ST. NICOLAAS-COURANT C. G. SMIT BIJVOEGSEL VAN „DE LEIDSCHE COURANT" 24 NOVEMBER 1931 M\\ St. Nicolaas en de armen. een voorbeeld voor onzen tijd. Er is een heilige wiens naam algemeen wordt gewaardeerd in ons land, en geen heilige tevens wiens algemeene bekend heid even groote onbekendheid mag hee- ten. De Katholieken weten, dat St. Nicolaas een heusche heilige is. In Amsterdam is zijn patronage gehuldigd in een monu- mentale kerk maar overigens staan ook de onzen tamelijk vreemd tegenover zijn figuur. En toch, er is haast geen heilige, wiens voorbeeld nuttiger is voor juist onzen kouden, hebzuchtigen tijd. Men leest van hem teekenen van sobere zelfbeheersching reeds in zijn prilste jeugd en als jongeling. Vroegtijdig wees, veracelde hij zijn groote rijkdommen on der de weduwen en weezen. Hij was vrien delijk en offervaardig voor iedereen en wist op de meest kiesche wijze behoefti- gen bij te staan. Natuurlijk maakte zijn vrijgevige men- schenliefde geweldigen indruk en om zich aan de lofprijzingen der mensohen te ont trekken, verborg hij zich in een klooster. Daar kreeg hij een droom, waarin hem een ander veld van werkzaamheid werd aange wezen. Hij verliet het klooster. Hij kwam te Myra, hoofdstad van Lycië, waar de christenen hem, op bovennatuurlijke wijze voorgelicht, tot bisschop verhieven. Daar verliep zijn leven vol wonderbaar lijke daden. Maar de grondtoon was altijd zijn vrijgevigheid, zijn gastvrijheid en zijn groote versterving. Hij was een toe vlucht voor alle behoeftigen en zelfs voor veroordeelden, waarvoor hij eens zelf in de kerker werd geworpen. Hij stierf den Gen December 352 zijn geboortedag viel rond 300 te Pa tern in Lycië onder het bidden van den tref- fenden dertigsten psalm: Op U o Heer heb ik gehoopt. Aan LJ beveel ik mijnen geest, die iederen avond in de comple ten werd gezongen, verliet zijn ziel het lichaam. Na zijn dood gebeurden door zijn tus- schenkomst groote wonderen: Bekend is hoe een oneerlijk christen, die een goedgeloovigen joodschen geld schieter zwoer bij de nagedachtenis van St. Nicolaas, door den dood werd getrof fen, waarop de Jood christen werd. En ook hoe e£n rijk man, die een gou den beker als ex-voto aan den heilige be loofde, en als een echte gierigaard ten slotte een kleiner voorwerp wilde afstaan, werd gestraft: zijn kind viel met den gou den beker in het water, maar werd door St. Nicolaas gered; de vader echter had in de ontzettende droefheid de straf voor zijn schrielheid gehad. Zoo was het leven van St. Nicolaas een voorbeeld van vrijgevigheid en onthech ting van aardsche goederen. Als allen, die deze dagen aan pakjes en surprises doen, zich eens goed indach ten in den waren geest van St. Nicolaas, die niet een mythische figuur, maar een echt reëel en handelend mensch is geweest en dan traohten zich er iets van eigen te maken Dat was het schoonste Sint Nicolaas- feest. Want aan niets heeft onze tijd meer behoefte dan aan het volgen van de chris telijke opvatting omtrent hebben en ge ven. Hierdoor zou het geluk der menschen, ook op deze wereld, buitengewoon zijn ge baat. Want als er eenerzijds geen grooter voldoening is dooi zijn bezit te besteden aan uet heil van anderen, er is geen groo ter ongeluk voor den mensch dan slaaf te zijn an zijn geld. illllliiiiiniiiiiiiiiii De moeder der armen. (st. nicolaasn/ertelling). Helderder dan gewoonlijk zijn de win kelramen verlicht, meer dan anders met koopwaren opgepropt. Druk is het gewe mel op straat. Vroolijkheid en blijde ver wachting leest men op het gelaat der kin deren, blij meegevoelen op dat der oude ren. Frissche winterkou doet het gelaat blo zen. Het uitspansel is bezaaid met ster- „Zoo kleine Fietje, nog zoo laat op straat. Ik dacht dat ge allang in uw bed laagt te droomen van alles, wat de goede Sint u weer komt brengen. Ik heb mijn schoentje maar onder den schoorsteenman tel in de huiskamer gezet en nog wat meer hooi er in gedaan, want de schimmel van den heiligen man zal wel honger hebben van die kou. Nu Jantje blijf maar niet te lang meer uit, anders zou mama zich nog ongerust maken. Dag lieve. Nu moet ge morgen maar vroeg komen, hoor! Dag Jansje. Groeten aan mama. „Dag mama. Kom Fietje nu gaan wij naar huis, anders zouden wij St. Nioolaaa nog wel eens tegen kunnen komen." „Ja Jansje. Weet ge wat ik allemaal gevraagd heb aan St. Nicolaas? Bij pa en ma een mooie pop, die slapen kan en mama kan zeggen en een mooi wagentje om haar daarin te rijden. En bij tante Emma een keukenservies en bij oom Karei een mooi beeld van Onze Lieve Vrouw. Dat heeft de Zuster op school mij gezegd, dat ik dat moest vragen. Zou ik dat nu allemaal krij gen, Jansje? Hebt ge nu ook uw schoentje gezet of doen dat alleen maar de kleine kinderen?" „Wel zeker, aan ons denkt St. Nicolaas niet meer. Ge weet toch wel, dat hij de kin dervriend is. Maar ik mag toch wel eens meeproeven van u, nietwaar? „Zie eens Fietje, wat een drukte bij die goede mad. v. Pinksteren. Zie die kin deren eens ongeduldig staan trappelen, dat zij nog niet worden binnengelaten. Hé, daar gaat juist de deur open. O, o, wat een kinderen. Nu, daar zal St. Nico laas ook een hoop werk hebben. Als hij nu maar tijd over heeft om aan de anderen ook te denken. Neen, ween maar niet, lie ve, als ge straks braaf gaat slapen, zal hij bij uw mama en bij tante Emma en bij oom Karei komen." Madame van Pinksteren was weleer een der gelukkigste stervelingen op aarde. Rijk met goederen gezegend, was zij veel rijker nog door het bezit van een werkzaam en voorbeeldig echtgenoot en van een kleine engel, haar lieve Agnes. Wat een weelde, wanneer haar echtge noot, van zijn kantoor komend, liefdevol de armen om haar heen sloeg en vroeg en luisterde naar wat zij dien dag had ge werkt, wat een weelde als haar Agnes van school thuiskomend, haar kopje vleide te gen moeders schouder en haar blonde krul lende lokken afvielen over haar borst. He laas! hoe jammerlijk werd zij gestoord in hare stoel om te droomen. Door een noodlottig toeval waren beiden verdronken en bleef zij alleen, de diepbe droefde weduwe, en kinderlooze moeder. En toch, bij al haar smart, geheel al leen was zij niet; zij had haren God be houden, en in het gebed tot Hem voor hen, die haar zoo dierbaar waren, vond zij troost en lafenis. Iederen dag nog dacht zij aan haar lie velingen, iederen dag nog herdacht zij hen in haar gebed. De liefde, die zij voor hen gekoesterd had, was niet verflauwd, zij had behoefte, die liefde uit te storten en aan anderen te geven, wat zij haar Eduard, wat zij haar Agnes niet meer schenken kon. Het St. Nicolaasfeest was voor de rijke dame een der droevigste dagen in 't jaar. Dan drong zioh onweerstaanbaar het beeld weer op van die zalige avonden, waarop haar Agnes met de kleine vrien dinnetjes zoo kinderlijk .blij en angstig te vens de komst begroetten van den heiligen bisschop. Dan zag zij weer hoe Eduard's oogen met een uitdrukking van vadertrots en vaderweelde rustten op hun beider lie veling. En nu Maar toch het christelijk geloof leerde haar ook hoe zij dat gebrek aan liefde al thans ten deele kon vergoeden, de chris telijke liefde leerde haar, dat het zoet is anderen wel te doen. En vandaar die drukte en beweging voor hare woning op het SL Nioolaasfeest. Zij kwamen aandragen, de kinderen der armen, met hunne schoentjes en klom pjes. meer dan gevuld met wortelschijven en hooi. Zelf ontvangt madame in de groo te zaal de kinderen. Allen moeten zij hun naam opgeven en madame schrijft kleine briefjes en legt die in de schoenen op een rij geplaatst, de kleinen beginnen schuch ter een versje te zingen, krijgen allen een tas chocolade met een beschuitje en na een vriendelijk woord voor ieder van hen laat madame ze wederom gaan. Somtijds vergadert zij ook de grooten om zich henen, zooals op het Kerstfeest, dooh deze dag was geheel voor haar lie velingen, voor haar kleinen. Te midden van die onschuldige jeugd, van dien blij den gullen kinderlach, van dat rusteloos gesnap, waande zij zich een oogerblik te rug in de dagen van vroeger. En al her leefden dan de bittere gedachten van ver vlogen geluk, zij gevoelde zich toch welda dig aangedaan, doordat zij op de gedachte was gekomen, om vele armen het hart sneller te doen kloppen en hun een dag van weelde te bezorgen, die vele weken na dien hun nog vreugde veroorzaakte. De nacht is voorbij. Wat een heerlijkheid van droomen voor die kleinen, wat een schittering van geschbnken, van schoons en lekkers, van alles wat zij wel in hun schoen zouden vinden bij die goede mada me Van Pinksteren. En dan dat blijde ontwaken. Geen tijd hebben zij om te eten van het eenvoudige ontbijt, wat hun wordt voorgezet. 't Is negen uur in den morgen. Reeds een half uur geleden stonden do meesten van hen, die den vorigen avond hun schoen of klomp bij madame van Pinksteren ge bracht hadden, te wachten voor de deur van het deftige huis, die hun wel eeuwig gesloten scheen. Doch als de negende slag op den kerktoren weerklonken heeft, gaat die deur open en allen worden gelaten in de groote zaal. Eenige oogenblikken later verschijnt ook mevrouw in uiterst eenvoudige kleeding, oen vriendelijken lach op het gelaat. Zij overhandigt aan elk der kleinen wat de zwarte Pieterknecht op bevel van zijn meester in de schoentjes heeft ge legd: dezen een hemd, die een broek, een ander een borstrok; ieder ontvangt wat en als zij klaar met deelen is, wordt een groote mand met klaasmannen binnenge bracht en krijgen zij ieder nog een groote vrijer of vrijster van taai-taai. Uit me- vrouw's portemonnaie komt nu nog wat voor de ouders der kleinen en dagen lang spreken allen over mevrouw van Pinksteren de moeder der armen. De opgewekte kinderschaar is vertrok ken. „Wat doet gij daar nog, kleine kleuter?" Eerst nu valt het madame op hoe ver sleten de plunje is van het meisje, dat stil is achtergebleven, hoe doodsbleek haar in- zevallen wangen, hoe verward heur haren hangen langs hals en schouder. Het kind schijnt uitgevast, zoo vermagerd zijn die lange vingers, zoo hol staan die oogen. „Sinterklaas heeft toch ook voor u wel wat gereden, niet waar, mijn kind, vraagt madame met vriendelijke stem, naar hot meisje toegaande. „Ik heb geen klomp". ,.Maar wie zijt ge dan, kindje? Hoe heet gel" „Mijn ouders noemden mij Corry, maar de baas van den wagen noemt inij sprink haan; zijn vrouw zegt niets, alleen stompt en slaat en krabt en knijpt zij mij, als ik haar hel; en moet." „Maar waar wonen dan uw ouders cn hoe heeten zij?" „Ik ben niet meer bij mijn ouders. Op een St. Nicolaasavond heeft een leelijke vent mij met speelgoed en lekkers in een nauwe slecht verlichte straat gelokt. Aan het eindo daarvan stond een wagen. Op eens pakte die man mij vast, duwde een prop in mijn mond, bond mijn handjes vast en legde mij in dien wagen. Eerst na een week mocht ik vrij rondloo- pen, doch als ik iets aan wie ook vertelde, zou hij mij vermoorden". „En hoe zijt gij nu hier gekomen?" „Wel. ik moest van morgen gaan bedelen en toen kwam ik toevallig in deze straat en zag al die kinderen naar binnen gaan en toen ben ik ook maar mecgeloopcn". „Arm kindEn hebt ge nu geen honger, lieve?" „Ja, madame, de kinderen vertelden 'nij, dat hier zoo'n goede rijke madame woonde en dat ik zeker wel een boterham zou krij gen". „En wat moest ge toch voor uw baas uit voeren?" vroeg madame, nadat zij een ha- rer dienstboden verzocht had, een en an der gereed te zetten. „Wij trokken van dorp tot dorp; alleen 's winters verbleven wij in een groote stad, waar ik dag aan dag moest bedelen, 's Zo mers matte de baas stoolen en lapte oude par.'pluie's op". Madamc's oogen vulden zich met tranen de gedachte aan haar lieve Agnes kwam weer rnet dubbele kracht bij haar op. „Wilt gij bij mij blijven, lief kind, en veel van mij houden? Ik zal oen moeder voor u wezen". En zonder het antwoord af te wachten, zonder acht te geven op het slordige en vieze vanJiet kind, sloot zij het snikkend in haar armen en kuste zij de bleeke ingeval len wangen. Een oude-zoek b:> de pn'irie o" in de dag bladen leverde nicte op en met goedvinden van den oemm: bleef Lb.j ma dame van Pinksteren. Als haar eigen kind voedde deze het meisje op, en on Ier de hoede der weldadi ge vrouwe werd Corry een toonbeeld van ware menschenliefde, een verzorgster «Ier armen en gebrekkigen, een andere moeder der armen. „Centr.'- Als 6 December nadert. Do winkols vol licht, d'étalages staan vol De kindoren zijn nu bij voorbaat al dol. Zij gaan met Mama or des middags op uit, En drukken hun neuzen plat tegen de ruit. Zij kijken bewond'rend, want daar ligt een schat, Een stoomboot, een vlicgboot, ik dit, ikke dat. „Zij" zoekt naar wat mooi is, heel fijn, elegant, n Manlijke modezaak krijgt haar tot klant. „Hij" kijkt en hij zookt en hij weet maar niet wat Hij koopen zal voor zijn aanminnige schat. En Vader en Moeder, zij kijken nog laat Des avonds, hoe 't met hun financiën staat. Voor Keesje een spoor, voor Marietjc een pop, Niot te duur, anders is al om geld spoedig op, Voor Wimpie een grasgroene wol-papegaai, Daarbij nog voor allen con pop van taai-taai. Dan gaan Pa on Ma er te samen op uit, Ma kiest en Ma koopt on Papa draagt do buit. Aan lodero vingor daar bungelt oon pak En Ma zogt: Man, dit kan nog wol in jo zak. Hij zwoegt cn hij zweet, hij is dik als oen boor, Ma kent straks Jiaar oigensto oga niet ineer. En gaan ze naar huis, dan loopt Pa op eon draf. De touwtjes, die snijden z'n vingers huasl af. Dan gaan ze aan 't rijmen, dat va't soms heel zwaar, Maar harten en smarten dat rijmt op elkaar. De kinderen droomen intusschcn in bedt Sint Nicolaas-vrcugd cn Sint Nicolaas pret. Maardenkt nu te midden van koek, chocola, Temidden van vreugd eens een oogenblik na.' Er zijn er zoovelen of kent U ze niet? Voor wie Sinterklaas is een dubbel verdriet. Zij zien bij hun armoe al 't mooie daar staan, Zij zien er de vreugde van anderen aan. Kom, donk bij uw vreugde eens| aan hun verdriet, Vergeet hun ontbering en armoede niet 1 TROUBADOUR. UW HUIS VOOR FIJNE VLEE8CHWAREN SPECIAAL ADRES VOOR DE ST, NICOLAAS STEENSTRAAT 49, TELEFOON 485

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 13