<0 ZATERDAG 11 JULI 1931 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. v\ aiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiJiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiJiiiiiiiiwiimiimmir ONZE RAADSELWEDSTRIJD Laat ik vooreerst even zeggen, aan wel ke voorwaarden ieder deelnemer of deel neemster moet voldoen, wil hij of zij aan dezen wedstrijd deelnemen. Hoor nu goed toe en handel er naar. Het zou jammer zijn van moeite en tijd, zoo ik uw brief moest op zij leggen. Lees dus met aandacht wat ik zooal te zeggen heb. I. Schrijf netjes en ordelijk. II. Onderteeken met naam, voornaam, plaats, straat en nummer. III. Schrijf het adres duidelijk, zooals ik het hier aangeef. X „Raadsels" Redactie „Leiasche Courant" Papengracht Leiden. Waar X op de enveloppe staat, moet de postzegel geplakt wordt. Zet in den linker bovenhoek „Ra a d s e 1 s". IV. Frankeer voldoende. In de stad kost een gewone brief 5 cent; buiten de stad 6 cent. Is ie zwaar, laat hem wegen en betaal meer, of wij moeten strafport betalen. Niemand sture een open brief, gefrankeerd met 2 1/2 of 1 1/2 cent. Dat mag niet. V. Voor de raadsels mag geen pseudo niem gebruikt worden, dus onderteekenen met eigen naam. VI. Wacht niet tot het laatste oogen- blik. Begin en stuur ze zoo gauw moge lijk op. VII. Wie aan C. meedoet en aan A of B, heeft twee kansen. VIII. Wie aan C meedoet, beschrijve het vel papier slechts aan één kant en onderteeken dit met eigen naam of schuil naam. IX. Schrijf aan den achterkant van de enveloppe nog eens duidelijk je naam. X. Schrijf steeds je voornaam voluit. Niet P. in plaats van Piet of W. in plaats van Wim enz. (Dit geldt ook voor de meis jes). XI. Schrijf met inkt. Met potlood mag alleen hij of zij, die ziek te bed ligt. XII. Knoeiwerk gaat onvoorwaardelijk de papiermand in. XIII. Let op punten en komma's en be gin iedere zin met hoofdletter. XIV. Alle broertjes of zusjes uit één huisgezin of alle kinderen uit dezelfde klasse, kunnen gerust alles bij elkaar op sturen in één envelop. Dat spaart zooveel aan postzegels uit. XV. De einddatum om in te sturen is 20 Juli. Ziedaar waar we op te letten hebben en waar ik ook op letten zal, terwijl ik op ieder briefje antwoorden zal, dat bij het werk gevoegd wordt. DE RAADSELS. A. Voor de kleinen. Van 6 tot en met 10 j. Raadsel I: Zoek 15 woorden, die van achter naar voren gelezen hetzelfde zijn. Raadsel II: Wat staat hier te lezen: neleov teom, nerooh liw tein eiw. Raadsel III: Hoe oud is Jan? Hij is de helft, van de helft, van de helft- van 96 jaar. Raadsel IV Vul in: De vogel bouwt zijnin den die langs den weg staat. Ik schrijft een aan den van mijn leerling. De hond het huis en wee den die durft bij ons te Raadsel V Vul hier een diernaam in: Zoo sterk als een Zoo dik als een Zoo nuttig als een Zoo waaksoh als een Zoo valsch als een Zoo bang als een Zoo vlug als een Zoo lui als een Zoo morsig als een Zoo dom als een B. Voor de grooten van 11 tot Raadsel I: Welke plaats in Nederland kun je ma ken van: Man Do Vel Raadsel II: Mijn geheel is een bekend spreekwoord, dat met 3 woorden en 19 letters geschre ven wordt. 174615 is een siad in Z-Holland De 3713154 is een bekende rivier in Europa. De 11121314910 is een jaarge tijde. 821816 is niet noodig. Een 59181914 wordt door den schoenmaker gebruikt. 177133213 is een groote han delsstad. Raadsel III: Vul in tot ge een spreekwoord krijgt. I.d.r .o.e.t.e .i.g. z.o.l. h.t .e.e.t .s. Raadsel IV X.. is een lichaamsdeel van een dier X is een wezen uit sprookjesland X is een aardenpot, in vaasvorm X.. is een bak of schaal. X-. is een boom X is een deel van den hals X.. is een hoofddeksel X-. is iemand die in Ierland woont. X.. is de grond die bij 't huis ligt X.. is 't hoogste punt van iets. Op de kruislijn moet staan de naam van den man die zich veel met de huishouding bemoeit. Wie is dat? De gevonden woorden ook opgeven. Zoo ook bij Raadsel II, IV en VI. Raadsel V Vul in een woord, dat zoowel met het eerste als met het tweede een goed geheel 'ormt. vader wasch kwel water penning Bijv. tuinmuur, muurbloem. X X X X X X X Zet op 1 een medeklinker zet op 2 een voorzetsel Zet op 3 het woord Zet op 4 een geneesmiddel Zet op 5 een klinker Het geheel is een woord, dat men veel hoort. Raadsel VII: Het bedoelde woord is een groote vogel en bestaat uit acht letters: 678 is een ander woord voor ader 82—4 is iets dat Zwarte Piet altijd bij zich heeft. 5148 geef je aan 't vee 123 is een viervoetig dier Raadsel VIII: Mijn eerste is een natuurverschijnsel; mijn tweede is een mensch; mijn derde is de stam van een werkwoord; mijn geheel is een kleedingstuk. Ziedaar de raadsels. Kies hier 5 raadsels uit en stuur ze op. Wie ze alle acht kent, stuurt ze nl. allemaal op. Wie er slechts vier kent, sture ze toch op. C. Voor allen. Maak een vers over een onderwerp naar keuze. Het moet minstens 12 regels lang zijn of een verhaal, een sprookje, of opstel van minstens 2 bladzijden. Het vers zoowel als het verhaal moet eigen werk zijn. Onderteeken dit werk met duidelijke naam of schuilnaam. Is het laatste het geval, geef dan je naam erbij met voluitgeschreven voornaam. DE PRIJZEN. No. 1 Een photografie-toestel No. 2 Een klokje met wekker. No. 3 Een vulpen No. 4 Een taschje of manchetknoopen No. 5 Een inktstel No. 6 Een vaas No. 7 Een koperen kan No. 8 Een vulpotlood No. 9 Een schilderij No. 10 Een sportbeurs No. 11 Een glas vaas No. 12 Een schilderij (Oud-Stadhuis) No. 13 Doos postpapier No. 14 Een collier of padvindersmes No. 15 Een kalendertje No. 16 Een boek No. 17 Een boek No. 18 Een boek No. 19 Een boek Komen we boven de 400, dan geef ik een boek apart als 20ste prijs. Wat dunkt U? Zijn dat prijzen? Mij dunkt van wel? Doet dan ook allen mee, en laat zien, dat je waardeert het vele goede, dat de Directie van onze mooie krant van u allen overheeft. Succes! Voor de Correspondentie was deze week geen plaats. De volgende week zal ik alle brieven in eens zien te beantwoorden. Oom Wim. WAT ER UIT EEN KEINE OORZAAK KWAM door Jacob van Velzen. Een jager trad eens een winkel binnen vergezeld van zijn hond. Hii wilde aan den winkelier een flesch honing verkoopen. De winkelier wilde de honing zien en goot ze over in een pannetje. Er vielen eenige druppels naast en de kat kwam ze oplik ken. Dit zag de hond. Woedend sprong de hond op de kat en beet haar dood. De winkelier werd kwaad en greep een tang waarmee hij zoo hard sloeg dat hij de hond in een slag dood sloeg. De jager werd vertoornd. Hij gaf de winkelier een vuist slag in het gezicht en de winkelier viel be wusteloos. Door den val viel de winkelier tegen het pannetje dat omkantelde en over de vloer rolde. De vrouw die den val hoor de, snelde naar den winkel en zag de ja ger staan, ze werd zoo kwaad, dat ze de pook nam en den jager neersloeg. De vrouw, die radeloos stond te kijken, wist niet wat ze doen moest en viel bewuste loos. In dit lesje ziet men. dat kleine oorzaken soms groote gevolgen hebben. DE BESTE STUURLUI STAAN AAN WAL. door Geertje van Klink. Een voerman kwam met een zwaar be laden vrachtwagen uit de stad. Maar hij had er ook een flink paard voor met bree- de schoften. Dat dier was voor een beetje niet vervaard. Lustig stapte hij voort en had reeds bijna het vierde gedeelte achter den rug. 't Was een warme, zomersche dag en de voerman kreeg dorst. Hij wierp voor een oogenblik zijn lijn over den haam, t I inderhaast een herberg binnen, nam staan de een glas bier en liet zijn grijze maar een eindje doorstappen. Doch zie, pas had hij weer het hoofd buiten de deur, of hij be merkte, dat zijn wagen stilstond. Het eene rad zat in het mulle zand langs den straat weg. Hoe dat gekomen was? Hij kon er geen hoogte van krijgen en zijn paard wist er ook niets van te vertellen. Vooruit, riep hij, toen hij zijn paard weer had inge haald, en gaf hem een lichte slag met de zweep. Maar het dier ging niet vooruit; wel spande hij al zijn krachten in en klet ste met de hoeven op de keisteenen, dat het vuur er uit sprong, maar de wagen bleef stilstaan. Een nieuwe proef werd met geen beteren uitslag bekroond. „Smijt de helft der lading van de kar en brengt het beest op den harden weg", sprak een voorbijgan ger .Zoo is het onmogelijk. Dit hoorden eenigen snuiter van 15 tot 18 jaar. „Boer", riep een hunner, hoort ge niet wat de man zegt? Ge moet de helft van de wagen gooien! De voerman antwoordde niet, maar smeerde een weinig olie aan de asch. Toen riep een tweede: „Ik zou er een paard meer voorspannen, de vracht is veel te zwaar voor één beest. „Ik ook", voegde een derde er bij. Dat 't tweede paard duur afgehuurd en ook weer drie uur ver terug gebracht moest worden hieraan dachten de laatste sprekers evenmin als de eerste dat het. af- en opladen van den wagen heel wat tijd kostte. „De beste stuurlui aan wal", mompelde de boer, en liet ze allemaal praten. Hij liet paard en wagen in de steek en liep naar den timmerman, die in de nabijheid woon de. Weldra kwam hij terug met drie ster ke mannen en een paar blokken hout. Voor elk rad legde hij een blok en de drie hel pers vatten ter weerszijden van den wagen post. Twee aan het rad. dat in het zand zat; de derde aan den anderen kant. Och hemel! riepen de studenten, als uit eenen mond, wie heeft er niet ooit zoo'n domme streek gezien. De knol kan de wagen niet eens in beweging krijgen en moet hem nog over die zware blokken trekken. De knechts van den timmerman hadden intusschen de voet tegen een spaak van het wiel gezet. De voerman had het paard bij den kop gepakt, en op commando van één, twee, drie spanden allen hunne krach ten in; de wagen vloog over de blokken, kwam op den straatweg terecht, en hob belde weer voort als voorheen. „Ja jon gens'', zei de professor, „de besre stuurlui aan wal." MIJN PLECHTIGE H. COMMUNIE, door Alijda Agterbegh. O, dat was een schoone dag Een dag vol heil'ge vreugd, Waaraan ik gaarne denken zal, Zooals aan de mooie jeugd. Wat was het altaar mooi versierd De plechtigheden schoon. Eerbiedig knielden wij daar neer En baden toen zeer vroom. We waren nu toch niet meer klein En vrij van alle schuld, 't Was in mijn hart zoo rustig stil, Mijn wensoh werd nu vervuld. En o, dat schoone oogenblik Dat Onze Lieve Heer, Zoo heilig en zoo eind'loos goed Daald' in ons harte neer. Ik heb hem toen zoo stil gevraagd O! lieve goede Heer, Blijf altijd wonen in mijn hart, Verlaat mij nimmer meer. Dan zal ik altijd luisteren naar Hetgeen gij aan mij vraagt, En wil mijn best in alles doen Omdat het u behaagt. Ik zeg u dank, o Lieve Heer Voor dezen schoonen dag, En hoop dat ik ten allen tijd Uw kindje blijven mag. En thuis daar was het ook nog feest Het was er al vroeg druk, Ze reikten allen mij de hand En wenschten mij geluk. Gelukkig! Ja d$t maakt zoo'n dag Reeds hier in dezen tijd, En naar ik hoop, voor later ook,. In alle eeuwigheid. ZAL HIJ SLAGEN? door Cadier. V. (Slot). Jo Smits wist nu dat hij, het koste wat wilde, onderwijzer zou worden. Natuurlijk was hij van het op school geleerde reeds veel glad vergeten, maar de dagen die nu volgden kon men hem van 's morgens vroeg tot 's avonds tegen den nacht op zijn ka mer vinden, over boeken en landkaarten ge bogen zittend, al leerend. Aardrijkskunde had weer, als vroeger, zijn meeste belang stelling. Hoe onbegrijpelijk groot was toch de we reld. Daar had je de groote Duitsohe repu bliek met zijn uitgestrekte wouden en berg- streeken, Zwitserland met zijn eeuwige be sneeuwde bergen, Syberië met eindetooze steppen, het sprookjessohoone Japan, en ver, voorbij de vele andere landen, achter de goudglanzende zeeën, de landen van de palmen en rijst: Indië, waar hij hoopte als onderwijzer werkzaam te kunnen zijn. Naar den directeur van een kweekschool te G. schreef hij een brief, waarin hij zijn verlangen te kennen gaf van onderwijzer willen worden. Het antwoord was, dat daartegen geen bezwaar was en dat het les- en kostgeld 400 gulden per jaar bedroeg. „Geen kleinigheid", nacht Jo. „Goede raad. moet duur zijn", overwoog hij, „dus moet ik het in de eerste plaats zonder raad klaar zien te spelen. En hij speelde het klaar, dat een rijken fabrikant de geheele opleiding voor hem zou bekostigen. Dat was een vreugde voor hem. Zijn stoutste verwachting was hiermede vervuld. En op een sohoonen zomerdag, toen de zou n verblindende glans was opgegaan en de isml praalde met een eindeloos kleed van blinkend blauw, betrad Jo als kweekeling de opleidingsschool voor onderwijzers. Ik geloof niet dat er velen zijn, die zich in hun leven zoo overgelukkig hebben ge voeld als hij op dat oogenblik. Het was hem alsof er voor hem een nieuwe wereld open ging, een tooverland, een sprookjes rijk Zal hij slagen? Geen twijfelen aan!! WAT HERMAN DEED door Jo Kortekaas. De school was uit en de jongens rolden als knikkers uit een zakje de trappen af. Allemaal hadden ze huiswerk opgekregen en niemand moest school blijven. Ze wa ren al een eindje op weg toen Willem Ro berts er aan dacht, dat hij zijn aardrijks kunde boekje vergeten had. Ik zal toch maar even teruggaan, anders ken ik mor gen mijn les niet. Mijnheer zie ik immers toch niet En toch zag hij nog een jongen, die heet te Herman Pietersen. Wat kom jij doen, vroeg Herman aan Willem. Ik ben mijn aardrijkskundoboekje vergeten. O! ik was mijn rekenboekje vergeten. Nou ik ga weg hoor, zei Willem, Dag! Den volgenden mor gen gingen zij weer naar school. Maar nauwelijks was er gebeden of meester be gon: Jongens, ik heb jullie iets gewichtigs mede te deelen. Jullie weet, dat we dit jaar een schoolreisje gaan maken. Nu kwam ik vanmorgen tot de ontdekking, dat er een gulden uitgehaald was. En 't kan niet anders of het is door een jongen van deze klas gebeurd. Nu vervolgde meester streng, wie is gis teren na schooltijd in deze klas terug ge weest? Herman en Willem staken hun vin ger op. Zoo, zei meester, dan zullen we de zaak wel verder onderzoeken. Gaan jullie maar aan het werk. Den geheelen morgen was 't- heel stil in de klas. Na schooltijd zei de meester, jul lie kunnen allemaal gaan behalve Willem Roberts. De jongens waren allemaal weg toen de meester naar Willem toeging. Willem zei hij, weet jij soms iets van die gulden af. Neen, meester, zei Willem, ik ben teruggekomen om mijn aardrijkskunde boekje te halen. Zoo, zei de meester, nu dan kun je gaan. Willem! 's Middags thuis was ie erg stil. Toen ie naar school ging, dacht hij, ik wacht Herman voor het- huis. En als ie dan komt ga ik er eens over praten. Eindelijk kwam Herman dan. Zeg, Herman, zei Willem, weet jij soms iets van die gulden. Ik, nee, zei Herman, maar hij voelde dat hij tot achter zijn ooren rood werd. Nee, zei Willem. Ja, ik heb het ook niet gedaan, dat heb je /.elf wel gezien. Dus jij denkt dat ik het gedaan heb. Bijna was het tot een vechtpartij uitgeloopen als do schoolbel niet luidde. In sehool werd er niet over gesproken. Na school kwam mijnheer Roberts Willem al een eindje tegemoet. Ga je mee een eind je wandelen, zei hij. Ja vader, graag, zei Willem. Toen ze een eindje geloopen hadden zei mijnheer Roberts. Wat ben jo toch stil de laatste dagen, scheelt er soms iets aan. Opeens dacht Willem, ik zal het toch maar zeggen, en heel het verhaal kwam in geu ren en kleuren uit Nou zei Willem zijn vader, ik ga dan maar meteen naar den meester toe. Wacht jij maar even. Bij den meester in huis werd de zaak besproken. De meester zei, het spijt me erg voor u, maar ik ga meteen naar Hermans vader. Herman kreeg een geduchte straf, want hij had de gulden weggenomen en er sigaret ten voor gekocht. En zoo was de zaak weer in orde. DE DIEF door Piet van Emmerik. Boer Jansen ging naar bed en zijn vrouw ook. Hij was naar de markt ge weest en had twee varkens verkocht. Hij had er tweehonderd gulden voor gehad, die hij thuis goed had weggestopt. Er kon wel eens een dief komen, want hij woonde ver van het dorp. Vooruit hoor! Hij wou al onder de dekens kruipen, toen hij dacht „O ja, ik moet de deur nog dicht doen." Hij sprong er uit, haalde de grendels over en ging nogmaals naar bed. Spoedig slie pen ze. De hond hield de waoht bij het hok. De poes liep door het huis te zoeken naar een of ander muisje. De boer sliep nog door. Doch opeens schrok hij wakker. Hoorde hij daaar geen gebcm, en gestom mel. Zijn vrouw werd ook al wakker. „Vrouw 't is vast een inbreker", zei de man „Ja, man, ik geloof het ook, ga er uit". „Ik durf niet", zeide man. Dan roep ik. Wat, dacht de boer en raapte alle moed bijeen. Toen riep hij, maak dat je wegkomt cf ik schiet. Dat hielp. Direct was het doodstil. Maar even later begon het weer opnieuw. Bom, bom, bom, bom, bom, bom. De boer zat te rillen in zijn bed. Het angstzweet brak hem uit. Daar sloeg de klok, het was één uur. De dief had dus nog tijd zat. De boer dacht, wat zou ik nu doen, die dief moet toch weg. Gelukkig, nu wist hij dat hij in den stal was. Hij liet zich uit het bed glijden. Hij deed een stap en ging weer vlug terug. Weer raapte hij alle moed bijeen en gleed er weer uit. 't Ging beter. Hij deed de staldeur open en keek. Nie mand. Nu zocht hij voetje voor voetje den stal af, ook al niemand. Hij vertelde het aan zijn vrouw. De vrouw dacht Hij zal weg zijn, maar mis hoor! Maar och, daar begon het weer: bom, bom! „Nu wordt het genoeg", zei de boer tegen zijn vrouw, hij maakte een kaars aan en liep naar de deur. Daar bleef hij staan. Deed de deur open enEen kreet van verlichting ont snapte zijn keel. Wat was het geval? Wel de kat zat met den kop in de melkkan en deed alle wanhopige pogingen om los te komen. Met moeite bevrijdde hij haar, ter wijl hij zei: „Zoo'n leelijke snoepster, ma; 5c me voortaan niet zoo aan het schrikken.'. DE KRACHT VAN HET GEBED, door Gerard Spaay. HL De minuten duurden wel eeuwen, zoo dat zij den wanhoop nabij aan elkandor steun zochten, dooh niet vonden. Het .va ren allen mannen als Bruggink, in hun jeugd vroom en braaf geweest, dooh door de hardheid van het leven hadden de zie len zioh steeds verder van „Hem" verwij dert in Wiens handen hun leven lag. Een inwendige stem knaagde er aan nun geweten en als door een bliksemstraal be vangen, wierp er zich één op de knieën, strekte handen en oogen ten Hemel en leg de een hart vol berouw aan de voeten vau onzen Hemelschen Vader. Langzaam herinnerde hij zich de woor den van het „Onze Vader". Nu was ook do weerstand der anderen gebroken en als in een koor zonden zij eerst hakkelend, en stootend, maar allengs vaster en zekerder hunne gebeden oprecht en met vol vertrou wen naar omhoog, zoodat zij op het eind samenvloeiden in één heerlijke zielsverhof- fende toon. Juist deze luide klank zou hun redding zijn. Want zie, als geleid door deze klank hoorden zij na zekeren tijd een dof gedreun als de slag van een houweel, eerst zwak, maar langzaam werd het hen duidelijker, dat bun redding nabij was. Hun gebed ge leek nu niet meer op een smeeking, maar veeleer op het gejubel van personen, die reeds jaren aan sterke kluisters waren ge klonken en hiervan bevrijdt worden. Toen dat ook eindelijk de punt van eon houweel zichtbaar werd konden zij het ver langen naar buiten bijna niet onderdruk ken, en als het gat groot genoeg wai urn hen door te laten, kropen zij van hier uit in de schacht, drukten hun bevrijders in stilte de hand en snelden zoo snel als maar mogelijk was naar de oppervlakte, waar de natuur een geheele ommekeer had onder gaan. Do stormen van den vorigen avond waren voorbij en inplaats daarvan was de lucht heerlijk blauw met als een glanzende aureool, de zon in zich bergend die haar heerlijke lentestralen over de aarde uit goot. Brugginks oog zooht dc zijnen, docli dit was niet meer noodig, want ziet, daar ko men zij reeds aan als door den wind ge dragen en vlijen zich aan zijn borst. Hun goed is te veel bezwaard dan dat zij een woord zouden kunnen spreken, doch hunne gezichten stralen een heerlijke glans van geluk. Thuis gekomen moet vader alles vertel len en als hij ophoudt knielen allen neder voor het Crucifix om eerst een dankgebed te stamelen, maar in hun ziel verheft zich een heerlijk Te Deum niet alleen omdat God zijn leve nheeft gespaard, maar ook en vooral omdat Hij de ziel die reeds /oo lang koud en dor was heeft veranderd in een lusthof, waar de verzengende stralen der liefde steeds meer beginnen te bran den, welke gaan tot Hem aan Wien wij alles verschuldigd zijn. ONZE POESJES door Viola. In de mand van onze Mimi, Was 't een piepen van belang, Twee poesjes lagen in 't mandje Ze waren toch zoo bang. Eén zwartje, en één grijsje, Met staartjes o zoo klein, Vier oogjes lief en dapper, Vier pootjes teer en fijn. Kwam je dan eens bij 't mandje, Legde je ze dan goed ter neer, Dan werden ze gauw wakker, En begon 't piepen weer. Mimi deed dan heel beschermend. Zijn pootjes om ze heen, De twee lieve, kleine poesjes, Die sliepen dan meteen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 7