V OOR ■flHDEREH ZATERDAG 25 JULI 1931 limÏÏMÏÏiïïi nu 11 ii i mi t uil li iiiiii iiiiii lumiii iTTTïiïïTm t ui DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 ailllllllllllll!lll!lllllllllllllllll|IIII|l!llll|||||||tl|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||HI||||||||UI||ï= CORRESPONDENTIE. Voor onze gewone correspondentie is vandaag geen plaats. Trouwens het beantwoorden der brieven die bij dezen wedstrijd zijn binnengekomen, geschiedt pas na den uitslag. Wat de wedstrijd, betreft, daarover kan ik alleen zeggen, dat ik tevreden ben, al had ik nog meer deelnemers verwacht, te meer daar de prijzen voor dezen keer, zoo buitengewoon mooi waren. Maar. des te groot-er is dan ook de kans mijner trou we medewerkers; van hen, die geregeld van de partij zijn en dus ook in de eerste plaats aanspraak mogen maken op een prijs. De volgende week ben ik met de lijsten klaar. Dan is geloot en heeft „Fortuna" wederom de gelukkigen aangewezen. Dan is ook bepaald, welke stukken en verzen in den loop der eerstvolgende weken opge nomen zullen worden. Dus kunnen jullie de volgende week den uitslag tegemoet zien. Bij voorbaat mijn dank aan de ve len, die aan den strijd deelnamen. Met hand en groet voor u allen, Oom W i m. BUITENKINDJE door Kindje van buiten Met twinkelende blik, Oogjes blij glanzend En altijd vol schik! Kindje van buiten, Zoo vlug en zoo vrij, t 'n Vlindertje, dartel Zoo vroolijk en blij! Groei op als een bloempje Zoo edel en fijn; En blijf heel uw leven 'n Veldbloempje zijn! ZIEKE TED door De Teddybeer is snip verkouden Hij niest, hij hoest, en zucht en bromt! Ik laat hem stil maar boven blijven, En zal gauw den dokter schrijven, Of hij bepaald vandaag nog komt. Pop Mietje brengt dit briefje even Bij dokter Does, die hooge stoep Je hoeft alleen maar aan te bellen, Dan moet je ook poulet bestellen, Beer heeft alleen maar trek in soep. Ben jij daar Ted? Kwam je beneden? Zoo maar van bed. Dat is me wat! Daar huilt de baby! Zij wordt wakker. En is weer vast en zeker nat. Nu moet ik je haar luier afdoen Ik deed hem om je hals van nacht, Wat zie ik daar? Een plukje watten? 'k Begrijp nu hoe je kou kon vatten, Je hebt een gaatje in je vacht. GEHEIMZINNIG. door W. M. J. Simons. Gymn. „Immaculatae Conceptionis", Venray „Heinrich, Raymond en ik. De anderen zijn met de boot terug gegaan naar de Westquai. Hoe lang zullen ze ons nu met rust laten? Gelukkig, dat onze gangen zoo goed in orde waren hé, en dat we voor zorgsmaatregelen hadden genomen tegen een politieinval, anders waren we er lee- lijk bijgeweest. Ze hadden 't oogenblik van den aanval toch wel goed uitgekozen, vind je ook niet? Die kranten kletsen ook veel, maar weten niets. En zelf wist de politie niet-, dat haar opzet niet kwaad was. Tóch stommelingen hoor!". „Zeg, wat doen we vanavond?" „Rusten denk ik; er is niets aangekon digd. Dus ik verwacht geen bijzonderheid. Ik denk. dat ik stil thuisblijf en alles wat de journalisten over ons geschreven heb ben, eens nasnuffel." „Dan zal ik maar met m'n oude vriend op stap gaan. Die hoüd ik gemakkelijk voor den gek. Een mooie detective, dat moet ik zeggen. Maar waarom daarover aanmerkingen gemaakt? Het is in ons voor deel, dus. Als die Franschman, die le Grant, ook maar zoo is; daar vertrouwt de politie erg op!" Plotseling liep de mare door de stad, dat „de" moordenaar bekend was geworden. Het bleek werkelijk waarheid te zijn. Toen Schonburger een keer verhoord werd, verklaarde hij de moordenaar van de heeren Leinberger én Harder te kennen. Hij zei, dat het een Rus was, Iwan Petro- vesk geheeten. Een half jaar geleden, had hij hem leeren kennen. Nooit had Iwan iets van z'n afkomst-, z'n woonplaats of ambacht gezegd en toch had Sch. hem steeds een leuke kerel gevonden. Een week voor z'n verdwijning, waarheen wist hij niet, had Petrovesk over de bandietenben de gesproken, tenminste over haar daden, en tevens gezegd, dat hij zelf er lid van was. Na'zes dagen zei hij, omdat Sch. veel voor de bende gevoelde, dat hij een briefje aan de hoofdman van de bende had ge stuurd om te vragen of ook Sch. lid kon worden. Iwan had gezegd twee moorden te hebben bedreven, en hij wenschte zoo spoedig mogelijk te vertrekken. „Nooit heb ik hem meer gezien", zei Schonburger, „en ik kan dus niet zeggen, waar hij op het oogenblik is." Schonburger gaf het signalement van de Rus en onmiddellijk werd dit naar alle deelen van het land gestuurd. Nergens re sultaat. Toen ook naar het buitenland, re sultaat had men, maar niet het gewensch- te. Twee maanden geleden was Petrovesk bij een treinongeluk in de buurt van War schau verongeluktEen Pool, die het ongeluk overleefd had, verklaarde bij Pe trovesk in de ooupé gezeten te hebben. De laatste had gezegd, dat hij op weg was naar Smolensk, waar z'n familie woonde. Doch het toppunt van teleurstelling was wel, toen bekend was geworden, dat in Smolensk alle nazoekingen naar familie van den dader vruchteloos waren. Het liep de politie wel tegen in deze periode, want een paar dagen later werd er in 't dorpje, dat de nieuwe woonplaats van de bandie tenbende was, weer 'n afgrijselijke moord gepleegd, die terecht de groote veront waardiging van de eerzame ingezetenen bewerkte. Het lijk was op 'n zoo schanda lige wijze verminkt en .overdekt met diepe wonden, die 't bijna onmogelijk was, het te herkennen. Kon de onschuldig uitziende kamer van Wilhelm von Rhein getuige zijn van de toebereidselen van deze moord? 'n Wanhopige politie, 'n angstige bevol kingwilde er verbetering komen, dan moest men eerst geduldig wachten. (Wordt vervolgd). „ONTMASKERD" Een H. B. S.-er. I. D c Moord. De post, jongens! Nog wat bijzonders Harold? Geen een brief? Niets anders dan de avondbladen. Nou, zeg, hoor hem eens, niets bijzon ders zegt ie, net of er in de avondbladen niet wat bijzonders kan staan. Nou, alle gekheid op een stokje, jongens, bracht nu de oudste der drie mannen, die bovenge noemd gesprek voerden, kijk hier eens! Het volgende oogenblik stak over iederen schouder een hoofd, en alle drie keken verbaasd in de open courant. Wel, goeie hemel, dat is nu voor de zooveelste maal dat er van die misdaden gebeuren, waarvan men geen taal of teeken ontdekken kan. Ik zal het hier even laten hooren „G eheimzinnige moor d." Vanmiddag heeft weer een van de in den laats ten tijd dikwijls voorgevallen mis daden plaats gegrepen. Toen vanmiddag omstreeks drie uur in den namiddag mevr. Henderson huiswaarts keerde van haar winkeltocht en uit wilde stappen, werd zij door haar eigen chauffeur aangegrepen, en ontroofd van haar paarlen halssnoer. Wij kunnen dit feit vaststellen, voordat de chauffeur met name Charles Hellendal plot seling spoorloos is verdwenen. Door lichamelijk onderzoek is komen vast to staan, dat de slag tegen de slapen vol bracht is met de kolf van een revolver. Aan den naam Henderson zal men echter weinig hebben, daar dit vast en zeker een valsche naam is. De kleeding van den chauffeur is als volgt: Lieht-geel chauffeurspak van dunne En- gelsohe stof met rijbroek. Bruine rijschoe- nen, met zig-zag-knooping. Hij draagt als hoofddeksel een chauffeurspet van even eens lichtgele stof. Draagt donkeren bril. Licht blond kneveltje. Litteeken van bij zondere grootte op den linkerwang. Mist tevens den rechter middelvinger. Lang een Meter vijf en tachtig. Gezet persoon. Bovengenoemde dame is kort na de moord overleden. Wij hopen morgen meer te kunnen melden. Moord op de vrouw van den millionnair Henderson. Vanmiddag omstreeks twee uur ging bo vengenoemde dames volgens haar gewoon te winkelen. Toen zij daarvan terugkeerde, was het ongeveer drie uur. Zij liet zich naar haar huis rijden, hetwelk ligt in Fifth Avenue. De chauffeur reed de poort in, vervolgens achter het huis. Daarna hield hij stil, sprong uit den wagen en liet bovengenoemde da me uit. Doch nauwelijks was zij uitgestapt, of zij kreeg een slag tegen de rechterslaap, bij lichamelijk onderzoek is gebleken dat dit met een kolf van een revolver ts ge beurd. Het moet een geweldig harde slag zijn geweest, daar zij reeds een kwartier later aan de bekomen verwondingen is overleden. Hij heft zoo gauw zij viel haar beroofd van haar paarlen halssnoer, dat een waarde heeft van meer dan tweehon derd duizend dollar. Daarna is hij plotseling spoorloos verdwenen, zonder dat men ook maar iets van hem kon ontdekken. (Wordt vervolgd). DE MUIZENJACHT door Plonia van Haarlem. Er waren eens twee kabouters, Pim en Pom. Eens waren ze aan het wandelen, ze waren al een uur op weg, toen ze ineens voor een groot kasteel stonden. Wie zou daar wonen, dachten ze. Daar kwam 'n Eekhoorntje aangewan deld. Pim vroeg aan haar: „weet u niet wie hier woont?" „Ja," antwoordde het Eekhoorntje, „hier woont de reus". „O, dank u wel", zei Pim en samen spoedden ze zich naar de poort. Ze begonnen dadelijk aan de bel te trek ken. Even later werd er door de reus zelf open gedaan. De kabouters vielen van schrik achterover. De Reus lachte en nam de twee ver schrikte kabouters mee naar binnen. Weldra hoorden ze van de reus dat hij geplaagd werd door een groote menigte muizen. De reus vroeg aan de kabouters of zij daar geen raad op wisten. De kabouters dachten even na en zeiden toen: „Ja mijnheer de reus, maak, dat u vanavond een groote bal gehakt en een groote ton met water klaar hebt. Dat kan gebeuren sprak de reus. En onmiddellijk gaf hij de knechten be vel het gehakt en de ton klaar te maken. Toen dit gebeurd was, begaf de reus zich te ruste. Pim en Pom echter bleven op. Ze namen een stek die ze door de bal gehakt staken. Deze legden ze op den ton. Nu bonden ze er een touw aan, zoodat hij kon draaien, ook gingen ze alle deuren open zetten en daarna verborgen ze zich achter de ton. Even later kwamen er al een paar aantippelen. Dadelijk klom er al een tegen de ton op en bereikte weldra den rand. Maar nu was hij er nog niet. Daarna sprong hij op het stokje dat eoh- ter begon te draaien. Hét muisje kon zich niet meer vasthou den en met een plons' viel het in het water. De geur van het gehakt had zich door het geheele kasteel verbreid en uit alle hoeken en gaten kwamen de muizen te voorschijn. Allen wilden van de fijne gehakt smullen maar ze moesten het allen met den dood bekoopen. 's Morgens, toen de reus opstond, was er geen enkele muis meer in het kasteel te vinden. Als belooning kregen ze een gouden koetsje getrokken door vier witte konijnen en een tooverstafje. Of Pim en Pom ook blij waren! HONGER OP EEN VERKEERDE MANIER door Wim van Haarlem. Hans was een flinke jongen van 8 jaar en zat al in de 3e klasse. Op een middag kwam hij uit school en had flink trek. Blij dacht hij er aan, dat zijn moeder beloofd had pannekoeken te bakken. Vlug ging hij naar binnen, maar zijn moeder was niet in de kamer. Misschien was zijn moe der in de keuken, dat gebeurde wel eens meer. Doen moeder was ook niet in de keuken. „Even kijken wat we eten", dacht hij. Daar stond een pan met zuurkool. Juist kwam zijn moeder binnen. „Moe", zei hij, „ik lust geen zuurkool". „U had gisteren nog beloofd, pannckoeken te eten,", pruil de Hans. Morgen eten we pannekoek, want de kruidenier is nu nog niet hier geweest", zei moe. Geef mij dan maar een boterham, moe", zei hij. Moe gaf hem een boterham. Moeder, krijg ik er als het u belieft een stukje worst op? „De worst is net op", zei moe. „Dan lus ik het ook niet", zei hij en stond op. Moeder zette zijn bordje weg en Hans ging zonder eten weer naar school. Onderweg vroeg zijn nieuwsgierig vriendje: Wat hebben jullie vandaag gege ten, wij hebben fijn zuurkool gegeten. Loop heen, snauwde Hans en gaf hem een flinke opstopper. Hij wou« natuurlijk niet zeggen, dat hij niets gegeten had. Op pchool kreeg hij honger en dacht: Had ik maar wat zuurkool gegeten. Hij was wat onoplettend en dat merkte de meester. Opeens vroeg hij aan Hans: wat voor kool verbouwd men daar, Hans? Hans antwoordde: „e..e..e.. zuur. .kool mijnheer." De heele klas lachte hartelijk, maar meester was boos. Hij zei: Waar zijn je gedachten vanmiddag, je blijft om 4 uur maar hier. Hans kon wel huilen. Gelukkig hoefde hij niet lang te blijven en vliegensvlug liep hij naar huis. Hij vroeg aan zijn moeder: Moe, krijg ik wat zuurkool? Maar er was dien middag niets overgebleven. „Krijg ik dan een boterham" vroeg hij. Die kreeg hij en weldra was zijn bordje WAT JANTJE VROEG door Jannie v. d. Bosch. Jantje mocht aan moe iets vragen, Wil je weten wat hij vroeg, Jantje vroeg een bokkewagen, Moeder had geen geld genoeg. Jantje vroeg een hobbelpaardje Moeder zei, wat rare vraag, Jantje vroeg een suikertaartje Moeder zei: je snoept te graag. Jantje wou een fietsje hebben, Moeder zei: 't is veel te duur. Jantje dacht ze wil mij plagen, Moeder lachte, Jan keek zuur. HET VERHAAL VAN DEN COWBOY Oorspronkelijke Far-West-verte||ing door Cadier. I. Spookachtig deed de zon de reeds in duisternis gehulde rotsheuvels van de Red- mountain-vallei tegen de paarsig gekleurde hemel afsteken. De avondwind bracht wel dadige verkoeling, wijl den ganschen dag de zon met verzengenden gloed boven de prairie had verwijld. Rond de paardenstallen van de in scha- duwgehulde Betty-rancer lagen de cowboys op het veld uitgestrekt om, na. de ver moeienissen van den dag, in de koele avond kalmte rust en kracht te vinden. Het verhaal dat door Jack King nu al zeker wel voor de tiende maal was ver teld, maar nu in het bijzonder voor Richard Barry, een stevigen cowboy, door den eige naar van de ranch vandaag in dienst ge nomen, was ten einde. „Wel", nam Richard het woord, „ik kan jullie een soortgelijke gebeurtenis verha len; voor het grootste gedeelte weliswaar een beetje anders en tevens met bloedi- gen afloop. Bij het uitbreken van den wereldoorlog trokken mijn vriend en ik naar Frankrijk waar wij ons bij het fransche leger aan sloten dat België hulp ging bieden. We waren even in de twintig, beiden weezen en hadden niets anders te verlie zen dan het leven, dat bij ons niet hoog meer in tel was. Zoo wordt men als dege nen, die ons dierbaar zijn, allen door den dood zijn ontnomen. Op het slagveld, waar de eene slach ting na de andere onder onschuldige men- schen plaats vindt, leer je het leven eerst ten volle waardeeren. Je vervloekt den oorlog en hunkert naar het oogenblik dat je weer vrij kan zijn, desnoods verminkt, maar weg van al die gruwelijke ellende, weg van die moorde naarszooi. We hebben den oorlog mogen overleven en keerden ongedeerd naar Amerika te rug. Op de Mary-James-farm vonden we werk als oowboy's. We hadden het er best naar onzen zin, mijn vriend beviel het daar nog beter dan mij. De oorzaak was dat de farmbezitter een twintigjarige dochter had die diepen indruk op mijn vriend had gemaakt. Er stond een hechten vriendschap tusschen beiden tot ongenoegen van den veel ouderen, maar ongetrouwden opzich ter die hiervan niets liet blijken. Op zekeren dag reden we, vergezeld van den farmopziohter langs den rand van de prairie, toen we, een ravijn passeerend, een wild paard zagen grazen. Edeler, vol maakter van bouw dan dit dier is niet denkbaar. In één woord: een prachtbeest. Jullie begrijpen natuurlijk dat die hengst door ons gevangen moest worden. Een lastig en gevaarlijk karwei werd het. Toen het dier ons bemerkt had, maak te het een geweldigen luchtsprong en draafde als bezeten in het rond. Geleide lijk brachten we het dier in het nauw en toen we het dicht genoeg genaderd waren, wierpen we onze lasso's, maar het beest was zoo geraffineerd sohrander, dat succes uitbleef. (Wordt vervolgd). EEN VACANTIEREIS VAN FRITS door Nico Heemskerk. Wat duurde het toch lang voor het va- cantie was. Vooral voor Frits. Frits mocht naar oom en tante. Die oom woonde in Utrecht, het was 'n aardige man. Met va der stapte hij naar het perron. Daar kwam de trein al aan gestoven. Hij kocht een kaartje en stapte de trein in. Hij z>vaaide met zijn pet, en riep toen: „dag vader!" Daar ging de trein. Alles vloog voorbij, hui zen, boomen, palen, alles. Voor ie 't wist was hij al bij Utrecht. Kijk daar stond oom ook al! H-ij liep naar oom toe. Ha, Frits, ben jij daar jongen? Hij gaf oom een hand. Wel! wel, wat ben jij een flinke jongen, alleen al in den treinDaar kwamen ze op een groote brug. Als ze die over waren moesten ze nog twee straatjes door. En dan waren ze er al! Kijk daar stond tante al in de deur op hem te wachten. Oom ver telde nog een poosje en toen was de tafel al gedekt met de heerlijke soep. Wat smaakte die heerlijk! Toen ging hij met oom mee naar den schuur. En wat zag hij toen een lief klein hondje. O het was toch zoo lief! Een grijze kleur had het. Nu zullen we met het hondje naar huis gaan. Daar waren ze weer bij tante. Kijk eens tante wat een lief hondje. „Poot", zei Frits en het hondje deed het. Nu mocht Frits het aan een kettingje doen. En toen ging hij met oom mee, maar een eindje buiten de stad. Tussohenbeide blafte het eens. Toen gingen ze weer naar huis. Frits mocht er nog wel een heele week blijven. Hij had het hondje een kunstje geleerd.'En o, wat had hij het graag meegenomen naar huis! Maar oom en tante wilden het vol strekt niet missen. En tante beloofde hem dat hij het volgende jaar weer mocht ko men. Dat vond hij heerlijk! Toen bracht oom hem naar het station. En nu oom tot het volgende jaar dan, kun je vast weer op me rekenenZoolang hij oom nog kon zien zwaaide hij met zijn pet. Frits zat toen weer als een groot mensch heel alleen in den trein. En o, wat was hij blij toén hij vader en moeder allebei weer terug zag. En moeder was weer blij, toen zij haar jon gen weer zag. En o, het was toch zoo stil in huis geweest de laatste dagen. En Frits vertelde alles, wat hij gezien had, en nog dagen erna kwam de reis weer in zijn gedachten en begon hij weer te vertellen van alles, wat hij gezien en genoten had. TWEE VRIENDEN door Cor van Diest Boer Jansen, die op een groote boerde rij woont, mag zich ook nog verheugen in het bezit van een uitgestrekte boomgaard, waarin de heerlijkste vruchten groeien. Pruimen, zoo groot als eierende heerlijk ste soorten appelen, waaronder ook die glimmend roode, alsof ze een extra wrijf- beurt gehad hebben; de meest uitgelezen soorten peren, enfin, teveel om op te noe men. Daar deze boomgaard aan den groo- ten straatweg gelegen is, spreek het van zelf dat de jongens, op weg naa-r school of teiug naar huis er nooit voorbij kunnen gaan zonder eens echt te verlangen even in den boom te klimmen. En voor een flin ke jongen zou dat heusch niet moeilijk zijn, ware het niet dat boer Jansen er een waakhond op na hield, zooals er geen twee de gevonden wordt. Groot en klein, ieder een houdt zich voor dat lieve diertje op een eerbiedige afstand; en zoo hadden de peren, appelen en pruimen dan ook alle bekoorlijkheid voor de bengels, maar het bleef maar bij kijken, en.watertanden. Nu waren er ook steeds twee vrienden, Jan en Kees, die in het heele dorp de on afscheidelijke genoemd werden. Echte leu ke, stevige jongens, die ervan hielden om leuke kwajongensstreken uit te halen. Ze hadden al verschillende keeren de één of andere boodschap gedaan voor den boer, maar deze had hun nog nooit een lekkernij uit zijn tuin gegeven. De boer was erg gie rig, en dit was zijn eenig, maar dan ook groot gebrek. Op zekeren dag was de boer naar een naburige stad en de jongens wisten dat hij dan niet vóór den avond terug zou zijn. Ja, zegt Kees tegen Jan, de boer is uit en de peren staan zóó mooi, wat zou je er van zeggen, als we eens een paar peren gingen plukkenwe krijgen toch nooit eens wat van hem! Ja, zegt Jan, maar dat mag toch niet, dat is toch niet eerlijk! Enfin, na eenig praten besloten ze dan een paar peren te gaan plukken. Het was Woensdag en 's middags na den eten gingen ze al gauw op stap; aan de boerderij aangeko men, gingen ze eerst kijken, of de hond wel aan de ketting las en na zich daarvan overtuigd te hebben, klauterde Jan, die het best klimmen kon, vlug in den boom; Kees zou de wacht houden. Juist was Jan in den boom, toen, o schrik, de hond op hun afkwam; die toen hij onraad hoorde, losgebroken was. Kees zette het op een loopen, maar de hond was hem te vlug af en beet hem in de broek. Jan, die onder- tusschen weer op den beganen grond was aangeland, nam de vlucht langs een ander pad, en kwam er beter af. Maar toch wa gen ze het niet meer om bij boer Jansen peren te gaan plukken. AAN HET STRAND door Johny v. d. Bosch. 't Was druk in het huis van Doelestein. Geen wonder ook. Ze zouden vandaag naar het strand gaan. Een grooten koffer stond al klaar. Daar zat van alles in. Koek en snoepjes en nog veel meer. En er zat ook nog een flesch limonade in. Dat lustte ze allemaal zoo graag. Elsje, zei Moeder, ga jij even de emmertjes en de schopjes ha len. En brengt Wim z'n bootje ook maar mee. Elsje kwam even daarna weer bin nen en zette alles op een stoel. Kinderen, nu gauw aankleeden want het is al tien uur en de bus rijdt om half elf weg. Toen ze klaar waren, namen ze de em mertjes en de schopjes mee aan den arm. Gauw gingen ze in de bus. Van de bus in de tram. Eindelijk kwamen ze bij Scheye- ningen aan. Er waren nog meer menschen die naar het strand gingen. Ze kwamen bij een ijsco-wagen. Moe vroeg Wim? Mag ik een ijsco koopen?" Ja, Wim, koopt er voor ieder maar een. Eindelijk hadden ze een mooi plekje uitgezocht waar ze gezellig een poosje met elkaar gingen zitten. Wim en Frans gingen al gauw kuilen in het zand graven, Els vroeg aan moe of ze een poosje mocht gaan baden, met Corrie en Sjaantje? Ja Elsje, ga maar een poos je. Maar goed oppassen, dat jullie bij elkaar blijven? Ja, Moe, dat zal ik doen, zei Elsje. Ze hadden een poosje gebaad. Toen merkte Elsje dat Sjaantje weg was. Ze gingen gauw naar moe toe. Maar daar was Sjaantje ook niet. Wat schrok Moe hevig, toen ze zag dat Sjaantje er niet bij was. Ze gingen allemaal aan 't zoeken. Eindelijk kwamen ze bij een tent waar kin deren gebracht werden, die verdwaald wa ren. Moe ging er binnen. En ja, daar zat Sjaantje op een bank te huilen. De juf frouw zei, dat de politie ze gebracht had. Ze liep te huilen, omdat ze Moe niet meer kon vinden. Ze gingen gauw naar het plekje terug om eerst wat te eten en te drinken, want de jongens kregen al knap honger. Toen ze lekker gegeten en ge dronken hadden, gingen Elsje en Annie en de jongens nog even pootjebaden. Sjaan tje niet, die was te veel geschrokken. Ein delijk werd het tijd om naar huis toe te gaan. Toen ze thuis waren gingen ze gauw naar bed want ze waren erg vermoeid. Den volgenden morgen hadden ze veel te ver tellen op school.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8