FEESTBUNDEL K. MARTIN
NED OOST-INDIE
DINSDAG 24 NOVEMBER 1931
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD PAG. 9
1851 - 24 NOVEMBER - 1931
Op 26-jarigen leeftijd hoogleeraar in de Geologie en aanverwante vak
ken aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Een jaar later directeur van het
Rijksmuseum van Geologieen Mineralogie. Grondlegger van de Pa
leontologie van Nederlandsch-lndië. Onderneemt studiereizen naar Oost
en West-lndië. Verwerft zich door publicaties hierover tevens een we
reldnaam als natuuronderzoeker. Treedt in 1922 af als hoogleeraar en
directeur. Verricht nu, op 80-jarigen leeftijd, nog met evenveel energie
zijn wetenschappelijken arbeid als een halve eeuw geleden.
Zie hier, in a nutshell, de levensgeschie
denis van hem, wien het boek gewijd is, dat
heden Eduard IJdo's drukkerij verlaten
heeft.
De „Feestbundel K. Martin" vormt het
5e deel van de Lcidsche Geologische Mede-
deelingen, het tijdschrift, dat uitgegeven
wordt door het Rijksmuseum vian Geologie
en Mineralogie, en dat onder redactie staat
van de-s-zelfs directeur, prof. dr. B. G.
Esc her.
„Dit boek", zoo zegt ons de eerste blad
zijde" zou niet mogen worden een samen-
bindsel van heterogene onderwerpen, doch
de bijdragen behoorden één geheel te vor
men". „.Nadat dit prineipe eenmaal vast
gesteld was", lezen we vorder, „was de
keuze van onderwerp niet lastig. Natuur
lijk viel ze op de geologie van Oost- en
West-lndië. Er zou kunnen ontstaan een
werk, dat van groot practisch belang kon
zijn voor geoloog, palacontoloog en strati-
graaf en dat één geheel zou vormen, even
als de wetenschappelijke taak, die gij uzelf
gesteld hebt, tot één groot homogeen werk
is uitgegroeid.
Het boek belicht ©enerzijds Martins
maatschappelijk werk, anderzijds zijn we
tenschappelijke arbeid.
Zoo zien we allereerst prof. Escher een
schets geven van zijn voorganger in de
hoedanigheid van directeur van het Rijks
museum van Geologie en Mineralogie.
Escher doet ons in gedachte teruggaan
naar het jaar 1878, toen de jonge Oldenbur-
ger, Johan Karl Ludwig Martin, optrad als
directeur van de geologische verzamelin
gen. Hoort Martin vertellen over de toe
stand, waarin hij de collectie's aantrof, l'al
van voorwerpen stonden boven op de kas
ten, bedekt met stof en spatten van de wit-
terskwast. Twee interessante, later door
hem beschreven diamanten, ontdekte hij in
een pillendoos in een kist op zolder. Een
excursie naar de verzamelplaats van afval,
onder de vloer, leverde een prachtige sma
ragd op, die nu nog steeds een der siera
den van ons museum vormt. De beroemde
collectie van Junghuhn vond Martin geëti
ketteerd als „Versteeningen uit de omstre
ken van Aken". Zijn scherpe vormenkennis
deed hem toevallig in het voorbijgaan een
schelp er onder herkennen, waarvan hij als
jongen reeds wist, dat het een tropische
vorm was.
En hoe zien we onze directeur gehuis
vest! Al swerkkamer had hij het portaal.
Maar telkens als er iemand binnenkwam
waaiden zijn papieren van tafel. Toen ver
hielpen curatoren dit euvel door het doen
bouwen van een houten schot aan de deur.
Eindelijk werd het museum echter uitge
breid door het huren van.... het naastge
legen koetshuis van de familie Bierens de
Haan aan de Papegracht. Er werd een hou
ten trap aangelegd naar het bovengedeelte
van het koetshuis, dat tot collegekamer
voor onzen jeugdigen professor diende. ,Er
was echter eerst nog een, gelukkig in het
begin gestikte, brand noodig", zoo schrijft
Escher, „om de overheid wakker te schud
den. In 1892 kon het nieuwe gebouw in het
Van der Werfpark- worden betrokken, de
helft van een ontworpen gebouw, waarvan
de andere helft nooit werd uitgevoerd".
Ieder, die nu door het Van der Werfpark
gaat en naast het oude gebouw het nieuwe
ziet voltooien, zal beseffen hoe een heuge
lijke dag het zoowel, in het leven van den
voorganger- als van den opvolger-directeur
zal worden, als dit -straks geopend wordt.
Dan zullen eindelijk colleges „in eigen
huis" gegeven kunnen worden. En dan zal,
door de mogelijkheid van een betere op
stelling, eerst goed. uitkomen, wat Martin
voor het Museum is geweest. De middelen
voor aankoop van nieuwe stukken waren
gering. Maar het door Martin gehuldigde
principe van slechts voorwerpen te koopen,
„waar wat aan te zien is", heeft gemaakt,
dat de kwaliteit van het tentoongestelde
op een hoog peil staat.
In een tweede artikel: „K. Martin als
docent" is dr. Pb. H. Kuenen, de geoloog
van de Snellius-expeditie, aan het woord.
Toen Martin in 1877 zijn colleges begon,
was het een zware taak, die hem wachtte.
Leerboeken, waren er zoo goed als niet. De
docent moest bijna alle gegevens uit tijd
schriftartikelen vergaren. En dat, terwijl
hij niet minder dan 4 vakken te doceeren
kreeg. Hulpmiddelen ontbraken bijna ge
heel. Want vóór Martin was het onderwijs
in de mineralogie, nolens volens, opgedra
gen aan den hoogleeraar in de zoölogie.
Deze had een collectie mineralen gekocht
en de etiketten in een boek geplakt. Moest
hij college geven, dan bestond dit hierin,
dat hij de voorwerpen onder de studenten
liet rondgaan en uit zijn boekje de namen
der mineralen voorlas.
„Het was niet alleen, doordat Martin
zoo'n goed reconteur was", schrijft Kuenen,
„dat zijn colleges zoo'n aparte plaats inna
men. Alleen met redenaarstalent kan men
een vak niet zóó voordragen, dat hoewel
het uur omvliegt, de herinneringen hard
nekkig blijven hangen. Ik geloof, dat het
geheim van zijn succes als docent vooial
schuilt in het feit, dat hij in het mededce-
len van zijn kennis aan anderen zulk een
genot vond. Dit was, omdat deze kennis
hemzelf een zoo kostbaar bezit is". En ver
der heet het: „Martin's colleges waren geen
opeenstapeling van feiten, het merkwaardi
ge was juist, hoe hij zooveel kon vertellen,
dat als algemeen principe bleef hangen m
het geheugen, zonder dat hij daartoe de
kapstok noodig had van ingehamerde fei
ten. Deze clementie voor het overladen stu-
dentenhoofd moet al bijzonder geappre
cieerd worden in iemand, die zelf zoo'n uit
stekend geheugen heefy". „Er is voor mij",
schrijft Kuenen tenslotte, „bij de herinne
ring een zekere overeenkomst tusschen het
volgen van zoo'n college van Martin en
het bijwonen van oen ooncerb of het zien
van een schilderij. Men voelt zich na afloop
een kostelijke ondervinding rijker; een
kunstenaar heeft iets van zijn dieper in
zicht aan ons meegedeeld".
Ook H. M. de Koningin behoorde tot
Martin's leerlingen. Zij heeft vanaf Haar
prilste jeugd een groote interesse voor mi
neralogie aan den dag gelegd, waarvan o.a.
een belangrijke collectie in Haar bezit go-
tuigt.
Dat Martin slechts weinig eigenlijke geo
logen heeft opgeleid, is geheel aan de om
standigheden toe te schrijven. Zoolang er
geen petroleum in Indië ontgonnen werd,
was de belangstelling voor geologie uiterst
miniem. Ook ons land leent er zich niet toe
de aandacht van jongelieden op dit vak te
vestigen. Daarbij kwam nog, dat de H. B.
S.'er eerst nog een aanvullend staatse xa-
men moest doen om tot de studie toegela
ten te worden, terwijl het candidaats-exa-
men niet minder dan 10 vakken (sinds 1921
vier en sinds 1930 vijf) omvatte. Eindelijk
was het gebrek aan geologische literatuur
hier in Holland zoo groot, dat eigen studie
vrijwel onmogelijk was.
Bekijken we thans het wetenschappelijk
gedeelte ran dc Martin-feestbundel, dan
zien we, dat dit gesplitst is in twee deelen,
resp. getiteld: „De Paiaeontologie en Stra-
tigraphie ran Xederlandsch Oost-Indiö"
en „De Paiaeontologie en Geologie van Xe
derlandsch West-lndië". Deel i bevat als
eerste hoofdstuk een overzicht van alle fos
sielen, die tot op heden uit Oost-Indië ver
meld zijn met opgave van hun stratigraphi-
sche verspreiding en de literatuur, waar de
geschijving te vinden is. Ik heb niet geteld
hoeveel het er zijn, doch ruwweg schat ik
het aantal op ca. 9000. Als men nu weet,
dat Martin decenniën lang zoo goed als de
eenigst© en daarna steeds een van do voor
naamste onderzoekers der Indische fossie
len is geweest, dan krijgt men een idee, wat
een enorm werk er reeds op dit gebied
door hem verricht is. Wanneer de Utrecht-
sche hoogleeraar Rutten in zijn „Voor
drachten over de geologie van Neder
landsch-lndië" dan ook over Martin
spreekt als de „Linnaeus van het Indische
Tertiair", dan is daar geen woord te veel
mee gezegd. En nu spreek ik nog slechts
van de kwantiteit. Doch uit eigen onder
vinding, kan ik beoordeelen, hoe enorm
hoog de kwaliteit van Martin's werk staat.
Een door Martin opgestelde beschrijving is
af, in alle opzichten. Om een soort te dc-
termineeren, spaart hij tijd noch moeite.
Eischen de vergelijkende studiën het, dan
reist hij naar Londen of Berlijn om de daar
aanwezige collecties in zijn onderzoek te
betrekken.
Dat Martin voor ons al dat minutieuse
werk heeft willen doen, danken we in dc
eerste plaats aan zijn hooge opvatting van
zijn plicht. Toen hij n.l. in Leiden kwam,
gingen alle fossielen, die in Indic gevon
den werden ter onderzoek naar het buiten
land en bleven daar. Op initiatief van Mar
tin heeft toen de Minister van Koloniën
bepaald, dat alles naar Leiden gezonden
moest worden. Hierdoor kwam ons Museum
in het bezit van schitterend materiaal.
Maar de consequentie, die er voor Martin
aan vast zat, was, dat hij de bewerking van
liet materiaal op zich moest nemen. En wat
Martin op zich neemt, dat gebeurt niet al
leen, maar dat wordt gedaan met een ijver
en een conscientieusheid, die aan het onge
looflijke grenzen.
Doch niet alleen door deze met zooveel
zelfopoffering voor Holland verkregen In
dische collecties heeft Martin zijn liefde
voor zijn tweede vaderland getoond. Over
al waar het de verdediging ran Holland-
sche belangen betrof, vond men Martin op
de bres. Het is daarom, dat dc redactie
gemeend heeft in do geest van Martin te
handelen door aan dc lijst van medewer
kers een zooveel mogelijk nationaal karak
ter te geven. Dat men ef ook dc namen van
nog zeer jonge geologen en palacontologen
in aantreft, is een bewijs, dat hot zaad.
dat Martin gezaaid heeft, wortel heeft ge
schoten. Een schare van jonge enthousiaste
werkers staat klaar om op de grondslagen
van den grooten voorganger, met zijn voor
beeld voor oogen, voort te bouwen.
Het palaeontologisch gedeelte bestaat
uit 16 artikelen, systematisch gerangschikt.
De foraminiferen worden behandeld door
prof. Umhgrove uit Delft, een oud-leerling
van prof. Martin, alsmede door den Japan-
schen hoogleeraar H. Yabo en zijn assi
stent S. Hanzawn. Dr. Tan Sin Hok, pa-
iaeontoloog bij den Indischen Geologisehen
Dienst bespreekt do Diacoasteridac, Coc-
colithinae en Radiolaria. De Ainsterdam-
sche hoogleeraar H. Gert.h, vroeger conser
vator bij Martin, schrijft over Porifert en
Coelenterala. Een andere oud-oonservator
van den jubilaris, prof. dr. E. Freihorr
Stromer von Reichenbach (Miinchen) be
schrijft. de Vermes, prof. Victor van Strac-
len, directeur van het Natuurhistorisch Mu
seum in Brussel de Arthropoda, onder.<:e-
teekende met zijn assistent, den lieer W.
F. Krijnen, do Mollusca, met. uitzondering
van de Cephalopoda, welke dr. P. Kruizbi-
ga, conservator aan liet Instituut van Mijn
bouwkunde te Delft, voor zijn rekening
nam. Vervolgens zien we Rudolf Martin
zijn eerste wetenschappelijke pcnnevrucht
wijden aan zijn Grootvader door een be
schrijving te geven van dc fossiele Bryozoa.
Drs. A. J. Pannekoek uit Utrecht bespreekt
de Braehiopoda, prof. J. Wanner uit Bonn,
de redacteur van „Die Paliiontologic von
Timor", de door de vondsten op Timor zoo
belangrijke groep der Echinodermata, prof.
de Beaufort, dc directeur van het Zoölo-
gischMuseum te Amsterdam, de Pisces,
Reptilia en Aves, drs. F. H. van der Maa-
rel, uit Utrecht, dc Mammalia en tenslotte
dr. O. Posthumus, de palaeobotanicus van
de in 1926 gehouden Djambi-expeditie, de
Plantae.
Een kaart aangevende de voornaamste
fossiel vindplaatsen (ruim 300) zal ongetwij
feld het nuttig effect van het boekwerk
aanmerkelijk verhoogen. Dat de vervaar
diger van deze kaart, de heer W. F. Krij
nen, hierbij een 240-tal literatuur-plaatsen
had door te werken, bewijst wel, dat do
samenstelling niet zoo eenvoudig is, als de
simpele aanblik zou doen vermoeden.
Ter aanvulling van het palaeontologisch
gedeelte van Deel I volgt dan nog een stra-
tigraphisoh gedeelte, dat door prof. Brou
wer uit Amsterdam, den reeds genoemden
prof. Wanner, dr. Leupold uit Bern, gewe
zen geoloog bij den Geologisehen Dienst in
Indië, en ondergeteekende verzorgd is.
Bij de bostudeering van Deel II leeren
we Martin van een geheel andere zijde
kennen. Daar is hot niet zijn iialacontolo-
gisch werk, dooh zijn veld-geologisch werk,
dat op de voorgrond treedt.
Martin heeft tijdens zijn Leid-schc tijd
3 tropenreizen ondernomen. De laatste was
in 1910 naar Java, in gezelschap van zijn
echtgenoote en vroegere assistente, me
vrouw H. Martin-Ieke. Het doel van
deze reis was het aanvullen van do leem
ten, die hij bij de bewerking van do Ja-
vaansche fossielen gevoeld had. Hom ont
braken n.l. de noodige stratigrafische ge
gevens over de voornaamste fossiclvind-
plaalsen. En voorts had hij het vermoeden,
dat do vindplaatsen meer en beter mate
riaal konden opleveren dan door de Indi
sche geologen verzameld was. Ieder, die dc
collecties, door den heer en mevrouw Mar
tin bijeengebracht, vergelijkt met de oude
re, zal onmiddellijk zien, dat dit vermoeden
volkomen juist is gebleken.
In 18911892 heeft Martin een reis naar
de Molukken gemaakt en in 18841885 naar
West-lndië. Het zijn deze reizen geweest,
die Martin's naam als ontdekkingsreiziger,
natuurkenner, scherp waarnemer en niet
minder als uitstekend stylist tot heinde en
ver bekènd gemaakt hebben.
Over zijn Oost-Indische reis schreef
Martin zijn „Reisen in den Molukken, in
Ambon, den Uliasseru, Seran und Burn" en
over zijn West-Indische: „Bericht iiber cino
Reise nach Niederlandisch West-Indien
und darauf gegriidete Studion; Bd. I Land
und Leute, Bd. II Geologie".
Zoowel het eene als het andere werk
werden met enthousiasme ontvangen. Doch
niet alleen in geologische ook in ethno-
graphische kringen. Dat de kritiek op
zijn geologisch werk goed is, spreekt van
zelf, want „dezelfde eigenschappen, die
zijn laboratoriumwerk kenmerken, vindt
men in zijn veldwerk terug. Geen spons
achtig luchtkasteel van theorieën, steunen
de op half waargenomen materiaal, maar
een onomstootbare pyramid© van aaneen
gesloten, onverwoestbare feiten". (Kue
nen). Een enkel voorbeeld moge dit illus-
treeren. In 1892 zond Marl in den secreta
ris van het Koninklijk Instituut voor de
Taal-, Land- en Volkenkunde in N. I. een
briefkaart, waarop hij een juist door hem
opgenomen N.-Z. profiel door het eiland
Rooroe teekent. Sindsdien zijn er ver
scheidene andere onderzoekers en onder
heel wat .gunstiger condities op Boeroo
geweest. Desondanks is qu, na 10 jaar,
Martin's profiel nog geheel up tot date.
Maar ook de niet-gcologen zijn in hun
lof over den onderzoeker niet karig. „It is
of the order of Darwin's, Wallace's and
Bates' work" schrijft het Engelsehe tijd
schrift ,,Xature" over zijn „Land und
Leute." Een Fransehe geleerde, Dr. Bu-
giel, uit zijn enthousiasme over Martin's
„Molukken-boek" aldus: „IVmvrage en
question est écrit dans une langue cha-
toyante qui nous fait deviner dans son
auteur non sculcment un savant do mérite,
mais aussi un écrivain de talent, voir niême
un poète." Ook de Nederlanders onthou
den hem hun lof niet. Lees Von Rijckevor-
sels waardeering in de Nederlandsche
Spectator en die van Von Rosenberg in de
Indische Gids: „het is in zulk een boeien-
den stijl geschreven, dat we onwillekeurig
FEUILLETON.
ACHTER EEN MASKER
Uit het Engelsch
van
HAEDON HILL.
Het werd mot den grootsten. ernst ge
zegd het feit in aanmerking genomen, dat
de kapitein reeds jaren in het huisje woon
de, zonder ooit een cent huur betaald te
hebben, gaf er een komische tint aan.
De woorden van den secretaris werk
ten dan ook op den zin voor humor van
den kapitein.
Kom, maak het nu niet te mooi, Ra-
venscar, zei hij spottend. Als je er
niet zoo plechtig uitzag als een krassende
raaf, zou ik denken dat je me voor den gek
hield, „oud en gewaardeerd huurderDat
is het beste wat ik in langen tijd gehoord
heb.
De waardeering van huurders is niet
altijd afhankelijk van de betaling der
huurpenning, antwoordde Ravenscar be
leefd. Maar in elk geval, kapitein
Vaughan, u zult me een genoegen doen,
als u me nu meteen een lijst wil geven,
van de reparaties die u noodig oordeelt.
De rest van de inhoud van het glas
ging klokkend door den keel van den ve
teraan en toen strompelde hij onder aller
lei uitroepen van pijn. naar een zijkamer-
•je. Hij stond plotseling stil en beschouw-
'e droevig zijn bevende hand.
Sympathische reflexbeweging in de
spieren, veroorzaakt door jicht, verklaardo
de oude drinkeboer schaamteloos. Met
zoo'n hand kan ik niet veel beginnen, hè
Is het niet beter dat u schrijft en ik dic
teer?
Maar de secretaris vond dat het schrift
er niets op aankwam. En dat wanneer 't
verzoe'k met zijn Ravenscar's hand
geschreven was, Lord Monksilver zou den
ken, dat hij zoo brutaal was geweest, zelf
te bepalen, welke reparaties noodig wa
ren.
Een schaduw verduisterde even de ka
mer en kapitein Vaughan's gezicht klaarde
op.
Daar is dan een geschikte man om te
schrijven, als u het per se niet doen wilt,
riep hij. Kom binnen, buurman en toon
je een ware vriend door op te schrijven,
wat ik je zal dicteeren.
De toegesprokene, die in het schemerige
kamertje naar binnen gluurde, was nie
mand anders den Elisha Crowe. Sinds den
slag dien kapitein Vaughan getroffen had,
had rar. Crowe zijn antipathie tegen den
drinkebroer naast hem, onderdrukt en
maakte hij er een gewoonte van, om meer
dere malen in den loop van den dag even
bij hem te komen kijken.
Als ik je daar een pleizier mee kan
doen, dreunde hij, met een lichte buiging
naar Ravenscar, waarmee hij in al die ja
ren nauwelijks een paar woorden had ge
wisseld. Zijn intuïtie zei hem en hij
was waarschijnlijk" niet ver van de waar
heid dat de rechterhand van den burg
graaf heni met minachtende onverschillig
heid aankeek. Kapitein Vaughan was al
blij, dat de oude man toestemde en be
dacht, waar hij wat schrijfgerei zou kun
nen vinden, toen Ravenscar opnieuw be
zwaren maakte.
Het spijt me, #zei hij, maar met Mr.
Crowe's handschrift zal zijn lordschap
evenmin tevreden zijn als met het mijne,
kapitein. Mijn instructies zijn, dat u dee
brief persoonlijk moet schrijven en dnt,
indien u zich er niet toe in staat voelt op
het oogenblik, het voorloopig maar inoet
worden uitgesteld.
Hij stond op en sprak op een toon alsof
hij een ultimatum stelde, waarvoor hij zelf
de verantwoording niet droeg.
De kapitein gromde wat en vroeg Elisha
hem papier pen en inkt tc willen brengen
en toon dit gebeurd was, schreef hij zon
goed en kwaad als het ging de lijst mét
zijn wenschen en zette zijn handteekening
met een beverige krul er onder.
't Ziet er toch nog niet. zoo kwaad
uit, zei hij, met een blik van bewondering
zijn werk bekijkend voor hij het aan Ra
venscar overreikte. In ieder geval wat' de
handteekening betreft. Ik wou. dat ze
ook zooveel waard was onder een flinke
cbèque, laten we zeggen een van twee
duizend.
Lord Monksilver's secretaris stak het
document zorgvuldig in zijn zak en liet
het slecht bij elkaar passend paar alleen.
Maar Elisha was dien morgen stiller dan
gewoonlijk en kweet zich heel slecht van
zijn voorgenomen taak. om zijn buurman
wat op te nionderen. Misschien kwam dit
doordat de stemming van den kapitein
was omgeslagen, nadat hij zijn glas weer
Te vu ld had en hii nu aan zijn inoe leloos-
heid toegaf, terwijl hij to nu toe geen ac
loof aan den dood van zijn dochter had
willen hechten.
Ik ben een arme, eenzame, oude
man, Crouwe, zei hij op huilerige toon, toen
zijn bezoeker op stond om heen tc gaan.
Ik heb zoo straks aan dien vent ge
zegd, dat ik niet geloofde aan den dood
van Phyllis. Maar tegenover jou is dat wat
anders. Ik geloof niet, dat ze zelfmoord
ecpleegd heeft maar ik denk toch ook
niet dat ze nog leeft. Ze is veel te teer
hartig, om haar ouden vader zoo lang in
angst tc laten. Ik geloof vast en zeker,
dat die vent, dio Cbaloner Wenslade haar
dien morgen heeft ontmoet en haar van do
klip heeft gegooid, omdat zijn zoon ver
liefd op haar was. De jonge Dick zal daar
«Ie lucht van hebben gekregen en dat zal
de oorzaak zijn van wat zich in de stu
deerkamer van de pastorie heeft afgc
speeldwat 1
Elisha Crowe scheen deze vreemde theo
rie te overwegen, zijn klein gezicht trok
zich in een warnet van rimpeltjes samen.
Hoe slecht het er ook voor hem uitziet,
ik ben er heelemaal niet zoo zeker van
-lat Richard Wenslade zijn vader gedood
heeft, antwoordde hij langzaam. Maar
als hij het deed, om dc reden die jij daar
nou net noemt, dan ben jij wel de laatste
die in aanmerking komt om hein te be
zwaren. Ik zou die ideëen voor ine hou
den, kapitein. Inspecteur Pearman snuf
feit overal rond en de jongen zal genera
te antwoorden hebben, op de vragen en
toespelingen van dien vriend.
Hoe denk jij dan, dat mijn dochter
om het leven is gekomen vroeg Vaughan
Dacht je, dat ze zelfmoord heeft gepleegd,
uit angst voor een arrestatie wegens diet -
-tal van dien ring?
God zal me bewaren om dat te denken
zei Elisha grimmig. Je weet heel goed,
wat mijn idee is. Dat als je dochter dien
aan de prachtige schilderingen van Alexan
der von Humboldt herinnerd worden."
Keeren we tot de feestbundel' terug, dan
zien we iiy Hoofdstuk I van Deel II <le pa
iaeontologie behandeld. Prof. Rutten, uit
Utrecht, die verleden jaar met zijn stu
denten een geologische studiereis naar
West-lndië maakte, geeft zelf een over-
zioht over alle uit West-lndië beschreven
fossielen. Hoofdstuk II behandelt <Je geo
logie. Dr. G. J. H. Molengraaff, die ver
scheidene jaren op Curasao werkzaam was
behandelt dit eiland. „Thirty seven years
elapsed between our investigations",
schrijft hij. „but Martin's volume still re
mains an indispensable guide to every geo
logist. who visits the Dutch Benedenwind-
sche-eilandcn". Gelijke uitlatingen vinden
we in het artikel van Dr. R. IJzerman, die
als geoloog in 1926 de Suriname-expeditic
meemaakte, over Suriname, alsmede in de
bijdragen van de heeren Pijpers on Wes-
termann, deelnemers nan Prof. Buttons
bovenvermelde reis, over Bonaire, resp.
Aruba. Last not least bespreekt de, thans
reeds eveneens emeritus-hoogleeraar, Prof.
G. A. F. Molengraaff, op de hom eigen dui
delijke wijze, de eilanden Saba, St. Eusta-
tius en St. Martin.
Dit is het boek, waarmede de vereerders
en vrienden van K. Martin hem oj) zijn
tachtigste verjaardag hebben willen eeren,
in de hoop, dat dit hem een vreugdevolle
terugblik op oen groot deel van zijn eigen
werk zal vergemakkelijken, dat het hem
vertrouwen mag geven in den arbeid van
anderen, die oj) zijn resultaten voortbou
wen, doch vooral ook in de hoop, dat het
hem nog vele jaren gegeven mag zijn per
soonlijk te blijven medewerken, in het
volle bezit van zijn nog zoo krachtige ge
zondheid en steeds jeugdige levenslust.
L M. VAN DER VLERK.
Leiden, 23 Nov. 1931.
DRAMA TE BANDOENG.
Verdachte verhangt zichzelf.
Aneta seint uit Bandoeng: Op 24 Aug.
1931 overleed onder verdachte verschijnse
len mevrouw S. Boom geboren Boucher. Na
sectie op het lijk werd dit te Batavia be
graven.
Op 8 October werd het lijk onder leiding
van den substituut-officier van Justitie mr.
Lambers opgegraven terwille van hot on
derzoek naar sporen van arsenicum in de
nagels en haren, terwijl op 12 October liet
lijk van de op 3 Januari 1931 overleden
vroegere echtgenoote van denzelfden heer
G. J. Boom mevrouw L. M. P. Boom gebo
ren de Gent te Bandoeng werd opgegra
ven.
Na toxicologisch onderzoek van het. Che
misch Laboratorium te Bandoeng stond
vast., dat do laatst, overledene niet arseni
cum vergiftigd was, terwijl te dien op
zichte omtrent de eerHtoverle.leno aan ze
kerheid grenzende waarschijnlijkheid be
stond.
Gisteren verhoorde mr. Lumbers den
ver-lachte Boom, die pertinent ontkende,
doch even later maakte Boom door ophnn
gini^ een eind aan zijn leven. De vier en
vijftigjarige Boom was bloemenhandelaar.
Hij was driemaal gehuwd.
KAMPONG DOOR BRAND VERWOEST
Vijftienduizend gulden schade.
Anota meldt uit Buitenzorg: De resident
van Tapanoelie bericht in een telegram
gedateerd 20 November dat do kampong
Alalia like Koeria Manamdin, gelegen in
de ouderafdeeling Mandailing, Afdeeling
Padangsi dempocan, door brand is ver
woest. 31 huizen en 7 rijstschuren zijn in
dc asch gelegd. Do schade bedraagt onge
veer 15.000.Persoonlijke ongevallen
hebben niet plaats gehad. De bevolking
is reeds onder dak gebracht. Omtrent de
oorzaak is nog niets bekend.
morgen gestorven is, er een ongeluk is
gebeurd en dat als zc nog leeft, ze zich
verborgen houdt in dc meening, dat zc een
ander daarmee redden kan.
Maar do oud-officier schuddo moedeloos
het hoofd. Ik ben bang dat je geen goede
detective bent, Crowe, zei hij. Er is nip-
mand tc redden, omdat niemand anders
verdacht werd van den diefstal. En den
moordenaar van C'haloner Wenslade komt
ook niet in aanmerking want die oude heei
word pas vier en twintig uur na haar ver
dwijning vermoord.
Een fijn lachtjc trilde in do hoeken van
Elsha's mond bij deze critiek op zijn de
ductie-vermogen cn hij vertrok mot eon
korten groet naar zijn eigen huis. Hij had
'/een dienstbode, een oude vrouw kwam
's morgens oen uurtje om voor zijn sobere
behoeften te zorgen, zijn bed op te ma
ken en dc kamers aan kunt te maken. Deze
gedienstige geest was al lang klaar met
haar werk en reeds weer vertrokken, zoo-
-bit het diepe gepeins, waarin Elisha dn
del ijk na zijn t huiskomst verviel, niet werd
gestoord. Zijn hoofd zonk op zijn borst,
terwijl hij heel stil in zijn gemakkelijken
stoel zat. Zoo zat hij langer dan oen uur,
tot hij plotseling opstond en de enge ruim
te van zijn kamer voortdurend op en neer
liep. Dit hield hij een heelen tijd vol, tot
hij opeens voor een oude kast in den hoek
van de kamer bleef stilstaan en een bos
sleutels uit zijn zak haalde.
(Wordt vervolgd).