als ontdekkingsreiziger, natuurkenner, scherp waarnemer en niet minder als uitstekend stylist tot heinde en ver bekènd gemaakt hebben. Over zijn Oost-Indische reis schreef Martin zijn „Reisen in den Molukken, in Ambon, den Uliasseru, Seran und Burn" en over zijn West-Indische: „Bericht iiber cino Reise nach Niederlandisch West-Indien und darauf gegriidete Studion; Bd. I Land und Leute, Bd. II Geologie". Zoowel het eene als het andere werk werden met enthousiasme ontvangen. Doch niet alleen in geologische ook in ethno- graphische kringen. Dat de kritiek op zijn geologisch werk goed is, spreekt van zelf, want „dezelfde eigenschappen, die zijn laboratoriumwerk kenmerken, vindt men in zijn veldwerk terug. Geen spons achtig luchtkasteel van theorieën, steunen de op half waargenomen materiaal, maar een onomstootbare pyramid© van aaneen gesloten, onverwoestbare feiten". (Kue nen). Een enkel voorbeeld moge dit illus- treeren. In 1892 zond Marl in den secreta ris van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde in N. I. een briefkaart, waarop hij een juist door hem opgenomen N.-Z. profiel door het eiland Rooroe teekent. Sindsdien zijn er ver scheidene andere onderzoekers en onder heel wat .gunstiger condities op Boeroo geweest. Desondanks is qu, na 10 jaar, Martin's profiel nog geheel up tot date. Maar ook de niet-gcologen zijn in hun lof over den onderzoeker niet karig. „It is of the order of Darwin's, Wallace's and Bates' work" schrijft het Engelsehe tijd schrift ,,Xature" over zijn „Land und Leute." Een Fransehe geleerde, Dr. Bu- giel, uit zijn enthousiasme over Martin's „Molukken-boek" aldus: „IVmvrage en question est écrit dans une langue cha- toyante qui nous fait deviner dans son auteur non sculcment un savant do mérite, mais aussi un écrivain de talent, voir niême un poète." Ook de Nederlanders onthou den hem hun lof niet. Lees Von Rijckevor- sels waardeering in de Nederlandsche Spectator en die van Von Rosenberg in de Indische Gids: „het is in zulk een boeien- den stijl geschreven, dat we onwillekeurig FEUILLETON. ACHTER EEN MASKER Uit het Engelsch van HAEDON HILL. Het werd mot den grootsten. ernst ge zegd het feit in aanmerking genomen, dat de kapitein reeds jaren in het huisje woon de, zonder ooit een cent huur betaald te hebben, gaf er een komische tint aan. De woorden van den secretaris werk ten dan ook op den zin voor humor van den kapitein. Kom, maak het nu niet te mooi, Ra- venscar, zei hij spottend. Als je er niet zoo plechtig uitzag als een krassende raaf, zou ik denken dat je me voor den gek hield, „oud en gewaardeerd huurderDat is het beste wat ik in langen tijd gehoord heb. De waardeering van huurders is niet altijd afhankelijk van de betaling der huurpenning, antwoordde Ravenscar be leefd. Maar in elk geval, kapitein Vaughan, u zult me een genoegen doen, als u me nu meteen een lijst wil geven, van de reparaties die u noodig oordeelt. De rest van de inhoud van het glas ging klokkend door den keel van den ve teraan en toen strompelde hij onder aller lei uitroepen van pijn. naar een zijkamer- •je. Hij stond plotseling stil en beschouw- 'e droevig zijn bevende hand. Sympathische reflexbeweging in de spieren, veroorzaakt door jicht, verklaardo de oude drinkeboer schaamteloos. Met zoo'n hand kan ik niet veel beginnen, hè Is het niet beter dat u schrijft en ik dic teer? Maar de secretaris vond dat het schrift er niets op aankwam. En dat wanneer 't verzoe'k met zijn Ravenscar's hand geschreven was, Lord Monksilver zou den ken, dat hij zoo brutaal was geweest, zelf te bepalen, welke reparaties noodig wa ren. Een schaduw verduisterde even de ka mer en kapitein Vaughan's gezicht klaarde op. Daar is dan een geschikte man om te schrijven, als u het per se niet doen wilt, riep hij. Kom binnen, buurman en toon je een ware vriend door op te schrijven, wat ik je zal dicteeren. De toegesprokene, die in het schemerige kamertje naar binnen gluurde, was nie mand anders den Elisha Crowe. Sinds den slag dien kapitein Vaughan getroffen had, had rar. Crowe zijn antipathie tegen den drinkebroer naast hem, onderdrukt en maakte hij er een gewoonte van, om meer dere malen in den loop van den dag even bij hem te komen kijken. Als ik je daar een pleizier mee kan doen, dreunde hij, met een lichte buiging naar Ravenscar, waarmee hij in al die ja ren nauwelijks een paar woorden had ge wisseld. Zijn intuïtie zei hem en hij was waarschijnlijk" niet ver van de waar heid dat de rechterhand van den burg graaf heni met minachtende onverschillig heid aankeek. Kapitein Vaughan was al blij, dat de oude man toestemde en be dacht, waar hij wat schrijfgerei zou kun nen vinden, toen Ravenscar opnieuw be zwaren maakte. Het spijt me, #zei hij, maar met Mr. Crowe's handschrift zal zijn lordschap evenmin tevreden zijn als met het mijne, kapitein. Mijn instructies zijn, dat u dee brief persoonlijk moet schrijven en dnt, indien u zich er niet toe in staat voelt op het oogenblik, het voorloopig maar inoet worden uitgesteld. Hij stond op en sprak op een toon alsof hij een ultimatum stelde, waarvoor hij zelf de verantwoording niet droeg. De kapitein gromde wat en vroeg Elisha hem papier pen en inkt tc willen brengen en toon dit gebeurd was, schreef hij zon goed en kwaad als het ging de lijst mét zijn wenschen en zette zijn handteekening met een beverige krul er onder. 't Ziet er toch nog niet. zoo kwaad uit, zei hij, met een blik van bewondering zijn werk bekijkend voor hij het aan Ra venscar overreikte. In ieder geval wat' de handteekening betreft. Ik wou. dat ze ook zooveel waard was onder een flinke cbèque, laten we zeggen een van twee duizend. Lord Monksilver's secretaris stak het document zorgvuldig in zijn zak en liet het slecht bij elkaar passend paar alleen. Maar Elisha was dien morgen stiller dan gewoonlijk en kweet zich heel slecht van zijn voorgenomen taak. om zijn buurman wat op te nionderen. Misschien kwam dit doordat de stemming van den kapitein was omgeslagen, nadat hij zijn glas weer Te vu ld had en hii nu aan zijn inoe leloos- heid toegaf, terwijl hij to nu toe geen ac loof aan den dood van zijn dochter had willen hechten. Ik ben een arme, eenzame, oude man, Crouwe, zei hij op huilerige toon, toen zijn bezoeker op stond om heen tc gaan. Ik heb zoo straks aan dien vent ge zegd, dat ik niet geloofde aan den dood van Phyllis. Maar tegenover jou is dat wat anders. Ik geloof niet, dat ze zelfmoord ecpleegd heeft maar ik denk toch ook niet dat ze nog leeft. Ze is veel te teer hartig, om haar ouden vader zoo lang in angst tc laten. Ik geloof vast en zeker, dat die vent, dio Cbaloner Wenslade haar dien morgen heeft ontmoet en haar van do klip heeft gegooid, omdat zijn zoon ver liefd op haar was. De jonge Dick zal daar «Ie lucht van hebben gekregen en dat zal de oorzaak zijn van wat zich in de stu deerkamer van de pastorie heeft afgc speeldwat 1 Elisha Crowe scheen deze vreemde theo rie te overwegen, zijn klein gezicht trok zich in een warnet van rimpeltjes samen. Hoe slecht het er ook voor hem uitziet, ik ben er heelemaal niet zoo zeker van -lat Richard Wenslade zijn vader gedood heeft, antwoordde hij langzaam. Maar als hij het deed, om dc reden die jij daar nou net noemt, dan ben jij wel de laatste die in aanmerking komt om hein te be zwaren. Ik zou die ideëen voor ine hou den, kapitein. Inspecteur Pearman snuf feit overal rond en de jongen zal genera te antwoorden hebben, op de vragen en toespelingen van dien vriend. Hoe denk jij dan, dat mijn dochter om het leven is gekomen vroeg Vaughan Dacht je, dat ze zelfmoord heeft gepleegd, uit angst voor een arrestatie wegens diet - -tal van dien ring? God zal me bewaren om dat te denken zei Elisha grimmig. Je weet heel goed, wat mijn idee is. Dat als je dochter dien aan de prachtige schilderingen van Alexan der von Humboldt herinnerd worden." Keeren we tot de feestbundel' terug, dan zien we iiy Hoofdstuk I van Deel II <le pa iaeontologie behandeld. Prof. Rutten, uit Utrecht, die verleden jaar met zijn stu denten een geologische studiereis naar West-lndië maakte, geeft zelf een over- zioht over alle uit West-lndië beschreven fossielen. Hoofdstuk II behandelt <Je geo logie. Dr. G. J. H. Molengraaff, die ver scheidene jaren op Curasao werkzaam was behandelt dit eiland. „Thirty seven years elapsed between our investigations", schrijft hij. „but Martin's volume still re mains an indispensable guide to every geo logist. who visits the Dutch Benedenwind- sche-eilandcn". Gelijke uitlatingen vinden we in het artikel van Dr. R. IJzerman, die als geoloog in 1926 de Suriname-expeditic meemaakte, over Suriname, alsmede in de bijdragen van de heeren Pijpers on Wes- termann, deelnemers nan Prof. Buttons bovenvermelde reis, over Bonaire, resp. Aruba. Last not least bespreekt de, thans reeds eveneens emeritus-hoogleeraar, Prof. G. A. F. Molengraaff, op de hom eigen dui delijke wijze, de eilanden Saba, St. Eusta- tius en St. Martin. Dit is het boek, waarmede de vereerders en vrienden van K. Martin hem oj) zijn tachtigste verjaardag hebben willen eeren, in de hoop, dat dit hem een vreugdevolle terugblik op oen groot deel van zijn eigen werk zal vergemakkelijken, dat het hem vertrouwen mag geven in den arbeid van anderen, die oj) zijn resultaten voortbou wen, doch vooral ook in de hoop, dat het hem nog vele jaren gegeven mag zijn per soonlijk te blijven medewerken, in het volle bezit van zijn nog zoo krachtige ge zondheid en steeds jeugdige levenslust. L M. VAN DER VLERK. Leiden, 23 Nov. 1931. DRAMA TE BANDOENG. Verdachte verhangt zichzelf. Aneta seint uit Bandoeng: Op 24 Aug. 1931 overleed onder verdachte verschijnse len mevrouw S. Boom geboren Boucher. Na sectie op het lijk werd dit te Batavia be graven. Op 8 October werd het lijk onder leiding van den substituut-officier van Justitie mr. Lambers opgegraven terwille van hot on derzoek naar sporen van arsenicum in de nagels en haren, terwijl op 12 October liet lijk van de op 3 Januari 1931 overleden vroegere echtgenoote van denzelfden heer G. J. Boom mevrouw L. M. P. Boom gebo ren de Gent te Bandoeng werd opgegra ven. Na toxicologisch onderzoek van het. Che misch Laboratorium te Bandoeng stond vast., dat do laatst, overledene niet arseni cum vergiftigd was, terwijl te dien op zichte omtrent de eerHtoverle.leno aan ze kerheid grenzende waarschijnlijkheid be stond. Gisteren verhoorde mr. Lumbers den ver-lachte Boom, die pertinent ontkende, doch even later maakte Boom door ophnn gini^ een eind aan zijn leven. De vier en vijftigjarige Boom was bloemenhandelaar. Hij was driemaal gehuwd. KAMPONG DOOR BRAND VERWOEST Vijftienduizend gulden schade. Anota meldt uit Buitenzorg: De resident van Tapanoelie bericht in een telegram gedateerd 20 November dat do kampong Alalia like Koeria Manamdin, gelegen in de ouderafdeeling Mandailing, Afdeeling Padangsi dempocan, door brand is ver woest. 31 huizen en 7 rijstschuren zijn in dc asch gelegd. Do schade bedraagt onge veer 15.000.Persoonlijke ongevallen hebben niet plaats gehad. De bevolking is reeds onder dak gebracht. Omtrent de oorzaak is nog niets bekend. morgen gestorven is, er een ongeluk is gebeurd en dat als zc nog leeft, ze zich verborgen houdt in dc meening, dat zc een ander daarmee redden kan. Maar do oud-officier schuddo moedeloos het hoofd. Ik ben bang dat je geen goede detective bent, Crowe, zei hij. Er is nip- mand tc redden, omdat niemand anders verdacht werd van den diefstal. En den moordenaar van C'haloner Wenslade komt ook niet in aanmerking want die oude heei word pas vier en twintig uur na haar ver dwijning vermoord. Een fijn lachtjc trilde in do hoeken van Elsha's mond bij deze critiek op zijn de ductie-vermogen cn hij vertrok mot eon korten groet naar zijn eigen huis. Hij had '/een dienstbode, een oude vrouw kwam 's morgens oen uurtje om voor zijn sobere behoeften te zorgen, zijn bed op te ma ken en dc kamers aan kunt te maken. Deze gedienstige geest was al lang klaar met haar werk en reeds weer vertrokken, zoo- -bit het diepe gepeins, waarin Elisha dn del ijk na zijn t huiskomst verviel, niet werd gestoord. Zijn hoofd zonk op zijn borst, terwijl hij heel stil in zijn gemakkelijken stoel zat. Zoo zat hij langer dan oen uur, tot hij plotseling opstond en de enge ruim te van zijn kamer voortdurend op en neer liep. Dit hield hij een heelen tijd vol, tot hij opeens voor een oude kast in den hoek van de kamer bleef stilstaan en een bos sleutels uit zijn zak haalde. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 9