DE LEIDSCHE COURANT EEN DICTAAT TE MIDDEN NACHT. Door L. B. Nog eenmaal bladerde Edith Bu-sch de map door en las de brieven over, die zij na, den middag met alle zorg geschreven had. Het was al lang stil in het deftige bu reau. Zij keek op de klok, sloot de map, en leunde peinzend in haar stoel achter over. Of mijnheer Thorsmann vergeten had, dat zijn secretaresse wachtte? Het scheen wel zoo. De torenklok der St. Pieterskerk sloeg half 9. Edith Busch stond op en liep beslui teloos in het bureau op en neer. Zou zij durven kloppen? vragenof haar taak geëindigd was?Zij waagde het nietZij was pas drie dagen in haar betrekking, die zij aan een zeldzaam toeval te danken had. A. L. Thorsmann en Zonen zochten ter vervanging van hun secretaresse, die reeds jarenlang haar betrekking vervulde en nu plotseling ziek geworden was, een ervaren steno-typiste en kozen uit het groote aan tal sollicitanten den brief uit van een be jaarde dame. De brief die aan deze dame gericht was werd echter tengevolge van een vergissing bij de stukken gevoegd, die men tegelijkertijd met een afwijzend be scheid aan Edith Busch terugstuurde. Ofschoon zij natuurlijk de vergissing direct bemerkte liet zij zich toch bij den directeur der zaak van A. L. Trosmann en Zn. aan melden en vroeg met een laatste restje van moed, of er voor haar ook niet een plaats was. August Thorsmann fronste even onwillig het voorhoofd keek toen, alsof hij plotseling tot een besluit gekomen was de 20-jarige onderzoekend aan en be sliste, gedreven door een plotselinge opwel ling: „Nu u eenmaal hier bent,, blijft u hier. IJ schijnt me wel wat jong voor de betrek king van mijn particuliere secretaresse, maar ik zal het met u probeeren. Gedurende de eerste drie dagen waren de eischen die mijnheer Thorsmann stelde niet te hoog; al wat hij verlangde, vol bracht de nieuwe secretaresse zonder moeite of inspanning. „Als ik maar tegen de zaken opgewas sen blijf?" peinsde Edith Busch, terwijl zij ongeduldig weer plaats nam en haar ma chine begon schoon te maken. Op den slag van 9 uur trad August Thorsmann binnen, een veertiger met ener gieke trekkenaan de slapen al wat ver grijsd. „Bent u erg moe, juffrouw Busch", begon hij zonder eenige aanleiding. De secretaresse, verrast en eenigszins verward door deze vraag, antwoordde met eenige aarzeling: „Neen!" Zij legde de handen plat tegen de gladde koele kast der schrijfmachine, alsof zij steun moest zoeken, vol verwachting keek zij August. Thorsmann aan. „Dus niet!" lachte deze, „dat is buitenge woon gelukkig, want ik heb hier nog een zeer dringend werk voor u, dat waarschijn lijk wel 2 tot 3 uur in beslag zal nemen. Het betreft een zeer gewichtig contract met de firma Kitz en Kolb dat morgen voor den middag al direct klaar moet zijn". Hij legde een stapel papieren voor Edith op de tafel. „Ik stel u voor: Neem een taxi en ga eerst thuis eten, dan komt u met de auto terug, werkt de zaken af en als u klaar bent gaat u met de auto weer naar huis. Begre pen?" „Natuurlijk, mijnheer Thorsmann, gaarne „Goed! en nu schrijft u nog aan de N.V. Eiitz. en Kolb: „Naar aanleiding van de met u in de laqtste dagen gevoerde onder handelingen hebben wij nu de belangen- overeenkomsten definitief voltooid en ver zoeken de heeren van uw bestuur ter mede- onderteekening in het kantoor van Nota ris dr. Kcinige te verschijnen. Na ondert.ee- kening zijn wij dan bereid de eerste door u gewenschte transactie te sluiten en onze giro op de door u afgegeven wissel te stel len, voorzoover u de globale tegenwaarde van onze daardoor ontstane obligo's in uwe eigen aandeelen bij onze Bank zult depo- neeren. Met groeten Den brief legt u dan bij de afschriften van het contract!" Edith Busch sloot het stenogramblok en stond op. „Ik vertrouw op u juffrouw Busch!" zei de chef ernstig. De secretaresse knikte zwijgend. Opge ruimd e.n wonderlijk beklemd zocht zij naar een woord en vond het niet. Met korten groet keerde August Thors mann naar zijn kamer terug. De toetsen van de schrijfmachine snel den jachtig omhoog, vielen terug, vlogen weer op en daaldenklepperdenra telden.... tooverden letters naast letters, woord voor woord tooverden de eene rol volzinnen na de andere. De bladzijden rijd- den zich aaneen. Langzaam legde zij het eene blad op het andere Edith Busch tikte altijd door.geboeid door den welgeordenden, scherpdoordach- ten inhoud van het contract, dat meer dan een tiental jaren het lot van A. L. Thors mann en Zn. aan dp N.V. Blitz en Kolb verbond, die de beide maatschappijen dwong winst en verlies samen te deelen.. Toen Edith Busch de laatste passage van het contract getikt had, voelde zij zich voor het eerst vermoeid, zij leunde achter over, keek met zorg het. slot van den zin na en wierp toen een blik op haar arm bandhorloge. Het kon ieder oogenblik 12 uur slaan. Middernacht! Het werk was gedaan. Nu nog de briof aan Rütz en Kolb, die mijnheer Thorsmann haar godicteerd had. De secretaresse bla derde in 'naar notitieboekje. Somber klonken van den toren der St. Pieterskerk de tonen der klok Ergens in huis ging een deur open. knarste.... en sloeg weer toe.... Edith hief het hoofd op en luisterde. ^Vie kon er te middernacht nog wakker zijn in huis?De concierge?Een bewaker misschien.... of blies de nachtwind door een open venster? Stilte De laatste slag dreundesidderde nog in de luchtE» boven de kamer, waarin Edith Busch zat, drentelde een zonderling onregelmatige, sleepende tredop en afheen en weerToen scheen het, alsof een stok van boven tegen het pla fond tikte.... Wie klopte daar zoo spook achtig?Edith Busch kreeg een ril lingInbrekers?.... 'DievenWat te doen.... wat zou ze doen?De con cierge roepen?De huistelefoon hing tegen de nmuur.Maar de secretaresse van August Thorsmann kon niet opstaan, haar knieën schenen verlamd'.haar wil was onmachtig. Het geluid der schreden stierf weg. Edith herademdeOch het was immers niets dan verbeeldingGauw nog den brief en dan weg.naar huis De slepende tred kwam naar beneden van den steenen traphet geheimzinnig gekloptrap na trap kwam het naar be neden.... nu langs den gangdichter, dichtersteeds dichterbijHet meis je sloeg krampachtig de vingers om de leu ning van den stoel.... angstvreese- lijke angst doorsidderde haar heele lichaam. Met moeite onderdrukte zij e-en gil toen de deur openging. „Schrik niet!" zei de oude heer, die de kamer binnen kwam, „ik ben Theodoor Thorsmann!" Edith Busch werd kalmer. Zij zag den grijsaard met den sneeuwwitten baard langzaam door de kamer gaan, het linker been, dat blijkbaar verlamd was, trok hij na en steunde op zijn zwarten stok met ivoren kruk. Hij droeg een donkergestreep- te pantalon, die nauw om de beenen sloot en daar boven een blauwe jas, die tot op de knieën reikte en bezet was met gouden knoopen, terwijl een hooge zijden opstaande kraag tot het oor stond. Wie was Theodoor Thorsmann?De vader van Thorsmann?De oudste chef?Was hij nog werkzaam in het bedrijf?Waarom zag men hem dan overdag nooit? Waarom liep bij 's nachts in het huis rond? Enwaarom droeg hij een kleederdracht, die men alleen nog op oude prenten zag De oude heer liet zich in een zetel val len en keek de vlijtige secretaresse aan, die nog zoo laat werkte. Verwonderd schud de hij het hoofd, en scheen niet van zijn verbazing te kunnen bekomen. „U bentkantoorjuffrouw?" vroeg hij tenslotte aarzelend. „Ja", antwoordde Edith Busch zwak, „de secretaresse van mijn heer August Thors mann. Ik heb het contract met Rütz en Kob in het net geschreven". „Geschreven?" De grijsaard keek zoe kend rondEr staat niet eens inkt bij u, juffrouw!" Edith Busch stotterde: „Met de machi ne, mijnheer Thorsmann!" „Machine?Dat ding daar?.... Laat mij uw werk eens zien". De secretaresse gaf hem het contract, maar de zonderlinge bezoeker nam het niet in de hand. „Dat is toch gedrukt juffrouw!" zei hij lachend. Edith Busch schrok opnieuw. Was de oude Thorsmann krankzinnig?Kende hij niet eens een schrijfmachine?.... Of of....? „Hebt u nog iets te schrijven?" vroeg hij onzeker. „Nog den brief aan Rütz en Kolb!" „Gaat uw gang dan, ik wil u niet sto ren!" De secretaresse nam een blad en typte weer. De oude Trorsmann stond hoofd schuddend op en ging achter haar staan. Twee minuten later zag hij, hoe uit slaan en klapperen een brief ontstond. „Wacht even, juffrouw!" hoorde Edith plotseling zeggen. „Vernietig asjeblief di rect dezen brief! Direct juffrouw!" Edith nam het blad- uit den rol, haar vin gers sidderden. „Schrijf u aan Rütz en Kolb anders!" sprak de oude heer. „Noteer wat ik u dic teer". „Uwe propositie ons met u een interes- senalliantie te entreeren, convenieert ons niet, en wij zijn niet in staat ze te accep teeren. Ook zijn wij niet genegen ons endos sement op uwe wissels te plaatsen. Punt! Vlug, demoiselle, schrijf u dezen brief of tik hem!" Weer ratelden de toetsen.... vlogen op en neer Bij de laatste letters klonk nog eenmaal de stem van den grijsaard: „August moet dezen brief verzenden., geen anderen!" Eigenaardig.... zonderling stierf de klank der woorden weg.ging over in ge fluister, eindigde in een ademtocht.een koele windtocht kwam in de kamer Edith Busch wendde het hoofd om. Zij wasalleen. De torenklok sloeg kwart over twaalf. Edith Busch kon nog juist de concierge te- lefoneeren, toen viel zij bewusteloos neer. Den volgende morgen hoorde Thors mann het zonderlinge verhaal, las den vreemden brief in ouderwetschen koop mansstijl. „Kom juffrouw Busch!" zei hij tot de se cretaresse en bracht haar in de groote spreekkamer, waarin de portretten hingen. Edith Busch wankeldeAugust Thors mann steunde haar „Daardaar is hijde oude heer!hij dicteerde mij den brief!" De directeur van het huis Thorsmann en Zn. knikte nadenkend, toen hij op het zil veren plaatje onder de schilderij las, dat Theodoor Thorsmann zijn over-over-groot- vader, juist op dien dag voor 100 jaar gestorven was Het contract met Rütz en Kolb werd niet gesloten, reeds een half jaar later bleek, dat de aandeelen waardeloos waren. OVERBLIJFSELEN VAN VROEGERE GLORIE. De Zonnetempel van Cuzzo. Een angstwekkend schouw spel. Goud, zilver en edel- steenen, door de Spanjaarden buitgemaakt. Cuzco is de heilige hoofdstad der Ket- schua, zooals het heerschende volk in Peru in den tijd vóór Columbus heette, en resi dentie van den Inka. Daar stond, in het hartje van de zonnestad, de zonnetem pel, het. hoogste heiligdom van het In- ka-rijk. Toen 400 jaren geleden de Spanjaarden Pizarros en Amagros den tempel binnendrongen, bleven zij door een afgrijselijk schouwspel als verlamd staan. Langs den rechtermuur van het middenschip van den tempel stonden alle oude Inka-keizers op een rij, van den eerste tot den voorlaatste der dynastie als een phalanks van huiveringwekkende werkelijkheid. De dooden waren met de keizerlijke pronkgewaden bekleed en za ten op gouden zetels. De Spanjaarden staarden ontzet naar de spokengroep der gemummificeerde keizers, die den tijd op wonderbare wijze overleefd hadden. De dooden zaten met naar den grond ge bogen hoofd en met op de borst gevou wen handen, als waren ze in gebed ver- zonken. Juist tegenover deze duistere groep van doode Inka-keizers waren de lichamen hunner vrouwen in dezelfde orde opgesteld. Alle binnenmuren van den tempel waren met massief goud be kleed. De tranen der zon. Het beeld van derx zonnegod zelf, waar op de Inka's hun stamboom terugvoeren, bestond uit een xxxenschelijk gelaat van reusachtige afmeting, waarvan ontelbare lichtstralen uitgingen. Vanzelfsprekend was ook daar alles van massief goud. De uit goud bestaande lichtstralen glansden nog vuriger door het licht der smaragden en edelsteenexi welke in het metaal waren ingewerkt. Volgens de overlevering verzin nebeeldde het goud de tranen der zon, waax'van er zich vele over den hemel uit stortten en sterren werden, maar talrijken geraakten ook op de aarde en stolden daar tot goud. Een der altaren van den tempel was aan de maan gewijd, de godheid, welke na de zon het hoogst vereerd werd. Het beeld van deze maan-godheid bestond uit zilver, welks milde glans het bleeke licht van de planeet moest voox'stellen. „In de onder den grond gelegen kapellen van den tempel", zoo schrijft een bericht gever, die onder leiding van een pater Do minicaan de onderaax'dsche gangen der ruïne bezocht, „bevonden zich de altaren der sterren. Op den vloer van het midden schip stonden twaalf enorme vazen, welke als zinnebeeld van den overvloed met maïs korrels gevuld waren. Uit gouden vaten stegen wolken van reukwerk op. Overal, waar men zag, goud en zilver. Van andere metalen was in den tempel geen spoor te vinden. Het waren schatten van onbere kenbare waarde, welke den roofzuchtigen Spanjaarden in Ixanden vielen. Het was echter, afgezien van de stoffe lijke waarde, ook kostbaar kunstwerk, dat de Spanjaarden vernietigden, om het me taal tot zware goudstaven om te smelten. De kroniekschrijvers en documenten uit dien tijd, welke over de verdeeling van den buit berichten, schatten de totale waarde van het te Cuzco gevonden goud op meer dan 48 millioen gulden. Een smaragd, wel ke Pizarro voor zich achterhield, had de grootte van een duivenei. Maar jammer ge noeg, hadden de conquistadores, die de kunstvol bewerkte goudklompen samen smolten, nog minder verstand van de waar de der edelsteenen. Zij sloegen in hun on verstand den smaragd in kleine stxxkken, daar een pater, die er nog minder van af wist dan de plunderende soldaten, hen had wijs gemaakt, dat dit klein maken het eenige middel was om de echte van val- sche steenen te onderscheiden, daar men de eerste niet kon stukslaan. Vergane grootheid. Van den zonnetempel, welke eens getui ge is geweest van zoovele luidruchtige feesten, zijn thans nog slechts de grootsche pilaren van een toren en de door de Domi nicanen ontdekte en blootgelegde onder- aardsche cellen overgebleven. In de schemering klinkt de zilveren toon van een klokje. Na den regen heeft de he mel zich in een nevelsluier gehuld, welke een droefgeestige stemming over de ruï- nenstad legt. Heel ver op den achtergrond schemeren de met sneeuw bedekte toppen der Andes. En daar, waar de krijgsscharen defileer den, waar met wapperende vanen in fonke lenden glans van goud en wapenen de kei- zerprocessie der Inka's haren weg langs de muren nam, waarachter de met goud en edelsteenen beladen mummies de heer- schers van het rijk de wacht hielden, gaat thans een kleine stoet monniken in witte habijten en schrijdt over het bloemtapijt der Potic naar de kerk van Santo Do mingo". (Nadruk verboden). KEESJE. door Rosa Corthauhsvaxi Puije-nbroek. Verschrompeld, klein en tenger, liet kor te pijpje in den mond, zit Keesje voor het venster van driehoog naar- den overkant te staren Zijix gedachten zijn ver van de nieuwe wijk, waar hij nu sinds drie maan den bij zijn dochter inwoont. In zijn geest ziet hij zichzelf bezig in 't onde pothuis, waar hij altijd als schoenmaker zijn brood verdiend heeft. Zelfs nog lang nadat zijn vrouw gestorven is en Sien getrouwd, heeft hij daar gewoond tegenover de stinkende gracht met haar drabbige, groenachtige water, waarin de kinderen vischten naar een versleten schoen of een doode kat of hond, die er in gegooid waren. Hij hield van dat waiter, waarin, na het spuien, dat 's nachts gebeurde, geen beweging was waar te ne men. 's Middags in schafttijd en 's avonds leunend over de baar raai lx et bruggetje, dat wat verder lag, voerde hij, kauwend op zijn pruim, xnet nog enkele buurlui het hoogste woord. Nu is dit allemaal voorbijvoorbij. De meeste woningen daar werden voor afbraak onteigend. Met tranen in de oogeai had hij Sien en Jacob, haar man, gevolgd, die enkele meubeltjes, waaraan hij ge hecht was, op een handkar meenamen. Zelf had hij de kooi met zijn kanarie gedragen. Nu was het arme diertje gestorven. Tocht gevat voor het open ranst er. Ginds was geen tocht. Honderden kanaries had hij ge kweekt in het donkere pothuis, 't Waren altijd eerste zangers, 't Was zijn ldefheblbe- rij- Keesjes kin beeft. Vast sluiten zich zijn handen om de magere knieën. Even kijkt hij op, als Sien binnenkomt met een kop koffie. Ze zorgt uitstekend voor hem. Daarover heeft hij geen klagen. Ook Jacob is goed en duwt hem dikwijls een sigaar in de baud. Ja-daarmee heeft hij het wel getroffenmaar zijn leven is nu zoo eentonig, zoo zonder eenig verzetgeen praatje van iemand, zooals eertijds, wanneer men schoenen kwam brengengeen kanaries altijd hetzelfde: die huizen aan de over zijde, waarvan hij weinig meer kan zien d'an het dak met de schoorsteen en enke le antennen. Soms op een stok 'n kraai en eens 'n meew. Ze was als zilver te.gen de blauwe lucht. Sien hield boen vol, dat het een dxxdf was, maar hij wist wel beter, 't Was eexx meeuw. Fijn in 't zonnetje, niet vader? zegt Sien vriendelijk. U zit. hier maar als 'n prins exx dan zoo tusscben de bloemen.... Wat worden de geraniums piiaobt-ig, niet? En hebt u dat vetplantje gezien 't Groeit met den dag. Keesje knikt, slurpt even aan zijn kof fie, die te heet is. Hij blaast met zijn tan- deloozen mond, wat niet gemakkelijk gaat. De handen rond het warme kopje, blijft hij zitten. Sien vervolgt Jacob en ik gaan een lange wandeling maken. Ik heb alles voor u klaargezet. U hoeft het maar uit <jle kast te nemen, vader. Jammer dat u niet mee kunt, maar uw beenen, hè? Hoe laat ga je? vraagt Keesje, en in zijn kleine grijize oogjes konxt iets ondeu gends,dat hij voor Sien verbergen will door opnieuw een slokje koffie te neanen. Over een half uur. Jacob is zich aan 't kleeden. Keesjes hart jubelt. Vandaag aal hij het doen „Zijn beexxen zegt Sien. Hij weet wat dit beteekeut. Maar zijn beenen zijn n>og sterk.wel niet voor een groote wandeling, doch hij is nog flank. Voorzich tig zal hij de trap afgaan en daxi eenmaal buiten, een paar straten door en xnet lijn 20 is hij gauw dicht' bij de gracht. Drie maanden is 't geledendrie maanden. Alls Sden en Jacob hem hebben goeden dag gezegd, luistert hij als een waakhond naar hun heengaan. Hij glimlacht Ze zijn weg. Hij staat op en kijkt hen na. Sien wuift het haar handschoen. Jacob steekt even zijn stok in de hoogte. Drie sigaren heeft hij ran hem gekregen. Drie. Die zal hij voor zijn oude vrienden meenemen. Eén voor den Schele één voor Janus Blok en één voor den Spiraal. Keesje mummelt en glimlacht vergenoegd. Wat zulllen ze zeggen van die traktatie? De Schele zal hem aankijken, als zoekt hij langis hem heen een ander gezicht. Janus Blok zal, volgens zijn genvoonte, zijn broek optrekken en zeg gen: Je kunt zien, dat hij renteniert. De Spiraal, met zijn kromme beenen, zal snuiven en grinniken, terwijl hij de sigaar in zijn binnenzak steekt voor 's Zoaxdags. Nu zijn ze weg, mompelt Keesje, en sloft de kamer uit. Hij trekt zijn schoenen aan, zet zijn pet op en strompelt naar .be neden. Gemakkelijk gaat- heit niet, hier over is hij het met zichzelf eens. 't Is alsof zijn beexxen stijf zijn geworden, nu hij aldoor binnen zit. Op elk portaal rust hij even uit. Eindelijk staat hij buiten. Hij herademt en voelt zich als werd hem een dwangbuis af genomen. Nu de straat doordan die inslaan.daar is de halte van lijn 20. On geduldig wacht hij. De tram nadert. De oon- ducteur helpt Keesje in den wagen en zegt vriendelijk, dat er nog plaats is. Maar Keesje blijft op het platform staan. Hij wil alles. zien. AllesGenietend kijkt hij naar de huizen, naar die bekende straten en pleinen in het oudere gedeelte der stad, en als hij in de buurt komt, waar hij zijn gamsohe leven gewoond heeft, schijnt zijn hart sneller te kloppen en doorstroomt hem geluk over dit uitstapje. Daar is de gracht. De zon straalt op het troebele water, dat nu lichtgroen lijkt. Hij ademt, den rou'k er van in, als is die voor hem de fijnste par fum. Hier moet ik zijn, zegt hij met tril lende stem tot den conducteur. En met een: d'ank je, mijnheervoor zijn behulpzaam heid bij het uitstappen, knikt hij henx eexx paar maal toe. Even blijft Keesje staan, al is hem de aandoening bij het weerzien van al dat bekende te machtig en alsof hij eerst wat op verhaal moet bomen. Dan gaat hij door, zoekend naar een bekend gezicht on der de haastige voorbijgangers. Nog enkele huizen langs de gracht zijn bewoond. Ginds was het zijne, veroordeeld zooals de ove rige. Of het al afgebroken is Neen, het staat er nog, of liever, het hangt er als een be- wuste-looze tusschen de andere, die nog sterker schijnen tp zVn- Het geheel lijkt een rijtje dronkelappen, die elkaar steune-u. Tranen schieten hem in de oogen. Nog meer vervallen zien ze er uit. De ruiten zijn door de straatjeugd ingeworpen. De stukken hangen als flarden aan de kozijnen, 't Is of er brand is geweest. Het pothuis, scheef, ingezakt, lijkt een verwaarloosde grafkel der. Daar heeft hij jaren en jaren doorge bracht. Daar was hij gelukkig met Anna, zijn vrouw, en Sien en zijn kanaries. In en kele o ogenblikken filmt zijn leven voor hem voorbij. Met een snik wendt hij zich af en gaat. naar het bruggetje, waar hij zoo menig uur verbleef. Daar kon hij altijd zijn ka naries hooren fluiten. Nu is het stil om hem heen. Alleen wat stadsrumoer dringt tot hem door. In gebogen houding, als treuren ze, zoo wachten de huizen hun beurt af om gesloopt, te worden. Het is een triestige aanblik. Keesje kan het niet meer zien. Zijn keel is alls dicht geschroefd zijn knieën knikkenzijn bevende handen klampen zich aa.n de leuning van het. burg- getje vast, dat even-eens oud en versleten is; uit den tijd zooals hij. Een nieuwe straat zal worden aangelegdeen grootere brug zal betere verbinding bren.gen met het een- truim. Misschien is over een j-aa.r alles ver nieuwd en kent hij zijn wijk niet meer te rug. Lang blijft Keesje mijmeren en kijkt ver langend uit naar zijn vrienden, die, zooals ■hij vermoedt, 's avonds naar het bruggetje zullen kernen, zooals het steeds hun ge woonte was. Ook zij zijn verhuisd, maar niet naar een nieuwe buurt zooals hijzij wilden in het voile stadsleven blijven; liever daar in een bedompte woning, dan meer buiten in een splinter,nieuw gebouw. Dit. was ook zijn verlaaigen geweest, maar Sien en Jacob wa xen er tegen. Nu en dan begint Keesje met een ouden kennis, die daar voorbij komt, 'n praatje, miaar op zijn vrienden wacht hij tever geefs. De sigaren heeft hij al wel tienmaal uit zijn zak gehaald en bekeken. Zijn oude oogen staren in de verte; zacht, bijna onmerkbaar schudt zijn hoofd, als staat het niet vast op zijn hals. Zware nevel bomt op; Het water wordt een grijze -dikke massa. De oaxtstoken la-ntaarnlichtjes zijn zwaar ge sluierd. Als sneeuw blijft de mist om hem heen. Keesje zucht: Ze komen niet.. Zij hebben onze gracht vergeten. Langzaam verlaat hij zijn post; zijn ver moeide voeten schuiven over den gebogen rug van 't bruggetje. Moedeloos strompelt hij veixler langs de verlaten gracht. De boord is glad door den nevel, die als fijne regen valt. Nog even staart Keesje naar zijn oude woning en kreunt: Ach ach Hij wil voortgaan, nxaar schuift uit en verliest zijn.evenwicht. Zonder een kreet 'valt hij 'in het grauwe water, alsof hij zich 1 niet bewust is, dat zijn loven een einde gaat nemen. Een kring van golfjes wentelt als een slang om hern heen. Even verschijnt hij nog aan de oppervlakte.... Nog eens.... Niemand heeft o-p de veroordeelde gracht het droevige ongeluk gezien. Alleen de ge havende huizen kijken als met half gebroken oogen van stervenden, naar dit treurspel. Straks, als er gespuid wordt, zal zij.n lijk voortgestuwd worden en met geweld tegen de sluizen botsen. Ginds, in de nieuwe wijk, zoeken S-ien en Jacob naar hun rader. N. H. C Schatfen op den bodem der zee. Het is den meesten onbekend, dat op den bodem der Rhone twee scheepsladin gen met kunstschatten uit den Rornein- schen en lateren tijd liggen. Nog geen mensch heeft er ooit aan gedacht deze schatten te lichten. Het eerste schip zonk in 1564 in de nabijheid van de St. Esprit- brug. Het verliet Arles met acht porfier zuilen, die afkomstig waren uit het koor van eexx kerk, benevens verschillende an tieke marmeren sarcophagen en een groot- aantal fijnbewerkte beelden. Al deze schatten moeben op bevel van Karei II en zijn moeder uit Arles weggehaald zijn. Het tweede schip zonk in het jaar 1806 in de haven van Arles. Het was beladen met een groot aantal kostbare antiquitei ten uit het stedelijk museum, die op bevel van Napoleon uit de provinciestad wegge haald werden om naar Parijs gebracht te worden. Het wekt wel eenige vexbazing dat in een tijd, waarin men over de ge- heele wereld groote sommen besteedt aan allerlei opgravingen, deze schatten op de.n bodem der Rhone over het hoofd gezien worden. Hoe laat is het, jongen? Tien minuten voor half, meneer. Voor half? Voor wat half? Dat weet ik niet. Ik heb geen kleine wijzer op mijn horloge.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 15