Qm Jt OOR IflNDEREN H" ZATERDAG 30 MEI 1931 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 LtiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiutmiimiiiiitiittMiiiiiiiiiiiHiHiiimiiiniiiiiiiMiiiiiHinii: -ii iiitiiiti 11 ii inn i nun i in iiiiitiii iiiiiniiiti iiiiiiiiiii i ii 11 inn iiiiiimi iiiifiiiiii iiiiiii uiiiiiiiitiiiiiirr CORRESPONDENTIE. Louise, Voorschoten. Vader had schoon gelijk, dat ie dien ondeugen- den Nico 25 regels liet schrijven en zonder eten naar bed stuurde. Een dierenbeul wordt een menschenplager. Dag Louise! Maak nog eens wat. Het is een uitsteken de taaloefening. F r e d j e. Ter Aar. Dat heb je heel goed naverteld Fredje. Jij zit zeker in de tweede klas, waar ze die geschiedenis van Tarcisius lezen. Maak nog eens wat! Wat mijnheer op school vertelt, mag je gerust insturen. Als het niet te kort is, laat ik het plaatsen. Dag Fredje! Groet je ouders van me! Het versje „Holland" is afge schreven. Dat is niet de bedoeling! Lena v. d. Hoorn, L a n g e r a a r. Wel, wel Lena, ik geloof heusch dat je dat versje zelf gemaakt hebt. Ik laat hel daarom plaatsen ook! Daar is het kleine dichteresje uit Langeraar! KLEINE PIET Kleine Piet mocht 'n worstje koopen 'n Lekker worstje met twee endjes, Zonder dat Piet het zeif wist Had hij niets geen centjes. Toen Piet bij den slager kwam, Zei hij: „een half pond worst!'' De slager geeft de worst en zegt: „Dat het veertig centen kost!" Toen dacht Piet, ik heb geen centen En hij ging den winkel uit. Hij vroeg zijn moe om veertig centen En stapte toen we Toen Piet terugkwam van den slager Zag hij jongens spelen. Hij zei tot zich zelf. dat spel Zou mij zelfs ook niet vervelen! Piet lei zijn worst neer en vroeg: Mag ik meedoen zeg, Ja, ja, riepen de jongens Leg die worst maar langs den heg. Het was gevaarlijk voor de worst, Maar domme Piet deed mee. Toen kwam'er een groote poes En at de worst op. o, wee!" Toen had Piet genoeg gespeeld En het was tijd nu naar huis te gaan, Maar wat is dat. zei Piet verrast, De worst is weg en naar de maan. Schreiend liep nu Piet naar huis, En zei aan moe wat was geschied. Moe was boos, maar wat te dopn? Het berouw kwam te laat, zooals ge ziet. Johanna en Theo Zevenhoven Boskoop. Jullie bent flinke kinde renHet opstelletje „De Sneeuw" is goed voor later en wat Theo met vpp! mnpife en getob klaar heeft gespeeld (met moe ders hulp), vind ik voor zijn doen zóó goed dat ik Theo het versje zal laten voordra gen. Het is een slaapliedje voor klein broertje, dien de ooievaar bracht. GA SLAPEN, MIJN BROERTJE! Gerard ga je slapen Alles is in rust. 't Zonnetje heeft de bloempjes, Al in slaap gekust. Gerard, ga je slapen! In het groene woud. Sluimeren de vogeltjes Diep in het kreupelhout. Gerard, ga je slapen Zeg nog eens, ..dag moe"! En doe dan maar heel gauw, Je lieve oogjes toe. Zoo zingt Theo zijn slaapliedje en als het uit is en Theo slaapt nog niet, dan begrijp ik er niks meer van! Hendrik van Leeuwen, Hille- g o m. Laat ik je eerst zeggen Hendrik, dat een brief naar Leiden zes cent aan port kost. Denk hier voortaan aan! Het opstel is voor ons minder geschikt. Dag Heintje! Viooltje, Nieuw veen! Laat ik je eerst mijn compliment maken, over het mooie schrift. En omdat jij zóó orde lijk en netjes gewerkt hebt. iaat ik je op stel plaatsen. Zie maar eens de volgende week of zoo! Dag lief Nichtje! L. Hoogenboom, Ter Aar. Ook tegen jou moet ik zeggen: Frankeer voor taan je brieven met 6 cent port'en niet' met 5. Ik moest weer 21/2 cent strafport betalen. Zoo hoort Ket niet Neefje! Marietje Onderwater, Zoe- t erwoude. Om jou pleizier te doen, Marietje, laat ik jouw opstel plaatsen en meer nog, daar dit opstel ons wel leert-, Jat „God wijs is"! Zie de volgende week Tot- hieraan zullen we het laten! De vol gende week ga ik door! Met groet en hand voor U allen, Oom Wim. (Voor de Grooten) ZAL HIJ SLAGEN? door Cadier. I. Op de groot-gezellige zolder, de zooge naamde „studeerkamer5 van Jo Smits, waaide de eerste schemer rond. Door de wijdgeopende dakramen kwam het koele Meiwindje schuchter naar binnen gewaaid en bracht geuren mee van theeroos en kamperfoelie. De laatste stralen van de ter kim gaande zon weerkaatsten in het glas van het schilderij aan den roomkleu rig geverfden wand, hetgeen een intieme sfeer schiep. Aan het schrijfbureau, overdreven bena ming voor wat eens een keukentafel was geweest, martelde Jo zijn hersens door de zen te dwingen een overwinning te beha len op de eerste moeilijkheden van het algebra. Jawel!alsof je maar op commando de regels in het geheugen had te stoppen! En de verhoopte overwinning dreigde voor dien dag in een nederlaag te zullen uitloopen. Teneinde raad schoof hij met een wan- hoops-verzuchting het gehate boek en het nog onbeschreven schrift zoo ver mogelijk van zich af en ging met een martelaars- houding voor het dakvenster staan. Aan dachtloos staarde hij ovér het in zonlicht- badende landschap, dat langzaam maar zeker in de avondschemering dreigde ver loren te zullen gaan. Joop bemerkte niets van de goudene zonneprachi, ryets van de natuurweelde en ook niets van de \erkwikkende avond rust die allengs rondom hem kwam zich nestelen. Met wazige oogen peilde hij rot waar het land zich in de luchi verloor, trachtte hij de toekomst te doorzien en beangslte hem de in zijn gedachten willoos opkomen de vraag of hij slagen zou, slagen in het moeilijke leven. Deze vraag was voer hem een onverge lijkelijk groot vraagteeken, waarop de naaste vier jaren het antwoord zouden brengen Zijn blikken dwaalden af naar het onbe grensde luchtruim dal door witgezeilde wolkenbooten bevaren schpen. En hij dacht., dacht., zooais hij vroeger, als schoolknaap, soms uienlang in stille gedachten verzonken kon zijn. In zijn den ken en droomen wist hij zich toen de eige naar van alle mogelijke schatten en schoon heden en plianfaseerde hij de kleurrijkste verhalen, waarin hij steeds de prins, de sprookjesprins was.... Na een groot tijdsverloop klonk vaag voeistapgestomniel op den trap tot hem door en aan het schei-fluitend weerklin kende Happy-days-wijsje wist Jo, dat Johny Offer.berg, zijn onafscheidelijke vriend, tot-in-het-leven-hiernamaals, zooals Jo's moeder vaak schertsend beweerde, in aantocht was. De deur werd oper.gesmakt, een luidruch tige begroeting werd uitgeroepen en stu dentikoos strekte de binnengekomen Johny Gf wel de ongekroonde koning, zooals zijn vriend hem dikwijls noemde, zich dadelijk languit op de met kussens verzadigde di van. Toonloos groette Jo zijn vriend terug, waardoor Johny hem onderzoekend aan zag. „Grut nog toe. kereltje, zorgen aan Mijnheers hoefdje?" informeerde hij lachend. „En waarom heb je gisteren niet meegespeeld tegen „de Stormvogels". Die nu kiepte was een danige kruk. De onnoo- zelste ballen liet hij dool en het is nog een wonder dat het bij een 7—2 nederlaag is gebleven." Even bleef het antwoord uit; dan sprak Jo: „Het spijt me voor jullie, maar ik was gisteren in geen stemming om te voetbal len. Zorgen aan m'n hoofd, vraag je De grootste zorgen komen nog. Ik heb kolos saal veel nieuws voor je, hetgeen met de zorgen in verband staat. Maar ga mee naar buiten voor- een wandelingetje dan zal ik je alles vertellen. (Wordt vervolgd.) EEN KINDERTAFEREELTJE Klik, klak, klik, klak, klotsten twee kleintjes Op klompjes naar school door de kou, Uit kaperkapjes staken beider Gezichtjes bol-rond bont en blauw In dik-wollen doeken gedoken Ging 't tweetal gearmd langs de straat, Ze hadden geen tijd om te praen. Want 't was al een beetje te laat. Als ze eindelijk in 't schoolportaal komen Ziet de oudste haar zusje eens aan, En neemt gauw haar zakdoek, want denkt ze, Zóó mag je naar binnen niet gaan. Het kleutertje heeft haar begrepen. Steekt 't snoezig klein kopje vooruit, En zusje pakt haar bij heur neusje Terwijl ze zacht fluistert: „toe snuit". Stijf sluit het guitje haar oogjes En proest in het doekje, maar dan Schudt zij haa-r klein kopje verlegen, Omdat ze nog niet snuiten kan. GEHEIMZINNIG! door W. M. J. Simons Gymn. „Immaculatae Conceptionis" Venray IV. Nadat de kamer en de villa verzegeld waren, vertrokken de heeren. Een zekere Mijnheer Bach was voorloopig waarne mend hoofdcommissaris. Er werd een pre mie van 5000 door hem uitgeloofd, voor diegene, die het gelukken mocht de bende op te sporen en aan de politie over te le veren. Tevens werd door de politie 500 uitgeloofd" aan hen, die eenige aanwijzin gen konden verstrekken, die de arrestatie ten gevolge zouden hebben. Een kleine week later, vond een politie agent, 'n zekere Holthaus, bij een slopje in de Goethestrasze een opengescheurde ennvcloppe met een brief als inhoud. Bo ven den brief stond: „Aan L. B." Verder stond er in de brief te lezen „Nu je je als lid van onze vereeniging bij ons hebt aangesloten, ben ik verplicht je evenrte verfelleö, hoe je vanavond op het afgesproken uur bij ons moet komen. In het eerste slopje in de Goethestrasze aan je linkerhand, als je van de Berliner- strasze komt, vind je de ingang van onze vergaderzaal en voorraadskelder. Je loopt op een oogenblik, dat niemand in dc buurt is, 't slop in, tot vlak fcjj 't- hek. Op twee Meter afstand, precies, van het hek, aan de linkerkant bevindt zich in de muur op een halve Meter hoogte, als je het cement tusschen de steenep, wat hebt losgewerkt, een knopje. Je hoeft hier enkel op te du wen, en er ontstaat een opening in'den muur. Ga hier vlug naar binnen, druk op de knop die zich rechts van de opennig aan den binnenkant, bevindt en daal dan de trap af en loop maai- door; als je een maal zoover bent, volgt de rest vanzelf, dat zal je wel zien. A.K." De agent glunderde!' Dal kon nog eens op een buitenkansje uitloopen. Hij snelde naar het hoofdbureau,' dat tot geluk van z'n ongeduld vlak bij was. en liet z'n kost bare vondst zien. Mijnheer Bach was er zeer door verrast en dadelijk werd er druk over het te maken plan, want dat was hier natuurlijk het gevolg van, geredeneerd Lang werd er tusschen hem en de andere commissarissen en inspecteur gesproken en toen kwam men tot het volgende be sluit: Er zouden vijf en twintig agenten, on der leiding van een inspecteur, reeds om 6 uur naar het, in het briefje aangeduide slopje worden gezonden;'waar ze zich in de pakhuizen zouden'verbergen. Deze pakhui zen zouden op aanvraag van de politie worden opengelaten. Ze zouden daar blij ven, totdat L. B. door de opening in den muur verdwenen was. Na een kwartiertje als alles builen vei lig was, zouden ock de agenten binnendrin gen tot de geheime vereeniging, na raad pleging van het waardevol briefje. Eerst moesten, zoo dit mogelijk wias. de bandie ten omsingeld worden en daarna gedwon gen zich over te gever.. Als dit echter niet lukte, moest de tbjjp der gebeurtenissen worden afgewacht en gehandeld worden naar goeddunken van den inspecteur. De schemering was reeds ingevallen en nog was niemand door het slopje gekomen om door de geheime ingang naar het even geheime hol te gaan. Neen, geheime in gang mocht niet meer worden gezegd, want die zou in korten tijd aan velen be kend zijn; nu reeds wisten verschillende mensc-hen, geheel büiten de bandietenben de. van z'n bestaan. Het bestaan van een hol was eveneens reeds bekend, zoodat de "bende een gewisseri''oudergang dreigde... Eindelijk lieten zich vlugge, doch uiterst zachte voetstappen hooren. Door de doodsche stilte wérd het geluid nog be vorderd, zoodat de agenten de indringer binnen enkele seconden, in zich zelf, voor bij zagen gaan. Het was stikdonker in het slopje, er was geen hand voor de oogen te zien, zoodat er op goed geluk door de politie moest worden gewerkt. (Wordt vervolgd). HET AFSHEID VAN EEN MISSIONARIS, door Pierewiet. I. 't Was morgen, heel, héél vroeg in den morgen. De zon w-as juist opgegaan en stond als een vurigen bol aan den hemel te schitteren. In 't kamerke, klein en zon der eenige aantrekkelijkheid zat. een oude vrouw in droef gepeins verzonken. Tranen groote, dikke tranen bibberden langs haar vermagerd en met rimpels overdekt ge zichtje. De oude, knokige handen waren samengevouwen en in die handen hield ze een rozenkrans met dikke zwarte, kogel ronde kralen. En 't Moederke bad. Ijverig ging het mondje murmelend op-en-neer. En na elk tientje kwam weer hetzelfde ge bed: „Meria, gij zijl de Moeder fan me jonge. Ik kan era hie meer houe, ik kan nie meer foor em sorge. Moeder fan me jonge bid toch foor hem!" En dan ging het mondje weer bedrijvig heen en weer, weesgegroetje na weesgegroetje, terwijl groote, dikke tranen zeiden, wat een offer Moederke brengen ging. In een ander kamertje even klein en saai lag 'n man. Een groote, grijze eerbied waardige baard golfde op zijn borst. Het was de vader. Zijnoogen zochten het kruis dat aan het muurke hing en gelaten fluisterde hij: „Heer uw wil, uw wil ge schiede! Zoo heel graag had ik van hem willen maken schoenmaker, als ik! Hij had onze ouden dag wat kunnen verlichten, maar Heer. niet mijn, maar Uw heilige wil geschiede. En de oude oogen begonnen verdacht te glinsteren. En er viel een traan op de bevende handen, die kramp achtig het oude kruis omknelden.... En de jonge missionaris had het niet kunnen uithouden in bed. Hij had zioh aangekleed, was de straat opgegaan. En nu wandelde hij door de lange dorpsstraat Voor het winkeltje van Griet Grutte bleef hij staan. Als jongen had hij daar z'n pijpie drop of zoo'n groote zuurbal gekocht. Hij zag ze nog liggen, net 't zelfde als jaren geleden. In de rechterhoek stond de doos met Noga-blokken. Als je die bemachti gen kon, was je de Koning te rijk. Er zat zoo'n prachtig zilver-papiertje om niet rood-wit-blauwe streepjes. Daarnaast die Noga stond een oude gebarsten flesc-h met zuurballen. Weer daarnaast een oude jampot met „tooverballen". Razend duur! Stel je voor twee cent! De jongens waren al blij, als ze voor een halfje wat drop kregen. Ja, drop was hier genoeg! Glimlachend ging hij verder, de Pries ter. vroegere herinneringen ophalend. Kijk,* daar had je werkelijk Grietje Grutte zelf. Op haar versleten paarse pan toffels kwam ze aangewaggeld, 't besje, in een groezelig bruin papiertje twee groote zuurballen en drie pijpjes-veterdrop dra gend en dat cadeau in de handen van den priester leggend, klopte ze hem vriend schappelijk op den schouder, terwijl ze zei: „Pim, ('t heel dorp noemde den jongeman nog „Pim", juist als vroeger), „Pim, 'k heb hier nog wat voor je. 't Benne de grooste suurballe die ik heb! En die feterdrop is de duurste fan me winkel!" Pim keek naar 't stoffige snoep, lachte even dankbaar en zei: „Dank je Grietje, ik zal ze in de Missie niet vergeten, hoor!" „Heere- grutte ja. ga je naar de Missie, Pim! 'k had "t niet. willen gelooven. toen Rooie Stien het me vertelde, "k Zei tegen d'r: „Mins, je bin stapel!" Maar., is het dan toch waar. me jonge! Dan hê je de drop dubbel verdiend! Dag Pim!".. En het oudje slofte haastig terug naar het kleine achterkamertje, waar ze op een oude stoel neerviel en dikke tranen op haar schoonen schort liet vallen, en een oud stompje kaars liet branden voor: „Pim van de Mis- Pim zelf was treurig gestemd! Stevig hield hij Grietjes geschenk vast! Plotse ling! „Pim! Pim!" De jonge geestelijke stond stil. Over den weg kwamen twee kinderen aangerend, ieder stijf iets tegen zich aandragend! Toen ze vlak bij waren zag Pim dat het de kinderen van „Rooie Stien" waren!.... (Wordt vervolgd). EEN ONGELUK door Dina van Klink. Het was den achtsten Augustus. Den ze venden was Herman jarig geweest, en had hij van zijne peettante een prachtige speeldoos cadeau gekregen. Op het deksel waren de vier azen in paarlemoer ingelegd, en de fiches hadden de kleur van 't kar mijn, de saffraan, den smaragd en het azuur. Een kaartje leggen was Herman's liefste ontspanning, vader stond hem dit evenwel alleen des Zondags toe. Daarom was de doos da-n ook reeds geborgen, om den eerstvolgend en Zondag prettig te wor den ingewijd. Uit het oog, uit het nart zegt het spreekwoord. Zoo ging het met Herman niet. Hij moest zijn kleinood nog eens even tjes gaan zien; 't was toch ook zoo'n mooie doos! Wip daar vliegt hij naar boven! Waar is ze"? Zeker in het laadje van de ta fel; waar anders'? Hij grijpt de knop, trekten daar slaat hij achterover te gen de vensterbank. Dat. d.ie knop er ook zoo los inzit! riept hij de meid toe, die juist in de linnenkast bezig is. Heb je je bezeerd, Herman? vroeg Antje. Toch nieï, antwoordde de kleine, ofschoon hem de waterlanders in de oogen stonden; maar ik schrikte zoo! Intusschen was hij reeds met zijn zakmesje aan het peuteren, en had dan ook weldra het laadje geopend. Nu was alle leed vergeten. Jammer dat de goede jongen weldra een nog grooter leed onder de oogen zou moeten zien. Antje, Antje, riep er iemand van onderen. Wat heb je weer goed uitgekeken! Ge hadt mij geen grooter genoegen kunnen aandoen, 't Was de stem van Moeder. Maar wat was .er dan gebeurd? Herman wist het niet, al had hij zelf bij het achterovertuimeien de heerlijke geranium, moeders lieveling, van de vens terbank gestooten, zoodat pot en bloem, erg gehavend, op de steenen terecht geko men waren. De meid wist het des te beter. Het was haar ook niet onbekend, dat de pot, als zijnde e.en familiestuk, de vrouw des huizes na aan het hart lag. De gera nium "wa-s een pracht exemplaar, haar door een beste kennis geschonken. Zij wilde ech ter de schuld niet op de knaap werpen, maar liever zelf een geducht standje af wachten. Zij hield veel van Herman, 't Was ook zoo'n gulle, ronde jongen. Weldra stond <le meid bij moeder onder het raam; het ging er vrij levendig toe. De eerste sprak niet veel. 't Was een ongeluk juffrouw, zei- de zij, ik zal voorzichtiger zijn. Herman stond inmiddels met de doos onder den arm en het hoofd buiten het raam, naar on der te turen. Toen hij daar de stukken van pot en plant zag liggen, schoot het hem te binnen, dat. hij clie zelfde geranium voor weinige minuten op de vensterbank had zien staan. Ook herinnerde hij zich, dat hij in zijn val tegen eenig voorwerp gestoo ten en buiten geraas gehoord had. Hij had daarop toen geen acht geslagen, wijl de losse knop hem zulk een leelijke poets ge speeld had. De meid was niets eens bij het venster geweest zij kon dus ook geen schuld hebben, dacht hij. Moeder, riep hij, Antje heeft het niet gedaan, ik heb den pot uit het raam gestooten. En als vreesde hij, dat moeder geen geloof zou slaan aan deze woorden, ijlde hij de trap af en vertelde haar lang en breed, hoe zich, naar zijne gedachte, de zaak had toegedragen. De dienstbode zweeg. Moeder zag beurtelings naar Herman en naar Antje. Beslissen, wie de schuldige was durfde zij niet; wellicht wilde ze 't ook niet doen. Het hoofd schud dend ging zij naar binnen. Herman zag haar bedroefd na en hoorde haar eenige malen binnensmonds 't Is jammer, 't is jammer, herhalen. Dan wendde hij den blik naar den gebroken pot, nam de stukken, paste ze bij elkaar, maar moest het bij een oxmoozel: zoo is het geweest, laten. •T ROODBORSTJE door Joop v. d. Linden. 't Was vriezend weer, 't had 's nachts erg gevroren. En de kinderen hadden 'n dag vrij om te gaan schaatsen. De familie Mulder zat gezellig in huis om de kachel. En vader was ook thuis, want nu kon hij niet naar 't veld. Dat was wel het fijnste, want Vader kon zoo mooi vertellen. Zij zaten dan gezellig toen er op het raam ge tikt werd, de kinderen keken verbaasd op. Toen zagen zij daar een mooi roodborstje zitten. Moeder kreeg medelijden met het dier en zei tegen Piet: „Zeg, Piet, doet 't. raam open, want het dier zal het wel koud hebben". Piet deed 't raam open en het vogeltje vloog naar binnen. Vader haalde vlug een oud vogelkooitje van den zolder waar vroeger ook een vgeltje in had geze ten, die door de poes was opgegeten. Het roodborstje werd er in gedaan, maar het deurtje hield vader open, zoodat hij vrij kon vliegen. Her beest bleef den heelen winter bij de familie Mulder. De kinderen vonden 't heel aardig zoo'n diertje in huis. Toen de winter om was werd het beestje onrustig en wilde weer buiten vliegen. Dat hadden de kinderen gemerkt en vader zei: „.Jon gens zou ik 'b roodborstje weer weg laten vliegen". De kinderen vonden het goed. Vader hing het kooitje op straat en het vo geltje vloog er uit in een boom en begon uit dankbaarheid te fluiten en wat nog meer is, het maakte zijn nestje in de nabij heid van die goede menschen en kwam af en toe nog eens op de vensterbank zitten alsof het zeggen wou: daag! hier ben ik weer; gaat het u allen goed!" En weg was het! EENDJES VOEREN door Cor van Diest. Tot één van de prettigste en dankbaar ste bezigheden in de vrije natuur behoort wel het eendjes voeren. In de groote vij ver van een mooi wandelpark zijn cok vele van die mooie watervogels; en altijd zijn er veel kinderen, klein en groot, die zich graag met dat spelletje bezighouden en met hun broodkorstjes trachtende eenden naar zich toe rs lokken. Nu. die laten ook niet lang op zich wachten, in groote getale komen ze aan. Ook wij zullen het eens probeeren; eerst een klein stukje en al spoedig komen er liefhebbers opdagen. Wanneer er meerdere stukjes volgen wordt het hier een algeheele kibbelpartij in het water, want de één betwist den ander het lekkere hapje. Wat leuk dat krioelen en twisten; en wat een gekwaak en gesnater Kijk daarginds is een koppel eenden, die blijkbaar het toöneeltje heeft gezien en nu naar higr komt, om ook een krui mel te kunnen bemachtigen. Het zwemmen gaat hun niet vlug genoeg naar het schijnt zie maar, zij nemen hun toevlucht tot het vliegen, of neen, de sport der eenden dient eigenlijk „fladderen" getiteld te worden. Spoedig heefr. ook deze club zich bij dc kibbelaars aangesloten; en wij genieten hier van deze gratis voorstelling. Nu krij gen we nog een ander tooneeltje te zien, eenig; ik zal het eens zoo goed mogelijk trachten te beschrijven. Daar in de verte komt een groote eend aan met twee klei ne eendjes; niet groo'er dan een muschje, het is zeker een moeder met twee baby's, zulke speelsche diertjes. Telkens kruipen die kleine ondeugden tusschen de heesters aan den walkant en zie, moedereend gaat er weer op af om haar kroost te zoeken en ze op te jagen, dat ze toch zouden voortmaken, daar er anders voor hun niets meer te halen zou zijn. Hoe goed en trouw zorgt toch ook zoo'n dier voor haar telgen. Eindelijk komen ze ook nader en de kleinen weten ook wel hun positie te bemachtigen; wat zijn zulke kleintjes toch al vlug. Moeder eend houdt trouw de wacht, dat haai kleinen niet door de an deren verdrongen worden. Mak zijn de eenden ook, kijk maar! Een stapt er uit het water op den vasten wal en komfc zijn hapje voor onze voeten weg halen, en nu er één zoover is, komen er meer en begint hier de kibbelpartij weer opnieuw. Pnze voorrraad raakt uitgeput, en de eenden begeven zich weer te water en wachten tot er weer andere liefhebbers van zoo'n tafereeltje zullen komen genieten Jammer dat nu de herfst 'met zijn gure, koude dagen en buiig weer die waterbewo ners weer komt verjagen. Het koude jaargetijde brengen ze name lijk op een meer beschutte plek door tot de mooie, zachte lentedagen weer geko men zullen ziju, en het spelletje weer op nieuw kan gaan beginnen. MIJN KERKBOEK Het mooiste boek. wat ik bezit, Is dat, waaruit ik dikwijls bid Het is mijn trouwe kameraad, Die altijd mee ter kerke gaat; Het geeft mijn ziele stemming weer En helpt mij spreken met den Heer. De rouwe-prentjes nooden mij, Te bidden met ziels-medelij En o, zoo menig heil'ge vrind Een plaatsje in mijn kerkboek vindt; Ik spreek met hen, zij zien mij aan, Ik vraag mij altijd bij te staan. Maar 't blad, dat steeds mijn aandacht vraagt, En sporen van mijn vingers draagt. Het meest-gebruikt gebed is dit, Waar 't kind voor zijne moeder bidt. Het boek, dat mij mijn Moeder gaf, Dat mij den weg ten Hemel wees, En dat ik tot mijn dood toe lees, Dat boek neem ik mede in bet graf. Jos. J. Rotterdam. Overgenomen uit Christus-Koning.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8