KATERDAG 17 OCTOBER 1931 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 LtniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiJiiiiiiuiiiiiiiiiiiiifiiiniiiiuiiiiuuuiiiiiiuiimiiiiiiiiiimiHmii: riiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiimiiiiimiviiiimiiiiiiiii; CORRESPONDENTIE. Voor ik begin aan 't beantwoorden der brieven, wil ik eerst de nieuwe raadsels' opgeven, ingestuurd door Jacques en Leo Plouvier. Do volgende week geef ik zelf de op lossingen, dan kan ieder uwer zelf con troleeren of ze goed waren. Inmiddels dank ik Jacques en Leo. Da? jongens, groet vader en moeder ook van me. Raadsel I: Welke hoed draagt men niet op 't 'hoofd? Raadsel II: Welke tong wordt niet ge geten? Raadsel III: Wat vindt ge in 't hart der aarde? Raadsel IV: Welke lappen vindt men niet bij den kleermaker, maar eerder in de goot of hoek? Raadsel V: Voor welke slang behoeft men niet. te vreezen? Raadsel VI: Welke riem past geen schooljongen? Raadsel VII: In welke school dient men geen eten op? Raadsel VIII: Welke vinken kunnen niet vliegen? Zieldaar de raadsels! Niet insturen? Wie volgt? Martien M e ij e r, Voorschoten. Waar heb jij dat koddige versje opge diept? Het komt natuurlijk niet uit eigen koker; ware dit wel, dan zou ik 't eens laten hooren, maar nu wil ik dit eigenwijze „ding" nog eens bewaren. Dag Martien! Maak eens wat over „De Herfst". Nu ik het toch over „De Herfst" heb, wi'l ik een prijsvraag uitschrijven en wel over ..De Herfst". Wie hierover het mooiste opsicl of het mooiste vers levert, krijgt een boek. Al wat goed is, wordt geplaatst. Aan 't werk nu! Hoe meer er binnen komen, hoe liever ik het heb. Corrie Groen in 't Woud, War mond. Dit is de eerste keer, dat ik jou zie. Waarom niet eerder meegedaan? De kansen staan toch gelijk. Blijf voor taan meedoen! En dan.... waarom maak jij niet eens een verhaal? Probeeren! Ik geloof dat jij kunt. Dirk van der M e'e r, Zoeterwoude Zeker Dirk, mag jij meedoen. En dat moeder een versje heeft opgezocht, vind ik heel aardig van haar, maar ik zou hef nog aardiger vinden, als zij zelf eens iets gemaakt had. Een versje opzoeken? Och, dat is zoo'n kunst niet. Dat kan iedereen, zou ik meenen, vooral wie zoo'n boekje heeft en wie heeft nou geen vers- jesboek is wel? Wil ik jelie eens laten hooren, wat Dirk zijn moedertje vond? Daar komt het: De regen. Regen, regen, ruisoh Tii 't perkje voor ons- huis, Daar staat ons eenigst roosje t Heeft maar kort gebloeid En is al half verschroeid Kom, en besproei het 'n poosje. Regen, regen, giet, Vergeet onze kerseboom niet Hij is om jou verlegen En als 't een poosje wil, Dan pluk ik er met April God schenke ons Zijn zegen! Annie Hooger vorst, Zoeter woude. Zoo Annie, heb je weer eens verhaaltjes gemaakt? Dat is braaf. Je moet ook eens probeeren .iet» te schrij ven over „De Herfst". Ik geel een mooi boek voor 't beste. Dag Annie! Groet je ouders van me en je zus Lena! Blij ven meedoen! Voortaan het papier aan één kant vol schrijven. Nelly van S t ij n, Noordwijk. Uit dit opstel concludeer ik, d?' je kunt. Ik verwacht dan ook heel spoedig weer een bijdrage voor ons Hoekje. Of pro beer jij eens een boek te verdienen? Dag Nelly! Groet alle huisgenooten van me! Marie Duynhoven, Warmond. Zoo Marietje, heb je voor dezen nog nooit opstelletjes gemaal Wel, dan gaat het al heel goed en om je te too- ncn, dat ik je eerste „pogen" waardeer, laat ik beide opstelletjes plaatsen, al was het alleen maar, om je aan te spo ren tot meerdere bijdragen: doende leert men. Zie vandaag eens! Of.... de vol gende week. Dag Marietje! Groet pa en moe en Nico en Dik van me! Daag! Piet Verlaan, Leiden. Dit op stel is een plaats waard. Maak zoo ook eens wat over „de Koe" of „de Hond of „het Zwijn" of over een huisdier dat je zelf kiezen wilt. Dag Piet! Zie van daag eens of de volgende week! Rika v. d. Steeg, Alphen. Wel Rika, is dat de eerste keer, dat jij van de partij bent? Hoe komt dat zoo! Maar ik -zal het je maaar vergeven, temeer, daar je èn met een opstel èn met een sersje op de vlakte komt. Dag Riekske! Blijven meedoen. Rika zal jelie eens iets voordragen over: REGEN. Tikke, tokke, tak Regen op het dak, Regen kletst in stroomen neder In het gure winterweder. Alles is nu somber, naar: Scheen het zonnetje toch maar! Klets, klats, klets! „Foei", denkt kleine Bets, Is me dat een treurig weertje! 'k Vraag wat zon aan 't lieve Heertje Aan m'n kleine poppenkind Schaadt die regen en die wind. Tikke, tokke, tak! Wie gluurt er over 't dak? Is dat niet een zonneschijntje, Dat. daar gluurt door het gordijntje? Bets' kleedt gauw haar popje aan Kan nu wel, wat wandelen gaan. Marietje Stipdonk, Leiden. Wel Marietje, twee versjes, dat noem ik werken. Wil ik ze eens laten hooren? Ik zal het doen en dan hiermee de cor respondentie ovor vandaag besluiten. Daar komt Marietje Stipdonk en draagt u voor ten eerste „Een lief Broertje" en dan voor slot: „Er zat". Daar is ze: Een lief Broertje. Ik heb een klein lief broertje, Van zeven maanden oud, 't Is een kleine dikzak. En is volstrekt niet stout. Hij heeft twee kleine tandjes, Zoo scherp wel als een tang Hij heeft ook kleine handjes, En is voor niemand bang. Hij heeft ook dikke beentjes, Met teentjes klein en rood. Voor zijn grootte is ie zeker Zoo zwaar alslood. Er zat. Er zat een vogeltje in 't riet, Wiet, wiet! wiet, wiet! Hij zong maar en bleef fluiten, Wiet, wiet! wiet, wiet! Er zat een kikkertje in 't riet, Kwak, kwak! kwak, kwak! Hij kwaakte en kwekkerde aldoor: Kwak, kwak! kwak, kwak! Er zat een muisje in 't riet, Piep, piep! piep, piep! Toen kwam er fluks een poesje aan, En hapte piep, piep, piep! Hierbij zullen we het laten. Tot Za terdag! Oom WIM. AAN OOM WIM door Marietje. Oom Wim, ik breng wrat voor U mede, Raad eens wat ge krijgt, te zien, Heel goed denken lieve Oom, Heusch een echte vliegmachine. Wel U schrikt? Neen, lieve Oom, 't Is secuur, krijgt U geen zin? Bent u dan moe van 't loopen, Wel, dan stapt U hier maar in! En dan gaan we samen reizen, Over land en over zee. U neemt dan Uw stoel en kussens, In de vliegmachine maar mee. Bernt U dan eens honderd jaren, En van 't reizen soms wat moe, Wel dan vliegen we te zaaien. Heel gauw naar den hemel toe. ONZE POES. De zon scheen vroolijk aan de blauwe hemel. Het was ook den lOen Mei 1930. Ik ging opgeruimd naar de kerk. Toen ik uit de kerk kwam en naar de schuur ging, zag ik tot groote blijdschap dat de groote poes een klein lief wit poesje bij haar had. Ik ging blij naar moeder en zei, wat ik gezien had. Het poesje was spierwit. Maar zij was doof. In het begin kon men het niet merken, want als men poes riep, kwam zij met de oude mee. Later merkten wij het. Ik wou het eerst Mies noemen, maar ze was toch doof. Dus ze hoorde het niet. Ze liep mij zoo dikwijls na als ik naar school ging. Het was toch zoo'n goed beest. Zij was jarig den lOden Mei. Dat wa-s feest voor haar. Zij kreeg van mij een mooi halsbandje. Ze liep ook dikwijls weg, maar ik zocht net zoolang dat ik haar had. Eens was zij drie d,agen weg geweest en toen later kwam een meisje van den groentenbocr haar brengen. Maar 14 dagen geleden is poes dood ge gaan. Er wonen in de buurt kwade men- schen, die de poesjes kwaad doen. Want er verdwijnen hier zooveel poesjes. Zij was mij nog nageloopen naar school en om half tien was zij al dood. GEHEIMZINNIG! door W. M. J. Simons Gymnasium „Immaculatai Conceptionis" Venray. XVIII Riohard Schmidt was reeds voor lange tijd op advies van een dokter naar de Ri- vièra en had de woelingen wegens de ban dietenbende slechts vooor één klein deel gevolgd, daar hij bij het hooren en lezen van al die schrikwekkende gebeurtenissen soms zóó opgewonden kon worden, dat dit uiterst nadeelig voor zijn gezondheid zou zijn en hij groote kans beliep ,,'t rouw" een zenuwpatiënt te worden. Vóór de bekendwording van de moorde naar van Harder, Iwan Petrovesk, was bij al naar het heerlijke Middellandsche Zee- kustland vertrokken. Het grootste deel van de tijd bracht hij in de heerlijke omgeving van Monte-Carlo door. Het was in 't begin van December, toen hij van een kalme autoreis naar Merseille, was teruggekeerd. In een gemakkelijke stoel lag hij meer, dan hij zat, op het terras, vóór een prachtig, wit hotel, vlak aan zee. De meeste gasten waren nog toertjes in de omtrek aan 't maken, zoodat het heer lijk stil was. Het zacht ruischen van de zee, de smet loos, blauwe hemelkoepel, het verkwikkend zonnetje, dat alles maakte op Schmidt een heerlijke indruk. Sinds een bijna onafzienbare tijd had hij niet zoolange tijd rust genoten, als in die maanden. De subtropische zomer, die hij nog ge deeltelijk had meegemaakt was gelukkig voorbij en nu kon de „zaligheid" pas vooi- goed beginnen! Hij had reeds meer dan een uur zoo „gezeten", toen een vreemde heer in luch tig sportcostume 't terras opstapte. Zijn Mongoolsch uiterlijk had hij niet mee, maar hij gedroeg zich als iemand, die jarenlang in de voornaamste kringen had doorge bracht. Onmiddellijk was de vreemde uiterst vriendelijk tegen de detective. Hij ging bij deze aan het tafeltje zitten en was spoe dig in een druk gesprek gewikkeld. Hij vertelde, dat hij van nationaliteit een Rus was,.... Iwan Petroverk heette en regelrecht vanuit Jekaterinenburg kwam, waar zijn oudste zuster woonde. Voor enkele weken zou hij in deze heer lijke kuststreek vertoeven en vandaar over Paris naar Amsterdam gaan, waar hij een broer had. Deze had door de oorlog zijn heele vermogen verloren en was nu werk zaam in een diamantslijperij. Door overlijden van één van zijn naaste familieleden waohte hém een flinke som gelds van de erfenis. Geheel op zijn kosten, ging hij met zijn broer naar Rotterdam, waar ze zich zouden inschepen op één der booten van de „Hol- land-Amerka lijn". Iwan vertelde vervolgens zijn heele reis plan door de Nieuwe Wereld: eerst New- York bezichtigen, vandaar naar Boston, Philadelphia, Baltimore en Washington; dan brachten ze één of twee weken in Florida door; door Texas ging het naar het heerlijke Californië. Als ze hier weder- enkele weken geweest waren, bezochten ze verschillende plaatsen in en om 't Rotsge bergte en veder Hollywood, Los Angelos en San Francisco. Van hier trokken ze naar Chicago, dan naar AVinnipeg en na een heerlijke tocht over de Canadeesche meren en eenbezoek aan de Niagara gingen ze lang de Hudson terug naar New-York Van uit Rotterdam dacht hij weer terug te kee- ren naar Rusland. Wantrouwend keek Richard, Petrovesk van ter zijde aan. Was dat niet overdreven? Zoo'n reis zou schatten kosten en werd toch maar zelden gemaakt. „Enfin" dacht Schmidt, „het kan, maar danzit ik naast een millionair Een persoon, die zeide van de recherche dienst te zijn kwam 's avonds de inschrijf boeken na kijken. Bij de P keek hij aan dachtiger, langzaam ging ging zijn wijsvin ger lang de met allerlei verschillende vor mingen, neergezette letters. Nu wist hij ge noeg. Hij bedankte de dikke portier, zette zijn groote hoed weer op en was spoedig verdwenen. „Das een rare" dacht de goedige dikzak die als het ware in de vestibule vastgeklon ken scheen, „da-arbeleven we misschien nog 't een en ander van. Zeker een wegge- loopen gevangene, die kunnen wij steeds bergen. Maar alla!" en terwijl hij een liedje tusschen zijn bruine tanden siste, be gon hij met groote passen op en neer te loopen, poetste ondertusschen met z'n mouw, de koperen knoopen van z'n licht blauwe uniformjas en wachtte ongeduldig op het wederversohijnen van 't kleine mannetje, een rechercheur in de dop, zoo als hij het noemde. Lang behoefde hij niet te wachten. Spoedig was er weer eens af wisseling in z'n eentonig „portierbaantje". Wordt vervolgd.) Per ongeluk is dit nummer verwisseld met no. 19, dat verleden Zaterdag reeds verscheen. Onze lezers zullen dit wel be merkt hebben. OOM WIM. HAD IK? door Iris. Een tuintje in den zonneschijn, Met planten en met bloemen, Ik zou zoo dol gelukkig zijn, Als ik dat van mij mocht noemen. Ik zaaide er vast ieder jaar A7eel kleurige violen, Margrieten met haar gouden hart, En massa's gladiolen. Ik plantte er ook rozen in, Van allerhande kleuren. Oh, als ik toch zoo'n tuintje had, AVat zou me dan gebeuren? VAN EEN OUD STADHUIS door Cadier. Machtig, indrukwekkend, maar boven alweg zoo vertrouwelijk stond daar het oude stadhuis met zijn rijzige toren te mid den van het stadsgewoel. Zoo fier verhief zich de toren, zoo ma jestueus van bouw was het huis en zoo sierlijk de monumentale trap met zijn ka rakteristieke gevel Elk half en heel uur liet de toren zijn klokkentonen hooren. Melodieuser klanken dan wanneer het carillon zijn liederen van overouden tijden zong. is niet denkbaar. En dan met de herdenking vande geboor tedagen van de leden van ons Koninklijk Huis. Als dan vele statig wapperende Vlag gen de huizen tooiden en de lichte klokke- klanken dartelend door het luchtruim de vrooiijke vader landsohe liederen vormden, dan kreeg je zoo'n echt blij, feestelijk ge voel; dan was de Breestraat dè straat van Leiden en het stadhuismaar wat be hoef ik dat nog te roemen? AA7at zou de Breestraati eigenlijk zijn geweest zonder het stadhuis, het stadhuis zonder Bree- traat? Totdat een brand het statige huis en de zingende toren in weinig uren vernielde. Klagelijk stortte de toren in. Hij, wiens stem iederen stadgenoot liefhad, zou voor taan zwijgen. Eenmaa-l nog klepten de bronzen klokketongen met heftig geweld: een afscheidskreet in doodsnood naar het scheen. De carillon-liederen zijn nu alweer zoo lang. zoo lang verklonken. Velen weten ze nog wel te herinneren en zullen ze noode missen. Eens zal ons stadhuis en zijn toren weer uit hun puin herrijzen, even machtig, even indrukwekkend en vertrouwelijk als toen. En schooner, blijder nog zal de toren zijn zangen doen opstijgen. Dien dag zullen de herboren tonen op bronzen wiekslag de stad rondvliegen en aanzwellen tot één machtig klinkend lied, één ten hemel stij gende vreugdezang, waarmede de harten der menschen dankbaar zullen instem men Maar wanneer zal dat zijn? Wanneer? Wij vragen en wachten a-f. AA'ij vragen met steeds stijgende aandrang en wachten met klimmende belangstelling. "Wij er met ons.... Nederland. „ONTMASKERD" door 'n H.B.S.-er. De chauffeur stond pal op zijn meester te wachten, en toen deze naderde tikte hij beleefd aan zijn pet, vervolgens opende hij het portier en Robert stapte in Hij liet zich achterover vallen in de kussen®, en den chauffeur die intusschen zijn plaats achter het stuurwiel had ingenomen gaf hij het bevel. Max, rijd naar Park-Hotel. Goed meneer. Rijd langzaam Max. Best meneer. Het volgende oogeniblik zette de watgen zich in beweging en reed zacht de met as phalt belegde straten door. Een kleine twin tig minuten later hield de wagen stil voor hetprachtige hotel. Robert Panton stapte uit, en sprak tot den chauffeur. Max rij maar weer naar huis toe, en kom mij om half elf halen, tenzij ik je eer der roep. Goed meneer De auto draaide om, om nu met een sneller vaartje naar huis terug te keeren. Robert begaf zich echter naar den in gang van het hotel. Vervolgens naar de garderobe, waar hij aan een toesnellenden kellner zijn overjas en hoed afgaf, want de kellners van het Park-Hotel, wisten alle maal zeer goed dat Robert Parton een gulle fooiengever wa®. Vervolgens begaf hij zich naar de conversatiezaal, waar hij eeni- ge van zijn vrienden opzocht. Ook de de tectives John Daron, Buck Garltin en Ha rold Box waren aanwezig daar dezen ook leden waren van de Smoking-Ciub. John had zich zelfs een plaatsje veroverd als voorzitter Zij hadden zich een tafeltje op gezocht in een hoek der zaal, alwaar zij op het oogenblik een gesprek voerden met Lionel Warrington, ook een lid der club, maar van beroep vliegtuig-fabrikant. Ro bert Parton die ondertusschen de zaal kwam binnenwandelen, en hen zag zitten, kwam op hen toe ge wande ld. De anderen stonden op, gaven hem de hand, waarna hij ook zitten ging. Is de vergadering al begonnen? Neen, Flobert nog niet. Doch het zal zoolang wel niet meer duren. Langzamerhand vormden zich meer groejes in de zaal Nadat er een paar toe spraken waren gehouden, begonnen de le den een beetje vroolijker te worden. De aanwezige band zette een vrooüjken marsch in. Jammer dat er geen dames aan wezig zijn lachte Robert, anders konden we wel een partijtje dansen. Daar kwam een bediende de zaal binnen, met snellen stap een telegram in de hand. Hij kwam regelrecht op het tafeltje aan, waaraan onze vrienden zaten. Het spreekt vanzelf dat alle vijf heeren dachten, dat het telegram voor ieder van hen bestemd was De vliegmachinefabrikant dacht. Een te legram voor zaken. De drie deteotive-s dachten dat het een telegram was, betreffendeden moord op mevrouw Henderson. En Robert? Hij behoefde al niet meer te denken, want de kellner kwam regel recht op hem af en overhandigde hem het telegram. Robert gaf den kellner een fooi. die dadelijk in kellners aparten fooienzaik verdween. Robert wierp zich achterover in zijn stoel en verbrak het zegel Hij las het telegram vouwde het vervolgens en stak het in zijn zak en stond op, zeggende: Ik moet dadelijk weg heeren, het spijt mij, maar het betreft een familie-aar gelegenheid van ernstigen aard. Hij gaf de heeren de hand en vertrok. (Wordt vervolgd). AAN OOM WIM door Alijda Agterberg. Oom, wat zag ik toch verrast, Dat ik zoo gelukkig wa® Eenen prens te winnen! 'k Zeg u hierbij hartelijk dank, Niet in woorden of in klank, Maar gemeend van binnen. En ik zal nu ied'ren keer, Aan de raadsels telkens weer Goed mijn aandacht schenker, ZLe ik nu dien prijs-voortaan, AVord ik er herinnerd aan, Blijf er zoo aan denken. Eu wat spoedig zondt gij mij, Nu dit schoone schilderij: „Het Stadhuis te Leiden" Ja, mijn vreugde steeg ten top, 'k Hing het. dadelijk netjes op, 'k Wil er nooit van scheiden? EEN WEEK NAAR ROTTERDAM. Het was een blijde morgen voor mij. Ik zou naar Rotterdam gaan. Mijn oom en tante waren er al en mijn nichtje was in Kethel Bij haar opoe. Om 8.15 uur zou de trein vertrekken. Na eerst va der en moeder gedag gezegd te hebben, gingen wij naar het station. Gauw kaar tjes genomen en daar kwam de trein al aan. Oom ging door naar Rotterdam. Maar tante en ik stapten uit in Kethel, want wij gingen Toos, zoo heet mijn nichtje, balen. Toen bleven wij daar eten en een poosje spelen. Wij waren hoog in de hooiberg geklommen en daarom kon den zij ons niet vinden. Om 4 uur na den middag gingen wij weg. Het was warm weer en daarom viel het niet mee heelemaal te loopen. naar Schiedam. Maar eindelijk waren wij er. Toen gin gen wij op de tram en weldra waren wij thuis. Het was 6 uur toen we er waren. Gauw het eten klaar gezet en aan het eten. Toen wij gegeten hdaden, gingen Toos en ik een eindje de stad in. Zoo verliepen vele dagen. Ik was Vrijdag weggegaan en volgende week AVoensdag werd bepaald, dat wij naar de dieren tuin gingen. Gauw was 's middags de tafel opgeruimd en de vaten gewasschen en 'half drie stonden we in den dieren tuin. Het eerst zagen wij ossen, vreemde koeien, zebra's en nog meer van die die ren. Toen gingen we naar de apen, na dat wij vele beesten gezien hadden! AVat konden die goed klimmen. De een 'had een apennootje, een ander had een noot. En een derde had weer iets anders. Toen gingen we naar de wilde dieren. Leo, de leeuw, gromde zoo en keek zoo valsch of hij ons op wou eten. Twee tijgers in een hok hadden ruzie. En een tijger lag in een kist, die had een paar jongen bij zich. Er was gaas voor de tralies ge spannen, anders kropen zij door de tra lies. Als je de olifanten gezien had, ale je ze een cent gaf, trokken ze aan de bel. Toen wij alles gezien hadden, keer den wij terug en de week was heel gauw om. Zhterdags kwam mijn broertje mij halen en ik vond het toch wel weer fijn dat ik weer naar vader en moeder, broertjes, Bobbi de hond en naar de poesjes ging. Ik had nog wat lekkers voor Bobbi en de poesjes meegebracht. Dat goed heet kattenbrood. En Bobbi lust het ook wat graag en spoedig was het zakje leeg. Roterdam is een groote handelsstad. Daar heb ik veel gezien en veel geleerd. Ik hoop er nog vaker te komen. HET SCHOENMAKERSJOCHIE door Annie Hcogervorst. Er was eens een inwoner van een klein dorp die zijn zoontje. Peter gehee- ten, bij een schoenmaker in de groote stad het vak leeren liet. Het was be kend om het bier, dat daar werd ge brouwen. Het ventje kende bij zijn mees ter geen blijde dagen, want de vrouw was erg streng en had een losse hand. Peter was pas' enkele weken in de leer of er kwamen eenige familieleden bij den meester op bezoek. ..Peter maak gauw voort en haal een volle kan van jullie bier!" beval de strenge meesteres. Zij gaf den verschrikten jongen de zware tinnen kan in de hand. Maar Pe ter dorst niets te vragen en dacht dat hij dat heelemaal in hun dorp moest halen, drie mijlen ver. Zeer laat in den avond bereikte hij het. vaderhuis doode- lijk vermoeid. De ouders ontstelden niet weinig, toen zij de oorzaak van het no- verwaohte bezoek vernamen. Zij berisp ten hem natuurlijk over zijn domheid. Maar wat was er aan te doen? Nadat hij stevig met spijs en drank versterkt waf, werd hij naar bed gebracht. Den volgenden morgen in de vroegte moest hij weer naar de stad terugwandelen. Om de meesteres zachter te stemmen werden eieren, spek, worst en kaas ingepakt. Bo vendien liet Peter's moeder de tinnen kan vullen met het beste bier, dat in het dorp gebrouwen werd. Daarna begaf hij bij de stadspoorten naderde, hoe ang- de jongen zich op weg. Maar hoe dichter hij bij huis kwam, hoe zwaarder en ang stiger het hem om het hart werd, bij de gedachte welke ontvangst hem van de meesteres te wachten stond. Plotseling kwam hij de anderen leerjongen van zij'n meester tegen, die een paar schoenen in 't. land moest brengen. Deze riep hem al van verre toe: „Zoo, ga jij maar naar huis! Je zal wel met de knieriem ge slagen worden!" Toen merkte Peter wat een domheid hij had uitgehaald. AVat moest hij doen? \Taar de booze meesteres terug keeren. Teen, liever sterven! Peter nam op eens een vastberaden hesluit: hij verborg de iinnen kan met liet bier onder een hoop steenen bij de poort en gingde wereld in, de wijde wereld in. En men heeft later nooit meer iets van hem vernomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8