ZATERDAG 19 SEPTEMBER 1931
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
aiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiuiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiitjiiiiiiiiiiiiimiiiiiiii:
riUiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimuiiiiiiiiiiiiiiir
CORRESPONDENTIE.
Viola, Leiden. Dank Viola voor
deze bijdrage! Weet je wat je eens moest
maken? „Mijn uitstapje naar Oldenzaal".
Dat kan mooi worden, want op zoo'n reis
beleeft men heel wat. En dan beschrijf Ol
denzaal eens! Vertel eens iets, wat wij
nog niet weten. Dag Viola! Veel groeten
aan alle huisgenooten. Ik wacht af.
Ma rietje v. Diemen, Zoeter-
w o u d e. Neen Marietje, zoo is de be
doeling niet. Het versje moet eigen werk
zijn. Je zult toch niet willen beweren, dat
„Aan het H. Hart" van jou is: w. z. dat jij
de maakster bent van deze mooie couplet
ten! Maak zelf eens wat! Dag Marietje!
Nog is een woord van dank voor den
toegezonden prijs ingekomen van:
1. Jan van Vliet, Stomp wijk.
Q. Rika van Berkum, Alphen a. d. Eijn.
Gerard en Theo Griindemann,
Leiden. Zoo jongens, zie ik jullie
ook weer? Dat is flink. En wanneer zal
Annie meedoen? Blijven meedoen en vol
houden.
Groet wederkeerig vader en moeder van
me en ook Annie! Wanneer krijg ik eens
van een van jullie een verhaaltje of vers
je? Ik wacht af! Dag vriendjes!
Herman van Kesteren, Leiden
Wel Herman, heb ik nu woord gehou
den of niet. Ik krijg zeker een dezer dagen
dat opstelletje, waarin je schrijven zoudt
over „Vacantiepret". Vader mag gerust?
een handje helpen. Dag Herman!
Tootje Plou vier, Leiden.
Ha! Daar komt Tootje ook eens met een
opstelletje op de vlakte. Zie de volgende
week en als je voortaan weer iets maakt
en dat zeg ik ook voor andere Nichtjes,
dan moeten jullie het papier slechts aan
één kant beschrijven. Begrijp je Tootje!
Groet vader en moeder van me en de ge
leerde Jan niet vergeten, die zeker van
daag of morgen een lang verhaal maken
zal. Dag lief Nichtje?
Jan Zwetsloot, Leiden. Het
deed me pleizier Jan, ook jou te zien. En
het versje? Ik vind jouw eerste rijmpje
zóó mooi, dat ik het eens zal laten hoo-
ren! Hoort, daar is Jan!
GAUW TEVREDEN
door Jan Zwetsloot.
Goede, beste, raadseloompje
'k Ben aan 't dichten, zoo U ziet.
Maar zooals Joost van den Vondel,
Neen Oom Wim, dat- kan ik niet.
'k Ben de heele Zondagmiddag,
Aan het dichten maar gegaan,
En als het niet rijmen wilde
Ging 't maar weer van voor af aan!
Maar 'k doe het graag voor al het goede,
Wat gij in ons Boomsch blad ons geeft,
Hulde dan aan de directie,
Die zooveel voor ons over heeft.
Niet ieder kan een prijsje winnen
Dat zou immers tooh niet gaan,
Maar 'k ben al blij als ik heel deftig
Mijn naam in de courant zie staan.
Wat dunkt U van onze Jan! Zou hij nog
meer pijlen op zijn boog hebben? Wij
wachten af Neefje! Dag Jan!
Hugo Zwetsloot, Leiden. Ja,
Hugo, het schrijven gaat al beter. Het zal
niet lang meer duren of je schrijft als een
professor. Nu mag Moe nog een beetje
helpen. Groet ook vader en moeder van
me. Dag Hugo!
Bé vander en Loukie, Leiden.
Jij kleine dichter! Zou ia je nou 'n plei-
zier doen? Ik zal jou eens voor t' voetlicht
brengen. Daar komt Bram, die zich ook
wel Bévander noemt en draagt u voor
VACANTIE
door Bévander.
Hoera, leve de vacantie!
Onze boeken aan de kant.
Onze schriften opgeborgen
En de landkaart van de wand.
Alle dagen nu naar buiten,
Volop licht en zongenot
Wandelen, fietsen, zwemmen, visschen..
Wat is dat 'n heerlijk lot!
Ach, studeeren is heel aardig;
Maar., ontspanning hoort erbij.
Nu gezongen en gesprongen,
Want nu leef ik vrij en blij.
Zoo is het! Inderdaad vacantie hoort bij
studeeren. De boog mag en kan niet altijd
gespannen zijn, hé Brammetje. Dag
Neefje!
Nu komt Louki! Ook hij wil eens laten
hooren, wat ie zooal weet te zeggen van:
MIJN KLEINE ZUSJE.
Ik heb 'n heel lief zusje,
Drie jaartjes is zij oud.
Ik kan 't U niet vertellen,
Hoeveel ik van haar houd.
Zij kan zoo aardig babbelen,
En zingen ook daarbij.
Dat leert zij van ons Mamma,
En ook wel wat van mij.
Ons allerliefste speelgoed;
Dat is onze kleine meid!
En voor de mooiste spoortrein,
Wil ik haar nog niet kwijt!
V
Ziezoo, die twee hebben we gehoord en
we zullen het hierbij voor vandaag laten.
Ik zou vreezen dat de correspondentie te
lang werd. Tot Zaterdag!
Jullie Oom W i m.
„ONTMASKERD"
door een H. B. S.'er.
VIII.
Zoudt u nu misschien zoo vriendelijk
willen zijn om ons een en ander te vertel
len, over uw onderzoek, aangaande den
moord op mevrouw Henderson?
Ja, dat ligt er aan! Wat willen jullie
er mee uitvoeren?
Het lezende publiek brandt van
nieuwsgieirgheid, meneer Daron, zoudt u
nu zoo goed willen zijn ons iets aangaan
de uw onderzoek van den moord op me
vrouw Henderson te vertellen, dan kan
„The News-Messenger" dat morgen vroeg
met de eerste editie aan het van nieuws
gierigheid brandende publiek mededeelen.
Neemt u de goedheid dit te doen, dan
kunnen wij u daar niet genoeg dankbaar
voor zijn, en stelt u tevens een klein mil-
lioen lezers tevreden.
Nou, ondertusschen pinkoogde John
tegen Bobert, Bucke en Harold, zonder
dat dit door de twee verslaggevers opge
merkt werd, nou, julie zijn de allerverve
lendste nog niet, doch mooi praten kun
nen alle krantenmenschen. Maar wat jul
lie mij daar vragen, daar kan ik tot mijn
spijt niet aan voldoen.
Maar mijnheer! Ik zal u de waarheid
zeggen. De directeur van „The Newst-
Mesenger", heeft mij op u afgestuurd om
u.^en interview, aangaande den moord op
mevrouw Henderson te ontlokken. Lukt
mij het niet, dan word ik door „The News-
Messenger" op straat gezet, en denk eens
meneer Daron, ik heb een gezin, plus een
schoonvader en twee kindsohe tantes.
Leuk, zeg, om jou met je gezin en
schoonvader, plus twee kindsche tantes op
de photo te brengen, 't zou werkelijk de
moeite waard zijn. En die meneer daar?
Dat is George Challinor, mijn assis
tent, meneer Daron.
Nou, nou. Nou, weet je wat, op een
voorwaarde, zal ik je wat mededeelen.
En de voorwaarde is, vroeg de kleine
dikke, terwijl zijn neus en ooren zich be
wogen #n zijn oogjes naar voren kwamen
van vreugde.
Ja, die voorwaarde. Die voorwaarde
zal ik noemen nadat de mededeeling ge
schied is. Maar dit zeg ik er direct bij.
Je moet je aan die belofte houden, doe je
het niet, je ziet hier mijn vrienden die zijn
er getuigen van geweest, dat je mij je
woord gegeven hebt, dan telephoneer ik
het redactiebureau van „The News-Mes
senger" even en je ligt met je gezin en
schoonvadei. plus je twee kindsche tantes
op straat. Dus dat is afgesproken hè?
Ja,
Dar.
dl je
Nu vooruit dan maar,
weten
Hoe is de naam van den chauffeur
die den moord op mevrouw Henderson be
dreef?
Charles Hellendal. De krantenpot
loodjes noteerden intusschcn den naam.
Hoe lang was hij al bij mevrouw
Henderson in dienst, mijnheer Daron?
Drie weken. Weer vlogen de pot
loodjes over het papier. De kleine lachte
van pleizier.
Hoe is hij volgens uw onderzoek
ontvlucht?
Hij is van de plek waar de moord
gebeurde, een eind over een paadje ge-
loopen, toen over een grasperk, het paadje
weer overgestoken, weer over het grasperk
tot, aan den muur, is over den muur ge
klauterd of gesprongen, vandaar over het
trottoir geloopen, en in een hem daar
wachtende auto gesprongen die hem direct
wegreed.
Weet u het nummer van die auto?
Neen.
Zou hij het op zijn eigen houtje afge
handeld hebben of zou hij hulp gehad
hebben
Uit de auto blijkt, dat hij alles niet
op zijn eigen houtje heeft gedaan, waar
zou hij anders die auto weggehaald heb
ben, waarschijnlijk is hij lid van een of
andere boevenbende.
(Wordt vervolgd).
GEHEIMZINNIG!
door W. M. J. Simons
Gymn. „Immaculatae Conceptionis" Venray
XVI.
Deze keer richtte le Grant zijn schre
den naar de groote Mozartschouwburg, op
de Beichskanzlerplatz. Alles was hier in
de toestand van den tragisohen avond ge
laten. In de, geweldige gangen heerschte
een akelige stilte, toen le Grant geheel
alleen op onderzoek uittrok. De handen
op den rug gevouwen, stapte hij langzaam
voort door de groote zaal, met de hooge
balconnen en stikdonkere loges, over
liet. donkere tooneel, langs de afgelegen
kleedkamers. Hij was hier reeds een keer
langs gewandeld, toen hij besloot eerst 'n
kijkje te gaan nemen in Kamer no. 1, de
kleedkamer van Ludwig Kónig.
Hij trad over de drempel; plots., zakte
hij weg, pijlsnel ging hij naar beneden en
bevond zich binnen slechts enkele secon
den op de bodem, kil en vochtig, van de
groote kelder, die onder het heele gebouw
doorliep.
Een vunzige lucht omgaf hem, een holle
donker-gapende omgeving. Hij wilde roe
pen, hij riep, maar het was slechts de
echo, die, als 't ware spottend, hem toe
riep de laatste lettergrepen van z'n hulp
kreet: a l'aide, „Aide".
Dan, uitwendig kalm, maar van binnen
sidderend en bevend door de plotseling,
algeheeie inwerkingstelling van het ze
nuwstelsel, nam le Grant door middel van
een flinke zaklantaarn, die hij voor het on
derzoek bij zich had gestoken, z'n naaste
omgeving op.
Opeens zag hijvan-uit de ondoor
dringbare duisternis een witte gedaante
komen, met geweldige grijphanden. De
vingerkootjes waren stuk voor stuk duide
lijk zichtbaar en schrikwekkend om te
zien.
Een rauwe kreet en een vlugge opeen
volging van woorden doortrokken de
zwoele lucht.
„Ik ben de geest van Weber! Ik zal
wraak nemen!"
Alhoewel de detective heelemaal niet
aan spoken geloofde, brak hem het angst
zweet uit. Al z'n ledematen trilden van
zenuwachtige opgewondenheid en enorme
schrik. Hij rende weg, 't gezicht bedek
kend.
Nergens een uitgang; opgesloten in een
akelig verblijf, ondergrondsch, zonder het
zonnige daglicht door te laten; terwijl een
troepje vijanden bespiedde en bespotte!
Na een poosje keek le Grant weer op,
hij was schijnbaar weer alleen, maar
neen! hij hoorde geritsel en gekraak van
voetstappen, vergezeld door het geruisch
van vrouwenkleerenDe lantaarn had
hij uitgedaan. Hij trachtte met z'n oogen
de diepe dikke duisternis te doorboren:
geen resultaat. Het geluid stierf weg,
maakte weer plaats voor een benauwende
stilte.
Langzamerhand werd le Grant weer ge
ruster; hij knipte de lantaarn aan en
onderzocht nauwkeurig de verschillende
dingen, die in de hoek, waarnaar hij onder
de „spookverschijningen" was geloopen, op
en naast elkaar waren gestapeld.
Geheel afzonderlijk van de andere din-
gengen, tooneelbenoodigdheden, was een
oude, groote doek over „iets onbekends"
geworpen.
Langzaam, héél langzaam lichtte de de
tective het kleed op, belichtte dan het
voorwerp.... verstijfd van schrik, bleef hij
onbewegelijk staanhet was een
mensch, een doode mensch, 't lijk van We
ber
Het asch-grauwe gelaat, in dezelfde
trekken als op 't oogenblik, toen de elec-
triciteit het lichaam van het slachtoffer
doorvoer, totdat het hart getroffen werd
en hij dood ter aarde stortte.
De „wijd open gespalkte" oogen staar
den zinneloos voor zich uit, de donkere
ruimte in. Lang kon le Grant de vermoor
de niet aanschouwen, hij gooide de doek
weer over het hoofd, en liep weg, ver weg
van deze akelige plek.
Hoe het lijk daar gekomen was, terwijl
hij, le Grant, reeds een poos geleden, per
soonlijk bij de teraardebestelling was ge
weest, daaraan dacht de detective niet op
deze benauwde oogenblikken, waarin hij
alle krachten noodig had, zich zelf mees
ter te blijven.
Even onverwacht, als de geheimzinnige
overval had plaats gehad, klapte 'n luik
open en schemerde flauwtjes een weinig-
je licht naar beneden. Langs een ladder
kon Jean naar boven klimmen: hij kwam
uit op kamer no. 11, de kleedkaber van
Clara Helm-
Een spotten-l gelach steeg van uit, den
kelder naar boven, een andere gedaante
kwam de ladder op, snel wierp le Grant
het luik dicht en grendelde het, maar van
achter de gordijnen begrijnsde hem met
„krankende grijnslach" een doodshoofd.
Le Grant rende weg door een zijdeur,
met een harde klap gooide hij deze in het
slot en voelde zich toen pas gerust. Hij
stond veilig weer op straat in de volle zon
neschijn
(Wordt vervolgd).
MOEDERS VERJAARDAG
door Jo v. d. Hulst
't Was 17 Juli, daags voor moeders ver
jaardag. Wat hadden die Liza en Evert
toch een groote plannen in d'r hoofd, ze
zouden moeder een nieuwe stoel geven en
nog wel een mooie hoor, ze hadden er al
één uitgezocht bij de Posthoorn te Leiden,
en vader zou die vanavond gaan koopen.
Liza had ook nog een versje geleerd en
dat kon ze heel, heel goed; dat had ze
van de zuster gehad op school, 't Was ze
ven uur dus moesten ze naar bed toe. Wat
duurde die nacht lang! Eindelijk was de
morgen aangebroken maar ze mochten er
niet zoo erg vroeg uitkomen; ieder uur
hadden ze de klok hooren slaan vanaf vijf
uur; en daar sloeg de klok eindelijk half
acht. Ze sprongen met geweld uit bed,
vlug aangekleed, gewasschen en d'r mor
gengebed gebeden en toen naar boneden
hals overkop de trap af, zoodat moeder er
van schrok, want die dacht dat er een de
trap afviel. Maar dat was niet zoo, want
ze liepen alleen maar om het hardst wie
moeder het eerst kon feliciteeren. Ze
waren gelijk. Toen Liza d'r versje had
opgezegd, gingen ze de stoel halen, wat
was moeder in d'r schik, ze had nog nooit
zoo'n mooi cadeau gehad voor d'r verjaar
dag. Het was al gauw tijd voor de school,
's middags toen ze uit school kwamen wa-s
d'r tante er; toen moest Lina weer het-
versje opzeggen en die vond het toch ook
zoo mooi! Toen heeft moeder getracteerd
en hebben we den avond zoo gezellig om
gekregen, als maar mogelijk was. Het was
laat voor we het wisten en nooit hadden we
moeders verjaardag zoo in-gelukkig en in-
gezellig gevierd Zoo'n dag blijft toch altijd
VAN EEN ARM JONGETJE,
door Marie van Immerseel.
Er was eens een arm jongetje, dat
Keesje heette. Hij woonde in een klein
huisje, in een groote stad. Op zekeren dag
moest hij voor vader een pakje wegbren
gen naar een winkel. „Denk er om", sprak
vader, „dat je niet te lang onderweg
blijft, want vóór vijf uur moet het pakje
er zijn en voor het geld moeten wij brood
koopen, want er is geen eten meer in
huis". Keesje haastte zich weg, maar .on
derweg kwaan hij voorbij een speelgoed
winkel, waar het mooiste speelgoed lag
uitgestald. „Hé'', dacht Keesje, als ik die
mooie spoortrein eens had, wat zou ik dan
toch gelukkig zijn", maar zuchtte hij, „zoo
iets zal ik wel nooit krijgen, daarvoor zijn
wij te arm". Ondertusschen begon het te
sneeuwen en Keesje huiverde onder zijn
dun jasje. Hij ging vlak langs de huizen
loopen, om wat beschut te zijn tegen de
felle koude. Daar kwam hem een heerlij
ke geur in zijn neus, wat rook het heerlijk
bij dien banketbakker. Hij bleef maar
voor den winkel staan, tot op eens de to
renklok vijf uur sloeg en hij aan zijn pak
je dacht. Hij moest nog een heel eind loo
pen en toen hij eindelijk om halfzes aan
den winkel kwam en zijn pakje wilde af
geven, snauwde men hem toe: „Je bent te
laat jongen, ik heb het niet meer noodig".
„Och mijnheer", smeekte Keesje, „neem
het toch aan, voor het geld moeten wij
brood koopen", maar de heer verdween en
het arme kind staan. Met angst ging
Keesje naar huis, hij wist dat Vader hem
slaan zou. Toen hij dan ook thuis kwam
en yertelde hoe het hem gegaan was kreeg
hij een flink pak slaag en moest zonder
eten naar bed. Onder zijn dunne deken
lag hij te rillen van koude en doorgesta-
nen angst. Och, wat voelde hij zich toch
verlaten en ongelukkig. Opeens ging de
deur van het kamertje open en kwam zijn
moeder binnen. Zij nam hem in haar arm
en troostte hem en bij haar snikte hij al
zijn kinderleed uit. Zij liefkoosde en kuste
hem. Zoo viel hij in slaap. Met de heerlijke
gedachte, dat er toch iemand was, die van
hem hield.
TANTE JULIE
door Nettie Pierrot.
Tante Julie was altijd erg bijgeloovig.
's Nachts zette ze een groot krius voor de
deur, want, zei ze, dan gaat de duivel op
de vlucht. Ook hing ze altijd een ijzeren
keten om haar hals want, dan liep de heks
die 's nachts door het dorp kwam, hard
weg. Als ze gedroomd had, ging ze den
geheelen dag denken wat of die droom
wel kon beteekenen. En als ze het dan des
avonds nog niet wist, ging ze bij de buren
vragen, en dan zei zc: „Wat hangt me
toch boven het hoofd".
De schoorsteenvegers liet ze graag bin
nen, want die zwarte mannen brengen ge
luk, zoo zei ze. Dit wisten de buren ook.
Op ndag, toen ze uit haar tuintje kwam,
zag ze 'n schoorsteenveger. Die moest ze
gauw in huis halen, want die kon haar wel
geluk brengen. Ze gaf hem wittebroord,
koek, spek en koffie. Ze spoorde hem aan,
om toch maar flink te eten, maar de aan
sporing was geheel overbodig.
Zoodra de schoorsteenveger weg was,
ging ze kijken, of de kippen nu niet veel
eieren hadden gelegd. Tot haar groote
verbazing zag ze 'n tweede schoorsteenve
ger aankomen. Ook deze noodigdc ze uit.
Na een tijdje kwam er een derde en een
vierde, en allen noodigde ze uit. Ze vond
dat er nog zooveel schoorsteenvegers in
het dorp waren geweest. Even later ver
scheen er 'n vijfde en ook een zesde. Ook
deze werden onthaald. Toen zag ze na het
vertrek van de vijfde en de zesde, zes jon
gens staan, die een andere jongen aan
kleedde en zwart maakten. Toen de zeven
de kwam schold ze hem uit voor leelijke
aap en gooide hem allerlei lieve woordjes
na. Maar tegenwoordig haalt ze toch nooit
meer een schoorsteenveger in haar huis.
VERTROUW OP MARIA,
door Marie Plasmeijer.
Vader liep al drie weken zonder werk,
en nog had hij niets. Elke morgen ging hij
weer uit om werk, maar het was elke
avond als hij thuis kwam tevergeefs ge
weest. En zachtjesaan kwam er armoe in
het huisgezin. Er waren drie kinderen:
Mientje, Leo en Frits, die een brave op
voeding kregen, en moeder stuurde ze elke
morgen naar de H. Mis. Op een morgen
dat Mientje weer uit de H. Mis kwam,
plukte ze langs den veg mooie bloemen,
van blauwe vergeet-mij-nieijes en made
lieven. Ze zocht net zoo lang totdat zij een
mooie ruiker bij elkaar had. Nu ging ze
gauw naar huis, en zette haar mooie ruiker
in een vaasje bij het Mariabeeld op het
kastje. Toen liep ze naar moeder en
zei: „Moeder laten wij nu voor het beeld
van Maria drie Weesgegroetjes tot Maria
bidden, dat vader maar weer gauw werk
mag krijgen. Dat vond moeder goed en
samen baden zij eerbiedig. Nu zei Mientje,
Moeder mogen Leo en Frits het samen nu
ook doen, dat geven er weèr zes Weesge
groetjes meer. Het was nu zeven uur en
bedtijd voor de kinderen. Toen de kinderen
te ruste lagen, kwam intusschen vader
thuis. Moeder wachtte hem vol spanning.
Daar ging de deur open en vader trad
binnen. Maar moeder kon wel aa-n vaders
gezicht zien, dat er niets was en dan zei
vader niet veel. Maar moeder gaf de hoop
nog niet- op en intusschen dat ze de klee-
ren der kinderen nakeek, bad zij tot Ma
ria. Voor het avondgebed vertelde moeder
aan vader wat Mientje gedaan had en
dezen avond het heel mooi en samen baden
zij ook nog drie Weesgegroetjes. Nu legde
zij zich ter rusten, maar toch niet zoo
moedeloos als andere avonden. Den vol
genden morgen leende zij de courant van
buurvrouw, en die kregen zij altijd. Vader
keek hem eens gauw door en wat zag hij
een advertentie:
GEVRAAGD
Een man in wijn- en likeurhandel. Hier tê
bevragen: S. v. Straten en Zn.
Ga daar naar toe, bevestigde moeder en
vader was direct besloten.
Gauw kleedde hij zich aan en ging er
op uit. Geen uurtje later en hij was al
weerom met een stralend gezicht. Hij had
het werk gekregen en kon diezelfde dag
nog beginnen. En het mooiste was dat er
al vier mannen voor vader geweest waren,
maar geen van allen had het werk gekre
gen. Nu zagen vader en moeder toch dat
Maria zoo zichtbaar geholpen had, en
daar zou vader dankbaar voor wezen. Het
eerste weekgeld wat vader ontving, kocht
hij een mooie kaars van om voor het beeld
van Maria te laten branden uit dankbaar
heid. En vader mocht het werk houden, en
voortaan is dat huisgezin een trouwe ver
eerder van Maria geworden.
(Voor de Kleintjes).
LIENTJES VERJAARDAG
door Jo v. d. Klugt.
Lientje zou over een paar dagen jarig
zijn. Ze zou al 10 jaar worden. Wat vond
ze dat fijn! Eiken avond op bed lag ze uit
te tellen, hoeveel dagen of het nog zou
duren. En wat zou ze allemaal wel krij
gen? Op haar verlanglijstje had ze ge
vraagd: een bal, een springtouw, een
school-étui, en ook een klein poedelhondje
Dat andere gaf ze niet veel om, als ze
maar een hondje kreeg. Dag en nacht prak-
kezeerde ze hoe ze dat hondje noemen zou.
Eindelijk wist ze liet, ze zou het Pukkie
noemen. Eindelijk kwam haar verjaardag,
's Morgens was ze al vroeg wakker maar
opstaan mocht ze nog niet want het was
pas half zes.
Onderhand lag ze te denken of ze alles
wel krijgen zou. Ha, daar sloeg de klok
halfzeven. Ze stapte vlug uit bed, kleedde
zich gauw aan waschte en kamde zich en
ging, een, twep, drie naar beneden. Daar
werd ze door allen gefeliciteerd. Toen zei
Moeder: „Nu eerst naar de kerk." De kin
deren gehoorzaamden. Toen ze thuis kwa
men stond de ontbijttafel al gedekt. Eerst
kreeg ze de cadeautjes. Van haar broertje
een bal en van Nellie een schoolétui en
van Jansje, het dienstmeisje, een spring
touw. Nu het voornaamste nog-van Vader
en Moeder kreeg ze een lief poedelhondje.
Het lag in een mooi klein mandje. Wat was
ze blij!
Na het eten, moesten ze gauw naar
school. Het was gelukkig Woensdag dus
hadden ze 's middags vrij. Dan mocht ze
haar vriendinnetjes halen. Blij ging ze naar
school. Al haar cadeautjes mocht ze aan
de zusters en haar vriendinnetjes laten zien
behalve het hondje natuurlijk. In school
was ze wel een beetje verstrooid, maar de
zuster zag vandaag wel dat door de vin
gers. Toen Lientje thuis kwam had moe
der voor een heerlijk maal gezorgd. Na
het eten kwamen haar ooms en tantes,
die brachten ook nog wat voor haar mee.
Dat beloofde een fijne middag te worden.
Daar ging de bel. Dat zouden haar vrien
dinnetjes zijn! Gauw ging ze open doen?
Dadelijk gingen ze in den tuin spelen.
Pukkie was natuurlijk ook van de partij.
Eerst gingen ze krijgertje spelen. Hij was
direct bij de kinderen gewend. Zoo gauw
de kinderen riepen: „Pukkie, Pukkie,
kom", was hij er zoo bij. Daar .hoorden ze
Moeder roepen. Ze gincen gauw naar bin
nen. Moeder tracteerde op taartjes en limo
nade. Toen gingen ze nog een poosje in
den tuin spelen. Wat ging dien middag
vlug voorbij. Het begon al te schemeren.
Ze moesten gauw eten. Ze kregen kadetjes
en krentenbroodjes met chocolademe'k. Na
het eten mocht Lientje ze naar huis bren-
cen. Ze kwamen niet uitgepraat over die
fijne middag en Lientje was maar wat in
haar schik met haar hondje.
Ze verzorgde het goed en als het nu nog
leeft zal het wel groot zijn. En is het
dood, dan zal iedereen het danig mis
sen, dab weet ik zeker.