<0
ZATERDAG 11 JULI 1931
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. v\
aiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiJiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiJiiiiiiiiwiimiimmir
ONZE RAADSELWEDSTRIJD
Laat ik vooreerst even zeggen, aan wel
ke voorwaarden ieder deelnemer of deel
neemster moet voldoen, wil hij of zij aan
dezen wedstrijd deelnemen.
Hoor nu goed toe en handel er naar.
Het zou jammer zijn van moeite en tijd,
zoo ik uw brief moest op zij leggen.
Lees dus met aandacht wat ik zooal te
zeggen heb.
I. Schrijf netjes en ordelijk.
II. Onderteeken met naam, voornaam,
plaats, straat en nummer.
III. Schrijf het adres duidelijk, zooals ik
het hier aangeef.
X
„Raadsels"
Redactie „Leiasche Courant"
Papengracht
Leiden.
Waar X op de enveloppe staat, moet de
postzegel geplakt wordt. Zet in den linker
bovenhoek „Ra a d s e 1 s".
IV. Frankeer voldoende.
In de stad kost een gewone brief 5 cent;
buiten de stad 6 cent. Is ie zwaar, laat
hem wegen en betaal meer, of wij moeten
strafport betalen. Niemand sture een open
brief, gefrankeerd met 2 1/2 of 1 1/2 cent.
Dat mag niet.
V. Voor de raadsels mag geen pseudo
niem gebruikt worden, dus onderteekenen
met eigen naam.
VI. Wacht niet tot het laatste oogen-
blik. Begin en stuur ze zoo gauw moge
lijk op.
VII. Wie aan C. meedoet en aan A of B,
heeft twee kansen.
VIII. Wie aan C meedoet, beschrijve
het vel papier slechts aan één kant en
onderteeken dit met eigen naam of schuil
naam.
IX. Schrijf aan den achterkant van de
enveloppe nog eens duidelijk je naam.
X. Schrijf steeds je voornaam voluit.
Niet P. in plaats van Piet of W. in plaats
van Wim enz. (Dit geldt ook voor de meis
jes).
XI. Schrijf met inkt. Met potlood mag
alleen hij of zij, die ziek te bed ligt.
XII. Knoeiwerk gaat onvoorwaardelijk
de papiermand in.
XIII. Let op punten en komma's en be
gin iedere zin met hoofdletter.
XIV. Alle broertjes of zusjes uit één
huisgezin of alle kinderen uit dezelfde
klasse, kunnen gerust alles bij elkaar op
sturen in één envelop. Dat spaart zooveel
aan postzegels uit.
XV. De einddatum om in te sturen is 20
Juli.
Ziedaar waar we op te letten hebben en
waar ik ook op letten zal, terwijl ik op
ieder briefje antwoorden zal, dat bij het
werk gevoegd wordt.
DE RAADSELS.
A. Voor de kleinen. Van 6 tot en met 10 j.
Raadsel I:
Zoek 15 woorden, die van achter naar
voren gelezen hetzelfde zijn.
Raadsel II:
Wat staat hier te lezen:
neleov teom, nerooh liw tein eiw.
Raadsel III:
Hoe oud is Jan?
Hij is de helft, van de helft, van de helft-
van 96 jaar.
Raadsel IV
Vul in:
De vogel bouwt zijnin den
die langs den weg staat.
Ik schrijft een aan den
van mijn leerling.
De hond het huis en wee den
die durft bij ons te
Raadsel V
Vul hier een diernaam in:
Zoo sterk als een
Zoo dik als een
Zoo nuttig als een
Zoo waaksoh als een
Zoo valsch als een
Zoo bang als een
Zoo vlug als een
Zoo lui als een
Zoo morsig als een
Zoo dom als een
B. Voor de grooten van 11 tot
Raadsel I:
Welke plaats in Nederland kun je ma
ken van:
Man Do Vel
Raadsel II:
Mijn geheel is een bekend spreekwoord,
dat met 3 woorden en 19 letters geschre
ven wordt.
174615 is een siad in Z-Holland
De 3713154 is een bekende rivier
in Europa.
De 11121314910 is een jaarge
tijde.
821816 is niet noodig.
Een 59181914 wordt door den
schoenmaker gebruikt.
177133213 is een groote han
delsstad.
Raadsel III:
Vul in tot ge een spreekwoord krijgt.
I.d.r .o.e.t.e .i.g.
z.o.l. h.t .e.e.t .s.
Raadsel IV
X.. is een lichaamsdeel van een dier
X is een wezen uit sprookjesland
X is een aardenpot, in vaasvorm
X.. is een bak of schaal.
X-. is een boom
X is een deel van den hals
X.. is een hoofddeksel
X-. is iemand die in Ierland woont.
X.. is de grond die bij 't huis ligt
X.. is 't hoogste punt van iets.
Op de kruislijn moet staan de naam van
den man die zich veel met de huishouding
bemoeit. Wie is dat?
De gevonden woorden ook opgeven. Zoo
ook bij Raadsel II, IV en VI.
Raadsel V
Vul in een woord, dat zoowel met het
eerste als met het tweede een goed geheel
'ormt.
vader
wasch
kwel
water
penning
Bijv. tuinmuur,
muurbloem.
X X X X X
X
X
Zet op 1 een medeklinker
zet op 2 een voorzetsel
Zet op 3 het woord
Zet op 4 een geneesmiddel
Zet op 5 een klinker
Het geheel is een woord, dat men veel
hoort.
Raadsel VII:
Het bedoelde woord is een groote vogel
en bestaat uit acht letters:
678 is een ander woord voor ader
82—4 is iets dat Zwarte Piet altijd bij
zich heeft.
5148 geef je aan 't vee
123 is een viervoetig dier
Raadsel VIII:
Mijn eerste is een natuurverschijnsel;
mijn tweede is een mensch; mijn derde is
de stam van een werkwoord; mijn geheel
is een kleedingstuk.
Ziedaar de raadsels. Kies hier 5 raadsels
uit en stuur ze op. Wie ze alle acht kent,
stuurt ze nl. allemaal op. Wie er slechts
vier kent, sture ze toch op.
C. Voor allen.
Maak een vers over een onderwerp naar
keuze. Het moet minstens 12 regels lang
zijn of een verhaal, een sprookje, of opstel
van minstens 2 bladzijden.
Het vers zoowel als het verhaal moet
eigen werk zijn.
Onderteeken dit werk met duidelijke
naam of schuilnaam.
Is het laatste het geval, geef dan je
naam erbij met voluitgeschreven voornaam.
DE PRIJZEN.
No. 1 Een photografie-toestel
No. 2 Een klokje met wekker.
No. 3 Een vulpen
No. 4 Een taschje of manchetknoopen
No. 5 Een inktstel
No. 6 Een vaas
No. 7 Een koperen kan
No. 8 Een vulpotlood
No. 9 Een schilderij
No. 10 Een sportbeurs
No. 11 Een glas vaas
No. 12 Een schilderij (Oud-Stadhuis)
No. 13 Doos postpapier
No. 14 Een collier of padvindersmes
No. 15 Een kalendertje
No. 16 Een boek
No. 17 Een boek
No. 18 Een boek
No. 19 Een boek
Komen we boven de 400, dan geef ik een
boek apart als 20ste prijs.
Wat dunkt U? Zijn dat prijzen? Mij
dunkt van wel? Doet dan ook allen mee,
en laat zien, dat je waardeert het vele
goede, dat de Directie van onze mooie
krant van u allen overheeft. Succes!
Voor de Correspondentie was deze week
geen plaats. De volgende week zal ik alle
brieven in eens zien te beantwoorden.
Oom Wim.
WAT ER UIT EEN KEINE OORZAAK
KWAM
door Jacob van Velzen.
Een jager trad eens een winkel binnen
vergezeld van zijn hond. Hii wilde aan den
winkelier een flesch honing verkoopen. De
winkelier wilde de honing zien en goot ze
over in een pannetje. Er vielen eenige
druppels naast en de kat kwam ze oplik
ken. Dit zag de hond. Woedend sprong de
hond op de kat en beet haar dood. De
winkelier werd kwaad en greep een tang
waarmee hij zoo hard sloeg dat hij de hond
in een slag dood sloeg. De jager werd
vertoornd. Hij gaf de winkelier een vuist
slag in het gezicht en de winkelier viel be
wusteloos. Door den val viel de winkelier
tegen het pannetje dat omkantelde en over
de vloer rolde. De vrouw die den val hoor
de, snelde naar den winkel en zag de ja
ger staan, ze werd zoo kwaad, dat ze de
pook nam en den jager neersloeg. De
vrouw, die radeloos stond te kijken, wist
niet wat ze doen moest en viel bewuste
loos.
In dit lesje ziet men. dat kleine oorzaken
soms groote gevolgen hebben.
DE BESTE STUURLUI STAAN
AAN WAL.
door Geertje van Klink.
Een voerman kwam met een zwaar be
laden vrachtwagen uit de stad. Maar hij
had er ook een flink paard voor met bree-
de schoften. Dat dier was voor een beetje
niet vervaard. Lustig stapte hij voort en
had reeds bijna het vierde gedeelte achter
den rug. 't Was een warme, zomersche dag
en de voerman kreeg dorst. Hij wierp voor
een oogenblik zijn lijn over den haam, t I
inderhaast een herberg binnen, nam staan
de een glas bier en liet zijn grijze maar een
eindje doorstappen. Doch zie, pas had hij
weer het hoofd buiten de deur, of hij be
merkte, dat zijn wagen stilstond. Het eene
rad zat in het mulle zand langs den straat
weg. Hoe dat gekomen was? Hij kon er
geen hoogte van krijgen en zijn paard
wist er ook niets van te vertellen. Vooruit,
riep hij, toen hij zijn paard weer had inge
haald, en gaf hem een lichte slag met de
zweep. Maar het dier ging niet vooruit;
wel spande hij al zijn krachten in en klet
ste met de hoeven op de keisteenen, dat
het vuur er uit sprong, maar de wagen bleef
stilstaan. Een nieuwe proef werd met geen
beteren uitslag bekroond. „Smijt de helft
der lading van de kar en brengt het beest
op den harden weg", sprak een voorbijgan
ger .Zoo is het onmogelijk. Dit hoorden
eenigen snuiter van 15 tot 18 jaar. „Boer",
riep een hunner, hoort ge niet wat de man
zegt? Ge moet de helft van de wagen
gooien! De voerman antwoordde niet, maar
smeerde een weinig olie aan de asch. Toen
riep een tweede: „Ik zou er een paard
meer voorspannen, de vracht is veel te
zwaar voor één beest. „Ik ook", voegde
een derde er bij. Dat 't tweede paard duur
afgehuurd en ook weer drie uur ver terug
gebracht moest worden hieraan dachten de
laatste sprekers evenmin als de eerste dat
het. af- en opladen van den wagen heel wat
tijd kostte.
„De beste stuurlui aan wal", mompelde
de boer, en liet ze allemaal praten. Hij liet
paard en wagen in de steek en liep naar
den timmerman, die in de nabijheid woon
de. Weldra kwam hij terug met drie ster
ke mannen en een paar blokken hout. Voor
elk rad legde hij een blok en de drie hel
pers vatten ter weerszijden van den wagen
post. Twee aan het rad. dat in het zand
zat; de derde aan den anderen kant. Och
hemel! riepen de studenten, als uit eenen
mond, wie heeft er niet ooit zoo'n domme
streek gezien. De knol kan de wagen niet
eens in beweging krijgen en moet hem nog
over die zware blokken trekken.
De knechts van den timmerman hadden
intusschen de voet tegen een spaak van
het wiel gezet. De voerman had het paard
bij den kop gepakt, en op commando van
één, twee, drie spanden allen hunne krach
ten in; de wagen vloog over de blokken,
kwam op den straatweg terecht, en hob
belde weer voort als voorheen. „Ja jon
gens'', zei de professor, „de besre stuurlui
aan wal."
MIJN PLECHTIGE H. COMMUNIE,
door Alijda Agterbegh.
O, dat was een schoone dag
Een dag vol heil'ge vreugd,
Waaraan ik gaarne denken zal,
Zooals aan de mooie jeugd.
Wat was het altaar mooi versierd
De plechtigheden schoon.
Eerbiedig knielden wij daar neer
En baden toen zeer vroom.
We waren nu toch niet meer klein
En vrij van alle schuld,
't Was in mijn hart zoo rustig stil,
Mijn wensoh werd nu vervuld.
En o, dat schoone oogenblik
Dat Onze Lieve Heer,
Zoo heilig en zoo eind'loos goed
Daald' in ons harte neer.
Ik heb hem toen zoo stil gevraagd
O! lieve goede Heer,
Blijf altijd wonen in mijn hart,
Verlaat mij nimmer meer.
Dan zal ik altijd luisteren naar
Hetgeen gij aan mij vraagt,
En wil mijn best in alles doen
Omdat het u behaagt.
Ik zeg u dank, o Lieve Heer
Voor dezen schoonen dag,
En hoop dat ik ten allen tijd
Uw kindje blijven mag.
En thuis daar was het ook nog feest
Het was er al vroeg druk,
Ze reikten allen mij de hand
En wenschten mij geluk.
Gelukkig! Ja d$t maakt zoo'n dag
Reeds hier in dezen tijd,
En naar ik hoop, voor later ook,.
In alle eeuwigheid.
ZAL HIJ SLAGEN?
door Cadier.
V. (Slot).
Jo Smits wist nu dat hij, het koste wat
wilde, onderwijzer zou worden. Natuurlijk
was hij van het op school geleerde reeds
veel glad vergeten, maar de dagen die nu
volgden kon men hem van 's morgens vroeg
tot 's avonds tegen den nacht op zijn ka
mer vinden, over boeken en landkaarten ge
bogen zittend, al leerend. Aardrijkskunde
had weer, als vroeger, zijn meeste belang
stelling.
Hoe onbegrijpelijk groot was toch de we
reld. Daar had je de groote Duitsohe repu
bliek met zijn uitgestrekte wouden en berg-
streeken, Zwitserland met zijn eeuwige be
sneeuwde bergen, Syberië met eindetooze
steppen, het sprookjessohoone Japan, en
ver, voorbij de vele andere landen, achter
de goudglanzende zeeën, de landen van de
palmen en rijst: Indië, waar hij hoopte als
onderwijzer werkzaam te kunnen zijn.
Naar den directeur van een kweekschool
te G. schreef hij een brief, waarin hij zijn
verlangen te kennen gaf van onderwijzer
willen worden.
Het antwoord was, dat daartegen geen
bezwaar was en dat het les- en kostgeld
400 gulden per jaar bedroeg.
„Geen kleinigheid", nacht Jo. „Goede
raad. moet duur zijn", overwoog hij, „dus
moet ik het in de eerste plaats zonder raad
klaar zien te spelen. En hij speelde het
klaar, dat een rijken fabrikant de geheele
opleiding voor hem zou bekostigen.
Dat was een vreugde voor hem. Zijn
stoutste verwachting was hiermede vervuld.
En op een sohoonen zomerdag, toen de zou
n verblindende glans was opgegaan en de
isml praalde met een eindeloos kleed van
blinkend blauw, betrad Jo als kweekeling
de opleidingsschool voor onderwijzers.
Ik geloof niet dat er velen zijn, die zich
in hun leven zoo overgelukkig hebben ge
voeld als hij op dat oogenblik. Het was
hem alsof er voor hem een nieuwe wereld
open ging, een tooverland, een sprookjes
rijk
Zal hij slagen?
Geen twijfelen aan!!
WAT HERMAN DEED
door Jo Kortekaas.
De school was uit en de jongens rolden
als knikkers uit een zakje de trappen af.
Allemaal hadden ze huiswerk opgekregen
en niemand moest school blijven. Ze wa
ren al een eindje op weg toen Willem Ro
berts er aan dacht, dat hij zijn aardrijks
kunde boekje vergeten had. Ik zal toch
maar even teruggaan, anders ken ik mor
gen mijn les niet. Mijnheer zie ik immers
toch niet
En toch zag hij nog een jongen, die heet
te Herman Pietersen. Wat kom jij doen,
vroeg Herman aan Willem. Ik ben mijn
aardrijkskundoboekje vergeten. O! ik was
mijn rekenboekje vergeten. Nou ik ga weg
hoor, zei Willem, Dag! Den volgenden mor
gen gingen zij weer naar school. Maar
nauwelijks was er gebeden of meester be
gon: Jongens, ik heb jullie iets gewichtigs
mede te deelen. Jullie weet, dat we dit
jaar een schoolreisje gaan maken. Nu
kwam ik vanmorgen tot de ontdekking, dat
er een gulden uitgehaald was. En 't kan
niet anders of het is door een jongen van
deze klas gebeurd.
Nu vervolgde meester streng, wie is gis
teren na schooltijd in deze klas terug ge
weest? Herman en Willem staken hun vin
ger op. Zoo, zei meester, dan zullen we de
zaak wel verder onderzoeken. Gaan jullie
maar aan het werk.
Den geheelen morgen was 't- heel stil in
de klas. Na schooltijd zei de meester, jul
lie kunnen allemaal gaan behalve Willem
Roberts. De jongens waren allemaal weg
toen de meester naar Willem toeging.
Willem zei hij, weet jij soms iets van die
gulden af. Neen, meester, zei Willem, ik
ben teruggekomen om mijn aardrijkskunde
boekje te halen. Zoo, zei de meester, nu
dan kun je gaan. Willem! 's Middags thuis
was ie erg stil. Toen ie naar school ging,
dacht hij, ik wacht Herman voor het-
huis. En als ie dan komt ga ik er eens over
praten. Eindelijk kwam Herman dan. Zeg,
Herman, zei Willem, weet jij soms iets van
die gulden. Ik, nee, zei Herman, maar hij
voelde dat hij tot achter zijn ooren rood
werd. Nee, zei Willem. Ja, ik heb het ook
niet gedaan, dat heb je /.elf wel gezien. Dus
jij denkt dat ik het gedaan heb. Bijna was
het tot een vechtpartij uitgeloopen als do
schoolbel niet luidde.
In sehool werd er niet over gesproken.
Na school kwam mijnheer Roberts Willem
al een eindje tegemoet. Ga je mee een eind
je wandelen, zei hij. Ja vader, graag, zei
Willem.
Toen ze een eindje geloopen hadden zei
mijnheer Roberts. Wat ben jo toch stil
de laatste dagen, scheelt er soms iets aan.
Opeens dacht Willem, ik zal het toch maar
zeggen, en heel het verhaal kwam in geu
ren en kleuren uit
Nou zei Willem zijn vader, ik ga dan
maar meteen naar den meester toe. Wacht
jij maar even. Bij den meester in huis werd
de zaak besproken.
De meester zei, het spijt me erg voor u,
maar ik ga meteen naar Hermans vader.
Herman kreeg een geduchte straf, want hij
had de gulden weggenomen en er sigaret
ten voor gekocht. En zoo was de zaak weer
in orde.
DE DIEF
door Piet van Emmerik.
Boer Jansen ging naar bed en zijn
vrouw ook. Hij was naar de markt ge
weest en had twee varkens verkocht. Hij
had er tweehonderd gulden voor gehad,
die hij thuis goed had weggestopt. Er kon
wel eens een dief komen, want hij woonde
ver van het dorp. Vooruit hoor! Hij wou
al onder de dekens kruipen, toen hij dacht
„O ja, ik moet de deur nog dicht doen."
Hij sprong er uit, haalde de grendels over
en ging nogmaals naar bed. Spoedig slie
pen ze. De hond hield de waoht bij het
hok. De poes liep door het huis te zoeken
naar een of ander muisje. De boer sliep
nog door. Doch opeens schrok hij wakker.
Hoorde hij daaar geen gebcm, en gestom
mel. Zijn vrouw werd ook al wakker.
„Vrouw 't is vast een inbreker", zei de man
„Ja, man, ik geloof het ook, ga er uit". „Ik
durf niet", zeide man. Dan roep ik. Wat,
dacht de boer en raapte alle moed bijeen.
Toen riep hij, maak dat je wegkomt cf ik
schiet. Dat hielp. Direct was het doodstil.
Maar even later begon het weer opnieuw.
Bom, bom, bom, bom, bom, bom. De boer
zat te rillen in zijn bed. Het angstzweet
brak hem uit. Daar sloeg de klok, het was
één uur. De dief had dus nog tijd zat. De
boer dacht, wat zou ik nu doen, die dief
moet toch weg. Gelukkig, nu wist hij dat
hij in den stal was. Hij liet zich uit het
bed glijden. Hij deed een stap en ging
weer vlug terug. Weer raapte hij alle moed
bijeen en gleed er weer uit. 't Ging beter.
Hij deed de staldeur open en keek. Nie
mand. Nu zocht hij voetje voor voetje den
stal af, ook al niemand. Hij vertelde het
aan zijn vrouw. De vrouw dacht Hij zal
weg zijn, maar mis hoor! Maar och, daar
begon het weer: bom, bom! „Nu wordt
het genoeg", zei de boer tegen zijn vrouw,
hij maakte een kaars aan en liep naar de
deur. Daar bleef hij staan. Deed de deur
open enEen kreet van verlichting ont
snapte zijn keel. Wat was het geval? Wel
de kat zat met den kop in de melkkan en
deed alle wanhopige pogingen om los te
komen. Met moeite bevrijdde hij haar, ter
wijl hij zei: „Zoo'n leelijke snoepster, ma; 5c
me voortaan niet zoo aan het schrikken.'.
DE KRACHT VAN HET GEBED,
door Gerard Spaay.
HL
De minuten duurden wel eeuwen, zoo
dat zij den wanhoop nabij aan elkandor
steun zochten, dooh niet vonden. Het .va
ren allen mannen als Bruggink, in hun
jeugd vroom en braaf geweest, dooh door
de hardheid van het leven hadden de zie
len zioh steeds verder van „Hem" verwij
dert in Wiens handen hun leven lag.
Een inwendige stem knaagde er aan nun
geweten en als door een bliksemstraal be
vangen, wierp er zich één op de knieën,
strekte handen en oogen ten Hemel en leg
de een hart vol berouw aan de voeten vau
onzen Hemelschen Vader.
Langzaam herinnerde hij zich de woor
den van het „Onze Vader". Nu was ook do
weerstand der anderen gebroken en als in
een koor zonden zij eerst hakkelend, en
stootend, maar allengs vaster en zekerder
hunne gebeden oprecht en met vol vertrou
wen naar omhoog, zoodat zij op het eind
samenvloeiden in één heerlijke zielsverhof-
fende toon.
Juist deze luide klank zou hun redding
zijn. Want zie, als geleid door deze klank
hoorden zij na zekeren tijd een dof gedreun
als de slag van een houweel, eerst zwak,
maar langzaam werd het hen duidelijker,
dat bun redding nabij was. Hun gebed ge
leek nu niet meer op een smeeking, maar
veeleer op het gejubel van personen, die
reeds jaren aan sterke kluisters waren ge
klonken en hiervan bevrijdt worden.
Toen dat ook eindelijk de punt van eon
houweel zichtbaar werd konden zij het ver
langen naar buiten bijna niet onderdruk
ken, en als het gat groot genoeg wai urn
hen door te laten, kropen zij van hier uit
in de schacht, drukten hun bevrijders in
stilte de hand en snelden zoo snel als maar
mogelijk was naar de oppervlakte, waar de
natuur een geheele ommekeer had onder
gaan.
Do stormen van den vorigen avond waren
voorbij en inplaats daarvan was de lucht
heerlijk blauw met als een glanzende
aureool, de zon in zich bergend die haar
heerlijke lentestralen over de aarde uit
goot.
Brugginks oog zooht dc zijnen, docli dit
was niet meer noodig, want ziet, daar ko
men zij reeds aan als door den wind ge
dragen en vlijen zich aan zijn borst.
Hun goed is te veel bezwaard dan dat
zij een woord zouden kunnen spreken, doch
hunne gezichten stralen een heerlijke glans
van geluk.
Thuis gekomen moet vader alles vertel
len en als hij ophoudt knielen allen neder
voor het Crucifix om eerst een dankgebed
te stamelen, maar in hun ziel verheft zich
een heerlijk Te Deum niet alleen omdat
God zijn leve nheeft gespaard, maar ook
en vooral omdat Hij de ziel die reeds /oo
lang koud en dor was heeft veranderd in
een lusthof, waar de verzengende stralen
der liefde steeds meer beginnen te bran
den, welke gaan tot Hem aan Wien wij
alles verschuldigd zijn.
ONZE POESJES
door Viola.
In de mand van onze Mimi,
Was 't een piepen van belang,
Twee poesjes lagen in 't mandje
Ze waren toch zoo bang.
Eén zwartje, en één grijsje,
Met staartjes o zoo klein,
Vier oogjes lief en dapper,
Vier pootjes teer en fijn.
Kwam je dan eens bij 't mandje,
Legde je ze dan goed ter neer,
Dan werden ze gauw wakker,
En begon 't piepen weer.
Mimi deed dan heel beschermend.
Zijn pootjes om ze heen,
De twee lieve, kleine poesjes,
Die sliepen dan meteen.