ZATERDAG 9 MEI 1931
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
iMiiin ii milium in in ui mi iiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiimiiimitiiifiiiiiiiiiiiiHjiiiiiiMiiiiti ii
1111111111111111111 li I i U111111111111111111 li 11 i 11111II1111111111111111111111111111111 i l i 1111111111L» 11111111111111 r rr
CORRESPONDENTIE.
J a c u p s en Leo P ouvier, Lei
den. Wel Jacques, dacht, jij, ik jelie
vergeten was! Geen sprake van, hoor! Het
doet me plezier te hooren, dat Pierreke
weer heelcmaal hersteld is. Ja, hij ziet er
•best uit! En de kleine zus? Ziet net als
een roosje in de Mei. Dag jongensMaakt
veel groeten aan vade«- en moeder, Jan en
zuske, Pierreke en Eugène. En wanneer
krijg ik eens een bijdrage voor ons Hoekje?
Toe Jan, laat jij eens zien, wat je kunt!
Een H.B.S.-er. moet de verhalen uit den
mouw schudden!
Simon van Schaik, Leiden.
"Welkom Simon! Blijf voortaan meedoen. Ik
zal den volgenden keer goed toezien, of ik
je zie! Groeten aan je oudera! Dag Simon
Marie en Henk Stiphout, Lei
den. Moet ik jelie eens antwoorden in
de-nzelfden toon, als jelie gebruikt in je
briefkaart. Wel, dan zou ik zoo moeten
zeggen
„jongens, jelie wordt beleefd verzocht,
voortaan met inkt te schrijven en wat meer
werk aan de oplossingen te besteden"!
Mina en Marietje Kromwijk,
Nieuwerbrug. Als ik het wel heb,
heb ik jelie nooit gezien! Den volgenden
weer weer van de partij zijn! En het op
stelletje? Omdat je zoo ordelijk en netjes
geschreven hebt, laat ik het plaatsen.
Maar., -.nog even geduld!
Riek Klein, Leiden. Welkom
Riekje! Maak jij ons Kringetje maar groo-
ter. Er is plaats bi; ons voor allen. Het doet
me plezier te hooien, dat je zoo vlug naar
de bus loopt, om des Zaterdags de krant te
bemachtigen. En nu hoop ik, dat je blijft
meedoen en ons Hoekje volgen met dezelf
de waardeering als tot nu toe. Dag lief
Nichtje
Het opstel is niet eigen werk, maar
wordt geplaatst.
Nico Boon, Leiden. Wel Nico,
heb jij geprobeerd een versje over de Vas
ten te maken? Flink zoo! Maar een
versje maken «.elfs een gewoon rijmpje
is nog zoo gemakkelijk niet. Dag Nico!
Maak eens een mooi verhaaltje! Groeten
aan je ouders!
Corrie v. R ij n, Wassenaar.
Dat versje van „De oude Muis" is van?
Niet va<n Corrie van Rijn. Ik heb het vaker
gezongen, jij ook? Maak ook eens wat!
Dan laat ik het plaatsen! Eigen werk telt
bij ons alleen mee en al heeft het niet zoo
veel waarde, voor ons is het meer waard,
dan elk ander vers, dat afgeschreven is, hoe
mooi dit ook inderdaad is.
Clasina Borst, Stompwijk.
Wel Clasina, was het te laat om een opstel
te maken? Dat begrijp ik niet! Zei ik dan
om direct te beginnen? En de prijs? Daar
speculeerde jij alleen op, geloof ik! Laat
mij dit beloofde verhaaltje eens zien! Dag
GlasientjeVeel groeten aan Pa en Mama!
Martha v. B e r k e 1, R'v een. Ze
ker waren de raadsels goed, Martha! Ik
hoopte voor jou: „dat je met een prijs kon
gaan strijken"! En wanneer zal ik nog eens
wat vaai je hooren? Bij den volgenden wed
strijd? Ik zal zien!
Nelly Jagers, R ij p w e t e r i n g.
Zoo doe jij zoo graag mee aan den wed
strijd! En zag ik jc den vorigen keer dan
wel? En het prijsje? Och, wat jammer! Ik
had zoo graag een mooier prijs gegund, net
als vroeger je broertje! Dag Nelleke! Groet
pa en ma van me en vooral je oudste zusje!
Blijven meedoen Nelly!
LeoTummers, Leiden. Zoo Leo,
kom jij ook eens probeeren een prijsje te
winnen? Ik hoopte het voor jou, maar..
Den volgende keer, dan? Groet wederkee-
rig je ouders van me! Dag Leo!
Cobav. d. Kley, Voorschoten.
Of je een keertje mee mag doen? Wel neen,
niet één keer maar nog tien jaar, telkens
weer. Zoo hoort het Cobi. Dag Nichtje!
Nelly Verberg, Leiden. Dat
is heel leelijk Nelly! Ik had je al lang ver
wacht, waarom niet eerder meegedaan! En
nu zal ik zien, of je den volgenden keer
weer van de partij bent! Dag Nelly! Groet
je ouders van me
PietMulder, Leiden. Zoo is liet
Piet, alle mededingers azen op 'n prijsje
en nu is het zaak: den moed niet opgeven
maar volhouden! Dag Piet! Tot den vol
genden wedstrijd 1 En groet bijzonder Pa
en Moo van mc en het versje wil ik hier ten
slot laten hooren, waarmee we dan voor
vandaag de correspondentie besluiten.
ANNIE ZOU BOODSCHAPPEN DOEN,
door Piet Mulder.
Er was eens een meisje,
Heel klein, maar bij de hand;
Ze woonde met haar moeder
In een dorpje van ons land.
Eens sprak haar moeder:- Annie,
Hoor goed wat ik je zeg,
Want je moet boodschappen doen,
Je weet toch wel den weg?"
Ik schreef op een papiertje,
Al wat je koopen moet,
Geld legde ik in je mandje,
Ga vlug en keer met spoed.
Ons meisje had haar zaakjes
HeeT netjes afgedaan.
Toen trok ze weder huiswaarts.
Haar mandje volgelaan.
Maar het kleine meisje
Werd slaperig en moe,
Een klein grasveldje
Lacht haar lokkend toe.
Heel even misten, ik loop dan
Straks veel harder weer,
Dacht An, en naast haar mandje
Vlijt zij zich lekker neer.
Maar, o. terwijl ze-droomde
Van koekjes bij de thee,
Gebeurde er iets heel treurigs
En ze riep :„Ach en wee!"
Want twee heel stoute jongens
Haalden het mandje leeg,
Ze klommen in een boompje
En smulden daar terdeeg.
En Annie 't arme Annie,
In ieder oog een traan,
Kon met haar leege mandje
Terug naar moeder gaan.
GEHEIMZINNIG!
doer W. M. J. Simons
Gymn. „Immaculatae Conceptionis", Venray
II.
De volgende dag was aangebroken in
stralende zonneschijn. In 't meest aanzien
lijke gedeelte van de stad, tusschen het
weelderig groen van parken en tuinen,
stond een groote villa, die bij een vergelij
king met de onderstaande gebouwen, alle
ver achter zich liet. Goudgeel glansden de
kiezelpaden in de fraaie, groote tuinen.
De hyacinthenbedden schitterden in helle
kleuren en de tulpen maakten hun fraaie
tinten zichtbaar, die ze een poos verbor
gen hadden gehouden. De villa stond door
zijn lichte kleuren te schitteren in het
felle zonlicht. Naast de hoofdingang was
een groote, koperen plaat, bevestigd,
waarop stond:
„Herbert L. R. Harder
Hoofdcommissaris van politie".
Het was acht uur in den morgen. De
lucht was strak blauw; 't was 'n genot
buiten te zijn; niets verried buiten de
heerlijke villa, welk 'n bloedig drama daar
binnen had plaats gehad.
In de rijke huiskamer stond de tafel
voor het ontbijt /reeds gedekt. Mevrouw
Harder was a-1 binnen en de trouwe huis
knecht Jacob wachtte op orders.
„Ga mijnheer even roepen Jacob!"
„Jawel mevrouw", en de goede man
slofte al weg. Hij klopte aan de deur van
mijnheers studeerkamer, maar kreeg geen
antwoord. Na nog een keer geklopt te heb
ben, ging hij na eenig aarzelen de kamer
binnen. Mijnheer Harder zat met zijn rug
naar de deur toe en hing voorover op het
bureau. Was hij ongesteld?
Jacob kwam wat meer naderbij, en, nu
zag hij 'tzijn heer was doodHij
rende de kamer uit, de gang in en
schreeuwde hard en opgewonden: „Me
vrouw! Mevrouw!" Mevrouw schrok hevig
en kwam haastig toegeloopen.
„Wat is er aan de hand Jacob? Is er
iets gebeurd?"
„Mevrouw, meneeris.... dood"
Vreeselijk verschrikt liep mevrouw door;
in de studeerkamer van haar echtgenoot
bleef ze plotseling als versteend staan. Ja
't was waar....: „Meneer. is dood".
Er bestond geen twijfel meer, 't was wer
kelijkheid. Dikwijls had ze er al voor ge
vreesd. De dood, was ook zoo erg, rukte
soms zoo schielijk 't vredig geluk weg
Maar wat was dat? Op 't lichte tapijt ver
toonde zich 'n donkere, 'n donkerroode
kring, die telkens grooter werd.
„BloedBloed 1Moordschreeuwde
ze als een waanzinnige en toen viel ze
krachteloos achterover, in de armen van
haar toegeloopen huisknecht. Met veel
moeite bracht deze z'n mevrouw naar de
huiskamer, waar hij haar op de divan
legde. Daarna belde hij vlug de dokter op.
Na enkele minuten was dokter MRbier
a-1 present, en nadat hij eerst in de kamer
van mijnheer Harder was geweest en daar
slechts den dood had kunnen constatee-
ren, ging hij naar mevrouw, die intusschen
weer was bijgekomen. Nadat Mevrouw
eenige oogenblikken vreemd had rondge
keken. herinnerde ze zioh weer alles, wat
er gebeurd was en stond, niettegenstaande
de dokter anders wilde, vlug op en wilde
naar de kamer van 't ongeval gaan.
„Hierblijven alstublief mevrouw! .Niet
naar de kamer van mijnheer gaan".
„Ik ben weer volkomen hersteld", zei
mevrouw, „en wil hem graag gaan zien.
(Wordt vervolgd).
door Pierewiet.
I.
't Was Lente, volop Lente. Teere bloe
sems prijkte aan de boomen. kleine blom-
mekens opende heur knopjes, om de lieve
zon te verwelkomen, die hen zoo juist uit
hun langs winterslaap gewekt had. Nijve
rige bijtjes zoemden door de lucht, vlinders
fladderden overal. Heel de natuur wa-s ver
rukt, over de lieve Lente, die haar intrede
gedaan had.
Ook de menschen waren blij, dat. de kou
de winterdagen nu tot 't verleden behoor
den. Ze waren blij, de eerste voorjaarsbloe
men te zien ontluiken.
In villa. „Heide-zicht" was óók vreugde
en geluk; groot, gróót geluk! Want boven,
in 't rose wiegje, vlak naast Moeders bed,
daar ligt een kier pasgeboren kindje, nog
maar net bevrijd van de erfzonde, en de
Moeder drukte haar jongen tegen zich aan
en fluisterde: „M'n Bobbie, m'n klein, rein
engeltje; Maria, Moeder, waak over m'n
kind, zoo ik 't niet meer dan kan....
't Was eenige jaren later.
Bobbie, die intusschen al vijf jaartjes
telde, speelde in den tuin. De tuin! 't Was
een ideaal voor z'n kleine hartje, de bloe
men en planten te verzorgen, die in den
tuin van villa „Heidezioht." in overvloed
groeiden en bloeiden. Had 't huis z'n vóór,
dat 't zoo alleen op de groote heide stond,
óók z'n tegen.
Bobbie was op 't oogenblik druk bezig
om bloemen te plukken. Roode roosjes,
kleine vergeet-mij-nietjes, viooltjes, alles
kwam bij elkaar in een groote jampot, en
dat alles kwam te staan vóór 't kleine Ma-
ria-beeldje, dat Bob voor „één keer" in de
tuin had mogen zetten, midden tusschen
de bloemen. De keine jongen had een bij
zondere liefde voor Maria. Want, van z'n
vroegste jeugd had z'n Moeder hem gezegd:
„Bob, houd veel van Maria, m'n jongen, „ze
is je Moeder!" Daarom ook was 't, dat Bob
altijd een scapulier-medaille droeg, want
„Maria is Moeder!" zei 't ventje altijd.
En Bobbie dribbelde bedrijvig op-en-
neer, steeds weer een nieuw bloempje bren
gend. En altijd als Bob aan 't werk was,
dan was hij aan 't zingen. Z'n liedjes waren
al heel uiteen loopend, van een St. Nico-
laas-vers kwam 't op „Stille Nacht", en dan
ineens weer een Marialied, maar 't aller,
allerliefste toch zong hij „zijn lied": „En
over de heide, daar blonk er de zon"
Hij kende 't al van buiten. Mama zong :t
heel dikwijls, zoo ook nu! Bob zong met
z'n zilveren stemmetje z'n geliefkoosd lied.
Plotselingzachte toonen van een
fluit weerklonken. Allerlei deuntjes waren
't, die men ten beste gaf.
Wie man die „men"?
Daar zag 't ventje achter 't tuinhek een
man staan, allerpotsierlijkst gekleed. Vol
verlangen zag Bob naar. den man, die
steeds maar een nieuw wijsje speelde. In
eens echter begon de man te spreken: „Ga
je mee, zeg, ga je mee? Wil 'k nog wat meer
spelen, kom, gééf me de hand".
Bereidwillig legde de kleine, teere hand
zich in de grove, ruwe vuist en de kerel
verwijderde zich van de ville meer en
meerLiep vlug en vlugger, nam 't
ventje op z'n arm. De misdaad was voltrok
ken
„Heidezicht" telde voortaan een bewoner
minder. Arme ouders!
Al meer dan drie jaar bleef Bob bij ruwe
kermisgasten. Omdat t een vlug en lenig
ventje was moest hij toeren doen aan de
rekstok, en was ook vooral belast, met de
zorg voor de dieren.
Bob leek met meer te denken aan vroe
geralleen.... dat ééne lied, dat zong
de jongen nog, en zóó dikwijls, dat de roo-
ver angst kreeg, dat de jongen ontvluchten
zou. En dat mocht en zou niet gebeuren.
En toch! al leek 't uiterlijk, of Bob alles
vergeten was, dat was nog lang niet 't ge
val. Bob was de Maria van z'n eerste jeugd
nog niet vergeten. Eiken avond kuste hij
de medaille met liefde en sprak: „Maria,
Moeder!"
En 's morgens, als bij 't krieken van den
dag ruwe wcorden hem wekten, fluisterde
hij: „Maria, Moeder!"
(Wordt vervolgd).
AAN MARIA
door Leo Agner.
Gegroet, Sterre der Zeeën,
Moeder der bittere harteweeën,
Die immer Maagd en zijt gebleven,
Poort, die leidt tot 't eeuwig leven.
Breek, Moeder, onze schuldenboeien
En doe het Licht in 't. harte vloeien.
Verdrijf van ons alle kwaad,
Vraag voor ons een heilige slaat.
O, Koningin der Maagdenstoet,
Aanhoor uw kind'ren van het
genadebloed.
Maria, vraag Jezus door uw beê,
Dat Hij ons leide tot U op levenszee.
OP HET WATER IN MEI
door Gerard Gussenhoven.
Op het stille heldere water,
Was te hooren eendgesnater,
Maar toen er een bootje kwam.
Schrok de kleine eend ervan.
En het eendje werd onrustig
En de roeier, roeide lustig
En de vischjes schoten weg,
Onder het heldere water, zeg!
Een kikkertje kwaakte al maar dcor,
In schelle, schrille tonen, hoor!
Ook 'n baars zwom in de vliet,
Maar stoorde zich aan den roeier niet.
Eindelijk ging de zonne onder,
't Werd stiller, was 't wonder?
De dag was heen en nu voorbij
En d' avond viel, 'n avond in de Mei.
DE GEHEIMZINNIGE KELLNER
Een oorspronkelijk detective-verhaal door
Anton 01de Kalter.
XII.
Het ie ongeveer half elf in den avond, j
In het Washingtonhotel in eeon hoek
zitten twee heeren, oogenschijnlijk te le- j
zen, doch in werkelijkheid zitten zij den
kellner met dat blonde haar te besptie-
den. Gedurig kijkt een van die heeren op
zijn horloge.
Hij zal toch haast wel weggaan j
sprak de eene nu plotseling.
Ja, dat dunkt mij ook Oharles. I
Het duurde dan ook niet lang, of de
besproken kellner ging naar de garde-
robe, trok zijn jas aan, zette den hoed
op en verliet door een nooddeur het ho
tel. Direct stonden de twee mannen op
en volgden hem, echter door den gewo
nen ingang. Ze waren nauwelijks buiten
of zij zagen dat een der luxe wagens stil
hield voor het hotel. Direct daarop kwam
uit den hotel tuin een man en liep op de
auto toe, stapte in, nog geen seconde la
ter was de wagen verdwenen.
Gauw, Charles, ginds staat nog een
taxi, vlug.
De twee detectives schoten op den
taxi toe en sprongen er in.
Rudolf-Martdnstreet 6a, sprak Ed
ward. De taxi vloog vooruit. Gauw een
beetje, vuurde Edward abn.
Binnen een minimum van tijd waren zij
op de bestemde plek. De twee detectives
stapten uit, meteen was de taxi ook weer
vertrokken. De mannen begaven zich
naar het huis om het eens te bespieden.
Het zag er goed uit. De gordijnen waren
overal neer. Zij liepen er eens rond om
heen. Aan den achterkant stond een
soort voorportaaltje. Het eigenaardige
wat er aan was, was dat er een ladder
in stond.
Hier ligt een luik Edward, sprak
Charles opeens, kijk eens. En dat was
inderdaad het geval. Edward lichtte het
op, ontstak zijn lantaarn en nu zagen zij,
dat zij zich boven een holte bevonden.
Kom mee, wij gaan er in. Hou in
ieder geval je hand aan den revolver.
Zij lieten de ladder neer en daalden
nu af in de holte, vervolgens staken zij
de ladder weer naar boven en sloten het j
luik weer. Nu liepen zij verder. Zij kwa- j
men vervolgens, na de gang te zijn door-
geloopen tot aan een trap. Charles wilde
de trap op gaan, doch Edward hield liem
tegen.
Je kon daar wel eens ia een val j
loopen, wees voorzichtig. Nauwelijks had j
hij dit gezegd, of zij hoorden voetstappen i
en stemmen.
Vlug, hier in dezen hoek.
Nu hoorden zij, dat de ladder naar
beneden werd gelaten en iemand daar
langs afdaalde, daarna nog iemand.
Vervolgens hoorden zij de voetstappen
van dichtbij en wat is het wachtwoord
ook weer, werd er nu gezegd.
Dolk, hoorden zij zeggen.
O ja, dat is waar ook, ik was het
al weer vergeten.
Edward stiet Oharles aan. Het volgen
de oogenblik vlogen de detectives op de
onbewuste misdadigers aan, ieder nam
er een voor zijn rekening. Ze gaven ze
elk zoo'n geweldigen slag dat ze bewus
teloos ineenzegen.
Gauw chloroform, Charles. Hij hield
ieder vervolgens een fleschje met chloro
form onder den neus. Gauw Oharles, wij
trekken hun k'ieeren aan. In een oogen-
blik was dit geschied, zoo, nu leggen wij j
ze daar in dien hoek. Ziezoo, nu kunnen
wij verder gaan. Zij gingen de trap op,
waren echter bovenaan, of zij werden bij
den arm gegrepen.
Het wachtwoord.
Dolk. antwoorden zij.
Nu werden zij doorgelaten. Vervolgens
kwamen zij voor een deur die open stond.
Zij keken rond en zagen dat zij zich in
een zaal bevonden waarin twaalf perso
nen aanwezig awren, bovendien zaten er
nog twee voor een schrijfbureau.
Óok onze vrienden namen plaats.
Een misdadigersindividu kwam nog
binnen.
Nu duurde het niet lang meer of de
chef-misdadiger voor het schrijfbureau
begon.
Collega's ik he-b u een belangrijk
iets mede te deelen: n.l., dat wij ons in
acht moeten nemen voor twee detective-s
n.l. Haddevwel en Burton. Zij logee ren op
het oogenblik in het Washingtonhotel.
waar ik mij als kellner verhuurd heb. Ze
zijn er nu twee dagen en hebben mij
steeds in de gaten ge-houden, ik hen ech
ter ook. Toen ik nu vanavond het, hotel
verliet en mij hierheen begaf zijn zij mij
gevolgd, doch zij weten natuurlijk niet
dat, wij hier zijn.
Dus wees voor hen gewaarschuwd.
En dan dit nog. Morgenavond om half
twaalf wordt het geld verdeeld en wel in
deze zaal en niet zooals wij afgesproken
hadden om dat in de geheime gang bij
den Isten tunnel te doen. Het wacht
woord is morgenavond eveneens dolk.
Hiermede is deze vergadering ten einde.
De misdadigers stonden op. Eveneens
Edward Haddeywell en Oharles Burton.
Zij begaven zich weer naar de gang en
bleven daar staan tot allen vertrokken
waren. Dan liepen ze weer op de door
'hen bewusteloos geslagen kerels toe.
(Wordt vervolgd).
VRAGENBUS.
Vraag 202: In welk jaar is de Dom
van Keulen gebouwd?
Antwoord Eindelijk na- lang onder
zoeken, bespreken en overleggen, werd in
1842 de Dombouwvereeniging opgericht en
,op 4 Sept. van J842 werd de eerste steen
gelegd voor den nieuwen bouw. De oude
bouw dateerde uit de middeleeuwen, maar
toen kon men het werk niet voltooien. De
eerste steen van de Oude Dom werd ge
legd in 1248 den 15 Augustus. Den 15en
October 1880 dus 38 jaar later vierde Keu
len, neen heel Duitschland het feest der
voltooiing. Keizer Wilhelm I en vele vor
sten en grooten des rijks waren bijeenge
komen, om de bekroning van het ontzag
wekkende werk te zien.
Vraag 203: Wat is eigenlijk honing?
Antwoord Honing is een zoet, heer
lijk ruikend vocht, dat, de bijen en ook de
hommels uit het binnenste der bloemen en
bloesems der vruchtboomen en kruiden
halen. Honing is een suikerachtige vloei
stof, die evenwel niet door suiker kan
vervangen worden. Suiker moet omgezet,
veranderd worden eer hij in 't bloed als
voedingsmiddel kan opgenomen worden;
honing daarentegen gaat onmiddellijk over
in het bloed, zonder nadere verandering.
Honing is dus een direct voedingsmiddel
en geschikt voor alle leeftijden.
Vraag 204. Vertel eens iets van „de
Verrekijkers"?
Antwoord Een van de belangrijk
ste instrumenten, die het menschelijk ge
zichtsvermogen te hulp komen, is de ver
rekijker. Wij gebruiken hem, om de verre
lichamen nader tot ons te brengenom de
lengte en de breedte van een plaats te be
palen en bij tal van andere onderzoekin
gen.»
Voor hen, die door een gebrek aan den
sta-nd der oogen dit instrument niet kun
nen gebruiken, heeft men den teleme
ter geconstrueerd, waa rmede de waarne
mer (let op) met één oog van een voor
werp twee naast elkaar taande beelden
ziet, die. in de breedte des te verder van
elkaar verwijderd zijn, hoe dichter heb
voorwerp zich bij den waarnemer bevindt.
De grootste triumfen viert de verrekij
ker in de sterrenkunde. (Astronomie).
Daarin heeft de techniek het, zoover ge
bracht, dat sterren, die een afstand van
iüO duizend billioen K.M. van de aarde af
staan, nog zichtbaar gemaakt worden. Met
dezen verrekijker of telescoop brengt men
de maan tot op een afstand van 100 K.M.
voor ons oog; zoodat voorwerpen, die een
middellijn hebben van 200 M. duidelijk
kunnen worden waargenomen.
De sterk-ste vergrooting, die tot nu toe
bruikbaar is, bedraagt ongeveer 1000.
Daar deze vergrooting verkregen wordt
met een lens, welke een middellijn van 1
M. heeft, meent men een 2000 a 3000-vou-
dige vergrooting te kunnen krijgen, door
de middellijn der lens 2 a, 3 M. te doen
toenemen. Of echter deze theorie doorgaat
moet de uitkomst nog leeren.
Vraag 205: Is de mol, zoowel als de
bunzing, niet schadelijk voor den land
bouw? Vader zegt van wel, en ik las van
niet, wat de mol betreft.
Antwoord Wat jij las, was het
ware. De eerste doet meer goed dan
kwaad, de bunzing echter is een vijand
Aan den boer. De mol wordt vervolgd, om
dat hij inderdaad schade doet bij het ma
ken der gangen en hoopen, waardoor het
zaad in het zaad- en plantgoed wordt
omgewoeld en dikwijls verloren gaat. Even
als wanneer de sla- en boonenplanten wor
den losgewoeld of uitgestooten. Maar
dat is alles het gevolg van zijn levens
wijs. De mol eet noch zaadjes, noch plant
jes. Hij eet alleen wonnen, a-eel wormen;
veel insecten. Om al die insecten te van
gen, is hij genoodzaakt in den grond te le
ven, waarop zijn geheele lichaamsbouw
dan ook is ingericht. Hij moet den bodem
doorkruisen en gangen maken.
Ook wordt hij gevangen om zijn pels:
de huid gelijkt op zwart fluweel en heeft
waarde voor den pelshandelaar.
De Bunzing.
De bunzing staat bekend als een echte
hoender- en eierendief. Zijn huid is aan
de onderzijde effen zwart bruin; aan de
bovendeelen en aan de zijden van den
romp lichter; meestal donker kastanje
bruin. Hij komt voor in geheel Europa. In
de nabijheid van de boerderijen blijft hij
'l liefst. De bunzing is zeer vraatzuchtig.
Kan hij een hok binnensluipen, dan haalt
hij één beest en komt later weerom. Hij
verdedigt zich woedend. Hij ontwijkt de
klemmen en is zeer voorzichtig. Hij ont
komt ook vaak door het verspreiden van
een afschuwelijke stank eener zeer onaan
genaam ruikende vloeistof.
De bunzing heeft een taai *levenhij
\"echt „met hand en tand" en bezwijkt eerst
na tal van verwondingen. De huid is nog
al kostbaar. In de wintermaanden brengt
zoo'n vel soms 10 en meer guldens op.
Na 4 maanden zijn de jonge bunzings
oud en groot genoeg om voor zich zelf te
zorgen.
Een bunzingfamilie in de nabijheid eener
boerderij is werkelijk een groot verdriet,
en men verzint dan ook alles, om ze on
schadelijk te maken, ofschoon niet kan
verloochend worden, dat ze eenig nut doen
door het eten van muizen en ratten.
Wie wat te vrage heeft vrage
Oom W i m.