KATERDAG 17 OCTOBER 1931
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
LtniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiJiiiiiiuiiiiiiiiiiiiifiiiniiiiuiiiiuuuiiiiiiuiimiiiiiiiiiimiHmii:
riiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiimiiiiimiviiiimiiiiiiiii;
CORRESPONDENTIE.
Voor ik begin aan 't beantwoorden der
brieven, wil ik eerst de nieuwe raadsels'
opgeven, ingestuurd door Jacques en Leo
Plouvier.
Do volgende week geef ik zelf de op
lossingen, dan kan ieder uwer zelf con
troleeren of ze goed waren.
Inmiddels dank ik Jacques en Leo.
Da? jongens, groet vader en moeder ook
van me.
Raadsel I: Welke hoed draagt men niet
op 't 'hoofd?
Raadsel II: Welke tong wordt niet ge
geten?
Raadsel III: Wat vindt ge in 't hart der
aarde?
Raadsel IV: Welke lappen vindt men niet
bij den kleermaker, maar
eerder in de goot of hoek?
Raadsel V: Voor welke slang behoeft men
niet. te vreezen?
Raadsel VI: Welke riem past geen
schooljongen?
Raadsel VII: In welke school dient men
geen eten op?
Raadsel VIII: Welke vinken kunnen niet
vliegen?
Zieldaar de raadsels! Niet insturen?
Wie volgt?
Martien M e ij e r, Voorschoten.
Waar heb jij dat koddige versje opge
diept? Het komt natuurlijk niet uit
eigen koker; ware dit wel, dan zou ik
't eens laten hooren, maar nu wil ik dit
eigenwijze „ding" nog eens bewaren.
Dag Martien! Maak eens wat over „De
Herfst".
Nu ik het toch over „De Herfst" heb,
wi'l ik een prijsvraag uitschrijven en wel
over ..De Herfst". Wie hierover het
mooiste opsicl of het mooiste vers levert,
krijgt een boek. Al wat goed is, wordt
geplaatst. Aan 't werk nu! Hoe meer er
binnen komen, hoe liever ik het heb.
Corrie Groen in 't Woud, War
mond. Dit is de eerste keer, dat ik
jou zie. Waarom niet eerder meegedaan?
De kansen staan toch gelijk. Blijf voor
taan meedoen! En dan.... waarom maak
jij niet eens een verhaal? Probeeren! Ik
geloof dat jij kunt.
Dirk van der M e'e r, Zoeterwoude
Zeker Dirk, mag jij meedoen. En dat
moeder een versje heeft opgezocht, vind
ik heel aardig van haar, maar ik zou
hef nog aardiger vinden, als zij zelf eens
iets gemaakt had. Een versje opzoeken?
Och, dat is zoo'n kunst niet. Dat kan
iedereen, zou ik meenen, vooral wie zoo'n
boekje heeft en wie heeft nou geen vers-
jesboek is wel? Wil ik jelie eens laten
hooren, wat Dirk zijn moedertje vond?
Daar komt het:
De regen.
Regen, regen, ruisoh
Tii 't perkje voor ons- huis,
Daar staat ons eenigst roosje
t Heeft maar kort gebloeid
En is al half verschroeid
Kom, en besproei het 'n poosje.
Regen, regen, giet,
Vergeet onze kerseboom niet
Hij is om jou verlegen
En als 't een poosje wil,
Dan pluk ik er met April
God schenke ons Zijn zegen!
Annie Hooger vorst, Zoeter
woude. Zoo Annie, heb je weer eens
verhaaltjes gemaakt? Dat is braaf. Je
moet ook eens probeeren .iet» te schrij
ven over „De Herfst". Ik geel een mooi
boek voor 't beste. Dag Annie! Groet
je ouders van me en je zus Lena! Blij
ven meedoen! Voortaan het papier aan
één kant vol schrijven.
Nelly van S t ij n, Noordwijk. Uit
dit opstel concludeer ik, d?' je kunt.
Ik verwacht dan ook heel spoedig weer
een bijdrage voor ons Hoekje. Of pro
beer jij eens een boek te verdienen? Dag
Nelly! Groet alle huisgenooten van me!
Marie Duynhoven, Warmond.
Zoo Marietje, heb je voor dezen nog
nooit opstelletjes gemaal Wel, dan
gaat het al heel goed en om je te too-
ncn, dat ik je eerste „pogen" waardeer,
laat ik beide opstelletjes plaatsen, al
was het alleen maar, om je aan te spo
ren tot meerdere bijdragen: doende leert
men. Zie vandaag eens! Of.... de vol
gende week. Dag Marietje! Groet pa en
moe en Nico en Dik van me! Daag!
Piet Verlaan, Leiden. Dit op
stel is een plaats waard. Maak zoo ook
eens wat over „de Koe" of „de Hond
of „het Zwijn" of over een huisdier dat
je zelf kiezen wilt. Dag Piet! Zie van
daag eens of de volgende week!
Rika v. d. Steeg, Alphen. Wel
Rika, is dat de eerste keer, dat jij van
de partij bent? Hoe komt dat zoo! Maar
ik -zal het je maaar vergeven, temeer,
daar je èn met een opstel èn met een
sersje op de vlakte komt. Dag Riekske!
Blijven meedoen. Rika zal jelie eens iets
voordragen over:
REGEN.
Tikke, tokke, tak
Regen op het dak,
Regen kletst in stroomen neder
In het gure winterweder.
Alles is nu somber, naar:
Scheen het zonnetje toch maar!
Klets, klats, klets!
„Foei", denkt kleine Bets,
Is me dat een treurig weertje!
'k Vraag wat zon aan 't lieve
Heertje
Aan m'n kleine poppenkind
Schaadt die regen en die wind.
Tikke, tokke, tak!
Wie gluurt er over 't dak?
Is dat niet een zonneschijntje,
Dat. daar gluurt door het gordijntje?
Bets' kleedt gauw haar popje aan
Kan nu wel, wat wandelen gaan.
Marietje Stipdonk, Leiden.
Wel Marietje, twee versjes, dat noem ik
werken. Wil ik ze eens laten hooren?
Ik zal het doen en dan hiermee de cor
respondentie ovor vandaag besluiten.
Daar komt Marietje Stipdonk en draagt
u voor ten eerste „Een lief Broertje" en
dan voor slot: „Er zat". Daar is ze:
Een lief Broertje.
Ik heb een klein lief broertje,
Van zeven maanden oud,
't Is een kleine dikzak.
En is volstrekt niet stout.
Hij heeft twee kleine tandjes,
Zoo scherp wel als een tang
Hij heeft ook kleine handjes,
En is voor niemand bang.
Hij heeft ook dikke beentjes,
Met teentjes klein en rood.
Voor zijn grootte is ie zeker
Zoo zwaar alslood.
Er zat.
Er zat een vogeltje in 't riet,
Wiet, wiet! wiet, wiet!
Hij zong maar en bleef fluiten,
Wiet, wiet! wiet, wiet!
Er zat een kikkertje in 't riet,
Kwak, kwak! kwak, kwak!
Hij kwaakte en kwekkerde aldoor:
Kwak, kwak! kwak, kwak!
Er zat een muisje in 't riet,
Piep, piep! piep, piep!
Toen kwam er fluks een poesje aan,
En hapte piep, piep, piep!
Hierbij zullen we het laten. Tot Za
terdag!
Oom WIM.
AAN OOM WIM
door Marietje.
Oom Wim, ik breng wrat voor U mede,
Raad eens wat ge krijgt, te zien,
Heel goed denken lieve Oom,
Heusch een echte vliegmachine.
Wel U schrikt? Neen, lieve Oom,
't Is secuur, krijgt U geen zin?
Bent u dan moe van 't loopen,
Wel, dan stapt U hier maar in!
En dan gaan we samen reizen,
Over land en over zee.
U neemt dan Uw stoel en kussens,
In de vliegmachine maar mee.
Bernt U dan eens honderd jaren,
En van 't reizen soms wat moe,
Wel dan vliegen we te zaaien.
Heel gauw naar den hemel toe.
ONZE POES.
De zon scheen vroolijk aan de blauwe
hemel. Het was ook den lOen Mei 1930.
Ik ging opgeruimd naar de kerk. Toen
ik uit de kerk kwam en naar de schuur
ging, zag ik tot groote blijdschap dat
de groote poes een klein lief wit poesje
bij haar had. Ik ging blij naar moeder
en zei, wat ik gezien had. Het poesje
was spierwit. Maar zij was doof. In het
begin kon men het niet merken, want
als men poes riep, kwam zij met de
oude mee. Later merkten wij het. Ik
wou het eerst Mies noemen, maar ze
was toch doof. Dus ze hoorde het niet.
Ze liep mij zoo dikwijls na als ik naar
school ging. Het was toch zoo'n goed
beest. Zij was jarig den lOden Mei. Dat
wa-s feest voor haar. Zij kreeg van mij
een mooi halsbandje. Ze liep ook dikwijls
weg, maar ik zocht net zoolang dat ik
haar had. Eens was zij drie d,agen weg
geweest en toen later kwam een meisje
van den groentenbocr haar brengen.
Maar 14 dagen geleden is poes dood ge
gaan. Er wonen in de buurt kwade men-
schen, die de poesjes kwaad doen. Want
er verdwijnen hier zooveel poesjes. Zij
was mij nog nageloopen naar school en
om half tien was zij al dood.
GEHEIMZINNIG!
door W. M. J. Simons
Gymnasium „Immaculatai Conceptionis"
Venray.
XVIII
Riohard Schmidt was reeds voor lange
tijd op advies van een dokter naar de Ri-
vièra en had de woelingen wegens de ban
dietenbende slechts vooor één klein deel
gevolgd, daar hij bij het hooren en lezen
van al die schrikwekkende gebeurtenissen
soms zóó opgewonden kon worden, dat dit
uiterst nadeelig voor zijn gezondheid zou
zijn en hij groote kans beliep ,,'t rouw" een
zenuwpatiënt te worden.
Vóór de bekendwording van de moorde
naar van Harder, Iwan Petrovesk, was bij
al naar het heerlijke Middellandsche Zee-
kustland vertrokken. Het grootste deel van
de tijd bracht hij in de heerlijke omgeving
van Monte-Carlo door.
Het was in 't begin van December, toen
hij van een kalme autoreis naar Merseille,
was teruggekeerd.
In een gemakkelijke stoel lag hij
meer, dan hij zat, op het terras, vóór een
prachtig, wit hotel, vlak aan zee.
De meeste gasten waren nog toertjes in
de omtrek aan 't maken, zoodat het heer
lijk stil was.
Het zacht ruischen van de zee, de smet
loos, blauwe hemelkoepel, het verkwikkend
zonnetje, dat alles maakte op Schmidt
een heerlijke indruk.
Sinds een bijna onafzienbare tijd had
hij niet zoolange tijd rust genoten, als in
die maanden.
De subtropische zomer, die hij nog ge
deeltelijk had meegemaakt was gelukkig
voorbij en nu kon de „zaligheid" pas vooi-
goed beginnen!
Hij had reeds meer dan een uur zoo
„gezeten", toen een vreemde heer in luch
tig sportcostume 't terras opstapte. Zijn
Mongoolsch uiterlijk had hij niet mee, maar
hij gedroeg zich als iemand, die jarenlang
in de voornaamste kringen had doorge
bracht.
Onmiddellijk was de vreemde uiterst
vriendelijk tegen de detective. Hij ging bij
deze aan het tafeltje zitten en was spoe
dig in een druk gesprek gewikkeld.
Hij vertelde, dat hij van nationaliteit een
Rus was,.... Iwan Petroverk heette en
regelrecht vanuit Jekaterinenburg kwam,
waar zijn oudste zuster woonde.
Voor enkele weken zou hij in deze heer
lijke kuststreek vertoeven en vandaar over
Paris naar Amsterdam gaan, waar hij een
broer had. Deze had door de oorlog zijn
heele vermogen verloren en was nu werk
zaam in een diamantslijperij.
Door overlijden van één van zijn naaste
familieleden waohte hém een flinke som
gelds van de erfenis.
Geheel op zijn kosten, ging hij met zijn
broer naar Rotterdam, waar ze zich zouden
inschepen op één der booten van de „Hol-
land-Amerka lijn".
Iwan vertelde vervolgens zijn heele reis
plan door de Nieuwe Wereld: eerst New-
York bezichtigen, vandaar naar Boston,
Philadelphia, Baltimore en Washington;
dan brachten ze één of twee weken in
Florida door; door Texas ging het naar
het heerlijke Californië. Als ze hier weder-
enkele weken geweest waren, bezochten ze
verschillende plaatsen in en om 't Rotsge
bergte en veder Hollywood, Los Angelos
en San Francisco. Van hier trokken ze naar
Chicago, dan naar AVinnipeg en na een
heerlijke tocht over de Canadeesche meren
en eenbezoek aan de Niagara gingen ze
lang de Hudson terug naar New-York Van
uit Rotterdam dacht hij weer terug te kee-
ren naar Rusland.
Wantrouwend keek Richard, Petrovesk
van ter zijde aan. Was dat niet overdreven?
Zoo'n reis zou schatten kosten en werd
toch maar zelden gemaakt. „Enfin" dacht
Schmidt, „het kan, maar danzit ik
naast een millionair
Een persoon, die zeide van de recherche
dienst te zijn kwam 's avonds de inschrijf
boeken na kijken. Bij de P keek hij aan
dachtiger, langzaam ging ging zijn wijsvin
ger lang de met allerlei verschillende vor
mingen, neergezette letters. Nu wist hij ge
noeg. Hij bedankte de dikke portier, zette
zijn groote hoed weer op en was spoedig
verdwenen.
„Das een rare" dacht de goedige dikzak
die als het ware in de vestibule vastgeklon
ken scheen, „da-arbeleven we misschien
nog 't een en ander van. Zeker een wegge-
loopen gevangene, die kunnen wij steeds
bergen. Maar alla!" en terwijl hij een
liedje tusschen zijn bruine tanden siste, be
gon hij met groote passen op en neer te
loopen, poetste ondertusschen met z'n
mouw, de koperen knoopen van z'n licht
blauwe uniformjas en wachtte ongeduldig
op het wederversohijnen van 't kleine
mannetje, een rechercheur in de dop, zoo
als hij het noemde. Lang behoefde hij niet
te wachten. Spoedig was er weer eens af
wisseling in z'n eentonig „portierbaantje".
Wordt vervolgd.)
Per ongeluk is dit nummer verwisseld
met no. 19, dat verleden Zaterdag reeds
verscheen. Onze lezers zullen dit wel be
merkt hebben.
OOM WIM.
HAD IK?
door Iris.
Een tuintje in den zonneschijn,
Met planten en met bloemen,
Ik zou zoo dol gelukkig zijn,
Als ik dat van mij mocht noemen.
Ik zaaide er vast ieder jaar
A7eel kleurige violen,
Margrieten met haar gouden hart,
En massa's gladiolen.
Ik plantte er ook rozen in,
Van allerhande kleuren.
Oh, als ik toch zoo'n tuintje had,
AVat zou me dan gebeuren?
VAN EEN OUD STADHUIS
door Cadier.
Machtig, indrukwekkend, maar boven
alweg zoo vertrouwelijk stond daar het
oude stadhuis met zijn rijzige toren te mid
den van het stadsgewoel.
Zoo fier verhief zich de toren, zoo ma
jestueus van bouw was het huis en zoo
sierlijk de monumentale trap met zijn ka
rakteristieke gevel
Elk half en heel uur liet de toren zijn
klokkentonen hooren. Melodieuser klanken
dan wanneer het carillon zijn liederen van
overouden tijden zong. is niet denkbaar.
En dan met de herdenking vande geboor
tedagen van de leden van ons Koninklijk
Huis. Als dan vele statig wapperende Vlag
gen de huizen tooiden en de lichte klokke-
klanken dartelend door het luchtruim de
vrooiijke vader landsohe liederen vormden,
dan kreeg je zoo'n echt blij, feestelijk ge
voel; dan was de Breestraat dè straat van
Leiden en het stadhuismaar wat be
hoef ik dat nog te roemen? AA7at zou de
Breestraati eigenlijk zijn geweest zonder
het stadhuis, het stadhuis zonder Bree-
traat?
Totdat een brand het statige huis en de
zingende toren in weinig uren vernielde.
Klagelijk stortte de toren in. Hij, wiens
stem iederen stadgenoot liefhad, zou voor
taan zwijgen. Eenmaa-l nog klepten de
bronzen klokketongen met heftig geweld:
een afscheidskreet in doodsnood naar het
scheen.
De carillon-liederen zijn nu alweer zoo
lang. zoo lang verklonken. Velen weten ze
nog wel te herinneren en zullen ze noode
missen.
Eens zal ons stadhuis en zijn toren weer
uit hun puin herrijzen, even machtig, even
indrukwekkend en vertrouwelijk als toen.
En schooner, blijder nog zal de toren zijn
zangen doen opstijgen. Dien dag zullen
de herboren tonen op bronzen wiekslag de
stad rondvliegen en aanzwellen tot één
machtig klinkend lied, één ten hemel stij
gende vreugdezang, waarmede de harten
der menschen dankbaar zullen instem
men
Maar wanneer zal dat zijn?
Wanneer? Wij vragen en wachten a-f.
AA'ij vragen met steeds stijgende aandrang
en wachten met klimmende belangstelling.
"Wij er met ons.... Nederland.
„ONTMASKERD"
door 'n H.B.S.-er.
De chauffeur stond pal op zijn meester te
wachten, en toen deze naderde tikte hij
beleefd aan zijn pet, vervolgens opende hij
het portier en Robert stapte in Hij liet
zich achterover vallen in de kussen®, en
den chauffeur die intusschen zijn plaats
achter het stuurwiel had ingenomen gaf hij
het bevel.
Max, rijd naar Park-Hotel.
Goed meneer.
Rijd langzaam Max.
Best meneer.
Het volgende oogeniblik zette de watgen
zich in beweging en reed zacht de met as
phalt belegde straten door. Een kleine twin
tig minuten later hield de wagen stil voor
hetprachtige hotel. Robert Panton stapte
uit, en sprak tot den chauffeur.
Max rij maar weer naar huis toe, en
kom mij om half elf halen, tenzij ik je eer
der roep.
Goed meneer
De auto draaide om, om nu met een
sneller vaartje naar huis terug te keeren.
Robert begaf zich echter naar den in
gang van het hotel. Vervolgens naar de
garderobe, waar hij aan een toesnellenden
kellner zijn overjas en hoed afgaf, want de
kellners van het Park-Hotel, wisten alle
maal zeer goed dat Robert Parton een
gulle fooiengever wa®. Vervolgens begaf hij
zich naar de conversatiezaal, waar hij eeni-
ge van zijn vrienden opzocht. Ook de de
tectives John Daron, Buck Garltin en Ha
rold Box waren aanwezig daar dezen ook
leden waren van de Smoking-Ciub. John
had zich zelfs een plaatsje veroverd als
voorzitter Zij hadden zich een tafeltje op
gezocht in een hoek der zaal, alwaar zij op
het oogenblik een gesprek voerden met
Lionel Warrington, ook een lid der club,
maar van beroep vliegtuig-fabrikant. Ro
bert Parton die ondertusschen de zaal
kwam binnenwandelen, en hen zag zitten,
kwam op hen toe ge wande ld. De anderen
stonden op, gaven hem de hand, waarna hij
ook zitten ging.
Is de vergadering al begonnen?
Neen, Flobert nog niet. Doch het zal
zoolang wel niet meer duren.
Langzamerhand vormden zich meer
groejes in de zaal Nadat er een paar toe
spraken waren gehouden, begonnen de le
den een beetje vroolijker te worden.
De aanwezige band zette een vrooüjken
marsch in. Jammer dat er geen dames aan
wezig zijn lachte Robert, anders konden
we wel een partijtje dansen. Daar kwam
een bediende de zaal binnen, met snellen
stap een telegram in de hand. Hij kwam
regelrecht op het tafeltje aan, waaraan
onze vrienden zaten. Het spreekt vanzelf
dat alle vijf heeren dachten, dat het
telegram voor ieder van hen bestemd was
De vliegmachinefabrikant dacht. Een te
legram voor zaken.
De drie deteotive-s dachten dat het een
telegram was, betreffendeden moord op
mevrouw Henderson.
En Robert? Hij behoefde al niet meer
te denken, want de kellner kwam regel
recht op hem af en overhandigde hem het
telegram. Robert gaf den kellner een fooi.
die dadelijk in kellners aparten fooienzaik
verdween.
Robert wierp zich achterover in zijn stoel
en verbrak het zegel Hij las het telegram
vouwde het vervolgens en stak het in zijn
zak en stond op, zeggende:
Ik moet dadelijk weg heeren, het
spijt mij, maar het betreft een familie-aar
gelegenheid van ernstigen aard. Hij gaf de
heeren de hand en vertrok.
(Wordt vervolgd).
AAN OOM WIM
door Alijda Agterberg.
Oom, wat zag ik toch verrast,
Dat ik zoo gelukkig wa®
Eenen prens te winnen!
'k Zeg u hierbij hartelijk dank,
Niet in woorden of in klank,
Maar gemeend van binnen.
En ik zal nu ied'ren keer,
Aan de raadsels telkens weer
Goed mijn aandacht schenker,
ZLe ik nu dien prijs-voortaan,
AVord ik er herinnerd aan,
Blijf er zoo aan denken.
Eu wat spoedig zondt gij mij,
Nu dit schoone schilderij:
„Het Stadhuis te Leiden"
Ja, mijn vreugde steeg ten top,
'k Hing het. dadelijk netjes op,
'k Wil er nooit van scheiden?
EEN WEEK NAAR ROTTERDAM.
Het was een blijde morgen voor mij.
Ik zou naar Rotterdam gaan. Mijn oom
en tante waren er al en mijn nichtje was
in Kethel Bij haar opoe. Om 8.15 uur
zou de trein vertrekken. Na eerst va
der en moeder gedag gezegd te hebben,
gingen wij naar het station. Gauw kaar
tjes genomen en daar kwam de trein al
aan. Oom ging door naar Rotterdam.
Maar tante en ik stapten uit in Kethel,
want wij gingen Toos, zoo heet mijn
nichtje, balen. Toen bleven wij daar eten
en een poosje spelen. Wij waren hoog in
de hooiberg geklommen en daarom kon
den zij ons niet vinden. Om 4 uur na
den middag gingen wij weg. Het was
warm weer en daarom viel het niet mee
heelemaal te loopen. naar Schiedam.
Maar eindelijk waren wij er. Toen gin
gen wij op de tram en weldra waren wij
thuis. Het was 6 uur toen we er waren.
Gauw het eten klaar gezet en aan het
eten. Toen wij gegeten hdaden, gingen
Toos en ik een eindje de stad in. Zoo
verliepen vele dagen. Ik was Vrijdag
weggegaan en volgende week AVoensdag
werd bepaald, dat wij naar de dieren
tuin gingen. Gauw was 's middags de
tafel opgeruimd en de vaten gewasschen
en 'half drie stonden we in den dieren
tuin. Het eerst zagen wij ossen, vreemde
koeien, zebra's en nog meer van die die
ren. Toen gingen we naar de apen, na
dat wij vele beesten gezien hadden! AVat
konden die goed klimmen. De een 'had
een apennootje, een ander had een noot.
En een derde had weer iets anders. Toen
gingen we naar de wilde dieren. Leo, de
leeuw, gromde zoo en keek zoo valsch
of hij ons op wou eten. Twee tijgers in
een hok hadden ruzie. En een tijger lag
in een kist, die had een paar jongen
bij zich. Er was gaas voor de tralies ge
spannen, anders kropen zij door de tra
lies. Als je de olifanten gezien had, ale
je ze een cent gaf, trokken ze aan de
bel. Toen wij alles gezien hadden, keer
den wij terug en de week was heel gauw
om. Zhterdags kwam mijn broertje mij
halen en ik vond het toch wel weer fijn
dat ik weer naar vader en moeder,
broertjes, Bobbi de hond en naar de
poesjes ging. Ik had nog wat lekkers
voor Bobbi en de poesjes meegebracht.
Dat goed heet kattenbrood. En Bobbi
lust het ook wat graag en spoedig was
het zakje leeg. Roterdam is een groote
handelsstad. Daar heb ik veel gezien en
veel geleerd. Ik hoop er nog vaker te
komen.
HET SCHOENMAKERSJOCHIE
door Annie Hcogervorst.
Er was eens een inwoner van een
klein dorp die zijn zoontje. Peter gehee-
ten, bij een schoenmaker in de groote
stad het vak leeren liet. Het was be
kend om het bier, dat daar werd ge
brouwen. Het ventje kende bij zijn mees
ter geen blijde dagen, want de vrouw
was erg streng en had een losse hand.
Peter was pas' enkele weken in de leer
of er kwamen eenige familieleden bij
den meester op bezoek.
..Peter maak gauw voort en haal een
volle kan van jullie bier!" beval de
strenge meesteres.
Zij gaf den verschrikten jongen de
zware tinnen kan in de hand. Maar Pe
ter dorst niets te vragen en dacht dat
hij dat heelemaal in hun dorp moest
halen, drie mijlen ver. Zeer laat in den
avond bereikte hij het. vaderhuis doode-
lijk vermoeid. De ouders ontstelden niet
weinig, toen zij de oorzaak van het no-
verwaohte bezoek vernamen. Zij berisp
ten hem natuurlijk over zijn domheid.
Maar wat was er aan te doen? Nadat
hij stevig met spijs en drank versterkt
waf, werd hij naar bed gebracht. Den
volgenden morgen in de vroegte moest
hij weer naar de stad terugwandelen. Om
de meesteres zachter te stemmen werden
eieren, spek, worst en kaas ingepakt. Bo
vendien liet Peter's moeder de tinnen
kan vullen met het beste bier, dat in
het dorp gebrouwen werd. Daarna begaf
hij bij de stadspoorten naderde, hoe ang-
de jongen zich op weg. Maar hoe dichter
hij bij huis kwam, hoe zwaarder en ang
stiger het hem om het hart werd, bij de
gedachte welke ontvangst hem van de
meesteres te wachten stond. Plotseling
kwam hij de anderen leerjongen van zij'n
meester tegen, die een paar schoenen in
't. land moest brengen. Deze riep hem
al van verre toe: „Zoo, ga jij maar naar
huis! Je zal wel met de knieriem ge
slagen worden!"
Toen merkte Peter wat een domheid
hij had uitgehaald. AVat moest hij doen?
\Taar de booze meesteres terug keeren.
Teen, liever sterven!
Peter nam op eens een vastberaden
hesluit: hij verborg de iinnen kan met
liet bier onder een hoop steenen bij de
poort en gingde wereld in, de wijde
wereld in. En men heeft later nooit
meer iets van hem vernomen.