V
OOR
■flHDEREH
ZATERDAG 25 JULI 1931
limÏÏMÏÏiïïi nu 11 ii i mi t uil li iiiiii iiiiii lumiii iTTTïiïïTm t ui
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
ailllllllllllll!lll!lllllllllllllllll|IIII|l!llll|||||||tl|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||HI||||||||UI||ï=
CORRESPONDENTIE.
Voor onze gewone correspondentie is
vandaag geen plaats.
Trouwens het beantwoorden der brieven
die bij dezen wedstrijd zijn binnengekomen,
geschiedt pas na den uitslag.
Wat de wedstrijd, betreft, daarover kan
ik alleen zeggen, dat ik tevreden ben, al
had ik nog meer deelnemers verwacht, te
meer daar de prijzen voor dezen keer, zoo
buitengewoon mooi waren. Maar. des
te groot-er is dan ook de kans mijner trou
we medewerkers; van hen, die geregeld
van de partij zijn en dus ook in de eerste
plaats aanspraak mogen maken op een
prijs.
De volgende week ben ik met de lijsten
klaar. Dan is geloot en heeft „Fortuna"
wederom de gelukkigen aangewezen. Dan
is ook bepaald, welke stukken en verzen
in den loop der eerstvolgende weken opge
nomen zullen worden. Dus kunnen jullie
de volgende week den uitslag tegemoet
zien. Bij voorbaat mijn dank aan de ve
len, die aan den strijd deelnamen.
Met hand en groet voor u allen,
Oom W i m.
BUITENKINDJE
door
Kindje van buiten
Met twinkelende blik,
Oogjes blij glanzend
En altijd vol schik!
Kindje van buiten,
Zoo vlug en zoo vrij, t
'n Vlindertje, dartel
Zoo vroolijk en blij!
Groei op als een bloempje
Zoo edel en fijn;
En blijf heel uw leven
'n Veldbloempje zijn!
ZIEKE TED
door
De Teddybeer is snip verkouden
Hij niest, hij hoest, en zucht en bromt!
Ik laat hem stil maar boven blijven,
En zal gauw den dokter schrijven,
Of hij bepaald vandaag nog komt.
Pop Mietje brengt dit briefje even
Bij dokter Does, die hooge stoep
Je hoeft alleen maar aan te bellen,
Dan moet je ook poulet bestellen,
Beer heeft alleen maar trek in soep.
Ben jij daar Ted? Kwam je beneden?
Zoo maar van bed. Dat is me wat!
Daar huilt de baby! Zij wordt wakker.
En is weer vast en zeker nat.
Nu moet ik je haar luier afdoen
Ik deed hem om je hals van nacht,
Wat zie ik daar? Een plukje watten?
'k Begrijp nu hoe je kou kon vatten,
Je hebt een gaatje in je vacht.
GEHEIMZINNIG.
door W. M. J. Simons.
Gymn. „Immaculatae Conceptionis", Venray
„Heinrich, Raymond en ik. De anderen
zijn met de boot terug gegaan naar de
Westquai. Hoe lang zullen ze ons nu met
rust laten? Gelukkig, dat onze gangen
zoo goed in orde waren hé, en dat we voor
zorgsmaatregelen hadden genomen tegen
een politieinval, anders waren we er lee-
lijk bijgeweest. Ze hadden 't oogenblik van
den aanval toch wel goed uitgekozen, vind
je ook niet? Die kranten kletsen ook veel,
maar weten niets. En zelf wist de politie
niet-, dat haar opzet niet kwaad was. Tóch
stommelingen hoor!".
„Zeg, wat doen we vanavond?"
„Rusten denk ik; er is niets aangekon
digd. Dus ik verwacht geen bijzonderheid.
Ik denk. dat ik stil thuisblijf en alles wat
de journalisten over ons geschreven heb
ben, eens nasnuffel."
„Dan zal ik maar met m'n oude vriend
op stap gaan. Die hoüd ik gemakkelijk
voor den gek. Een mooie detective, dat
moet ik zeggen. Maar waarom daarover
aanmerkingen gemaakt? Het is in ons voor
deel, dus. Als die Franschman, die le
Grant, ook maar zoo is; daar vertrouwt de
politie erg op!"
Plotseling liep de mare door de stad, dat
„de" moordenaar bekend was geworden.
Het bleek werkelijk waarheid te zijn.
Toen Schonburger een keer verhoord
werd, verklaarde hij de moordenaar van de
heeren Leinberger én Harder te kennen.
Hij zei, dat het een Rus was, Iwan Petro-
vesk geheeten. Een half jaar geleden, had
hij hem leeren kennen. Nooit had Iwan
iets van z'n afkomst-, z'n woonplaats of
ambacht gezegd en toch had Sch. hem
steeds een leuke kerel gevonden. Een week
voor z'n verdwijning, waarheen wist hij
niet, had Petrovesk over de bandietenben
de gesproken, tenminste over haar daden,
en tevens gezegd, dat hij zelf er lid van
was. Na'zes dagen zei hij, omdat Sch. veel
voor de bende gevoelde, dat hij een briefje
aan de hoofdman van de bende had ge
stuurd om te vragen of ook Sch. lid kon
worden. Iwan had gezegd twee moorden
te hebben bedreven, en hij wenschte zoo
spoedig mogelijk te vertrekken. „Nooit heb
ik hem meer gezien", zei Schonburger, „en
ik kan dus niet zeggen, waar hij op het
oogenblik is."
Schonburger gaf het signalement van
de Rus en onmiddellijk werd dit naar alle
deelen van het land gestuurd. Nergens re
sultaat. Toen ook naar het buitenland, re
sultaat had men, maar niet het gewensch-
te. Twee maanden geleden was Petrovesk
bij een treinongeluk in de buurt van War
schau verongeluktEen Pool, die het
ongeluk overleefd had, verklaarde bij Pe
trovesk in de ooupé gezeten te hebben. De
laatste had gezegd, dat hij op weg was
naar Smolensk, waar z'n familie woonde.
Doch het toppunt van teleurstelling was
wel, toen bekend was geworden, dat in
Smolensk alle nazoekingen naar familie
van den dader vruchteloos waren. Het liep
de politie wel tegen in deze periode, want
een paar dagen later werd er in 't dorpje,
dat de nieuwe woonplaats van de bandie
tenbende was, weer 'n afgrijselijke moord
gepleegd, die terecht de groote veront
waardiging van de eerzame ingezetenen
bewerkte. Het lijk was op 'n zoo schanda
lige wijze verminkt en .overdekt met diepe
wonden, die 't bijna onmogelijk was, het te
herkennen.
Kon de onschuldig uitziende kamer van
Wilhelm von Rhein getuige zijn van de
toebereidselen van deze moord?
'n Wanhopige politie, 'n angstige bevol
kingwilde er verbetering komen, dan
moest men eerst geduldig wachten.
(Wordt vervolgd).
„ONTMASKERD"
Een H. B. S.-er.
I.
D c Moord.
De post, jongens!
Nog wat bijzonders Harold? Geen
een brief?
Niets anders dan de avondbladen.
Nou, zeg, hoor hem eens, niets bijzon
ders zegt ie, net of er in de avondbladen
niet wat bijzonders kan staan. Nou, alle
gekheid op een stokje, jongens, bracht nu
de oudste der drie mannen, die bovenge
noemd gesprek voerden, kijk hier eens!
Het volgende oogenblik stak over iederen
schouder een hoofd, en alle drie keken
verbaasd in de open courant.
Wel, goeie hemel, dat is nu voor de
zooveelste maal dat er van die misdaden
gebeuren, waarvan men geen taal of teeken
ontdekken kan. Ik zal het hier even laten
hooren
„G eheimzinnige moor d."
Vanmiddag heeft weer een van de in
den laats ten tijd dikwijls voorgevallen mis
daden plaats gegrepen. Toen vanmiddag
omstreeks drie uur in den namiddag mevr.
Henderson huiswaarts keerde van haar
winkeltocht en uit wilde stappen, werd zij
door haar eigen chauffeur aangegrepen, en
ontroofd van haar paarlen halssnoer. Wij
kunnen dit feit vaststellen, voordat de
chauffeur met name Charles Hellendal plot
seling spoorloos is verdwenen. Door
lichamelijk onderzoek is komen vast to
staan, dat de slag tegen de slapen vol
bracht is met de kolf van een revolver.
Aan den naam Henderson zal men echter
weinig hebben, daar dit vast en zeker een
valsche naam is. De kleeding van den
chauffeur is als volgt:
Lieht-geel chauffeurspak van dunne En-
gelsohe stof met rijbroek. Bruine rijschoe-
nen, met zig-zag-knooping. Hij draagt als
hoofddeksel een chauffeurspet van even
eens lichtgele stof. Draagt donkeren bril.
Licht blond kneveltje. Litteeken van bij
zondere grootte op den linkerwang. Mist
tevens den rechter middelvinger. Lang een
Meter vijf en tachtig. Gezet persoon.
Bovengenoemde dame is kort na de
moord overleden. Wij hopen morgen meer
te kunnen melden.
Moord op de vrouw van
den millionnair Henderson.
Vanmiddag omstreeks twee uur ging bo
vengenoemde dames volgens haar gewoon
te winkelen.
Toen zij daarvan terugkeerde, was het
ongeveer drie uur. Zij liet zich naar haar
huis rijden, hetwelk ligt in Fifth Avenue.
De chauffeur reed de poort in, vervolgens
achter het huis. Daarna hield hij stil, sprong
uit den wagen en liet bovengenoemde da
me uit. Doch nauwelijks was zij uitgestapt,
of zij kreeg een slag tegen de rechterslaap,
bij lichamelijk onderzoek is gebleken dat
dit met een kolf van een revolver ts ge
beurd. Het moet een geweldig harde slag
zijn geweest, daar zij reeds een kwartier
later aan de bekomen verwondingen is
overleden. Hij heft zoo gauw zij viel haar
beroofd van haar paarlen halssnoer, dat
een waarde heeft van meer dan tweehon
derd duizend dollar. Daarna is hij plotseling
spoorloos verdwenen, zonder dat men ook
maar iets van hem kon ontdekken.
(Wordt vervolgd).
DE MUIZENJACHT
door Plonia van Haarlem.
Er waren eens twee kabouters, Pim en
Pom. Eens waren ze aan het wandelen, ze
waren al een uur op weg, toen ze ineens
voor een groot kasteel stonden.
Wie zou daar wonen, dachten ze.
Daar kwam 'n Eekhoorntje aangewan
deld. Pim vroeg aan haar: „weet u niet
wie hier woont?"
„Ja," antwoordde het Eekhoorntje, „hier
woont de reus".
„O, dank u wel", zei Pim en samen
spoedden ze zich naar de poort.
Ze begonnen dadelijk aan de bel te trek
ken. Even later werd er door de reus zelf
open gedaan. De kabouters vielen van
schrik achterover.
De Reus lachte en nam de twee ver
schrikte kabouters mee naar binnen.
Weldra hoorden ze van de reus dat hij
geplaagd werd door een groote menigte
muizen.
De reus vroeg aan de kabouters of zij
daar geen raad op wisten.
De kabouters dachten even na en zeiden
toen: „Ja mijnheer de reus, maak, dat u
vanavond een groote bal gehakt en een
groote ton met water klaar hebt.
Dat kan gebeuren sprak de reus.
En onmiddellijk gaf hij de knechten be
vel het gehakt en de ton klaar te maken.
Toen dit gebeurd was, begaf de reus zich
te ruste. Pim en Pom echter bleven op.
Ze namen een stek die ze door de bal
gehakt staken.
Deze legden ze op den ton.
Nu bonden ze er een touw aan, zoodat
hij kon draaien, ook gingen ze alle deuren
open zetten en daarna verborgen ze zich
achter de ton. Even later kwamen er al
een paar aantippelen. Dadelijk klom er al
een tegen de ton op en bereikte weldra
den rand.
Maar nu was hij er nog niet.
Daarna sprong hij op het stokje dat eoh-
ter begon te draaien.
Hét muisje kon zich niet meer vasthou
den en met een plons' viel het in het water.
De geur van het gehakt had zich door
het geheele kasteel verbreid en uit alle
hoeken en gaten kwamen de muizen te
voorschijn.
Allen wilden van de fijne gehakt smullen
maar ze moesten het allen met den dood
bekoopen.
's Morgens, toen de reus opstond, was
er geen enkele muis meer in het kasteel
te vinden. Als belooning kregen ze een
gouden koetsje getrokken door vier witte
konijnen en een tooverstafje.
Of Pim en Pom ook blij waren!
HONGER OP EEN VERKEERDE
MANIER
door Wim van Haarlem.
Hans was een flinke jongen van 8 jaar
en zat al in de 3e klasse.
Op een middag kwam hij uit school en
had flink trek.
Blij dacht hij er aan, dat zijn moeder
beloofd had pannekoeken te bakken. Vlug
ging hij naar binnen, maar zijn moeder was
niet in de kamer. Misschien was zijn moe
der in de keuken, dat gebeurde wel eens
meer. Doen moeder was ook niet in de
keuken.
„Even kijken wat we eten", dacht hij.
Daar stond een pan met zuurkool. Juist
kwam zijn moeder binnen. „Moe", zei hij,
„ik lust geen zuurkool". „U had gisteren
nog beloofd, pannckoeken te eten,", pruil
de Hans.
Morgen eten we pannekoek, want de
kruidenier is nu nog niet hier geweest", zei
moe. Geef mij dan maar een boterham,
moe", zei hij.
Moe gaf hem een boterham.
Moeder, krijg ik er als het u belieft een
stukje worst op?
„De worst is net op", zei moe.
„Dan lus ik het ook niet", zei hij en
stond op.
Moeder zette zijn bordje weg en Hans
ging zonder eten weer naar school.
Onderweg vroeg zijn nieuwsgierig
vriendje: Wat hebben jullie vandaag gege
ten, wij hebben fijn zuurkool gegeten.
Loop heen, snauwde Hans en gaf hem
een flinke opstopper.
Hij wou« natuurlijk niet zeggen, dat hij
niets gegeten had.
Op pchool kreeg hij honger en dacht:
Had ik maar wat zuurkool gegeten.
Hij was wat onoplettend en dat merkte
de meester. Opeens vroeg hij aan Hans:
wat voor kool verbouwd men daar, Hans?
Hans antwoordde: „e..e..e.. zuur. .kool
mijnheer."
De heele klas lachte hartelijk, maar
meester was boos. Hij zei: Waar zijn je
gedachten vanmiddag, je blijft om 4 uur
maar hier.
Hans kon wel huilen.
Gelukkig hoefde hij niet lang te blijven
en vliegensvlug liep hij naar huis.
Hij vroeg aan zijn moeder: Moe, krijg ik
wat zuurkool? Maar er was dien middag
niets overgebleven.
„Krijg ik dan een boterham" vroeg hij.
Die kreeg hij en weldra was zijn bordje
WAT JANTJE VROEG
door Jannie v. d. Bosch.
Jantje mocht aan moe iets vragen,
Wil je weten wat hij vroeg,
Jantje vroeg een bokkewagen,
Moeder had geen geld genoeg.
Jantje vroeg een hobbelpaardje
Moeder zei, wat rare vraag,
Jantje vroeg een suikertaartje
Moeder zei: je snoept te graag.
Jantje wou een fietsje hebben,
Moeder zei: 't is veel te duur.
Jantje dacht ze wil mij plagen,
Moeder lachte, Jan keek zuur.
HET VERHAAL VAN DEN COWBOY
Oorspronkelijke Far-West-verte||ing
door Cadier.
I.
Spookachtig deed de zon de reeds in
duisternis gehulde rotsheuvels van de Red-
mountain-vallei tegen de paarsig gekleurde
hemel afsteken. De avondwind bracht wel
dadige verkoeling, wijl den ganschen dag
de zon met verzengenden gloed boven de
prairie had verwijld.
Rond de paardenstallen van de in scha-
duwgehulde Betty-rancer lagen de cowboys
op het veld uitgestrekt om, na. de ver
moeienissen van den dag, in de koele avond
kalmte rust en kracht te vinden.
Het verhaal dat door Jack King nu al
zeker wel voor de tiende maal was ver
teld, maar nu in het bijzonder voor Richard
Barry, een stevigen cowboy, door den eige
naar van de ranch vandaag in dienst ge
nomen, was ten einde.
„Wel", nam Richard het woord, „ik kan
jullie een soortgelijke gebeurtenis verha
len; voor het grootste gedeelte weliswaar
een beetje anders en tevens met bloedi-
gen afloop.
Bij het uitbreken van den wereldoorlog
trokken mijn vriend en ik naar Frankrijk
waar wij ons bij het fransche leger aan
sloten dat België hulp ging bieden.
We waren even in de twintig, beiden
weezen en hadden niets anders te verlie
zen dan het leven, dat bij ons niet hoog
meer in tel was. Zoo wordt men als dege
nen, die ons dierbaar zijn, allen door den
dood zijn ontnomen.
Op het slagveld, waar de eene slach
ting na de andere onder onschuldige men-
schen plaats vindt, leer je het leven eerst
ten volle waardeeren.
Je vervloekt den oorlog en hunkert naar
het oogenblik dat je weer vrij kan zijn,
desnoods verminkt, maar weg van al die
gruwelijke ellende, weg van die moorde
naarszooi.
We hebben den oorlog mogen overleven
en keerden ongedeerd naar Amerika te
rug.
Op de Mary-James-farm vonden we
werk als oowboy's. We hadden het er best
naar onzen zin, mijn vriend beviel het daar
nog beter dan mij. De oorzaak was dat de
farmbezitter een twintigjarige dochter
had die diepen indruk op mijn vriend had
gemaakt. Er stond een hechten vriendschap
tusschen beiden tot ongenoegen van den
veel ouderen, maar ongetrouwden opzich
ter die hiervan niets liet blijken.
Op zekeren dag reden we, vergezeld van
den farmopziohter langs den rand van de
prairie, toen we, een ravijn passeerend, een
wild paard zagen grazen. Edeler, vol
maakter van bouw dan dit dier is niet
denkbaar. In één woord: een prachtbeest.
Jullie begrijpen natuurlijk dat die hengst
door ons gevangen moest worden.
Een lastig en gevaarlijk karwei werd
het. Toen het dier ons bemerkt had, maak
te het een geweldigen luchtsprong en
draafde als bezeten in het rond. Geleide
lijk brachten we het dier in het nauw en
toen we het dicht genoeg genaderd waren,
wierpen we onze lasso's, maar het beest
was zoo geraffineerd sohrander, dat succes
uitbleef.
(Wordt vervolgd).
EEN VACANTIEREIS VAN FRITS
door Nico Heemskerk.
Wat duurde het toch lang voor het va-
cantie was. Vooral voor Frits. Frits mocht
naar oom en tante. Die oom woonde in
Utrecht, het was 'n aardige man. Met va
der stapte hij naar het perron. Daar kwam
de trein al aan gestoven. Hij kocht een
kaartje en stapte de trein in. Hij z>vaaide
met zijn pet, en riep toen: „dag vader!"
Daar ging de trein. Alles vloog voorbij, hui
zen, boomen, palen, alles. Voor ie 't wist
was hij al bij Utrecht. Kijk daar stond oom
ook al! H-ij liep naar oom toe. Ha, Frits,
ben jij daar jongen? Hij gaf oom een hand.
Wel! wel, wat ben jij een flinke jongen,
alleen al in den treinDaar kwamen ze op
een groote brug. Als ze die over waren
moesten ze nog twee straatjes door. En
dan waren ze er al! Kijk daar stond tante
al in de deur op hem te wachten. Oom ver
telde nog een poosje en toen was de tafel
al gedekt met de heerlijke soep. Wat
smaakte die heerlijk! Toen ging hij met
oom mee naar den schuur. En wat zag hij
toen een lief klein hondje. O het was toch
zoo lief! Een grijze kleur had het. Nu
zullen we met het hondje naar huis gaan.
Daar waren ze weer bij tante. Kijk eens
tante wat een lief hondje. „Poot", zei
Frits en het hondje deed het. Nu mocht
Frits het aan een kettingje doen. En toen
ging hij met oom mee, maar een eindje
buiten de stad. Tussohenbeide blafte het
eens. Toen gingen ze weer naar huis. Frits
mocht er nog wel een heele week blijven.
Hij had het hondje een kunstje geleerd.'En
o, wat had hij het graag meegenomen naar
huis! Maar oom en tante wilden het vol
strekt niet missen. En tante beloofde hem
dat hij het volgende jaar weer mocht ko
men. Dat vond hij heerlijk! Toen bracht
oom hem naar het station. En nu oom tot
het volgende jaar dan, kun je vast weer op
me rekenenZoolang hij oom nog kon zien
zwaaide hij met zijn pet. Frits zat toen
weer als een groot mensch heel alleen in
den trein. En o, wat was hij blij toén hij
vader en moeder allebei weer terug zag.
En moeder was weer blij, toen zij haar jon
gen weer zag. En o, het was toch zoo
stil in huis geweest de laatste dagen. En
Frits vertelde alles, wat hij gezien had, en
nog dagen erna kwam de reis weer in zijn
gedachten en begon hij weer te vertellen
van alles, wat hij gezien en genoten had.
TWEE VRIENDEN
door Cor van Diest
Boer Jansen, die op een groote boerde
rij woont, mag zich ook nog verheugen in
het bezit van een uitgestrekte boomgaard,
waarin de heerlijkste vruchten groeien.
Pruimen, zoo groot als eierende heerlijk
ste soorten appelen, waaronder ook die
glimmend roode, alsof ze een extra wrijf-
beurt gehad hebben; de meest uitgelezen
soorten peren, enfin, teveel om op te noe
men. Daar deze boomgaard aan den groo-
ten straatweg gelegen is, spreek het van
zelf dat de jongens, op weg naa-r school of
teiug naar huis er nooit voorbij kunnen
gaan zonder eens echt te verlangen even
in den boom te klimmen. En voor een flin
ke jongen zou dat heusch niet moeilijk
zijn, ware het niet dat boer Jansen er een
waakhond op na hield, zooals er geen twee
de gevonden wordt. Groot en klein, ieder
een houdt zich voor dat lieve diertje op
een eerbiedige afstand; en zoo hadden de
peren, appelen en pruimen dan ook alle
bekoorlijkheid voor de bengels, maar het
bleef maar bij kijken, en.watertanden.
Nu waren er ook steeds twee vrienden,
Jan en Kees, die in het heele dorp de on
afscheidelijke genoemd werden. Echte leu
ke, stevige jongens, die ervan hielden om
leuke kwajongensstreken uit te halen. Ze
hadden al verschillende keeren de één of
andere boodschap gedaan voor den boer,
maar deze had hun nog nooit een lekkernij
uit zijn tuin gegeven. De boer was erg gie
rig, en dit was zijn eenig, maar dan ook
groot gebrek.
Op zekeren dag was de boer naar een
naburige stad en de jongens wisten dat hij
dan niet vóór den avond terug zou zijn.
Ja, zegt Kees tegen Jan, de boer is uit
en de peren staan zóó mooi, wat zou je er
van zeggen, als we eens een paar peren
gingen plukkenwe krijgen toch nooit eens
wat van hem! Ja, zegt Jan, maar dat mag
toch niet, dat is toch niet eerlijk! Enfin,
na eenig praten besloten ze dan een paar
peren te gaan plukken. Het was Woensdag
en 's middags na den eten gingen ze al
gauw op stap; aan de boerderij aangeko
men, gingen ze eerst kijken, of de hond
wel aan de ketting las en na zich daarvan
overtuigd te hebben, klauterde Jan, die
het best klimmen kon, vlug in den boom;
Kees zou de wacht houden. Juist was Jan
in den boom, toen, o schrik, de hond op
hun afkwam; die toen hij onraad hoorde,
losgebroken was. Kees zette het op een
loopen, maar de hond was hem te vlug af
en beet hem in de broek. Jan, die onder-
tusschen weer op den beganen grond was
aangeland, nam de vlucht langs een ander
pad, en kwam er beter af. Maar toch wa
gen ze het niet meer om bij boer Jansen
peren te gaan plukken.
AAN HET STRAND
door Johny v. d. Bosch.
't Was druk in het huis van Doelestein.
Geen wonder ook. Ze zouden vandaag naar
het strand gaan. Een grooten koffer stond
al klaar. Daar zat van alles in. Koek en
snoepjes en nog veel meer. En er zat ook
nog een flesch limonade in. Dat lustte ze
allemaal zoo graag. Elsje, zei Moeder, ga
jij even de emmertjes en de schopjes ha
len. En brengt Wim z'n bootje ook maar
mee. Elsje kwam even daarna weer bin
nen en zette alles op een stoel. Kinderen,
nu gauw aankleeden want het is al tien
uur en de bus rijdt om half elf weg.
Toen ze klaar waren, namen ze de em
mertjes en de schopjes mee aan den arm.
Gauw gingen ze in de bus. Van de bus in
de tram. Eindelijk kwamen ze bij Scheye-
ningen aan. Er waren nog meer menschen
die naar het strand gingen. Ze kwamen bij
een ijsco-wagen. Moe vroeg Wim? Mag ik
een ijsco koopen?" Ja, Wim, koopt er voor
ieder maar een. Eindelijk hadden ze een
mooi plekje uitgezocht waar ze gezellig een
poosje met elkaar gingen zitten.
Wim en Frans gingen al gauw kuilen in
het zand graven, Els vroeg aan moe of ze
een poosje mocht gaan baden, met Corrie
en Sjaantje? Ja Elsje, ga maar een poos
je. Maar goed oppassen, dat jullie bij
elkaar blijven? Ja, Moe, dat zal ik doen,
zei Elsje. Ze hadden een poosje gebaad.
Toen merkte Elsje dat Sjaantje weg was.
Ze gingen gauw naar moe toe. Maar daar
was Sjaantje ook niet. Wat schrok Moe
hevig, toen ze zag dat Sjaantje er niet
bij was. Ze gingen allemaal aan 't zoeken.
Eindelijk kwamen ze bij een tent waar kin
deren gebracht werden, die verdwaald wa
ren. Moe ging er binnen. En ja, daar zat
Sjaantje op een bank te huilen. De juf
frouw zei, dat de politie ze gebracht had.
Ze liep te huilen, omdat ze Moe niet
meer kon vinden. Ze gingen gauw naar het
plekje terug om eerst wat te eten en te
drinken, want de jongens kregen al knap
honger. Toen ze lekker gegeten en ge
dronken hadden, gingen Elsje en Annie
en de jongens nog even pootjebaden. Sjaan
tje niet, die was te veel geschrokken. Ein
delijk werd het tijd om naar huis toe te
gaan. Toen ze thuis waren gingen ze gauw
naar bed want ze waren erg vermoeid. Den
volgenden morgen hadden ze veel te ver
tellen op school.