ZATERDAG 10 OCTOBER 1931
CORRESPONDENTIE
Voor ik begin aan 't beantwoorden der
brieven, wil ik eerst de oplossingen geven
van de raadsels, door Jacques en Leo
Plouvier de vorige week ingestuurd:
Oplossing van no. 1 is: Tuinpad,
van no. 2 is: Een maandblad,
van no. 3 is: In een muizenval,
van no. 4 is: Voor den kapper,
van no. 5 is: In een naaicursus,
van no. 8 is: De luiwagen,
van no. 7 is. Met een R.
van no. S is: Een schoen,
van no. 9 is: Het woord kort.
van no. 10 is: Lak.
Oor van Diest, Sassenheim.
Dergelijke bijdragen lees ik graag. Ik
moest er eigenlijk veel meer in dezen geest
krijgen. Ik laat jouw opstel plaatsen. Dag
Cor! Groet Pa en Moe en Anna van me!
Dora Stolwijk, Bodegraven.
Keen Dora, ik zal het je niet kwalijk ne
men, maar toch had ik voortaan graag,
dat ieder vel slechts aan één kant beschre
ven werd. Jouw bijdrage vindt een plaats.
Zie deze of de volgende week eens!
Adriaan Bergers, Leiden.
Wel mijn vriendje, heb jij geprobeerd op
zevenjarigen leeftijd een opstelletje te ma
ken? Dat is mooi en daar zal jouw Mijn
heer in school pleizier van hebben. En al
was het nog minder, toch wil ik dit eerste
opstelletje eens laten hooren. Adriaan
dan vertelt ons iets over:
VAN EEN MOEDER-MUIS.
Er was eens een moeder-muis. Die had
zeven kleine muisjes. En toen moest zij
even weg. Maar eerst zei ze: „jullie mogen
niet wegloopen maar zoet hier blijven". De
kleintjes zeiden „ja" en toen ging de oude
muis weg. Maar wat gebeurde? De kleine
muisjes bleven niet thuis. Zij liepen toch
weg en toenkwam de poes en ving er
een en nog een en toen liepen de vijf an
deren naar huis. En toen moeder-muis
kwam vond ze maar vijf kindertjes meer
en toen was ze heel erg bedroefd.
Dag Adriaan! Maak veel groeten aan
vader en moeder!
Johanna van Loon, Boskoop.
Ja, zeker, is dit versje van „De vogeltjes
zingen" schitterend, maar mag daaronder
maar zoo Johanna van Loon staan? Wel
neen, immers. Kom ik zal eens laten hoo
ren en dan zetten we d'r eens geen naam
onder.
DE VOGELTJES ZINGEN.
De vogeltjes zingen des morgens zoo
vroeg,
Vol dank aan den Schepper hun lied;
Kooit hebben ze blijheid en leven
genoeg,
Ze laten de mensch 't verdriet.
Van tjoto-tjotutu,
van tierelierlier
Dc vogeltjes hebben pleizier!
De vogeltjes zingen des middags
zoo hel,
Hun klinkenden, jub'lenden zang,
Want, hebben ze zorgen, die drukken
niet fel,
Zc voelen 't lijden niet lang.
Van tjoto-tjotutu,
van tierelierlier
De vogeltjes hebben pleizier!
De vogeltjes zingen des avonds zoo
schoon,
Zoo rustig en vredig hun lied
Ze hebben geen wenschen, ze vragen
geen loon
En kennen geen menschen-verdriet.
Van tjoto-tjotutu,
van tierelierlier
Dc vogeltjes hebben pleizier 1
Het opstel laat ik plaatsen. Zie de vol
gende week. Dag Johanna!
Marie V r ij b u r g, Oud -Ade.
Zou ik je eeens een pleizier doen, Marietje?
Zie de volgende week eens of dan niet dat
sprookje een plaatsje gekregen heeft. Dag
Marie!
.Lena Peschier, Nootdorp.
Wel Lena, heb jij ook eens geprobeerd de
zee te bezingen? Ik zal het laten hooren.
Daar komt Lena en zingt van:
NAAR ZEE.
door Lena Peschier.
Naar zee, dat is fijn!
Daar kun je nog eens spelen,
Daar kun je baden,
Net zoo lang.
Tot 't je gaat vervelen:
Leve de zee!
Maar dan is de pret nog niet uit,
Dan kun je nog in 't zand gaan spelen,
Dan kun je kuilen graven,
Mooi rond en diep, om 't even,
Dat is pas leven!
Leve de zee!
En als je dan naar huis-toe moet,
Dan vind je 't erg naar,
En dan zeg je maar:
„Is nou de dag al weer om?"
Vooruit dan maar met stille trom:
Leve de zee!
Marietje Immerzeel, War
mond. Het doet me pleizier te hoo
ren, dat het boek zoo goed bevallen is en
ook dat broertje weer beter wordt. Groet
Pa, Moe en Jan van me! Tot den volgen
den wedstrijd
Wim Simons, Venray. Ik heb
de drie vervolgen ontvangen? Hoe lang
denk je het te maken? Na de retraite
verwacht ik een langen brief. Dag Wim!
Veel groeten van Tante!
Lena v. d. Hoorn, Langeraar.
Jammer, dat ik jouw versje niet eerder
gevonden heb. Maar wat geeft het ook.
Kom! Daar is Lena en zal jullie voor
dragen een versje, dat ze reeds drie maan
den klaar had en wel
DE ZOMER
De zomer is weer in 't land,
De zon lacht over zee en land.
We gaan nu saam naar buiten,
Waar de zangertjes alle fluiten.
Wij gaan zitten voor het huis,
En luieren niet voor de ruiten.
Kom kinderen, komt er ook maar uit
Want 't is zoo heerlijk buiten.
Kleine Piet en Jan en Dora
Gaan zitten, naast elkaar,
Moeder haalt de tafel
En zet ze buiten klaar.
En 's avonds, als het donker is
En van 't spelen moe,
Dan gaan we naar ons bedje
En de oogjes vallen toe.
Hierbij zullen we het laten. Tot de vol
gende week!
Jullie Oom Wim.
NAAR SCHEVENINGEN
door Cor van Diest.
Op één der weinig mooie dagen, die wij
in de vacantie gehad hebben, zijn we
naar Sohevendngen geweest. Wij gingen
's morgens al vroeg op stap. Eerst met de
tram naar Leiden, waar we ons naar het
station begaven om met den trein naar
Den Haag te gaan, waar we verder één
der electrische trams pakten, die ons
naar onze bestemming zou brengen. We
behoefden op het station gelukkig niet
zoo lang te wachten; al gauw kwam de
trein aan, en daar het nog tamelijk vroeg
was, was het ook nog niet zoo druk; we
konden dus rustig instappen.
Nauwelijks hadden we plaats genomen,
of daar reed de trein alweer; voorbij de
Vink, langs de mooie buitenplaatsen en
weilanden van Voorschoten. Op den ach
tergrond zagen we ook de kerktorens en
huizen van verderaf gelegen dorpjes. Al
spoedig kwam Den Haag in zicht; het via
duct bij den tol op de grens Den Haag
Voorburg, verder ook eenige fabrieken,
die op den rand der stad gelegen zijn en
het woonwagenkamp bij de gasfabriek en
daar reden we het station binnen. Hé, wat
was het hier ineens donker! Gauw stapten
we uit en gingen de trappen af naar den
uitgang, waar Pa de kaartjes liet contro
leeren en gingen den weg over naar lijn 3
van de H. T. M. Nu, het is daar heel wat
drukker verkeer dan bij ons, in ons bol
lenland! Hoewel het hier in den bloemen-
tijd toch ook wel druk is. Door de binnen
stad kwamen wij langs den Hofweg op
het Kneuterdijk, vanwaar we den Hofvij
ver zagen met zijn vele eendjes; een leuk
gezicht is dat! Door de Parkstraat reden
we de Javastraat in en kwamen langs het
Vredespaleis, wat een prachtig gebouw is,
op den Soheveningsohen weg. Hoe heerlijk
is het daar op dien weg met ziin -
gebomte; men krijgt daar zoo'n heerlijne
rustige indruk. Vandaar kwamen we door
nog eenige Scheveningsche straten einde
lijk aan het eindpunt bij het Kurhaus. Het
liep ondertusechen al aardig naar den mid
dag en gingen we eerst koffiedrinken,
wat ons wel smaakte, na zoo'n reisje. Ver
der genoten we in den middag van het
strand, met pootje baden en zoo meer;
de zee was rustig. Op den Pier waren ook
veel tnenschen, die van daar het drukke
strandleven gade wilden slaan. Ook heb
ben we gekeen bij de thuiskomst en weer
vertreken van de pleizierbootjes, die een
tochtje over zee maken. Veel te gauw
vloog de middag om, en moesten we weer
ons klaar maken om weer naar huis te
gaan. Dat we 's nachts nog eens heerlijk
droomden van ons vacantiereisje behoef
ik u toch wel niet meer te vertellen.
DE LEIDSCHE COURANT
„ONTMASKERD"
door 'n H. B. S.'er.
X.
In een der deftigste wijken van de we
reldstad New York, nl. in de Hall-Road lag
het deftige heerenhuis van Robert Fart on,
jong-student voor hoofdinspecteur van
politie. Hier mag niet verzwegen worden,
dat Robert Parton tevens vice-president
was van de zoogenaamde Smoking-Club.
Het is vijf uur in den namiddag. Wij ver
plaatsen ons naar Roberts kamer. Hij is
op het oogenblik bezig een groote kaart,
te bestudeeren. Een zijner bedienden staat,
naast hem met schijnbaar hetzelfde doel.
Van nabij kunnen we zien, dat. het een
kaart van New-York is, waarop zelfs de
kleinste wijken en steegjes nog zijn aan
gegeven.
Wat dunkt je er van, Patsy?
We kunnen het probeeren mijnheer
Parton. Maar de hoofdvraag is. Zullen wij
slagen
Daar gaat de telephoon, mijnheer.
Goed Patsy, ik zal wel luisteren,
wacht maar.
Hij liep op het toestel toe, nam den
hoorn van den haak en riep:
Hallo, met Robert Parton.
Hallo, klonk het aan den anderen
kant, met Anderson, mijnheer Parton.
U komt vanavond toch zeker naar
onze feestvergadering kijken?
Hoe laat begint het feestje?
Om half acht, mijnheer Parton.
O, goed, zeg dat. ik kom.
In orde.
Hij belde af, hing den telephoonhoorn
weer op, en liep weer op Patsy toe.
Zoo. Patsy, ik moet vanavond naar
de feest vergadering var. Smokingclub toe.
Om zeven uur moet ik weg. Zeg even aan
Herman, dat. hij den race-wagen in orde
maakt. Laat het diner tevens vroeg gereed
maken.
Goed mijnheer Parton.
Zoo, ga je gang, Patsy.
Patsy verliet het vertrek en Parton liep
op het telephoontoestel toe, draaide een
paar keer, nam toen de telephoon van den
haak en antwoordde op het „hallo" van
de telephoonjuffrouw:
Mag ik van u 332649?
Even later.
Hallo, aan het andere eind van den
draad.
Hallo, hier met Robert. Je hoeft van
avond niet te komen. Ik moet naar de
feestvergadering van onze smokingclub toe
Dus afgesproken hé? Hij hing den hoorn
weer aan den haak en belde af. Daarop
liep hij eenige keeren het vertrek op en
neer. Even later kwam Patsy zich melden,
zeggende
Het diiier is gereed, mijnheer, u kimt
beginnen.
Goed Patsy, ik kom. Hij ging naar de
eetzaal, en dineerde. Zoodra dit afgeloo-
pen was, ging hij naar boven en verkleed
de zich in avondtoilet. Toen hij met dit
alles gereed was, was het ongeveer half
zeven. Hij ging weer naar beneden, stak
een sigaret op, ging weer terug naar zijn
studeervertrek, wierp zich achterover in
zijn fauteuil, en blies de blauwe rookwolk
jes voor zich uit. Zij kronkelden zich in
allerlei bochten, soms scheen het alsof ge
daanten van rook hem aankeen, om het
volgende oogenblik te veranderen in een
slang, langzaam wegtrekkende. Daar ging
de deur open en Patsy trad het vertrek
binnen, zeggende:
Als meneer gereed is, het is twee
minuten voor zeven, Max, wacht buiten
met den wagen.
Goed, Patsy, ik ben gereed. Hij ging
de kamer uit, den corridor door, begaf zich
vervolgens naar buiten, alwaar de chauffeur
wachtte met den wagen.
(Wordt vervolgd).
LIEDJE
door 'n koster.
Ze zeggen van den koster;
Wat ferme rentenier!
Ze zeggen., maar ze kennen,
Van 't kosterschap geen zier.
Bim, bam, bim, bam!
Te zes uur in de kerk,
Bim, baan, bim, bam!
Daar regelrecht aan 't werk,
Bim, baan, bim, bam!
En trek ik aan mijn zeel'
Bim, bam, bim, bam!
Dan slapen er nog veel!
'N ONGEHOORZAAM KIKKERTJE,
door Leo.
Wijze: Klein Bartje sliep en droomde.
Er sprong eens langs den slootkant
Een kikker, dik en vet,
't ,Was de moeder van
De kleine kikker Bet. 3 x
Klein Betje was gaan wand'len,
Met haar klein broertje Piet,
Ze gingen naar hun oom toe,
Die woont daar ginds in 't riet. 3 x
Maar bij hun oom waren ze niet,
Ze waren er niet geweest,
Dat zei Oom Jan tegen moeder,
En moeder schrok zich heesch. 3 x
Maar daar opeens kwam Betje,
Hard huilend, hollend aan;
Klein Pietje was opgegeten
Door roodpoot-ooievaar. 3 x
Dat had moeder wel gedacht;
„Dat komt er van", zei ze,
„Van jouw ongehoorzaamheid,
Wees voortaan nu maar braaf." 3 x
WAAR DE BALLETJES BLEVEN
door Dora Stolwijk.
Het was feest bij Hermans. Groot
feest! Waarom dan wel? Kees, de oudste,
was geslaagd voor 't examen. Wim en Fien
6 en 5 jaar oud, snapten er niet veel van.
Ze hadden wel gezien, dat hij een groot
papier gekregen had, met achten, negens
en één tien. Vader en Moeder vonden het
heel prachtig, daarom vonden ze het ook
heel mooi. Nu was het de morgen van den
feestdag. Vader, Moeder, Kees, .Frans en
Annie gingen naar de vroegmis. Wim en
Fien moesten nog een poosje in bed blij
ven, ze waren nog te jong, om al zoo vroeg
naar de kerk te gaaan. Toen ze allemaal
weg waren, haalcle Rika, het dienstmeis
je, ze uit becl en hielp ze bij het aanklee-
den. Toen haalde zij het speelgoed voor
den dag en zei: „Gaan jullie nu zoet spe
len, ik heb 't nog zoo druk". Nu dat wilde
ze wel doen. Wim nam zijn hobbelpaard
en Fien haar pop. Wim zei: „Ga jij op
deze stoof achter mij zitten". Na een paar
tellen rende 't paard zóó hard. Fien en
Wim kraaide het uit van pret. Maar na
een poosje zei Wim: „Halt nou naar het
feest!" „Ja, nou naar het feest!" zei Fien.
„Waar is de feestzaal?" „Hier in de keu
ken natuurlijk", zei oolijke Wim. Daar
zagen ze de soepterrien met de balletjes
staan. Wim pakte er een en mikte, één,
twéédrie, tjoep, daar ging het naar
het plafond en.... bleef zitten! „Wacht,
ik zal een politieagent op je afsturen", en
Wim gooide de tweede precies er naast.
„Nou ik", riep Fien en gooide, maar het
was heelemaal mis. Het balletje kwam wel
een halve meter ernaast.
„Nou ik nog eens", plak, weer een. En
zoo ging het maar door. Ze schaterde het
uit. Het heele plafond hing vol met bal
letjes. Rika was boven, ze dacht: „Wat
zijn ze lief aan het spelen. Ja, ze waren
zoet aan het spelen, die guiten. Ze gooi
den net zoolang totdat de schaal leeg was
Ze waren toch niet erg gerust en gingen
daarom maar weer met het hobbelpaard
en de pop spelen. Toen Vader, Moeder,
Kees, Annie en Frans uit de kerk kwa
men, waren ze echt lief aan 't spelen. Nu
gingen ze aan de ontbijttafel. De boter
hammen, smaakten lang zoo fijn niet als
ze dat anders vonden Fien en Wim. Toen
ze ldaar waren, ging Vader met de twee
oudsten wandelen. En Fien en Wim, ke
ken door een kier van de keukendeur, hoe
31 afliep met de balletjes. Moeder zei: „Ik
weet toch zeker, dat ik er gemaakt heb en
in deze schaal gedaan, kijk maar ze is nog
vet. „Hebben Fien en Wim er soms aan
gezeten."' „Neen, mevrouw, dat kan haast
niet. Ik heb ze aldoor zoet hooren spelen".
„Waar zijn ze," vroeg moeder. Wim en
Fien waren er inmiddels tusschenuit ge
knepen en in den tuin gegaan. Moeder
riep ze. Daar kwamen ze aan: „Hebben
jullie aan de gehaktballetjes gezeten?" „Ja
Moe!" „Heb je ze opgegeten!" „Nee Moes
niks opgegeten".
Ze begonnen te lachen. Toen zei Moe:
„Hebben jullie ze dan weggestopt?" „Nee
moe, ze hangen". Moe zette groote oogen
op, want daar hingen al de balletjes aan
het plafond. Moeder moest onwillekeurig
lachen, maar dat liet het niet blijken, en
ze zei: „Omdat jullie het nu zoo eerlijk ge
zegd hebben, zal ik de straf maar laten
loopen, maar zorg dat het nooit weer. ge
beurd."
Of ze later nog balletjes in de soep had
den dat weet ik niet, maar wel weet ik,
dat ze later pas inzagen, hoe leelijk het
was, om eten zóó te bederven en op die
manier moeder onaangenaam te zijn.
KORT EN SNEL TREINRECHT
door Cornelis.
Toen Pa op een Zondag,
Een spoorreisjpe maakte met zijn heele
gezin,
Nam hij weer derde,
En stapte kalm eerste klas in.
Daar kwam de chef,
Die keek Pa leelijk aan.
Hij vroeg om de kaartjes,
En zei: „Dat kan zoo niet gaan."
U heeft derde genomen,
Maar u is in de eerste gestapt,
Komt u er maar uit,
Nu bent u gesnapt!
Tegen een paar jonge dames,
Die zaten in een tweede klas coupé,
Zei de chef toen:
„Wilt u overstappen in de eerste klas
coupé".
Pa begon weer vroolijk te kijken.
Hij dacht geen eerste dan toch tweede
klas,
Maar de chef zei: „Wacht u even",
Daar hij nog niet heelemaal klaar was!
Een derde klas coupé werd geopend,
„Hier, overstappen in de tweede, gauw",
Vervolgens zei de chef tot Pa weer,
Een leege coupé voor u, uw kinderen
en uw vrouw.
Het publiek dat 't geval begon te begrijpen
Die vond 't een leuke mop.
Een wijs jong mensch riep late z'ein lid
maken van de Tucht-Unie.
Dan krijgt ie per week nog zooveel pop.
Buiten wordt gelachen en gekeken,
Woedend doet Pa 't raampje dicht met
een ruk,
In hun coupé daalt de stemmingsthermo
meter onder 't vriespunt,
In de tweede klaswagen zijn ze vroolijk
en druk.
TWEEDE BLAD PAG. 8
GEHEIMZINNIG!!
door W. M. J. Simons.
Gymn. „Immaculatae Conceptionis", Venray
XIX.
Een klein half uurtje later kwam de
kleine rechercheur terug, vergezeld door
twee andere heeren met grijze haren en
groote brillen.
Het „kleine mannetje" verklaarde aan
den portier, niemands rondleiding noodig
te hebben en langzaam diep hij niet de
twee zonderlingen de eerste, de beste gang
in. Nieuwsgierig werden ze door de deur
wachter nageoogd, maar ze waren weldra
in een zijgang verdwenen.
Wie zouden ze opsporen? Wie zou de
misdadiger zijn? Jensen misschien, die
ongure Deen, of Wolsky, de vuile 'Rus?
Terwijl de portier zich dergelijke vragen
stelde, onderzochten de drie rechercheurs
het heele gebouw
De onnoozele portier kon het bijna niet
laten, een kreet van teleurstelling te uiten,
toen, terwijl het reeds tegen middernacht
"liep en hij voor de nachtdienst zóó zou
worden afgelost, de drie heeren „zonder
iemand"' het. gebouw verlieten, en na hem
gezegd te hebben, dat alles in orde was.
Toen Mr. Schmidt den volgenden mor
gen zijn gebruikelijke wandelingetje maak
te langs de zee, kwaon Iwan Petrovesk
onverwachts vanuit een dicht boschje te
voorschijn en vroeg of het Richard con
venieerde, dien middag met hem 'u boot
tocht te maken.
Schmidt nam dit aanbod, na eenig wei
felen, aan en daarop verdween de Rus
weer, om, zooals hij zei, maatregelen voor
den tocht te nemen.
Op een mooi Russisch jacht, dat van
Iwan bleek te zijn, voeren Iwan, Richard
en een Mongoolsch kapitein om ongeveer
twee uur de heerlijke zee in.
Na anderhalf uur gevaren en heerlijk
genoten te hebbenvan alle weldaden, die
de zee de rustbehoevenden schenkt, land
den ze vlak voor een ldein, maar fraai
gelegen hotel in een klein plaatsje.
Petrovesk en Schmidt gingen aan wal,
terwijl de kapitein achterbleef.
Het was stampvol in het aardige res
taurant; ee"n strijkje hield een opgewekte
stemming onder de talrijke aanwezigen.
Telkens nog kwamen er menschen bij,
zoodat op het laatst geen tafeltje, geen
stoel meer onbezet was.
Tussohen de Rus en Schmidt werd wei
nig gesproken. Afwisselend hielden beiden
zich bezig met de nieuw-binnenkomenden
op te nemen en een blik op de zee te wer
pen, die langzaam aan onstuimiger werd,
zonder echter ruw te worden.
Opeens klaarde het gelaat van de Rus,
die deze keer weinig opgeruimd scheen,
aanmerkelijk op.
vHa, daar is zoowaar mijn Moseoviti-
sche vriend, de inspecteur Arnadarow!"
Schmidt keek in de aangewezen rich
ting en ontdekte een flinke heer, in demi-
saison met garibaldi-hoed, een uilen-bril,
en een donkere knevel met kleine sik. Ook
deze bemerkte z'n vriend en stond haas
tig op. Na een Russische begroeting, werd
Schmidt aan Arnadarow voorgesteld. Het
gesprek werd verder in het Duitsch ge
voerd.
Arnadarow vertelde leuke gebeurtenis
sen in zijn inspecteursleven en door de
gezellige stemming, was het al gauw laat.
Petrovesk zeide, dat hij vóór donker te
rug wilde zijn. Het was reeds vrij laat
en er was weinig kans op het slagen van
deze plannen. Niettegenstaande hij wel
tien keer verzocht werd, weigerde Arna
darow absoluut den tocht met 't jacht mee
te maken.
Na een hartelijk afscheid stapten Iwan
en Richard weer aan boord. De kapitein
lag in de kajuit te slapen, maar spoedig
was de man weer ter been, alhoewel dit
juist niet in de vriendelijkste stemming
geschiedde.
De tocht, verliep zonder bijzonderheden.
De duisternis was reeds ingevallen, toen
de boot weer aan den steiger lag.
Schmidt bedankte voor den tocht en,
daar Petrovesk nog het een en ander te
doen had, ging de Duitscher alleen terug
naar het hotel.
Er beerschte een rumoerige drukte,
want om elf uur begon het gemaskerd bal.
Schmidt ging naar zijn kamer en vond
daar de op zijn verzoek gestuurde krant
uit zijn eigenlijke woonplaats.
Het bal was begonnen en 't druk stem
mengezoem had plaats gemaakt voor een
oorverdoovend rumoer.
(Wordt vervolgd).
VROEGER
door Jan Pouw.
's Avonds voor het naar bed toe gaan,
Kwam de kleine bij moeder staan,
En vleide: „Moe een verbaaltje
Yan een reus, heel sterk en groot
Van een schip met hooge masten!
En te midden van moeders verhaaltje
Viel de kleine man in slaap
Eiken morgen kwart voor negen,
Zag je hem naar school toe gaan.
Zonder pet, met bloote knieën.
En met een korte jekker aan.
Nu gaat hij nog, maar
Is al bijna tien
Hoe lang zal het nog duren,
Eer hij groot zal zijn?
Maar, als de bedtijd is gekomen,
Klimt hij weer op moeders schoot en
fluistert:
„Morgenvroeg ben ik weer groot!"