Qm
Jt
OOR
IflNDEREN
H"
ZATERDAG 30 MEI 1931
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
LtiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiutmiimiiiiitiittMiiiiiiiiiiiHiHiiimiiiniiiiiiiMiiiiiHinii:
-ii iiitiiiti 11 ii inn i nun i in iiiiitiii iiiiiniiiti iiiiiiiiiii i ii 11 inn iiiiiimi iiiifiiiiii iiiiiii uiiiiiiiitiiiiiirr
CORRESPONDENTIE.
Louise, Voorschoten. Vader
had schoon gelijk, dat ie dien ondeugen-
den Nico 25 regels liet schrijven en zonder
eten naar bed stuurde. Een dierenbeul
wordt een menschenplager. Dag Louise!
Maak nog eens wat. Het is een uitsteken
de taaloefening.
F r e d j e. Ter Aar. Dat heb je heel
goed naverteld Fredje. Jij zit zeker in de
tweede klas, waar ze die geschiedenis van
Tarcisius lezen. Maak nog eens wat! Wat
mijnheer op school vertelt, mag je gerust
insturen. Als het niet te kort is, laat ik
het plaatsen. Dag Fredje! Groet je ouders
van me! Het versje „Holland" is afge
schreven. Dat is niet de bedoeling!
Lena v. d. Hoorn, L a n g e r a a r.
Wel, wel Lena, ik geloof heusch dat je
dat versje zelf gemaakt hebt. Ik laat hel
daarom plaatsen ook! Daar is het kleine
dichteresje uit Langeraar!
KLEINE PIET
Kleine Piet mocht 'n worstje koopen
'n Lekker worstje met twee endjes,
Zonder dat Piet het zeif wist
Had hij niets geen centjes.
Toen Piet bij den slager kwam,
Zei hij: „een half pond worst!''
De slager geeft de worst en zegt:
„Dat het veertig centen kost!"
Toen dacht Piet, ik heb geen centen
En hij ging den winkel uit.
Hij vroeg zijn moe om veertig centen
En stapte toen we
Toen Piet terugkwam van den slager
Zag hij jongens spelen.
Hij zei tot zich zelf. dat spel
Zou mij zelfs ook niet vervelen!
Piet lei zijn worst neer en vroeg:
Mag ik meedoen zeg,
Ja, ja, riepen de jongens
Leg die worst maar langs den heg.
Het was gevaarlijk voor de worst,
Maar domme Piet deed mee.
Toen kwam'er een groote poes
En at de worst op. o, wee!"
Toen had Piet genoeg gespeeld
En het was tijd nu naar huis te gaan,
Maar wat is dat. zei Piet verrast,
De worst is weg en naar de maan.
Schreiend liep nu Piet naar huis,
En zei aan moe wat was geschied.
Moe was boos, maar wat te dopn?
Het berouw kwam te laat, zooals ge ziet.
Johanna en Theo Zevenhoven
Boskoop. Jullie bent flinke kinde
renHet opstelletje „De Sneeuw" is goed
voor later en wat Theo met vpp! mnpife
en getob klaar heeft gespeeld (met moe
ders hulp), vind ik voor zijn doen zóó goed
dat ik Theo het versje zal laten voordra
gen. Het is een slaapliedje voor klein
broertje, dien de ooievaar bracht.
GA SLAPEN, MIJN BROERTJE!
Gerard ga je slapen
Alles is in rust.
't Zonnetje heeft de bloempjes,
Al in slaap gekust.
Gerard, ga je slapen!
In het groene woud.
Sluimeren de vogeltjes
Diep in het kreupelhout.
Gerard, ga je slapen
Zeg nog eens, ..dag moe"!
En doe dan maar heel gauw,
Je lieve oogjes toe.
Zoo zingt Theo zijn slaapliedje en als
het uit is en Theo slaapt nog niet, dan
begrijp ik er niks meer van!
Hendrik van Leeuwen, Hille-
g o m. Laat ik je eerst zeggen Hendrik,
dat een brief naar Leiden zes cent aan
port kost. Denk hier voortaan aan! Het
opstel is voor ons minder geschikt. Dag
Heintje!
Viooltje, Nieuw veen! Laat
ik je eerst mijn compliment maken, over
het mooie schrift. En omdat jij zóó orde
lijk en netjes gewerkt hebt. iaat ik je op
stel plaatsen. Zie maar eens de volgende
week of zoo! Dag lief Nichtje!
L. Hoogenboom, Ter Aar. Ook
tegen jou moet ik zeggen: Frankeer voor
taan je brieven met 6 cent port'en niet'
met 5. Ik moest weer 21/2 cent strafport
betalen. Zoo hoort Ket niet Neefje!
Marietje Onderwater, Zoe-
t erwoude. Om jou pleizier te doen,
Marietje, laat ik jouw opstel plaatsen en
meer nog, daar dit opstel ons wel leert-,
Jat „God wijs is"! Zie de volgende week
Tot- hieraan zullen we het laten! De vol
gende week ga ik door!
Met groet en hand voor U allen,
Oom Wim.
(Voor de Grooten)
ZAL HIJ SLAGEN?
door Cadier.
I.
Op de groot-gezellige zolder, de zooge
naamde „studeerkamer5 van Jo Smits,
waaide de eerste schemer rond. Door de
wijdgeopende dakramen kwam het koele
Meiwindje schuchter naar binnen gewaaid
en bracht geuren mee van theeroos en
kamperfoelie. De laatste stralen van de
ter kim gaande zon weerkaatsten in het
glas van het schilderij aan den roomkleu
rig geverfden wand, hetgeen een intieme
sfeer schiep.
Aan het schrijfbureau, overdreven bena
ming voor wat eens een keukentafel was
geweest, martelde Jo zijn hersens door de
zen te dwingen een overwinning te beha
len op de eerste moeilijkheden van het
algebra.
Jawel!alsof je maar op commando
de regels in het geheugen had te stoppen!
En de verhoopte overwinning dreigde
voor dien dag in een nederlaag te zullen
uitloopen.
Teneinde raad schoof hij met een wan-
hoops-verzuchting het gehate boek en het
nog onbeschreven schrift zoo ver mogelijk
van zich af en ging met een martelaars-
houding voor het dakvenster staan. Aan
dachtloos staarde hij ovér het in zonlicht-
badende landschap, dat langzaam maar
zeker in de avondschemering dreigde ver
loren te zullen gaan.
Joop bemerkte niets van de goudene
zonneprachi, ryets van de natuurweelde
en ook niets van de \erkwikkende avond
rust die allengs rondom hem kwam zich
nestelen.
Met wazige oogen peilde hij rot waar
het land zich in de luchi verloor, trachtte
hij de toekomst te doorzien en beangslte
hem de in zijn gedachten willoos opkomen
de vraag of hij slagen zou, slagen in het
moeilijke leven.
Deze vraag was voer hem een onverge
lijkelijk groot vraagteeken, waarop de
naaste vier jaren het antwoord zouden
brengen
Zijn blikken dwaalden af naar het onbe
grensde luchtruim dal door witgezeilde
wolkenbooten bevaren schpen.
En hij dacht., dacht., zooais hij vroeger,
als schoolknaap, soms uienlang in stille
gedachten verzonken kon zijn. In zijn den
ken en droomen wist hij zich toen de eige
naar van alle mogelijke schatten en schoon
heden en plianfaseerde hij de kleurrijkste
verhalen, waarin hij steeds de prins, de
sprookjesprins was....
Na een groot tijdsverloop klonk vaag
voeistapgestomniel op den trap tot hem
door en aan het schei-fluitend weerklin
kende Happy-days-wijsje wist Jo, dat
Johny Offer.berg, zijn onafscheidelijke
vriend, tot-in-het-leven-hiernamaals, zooals
Jo's moeder vaak schertsend beweerde, in
aantocht was.
De deur werd oper.gesmakt, een luidruch
tige begroeting werd uitgeroepen en stu
dentikoos strekte de binnengekomen Johny
Gf wel de ongekroonde koning, zooals zijn
vriend hem dikwijls noemde, zich dadelijk
languit op de met kussens verzadigde di
van.
Toonloos groette Jo zijn vriend terug,
waardoor Johny hem onderzoekend aan
zag.
„Grut nog toe. kereltje, zorgen aan
Mijnheers hoefdje?" informeerde hij
lachend. „En waarom heb je gisteren niet
meegespeeld tegen „de Stormvogels". Die
nu kiepte was een danige kruk. De onnoo-
zelste ballen liet hij dool en het is nog een
wonder dat het bij een 7—2 nederlaag is
gebleven."
Even bleef het antwoord uit; dan sprak
Jo: „Het spijt me voor jullie, maar ik was
gisteren in geen stemming om te voetbal
len. Zorgen aan m'n hoofd, vraag je De
grootste zorgen komen nog. Ik heb kolos
saal veel nieuws voor je, hetgeen met de
zorgen in verband staat. Maar ga mee
naar buiten voor- een wandelingetje dan
zal ik je alles vertellen.
(Wordt vervolgd.)
EEN KINDERTAFEREELTJE
Klik, klak, klik, klak, klotsten twee
kleintjes
Op klompjes naar school door de kou,
Uit kaperkapjes staken beider
Gezichtjes bol-rond bont en blauw
In dik-wollen doeken gedoken
Ging 't tweetal gearmd langs de straat,
Ze hadden geen tijd om te praen.
Want 't was al een beetje te laat.
Als ze eindelijk in 't schoolportaal komen
Ziet de oudste haar zusje eens aan,
En neemt gauw haar zakdoek, want
denkt ze,
Zóó mag je naar binnen niet gaan.
Het kleutertje heeft haar begrepen.
Steekt 't snoezig klein kopje vooruit,
En zusje pakt haar bij heur neusje
Terwijl ze zacht fluistert: „toe snuit".
Stijf sluit het guitje haar oogjes
En proest in het doekje, maar dan
Schudt zij haa-r klein kopje verlegen,
Omdat ze nog niet snuiten kan.
GEHEIMZINNIG!
door W. M. J. Simons
Gymn. „Immaculatae Conceptionis" Venray
IV.
Nadat de kamer en de villa verzegeld
waren, vertrokken de heeren. Een zekere
Mijnheer Bach was voorloopig waarne
mend hoofdcommissaris. Er werd een pre
mie van 5000 door hem uitgeloofd, voor
diegene, die het gelukken mocht de bende
op te sporen en aan de politie over te le
veren. Tevens werd door de politie 500
uitgeloofd" aan hen, die eenige aanwijzin
gen konden verstrekken, die de arrestatie
ten gevolge zouden hebben.
Een kleine week later, vond een politie
agent, 'n zekere Holthaus, bij een slopje
in de Goethestrasze een opengescheurde
ennvcloppe met een brief als inhoud. Bo
ven den brief stond: „Aan L. B." Verder
stond er in de brief te lezen
„Nu je je als lid van onze vereeniging
bij ons hebt aangesloten, ben ik verplicht
je evenrte verfelleö, hoe je vanavond op
het afgesproken uur bij ons moet komen.
In het eerste slopje in de Goethestrasze
aan je linkerhand, als je van de Berliner-
strasze komt, vind je de ingang van onze
vergaderzaal en voorraadskelder. Je loopt
op een oogenblik, dat niemand in dc buurt
is, 't slop in, tot vlak fcjj 't- hek. Op twee
Meter afstand, precies, van het hek, aan
de linkerkant bevindt zich in de muur op
een halve Meter hoogte, als je het cement
tusschen de steenep, wat hebt losgewerkt,
een knopje. Je hoeft hier enkel op te du
wen, en er ontstaat een opening in'den
muur. Ga hier vlug naar binnen, druk op
de knop die zich rechts van de opennig
aan den binnenkant, bevindt en daal dan
de trap af en loop maai- door; als je een
maal zoover bent, volgt de rest vanzelf,
dat zal je wel zien. A.K."
De agent glunderde!' Dal kon nog eens
op een buitenkansje uitloopen. Hij snelde
naar het hoofdbureau,' dat tot geluk van
z'n ongeduld vlak bij was. en liet z'n kost
bare vondst zien. Mijnheer Bach was er
zeer door verrast en dadelijk werd er druk
over het te maken plan, want dat was
hier natuurlijk het gevolg van, geredeneerd
Lang werd er tusschen hem en de andere
commissarissen en inspecteur gesproken
en toen kwam men tot het volgende be
sluit:
Er zouden vijf en twintig agenten, on
der leiding van een inspecteur, reeds om 6
uur naar het, in het briefje aangeduide
slopje worden gezonden;'waar ze zich in de
pakhuizen zouden'verbergen. Deze pakhui
zen zouden op aanvraag van de politie
worden opengelaten. Ze zouden daar blij
ven, totdat L. B. door de opening in den
muur verdwenen was.
Na een kwartiertje als alles builen vei
lig was, zouden ock de agenten binnendrin
gen tot de geheime vereeniging, na raad
pleging van het waardevol briefje. Eerst
moesten, zoo dit mogelijk wias. de bandie
ten omsingeld worden en daarna gedwon
gen zich over te gever.. Als dit echter niet
lukte, moest de tbjjp der gebeurtenissen
worden afgewacht en gehandeld worden
naar goeddunken van den inspecteur.
De schemering was reeds ingevallen en
nog was niemand door het slopje gekomen
om door de geheime ingang naar het even
geheime hol te gaan. Neen, geheime in
gang mocht niet meer worden gezegd,
want die zou in korten tijd aan velen be
kend zijn; nu reeds wisten verschillende
mensc-hen, geheel büiten de bandietenben
de. van z'n bestaan. Het bestaan van een
hol was eveneens reeds bekend, zoodat de
"bende een gewisseri''oudergang dreigde...
Eindelijk lieten zich vlugge, doch uiterst
zachte voetstappen hooren. Door de
doodsche stilte wérd het geluid nog be
vorderd, zoodat de agenten de indringer
binnen enkele seconden, in zich zelf, voor
bij zagen gaan. Het was stikdonker in het
slopje, er was geen hand voor de oogen
te zien, zoodat er op goed geluk door de
politie moest worden gewerkt.
(Wordt vervolgd).
HET AFSHEID VAN EEN
MISSIONARIS,
door Pierewiet.
I.
't Was morgen, heel, héél vroeg in den
morgen. De zon w-as juist opgegaan en
stond als een vurigen bol aan den hemel
te schitteren. In 't kamerke, klein en zon
der eenige aantrekkelijkheid zat. een oude
vrouw in droef gepeins verzonken. Tranen
groote, dikke tranen bibberden langs haar
vermagerd en met rimpels overdekt ge
zichtje. De oude, knokige handen waren
samengevouwen en in die handen hield ze
een rozenkrans met dikke zwarte, kogel
ronde kralen. En 't Moederke bad. Ijverig
ging het mondje murmelend op-en-neer.
En na elk tientje kwam weer hetzelfde ge
bed: „Meria, gij zijl de Moeder fan me
jonge. Ik kan era hie meer houe, ik kan
nie meer foor em sorge. Moeder fan me
jonge bid toch foor hem!" En dan ging
het mondje weer bedrijvig heen en weer,
weesgegroetje na weesgegroetje, terwijl
groote, dikke tranen zeiden, wat een offer
Moederke brengen ging.
In een ander kamertje even klein en
saai lag 'n man. Een groote, grijze eerbied
waardige baard golfde op zijn borst. Het
was de vader. Zijnoogen zochten het
kruis dat aan het muurke hing en gelaten
fluisterde hij: „Heer uw wil, uw wil ge
schiede! Zoo heel graag had ik van hem
willen maken schoenmaker, als ik! Hij had
onze ouden dag wat kunnen verlichten,
maar Heer. niet mijn, maar Uw heilige wil
geschiede. En de oude oogen begonnen
verdacht te glinsteren. En er viel een
traan op de bevende handen, die kramp
achtig het oude kruis omknelden....
En de jonge missionaris had het niet
kunnen uithouden in bed. Hij had zioh
aangekleed, was de straat opgegaan. En
nu wandelde hij door de lange dorpsstraat
Voor het winkeltje van Griet Grutte bleef
hij staan. Als jongen had hij daar z'n pijpie
drop of zoo'n groote zuurbal gekocht. Hij
zag ze nog liggen, net 't zelfde als jaren
geleden. In de rechterhoek stond de doos
met Noga-blokken. Als je die bemachti
gen kon, was je de Koning te rijk. Er zat
zoo'n prachtig zilver-papiertje om niet
rood-wit-blauwe streepjes. Daarnaast die
Noga stond een oude gebarsten flesc-h
met zuurballen. Weer daarnaast een oude
jampot met „tooverballen". Razend duur!
Stel je voor twee cent! De jongens waren
al blij, als ze voor een halfje wat drop
kregen. Ja, drop was hier genoeg!
Glimlachend ging hij verder, de Pries
ter. vroegere herinneringen ophalend.
Kijk,* daar had je werkelijk Grietje
Grutte zelf. Op haar versleten paarse pan
toffels kwam ze aangewaggeld, 't besje, in
een groezelig bruin papiertje twee groote
zuurballen en drie pijpjes-veterdrop dra
gend en dat cadeau in de handen van den
priester leggend, klopte ze hem vriend
schappelijk op den schouder, terwijl ze zei:
„Pim, ('t heel dorp noemde den jongeman
nog „Pim", juist als vroeger), „Pim, 'k heb
hier nog wat voor je. 't Benne de grooste
suurballe die ik heb! En die feterdrop is
de duurste fan me winkel!" Pim keek naar
't stoffige snoep, lachte even dankbaar en
zei: „Dank je Grietje, ik zal ze in de
Missie niet vergeten, hoor!" „Heere-
grutte ja. ga je naar de Missie, Pim! 'k
had "t niet. willen gelooven. toen Rooie
Stien het me vertelde, "k Zei tegen d'r:
„Mins, je bin stapel!" Maar., is het dan
toch waar. me jonge! Dan hê je de drop
dubbel verdiend! Dag Pim!".. En het
oudje slofte haastig terug naar het kleine
achterkamertje, waar ze op een oude stoel
neerviel en dikke tranen op haar schoonen
schort liet vallen, en een oud stompje
kaars liet branden voor: „Pim van de Mis-
Pim zelf was treurig gestemd! Stevig
hield hij Grietjes geschenk vast! Plotse
ling! „Pim! Pim!" De jonge geestelijke
stond stil. Over den weg kwamen twee
kinderen aangerend, ieder stijf iets tegen
zich aandragend! Toen ze vlak bij waren
zag Pim dat het de kinderen van „Rooie
Stien" waren!....
(Wordt vervolgd).
EEN ONGELUK
door Dina van Klink.
Het was den achtsten Augustus. Den ze
venden was Herman jarig geweest, en had
hij van zijne peettante een prachtige
speeldoos cadeau gekregen. Op het deksel
waren de vier azen in paarlemoer ingelegd,
en de fiches hadden de kleur van 't kar
mijn, de saffraan, den smaragd en het
azuur. Een kaartje leggen was Herman's
liefste ontspanning, vader stond hem dit
evenwel alleen des Zondags toe. Daarom
was de doos da-n ook reeds geborgen, om
den eerstvolgend en Zondag prettig te wor
den ingewijd. Uit het oog, uit het nart zegt
het spreekwoord. Zoo ging het met Herman
niet. Hij moest zijn kleinood nog eens even
tjes gaan zien; 't was toch ook zoo'n mooie
doos! Wip daar vliegt hij naar boven!
Waar is ze"? Zeker in het laadje van de ta
fel; waar anders'? Hij grijpt de knop,
trekten daar slaat hij achterover te
gen de vensterbank. Dat. d.ie knop er ook
zoo los inzit! riept hij de meid toe, die
juist in de linnenkast bezig is. Heb je je
bezeerd, Herman? vroeg Antje. Toch nieï,
antwoordde de kleine, ofschoon hem de
waterlanders in de oogen stonden; maar ik
schrikte zoo! Intusschen was hij reeds met
zijn zakmesje aan het peuteren, en had
dan ook weldra het laadje geopend. Nu was
alle leed vergeten. Jammer dat de goede
jongen weldra een nog grooter leed onder
de oogen zou moeten zien. Antje, Antje,
riep er iemand van onderen. Wat heb je
weer goed uitgekeken! Ge hadt mij geen
grooter genoegen kunnen aandoen, 't Was
de stem van Moeder. Maar wat was .er dan
gebeurd? Herman wist het niet, al had hij
zelf bij het achterovertuimeien de heerlijke
geranium, moeders lieveling, van de vens
terbank gestooten, zoodat pot en bloem,
erg gehavend, op de steenen terecht geko
men waren. De meid wist het des te beter.
Het was haar ook niet onbekend, dat de
pot, als zijnde e.en familiestuk, de vrouw
des huizes na aan het hart lag. De gera
nium "wa-s een pracht exemplaar, haar door
een beste kennis geschonken. Zij wilde ech
ter de schuld niet op de knaap werpen,
maar liever zelf een geducht standje af
wachten. Zij hield veel van Herman, 't Was
ook zoo'n gulle, ronde jongen. Weldra stond
<le meid bij moeder onder het raam; het
ging er vrij levendig toe. De eerste sprak
niet veel. 't Was een ongeluk juffrouw, zei-
de zij, ik zal voorzichtiger zijn. Herman
stond inmiddels met de doos onder den
arm en het hoofd buiten het raam, naar on
der te turen. Toen hij daar de stukken van
pot en plant zag liggen, schoot het hem te
binnen, dat. hij clie zelfde geranium voor
weinige minuten op de vensterbank had
zien staan. Ook herinnerde hij zich, dat
hij in zijn val tegen eenig voorwerp gestoo
ten en buiten geraas gehoord had. Hij had
daarop toen geen acht geslagen, wijl de
losse knop hem zulk een leelijke poets ge
speeld had. De meid was niets eens bij het
venster geweest zij kon dus ook geen schuld
hebben, dacht hij. Moeder, riep hij, Antje
heeft het niet gedaan, ik heb den pot uit
het raam gestooten. En als vreesde hij, dat
moeder geen geloof zou slaan aan deze
woorden, ijlde hij de trap af en vertelde
haar lang en breed, hoe zich, naar zijne
gedachte, de zaak had toegedragen. De
dienstbode zweeg. Moeder zag beurtelings
naar Herman en naar Antje. Beslissen, wie
de schuldige was durfde zij niet; wellicht
wilde ze 't ook niet doen. Het hoofd schud
dend ging zij naar binnen. Herman zag
haar bedroefd na en hoorde haar eenige
malen binnensmonds 't Is jammer, 't is
jammer, herhalen. Dan wendde hij den blik
naar den gebroken pot, nam de stukken,
paste ze bij elkaar, maar moest het bij een
oxmoozel: zoo is het geweest, laten.
•T ROODBORSTJE
door Joop v. d. Linden.
't Was vriezend weer, 't had 's nachts
erg gevroren. En de kinderen hadden 'n
dag vrij om te gaan schaatsen. De familie
Mulder zat gezellig in huis om de kachel.
En vader was ook thuis, want nu kon hij
niet naar 't veld. Dat was wel het fijnste,
want Vader kon zoo mooi vertellen. Zij
zaten dan gezellig toen er op het raam ge
tikt werd, de kinderen keken verbaasd op.
Toen zagen zij daar een mooi roodborstje
zitten. Moeder kreeg medelijden met het
dier en zei tegen Piet: „Zeg, Piet, doet 't.
raam open, want het dier zal het wel koud
hebben". Piet deed 't raam open en het
vogeltje vloog naar binnen. Vader haalde
vlug een oud vogelkooitje van den zolder
waar vroeger ook een vgeltje in had geze
ten, die door de poes was opgegeten. Het
roodborstje werd er in gedaan, maar het
deurtje hield vader open, zoodat hij vrij kon
vliegen. Her beest bleef den heelen winter
bij de familie Mulder. De kinderen vonden
't heel aardig zoo'n diertje in huis. Toen
de winter om was werd het beestje onrustig
en wilde weer buiten vliegen. Dat hadden
de kinderen gemerkt en vader zei: „.Jon
gens zou ik 'b roodborstje weer weg laten
vliegen". De kinderen vonden het goed.
Vader hing het kooitje op straat en het vo
geltje vloog er uit in een boom en begon
uit dankbaarheid te fluiten en wat nog
meer is, het maakte zijn nestje in de nabij
heid van die goede menschen en kwam af
en toe nog eens op de vensterbank zitten
alsof het zeggen wou: daag! hier ben ik
weer; gaat het u allen goed!" En weg was
het!
EENDJES VOEREN
door Cor van Diest.
Tot één van de prettigste en dankbaar
ste bezigheden in de vrije natuur behoort
wel het eendjes voeren. In de groote vij
ver van een mooi wandelpark zijn cok vele
van die mooie watervogels; en altijd zijn
er veel kinderen, klein en groot, die zich
graag met dat spelletje bezighouden en
met hun broodkorstjes trachtende eenden
naar zich toe rs lokken. Nu. die laten ook
niet lang op zich wachten, in groote getale
komen ze aan. Ook wij zullen het eens
probeeren; eerst een klein stukje en al
spoedig komen er liefhebbers opdagen.
Wanneer er meerdere stukjes volgen wordt
het hier een algeheele kibbelpartij in het
water, want de één betwist den ander het
lekkere hapje. Wat leuk dat krioelen en
twisten; en wat een gekwaak en gesnater
Kijk daarginds is een koppel eenden,
die blijkbaar het toöneeltje heeft gezien
en nu naar higr komt, om ook een krui
mel te kunnen bemachtigen. Het zwemmen
gaat hun niet vlug genoeg naar het schijnt
zie maar, zij nemen hun toevlucht tot het
vliegen, of neen, de sport der eenden dient
eigenlijk „fladderen" getiteld te worden.
Spoedig heefr. ook deze club zich bij dc
kibbelaars aangesloten; en wij genieten
hier van deze gratis voorstelling. Nu krij
gen we nog een ander tooneeltje te zien,
eenig; ik zal het eens zoo goed mogelijk
trachten te beschrijven. Daar in de verte
komt een groote eend aan met twee klei
ne eendjes; niet groo'er dan een muschje,
het is zeker een moeder met twee baby's,
zulke speelsche diertjes. Telkens kruipen
die kleine ondeugden tusschen de heesters
aan den walkant en zie, moedereend gaat
er weer op af om haar kroost te zoeken
en ze op te jagen, dat ze toch zouden
voortmaken, daar er anders voor hun
niets meer te halen zou zijn. Hoe goed en
trouw zorgt toch ook zoo'n dier voor haar
telgen. Eindelijk komen ze ook nader en
de kleinen weten ook wel hun positie te
bemachtigen; wat zijn zulke kleintjes toch
al vlug. Moeder eend houdt trouw de
wacht, dat haai kleinen niet door de an
deren verdrongen worden.
Mak zijn de eenden ook, kijk maar! Een
stapt er uit het water op den vasten wal
en komfc zijn hapje voor onze voeten weg
halen, en nu er één zoover is, komen er
meer en begint hier de kibbelpartij weer
opnieuw. Pnze voorrraad raakt uitgeput,
en de eenden begeven zich weer te water
en wachten tot er weer andere liefhebbers
van zoo'n tafereeltje zullen komen genieten
Jammer dat nu de herfst 'met zijn gure,
koude dagen en buiig weer die waterbewo
ners weer komt verjagen.
Het koude jaargetijde brengen ze name
lijk op een meer beschutte plek door tot
de mooie, zachte lentedagen weer geko
men zullen ziju, en het spelletje weer op
nieuw kan gaan beginnen.
MIJN KERKBOEK
Het mooiste boek. wat ik bezit,
Is dat, waaruit ik dikwijls bid
Het is mijn trouwe kameraad,
Die altijd mee ter kerke gaat;
Het geeft mijn ziele stemming weer
En helpt mij spreken met den Heer.
De rouwe-prentjes nooden mij,
Te bidden met ziels-medelij
En o, zoo menig heil'ge vrind
Een plaatsje in mijn kerkboek vindt;
Ik spreek met hen, zij zien mij aan,
Ik vraag mij altijd bij te staan.
Maar 't blad, dat steeds mijn
aandacht vraagt,
En sporen van mijn vingers draagt.
Het meest-gebruikt gebed is dit,
Waar 't kind voor zijne moeder bidt.
Het boek, dat mij mijn Moeder gaf,
Dat mij den weg ten Hemel wees,
En dat ik tot mijn dood toe lees,
Dat boek neem ik mede in bet graf.
Jos. J.
Rotterdam.
Overgenomen uit Christus-Koning.