ZATERDAG 9 MEI 1931 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 iMiiin ii milium in in ui mi iiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiimiiimitiiifiiiiiiiiiiiiHjiiiiiiMiiiiti ii 1111111111111111111 li I i U111111111111111111 li 11 i 11111II1111111111111111111111111111111 i l i 1111111111L» 11111111111111 r rr CORRESPONDENTIE. J a c u p s en Leo P ouvier, Lei den. Wel Jacques, dacht, jij, ik jelie vergeten was! Geen sprake van, hoor! Het doet me plezier te hooren, dat Pierreke weer heelcmaal hersteld is. Ja, hij ziet er •best uit! En de kleine zus? Ziet net als een roosje in de Mei. Dag jongensMaakt veel groeten aan vade«- en moeder, Jan en zuske, Pierreke en Eugène. En wanneer krijg ik eens een bijdrage voor ons Hoekje? Toe Jan, laat jij eens zien, wat je kunt! Een H.B.S.-er. moet de verhalen uit den mouw schudden! Simon van Schaik, Leiden. "Welkom Simon! Blijf voortaan meedoen. Ik zal den volgenden keer goed toezien, of ik je zie! Groeten aan je oudera! Dag Simon Marie en Henk Stiphout, Lei den. Moet ik jelie eens antwoorden in de-nzelfden toon, als jelie gebruikt in je briefkaart. Wel, dan zou ik zoo moeten zeggen „jongens, jelie wordt beleefd verzocht, voortaan met inkt te schrijven en wat meer werk aan de oplossingen te besteden"! Mina en Marietje Kromwijk, Nieuwerbrug. Als ik het wel heb, heb ik jelie nooit gezien! Den volgenden weer weer van de partij zijn! En het op stelletje? Omdat je zoo ordelijk en netjes geschreven hebt, laat ik het plaatsen. Maar., -.nog even geduld! Riek Klein, Leiden. Welkom Riekje! Maak jij ons Kringetje maar groo- ter. Er is plaats bi; ons voor allen. Het doet me plezier te hooien, dat je zoo vlug naar de bus loopt, om des Zaterdags de krant te bemachtigen. En nu hoop ik, dat je blijft meedoen en ons Hoekje volgen met dezelf de waardeering als tot nu toe. Dag lief Nichtje Het opstel is niet eigen werk, maar wordt geplaatst. Nico Boon, Leiden. Wel Nico, heb jij geprobeerd een versje over de Vas ten te maken? Flink zoo! Maar een versje maken «.elfs een gewoon rijmpje is nog zoo gemakkelijk niet. Dag Nico! Maak eens een mooi verhaaltje! Groeten aan je ouders! Corrie v. R ij n, Wassenaar. Dat versje van „De oude Muis" is van? Niet va<n Corrie van Rijn. Ik heb het vaker gezongen, jij ook? Maak ook eens wat! Dan laat ik het plaatsen! Eigen werk telt bij ons alleen mee en al heeft het niet zoo veel waarde, voor ons is het meer waard, dan elk ander vers, dat afgeschreven is, hoe mooi dit ook inderdaad is. Clasina Borst, Stompwijk. Wel Clasina, was het te laat om een opstel te maken? Dat begrijp ik niet! Zei ik dan om direct te beginnen? En de prijs? Daar speculeerde jij alleen op, geloof ik! Laat mij dit beloofde verhaaltje eens zien! Dag GlasientjeVeel groeten aan Pa en Mama! Martha v. B e r k e 1, R'v een. Ze ker waren de raadsels goed, Martha! Ik hoopte voor jou: „dat je met een prijs kon gaan strijken"! En wanneer zal ik nog eens wat vaai je hooren? Bij den volgenden wed strijd? Ik zal zien! Nelly Jagers, R ij p w e t e r i n g. Zoo doe jij zoo graag mee aan den wed strijd! En zag ik jc den vorigen keer dan wel? En het prijsje? Och, wat jammer! Ik had zoo graag een mooier prijs gegund, net als vroeger je broertje! Dag Nelleke! Groet pa en ma van me en vooral je oudste zusje! Blijven meedoen Nelly! LeoTummers, Leiden. Zoo Leo, kom jij ook eens probeeren een prijsje te winnen? Ik hoopte het voor jou, maar.. Den volgende keer, dan? Groet wederkee- rig je ouders van me! Dag Leo! Cobav. d. Kley, Voorschoten. Of je een keertje mee mag doen? Wel neen, niet één keer maar nog tien jaar, telkens weer. Zoo hoort het Cobi. Dag Nichtje! Nelly Verberg, Leiden. Dat is heel leelijk Nelly! Ik had je al lang ver wacht, waarom niet eerder meegedaan! En nu zal ik zien, of je den volgenden keer weer van de partij bent! Dag Nelly! Groet je ouders van me PietMulder, Leiden. Zoo is liet Piet, alle mededingers azen op 'n prijsje en nu is het zaak: den moed niet opgeven maar volhouden! Dag Piet! Tot den vol genden wedstrijd 1 En groet bijzonder Pa en Moo van mc en het versje wil ik hier ten slot laten hooren, waarmee we dan voor vandaag de correspondentie besluiten. ANNIE ZOU BOODSCHAPPEN DOEN, door Piet Mulder. Er was eens een meisje, Heel klein, maar bij de hand; Ze woonde met haar moeder In een dorpje van ons land. Eens sprak haar moeder:- Annie, Hoor goed wat ik je zeg, Want je moet boodschappen doen, Je weet toch wel den weg?" Ik schreef op een papiertje, Al wat je koopen moet, Geld legde ik in je mandje, Ga vlug en keer met spoed. Ons meisje had haar zaakjes HeeT netjes afgedaan. Toen trok ze weder huiswaarts. Haar mandje volgelaan. Maar het kleine meisje Werd slaperig en moe, Een klein grasveldje Lacht haar lokkend toe. Heel even misten, ik loop dan Straks veel harder weer, Dacht An, en naast haar mandje Vlijt zij zich lekker neer. Maar, o. terwijl ze-droomde Van koekjes bij de thee, Gebeurde er iets heel treurigs En ze riep :„Ach en wee!" Want twee heel stoute jongens Haalden het mandje leeg, Ze klommen in een boompje En smulden daar terdeeg. En Annie 't arme Annie, In ieder oog een traan, Kon met haar leege mandje Terug naar moeder gaan. GEHEIMZINNIG! doer W. M. J. Simons Gymn. „Immaculatae Conceptionis", Venray II. De volgende dag was aangebroken in stralende zonneschijn. In 't meest aanzien lijke gedeelte van de stad, tusschen het weelderig groen van parken en tuinen, stond een groote villa, die bij een vergelij king met de onderstaande gebouwen, alle ver achter zich liet. Goudgeel glansden de kiezelpaden in de fraaie, groote tuinen. De hyacinthenbedden schitterden in helle kleuren en de tulpen maakten hun fraaie tinten zichtbaar, die ze een poos verbor gen hadden gehouden. De villa stond door zijn lichte kleuren te schitteren in het felle zonlicht. Naast de hoofdingang was een groote, koperen plaat, bevestigd, waarop stond: „Herbert L. R. Harder Hoofdcommissaris van politie". Het was acht uur in den morgen. De lucht was strak blauw; 't was 'n genot buiten te zijn; niets verried buiten de heerlijke villa, welk 'n bloedig drama daar binnen had plaats gehad. In de rijke huiskamer stond de tafel voor het ontbijt /reeds gedekt. Mevrouw Harder was a-1 binnen en de trouwe huis knecht Jacob wachtte op orders. „Ga mijnheer even roepen Jacob!" „Jawel mevrouw", en de goede man slofte al weg. Hij klopte aan de deur van mijnheers studeerkamer, maar kreeg geen antwoord. Na nog een keer geklopt te heb ben, ging hij na eenig aarzelen de kamer binnen. Mijnheer Harder zat met zijn rug naar de deur toe en hing voorover op het bureau. Was hij ongesteld? Jacob kwam wat meer naderbij, en, nu zag hij 'tzijn heer was doodHij rende de kamer uit, de gang in en schreeuwde hard en opgewonden: „Me vrouw! Mevrouw!" Mevrouw schrok hevig en kwam haastig toegeloopen. „Wat is er aan de hand Jacob? Is er iets gebeurd?" „Mevrouw, meneeris.... dood" Vreeselijk verschrikt liep mevrouw door; in de studeerkamer van haar echtgenoot bleef ze plotseling als versteend staan. Ja 't was waar....: „Meneer. is dood". Er bestond geen twijfel meer, 't was wer kelijkheid. Dikwijls had ze er al voor ge vreesd. De dood, was ook zoo erg, rukte soms zoo schielijk 't vredig geluk weg Maar wat was dat? Op 't lichte tapijt ver toonde zich 'n donkere, 'n donkerroode kring, die telkens grooter werd. „BloedBloed 1Moordschreeuwde ze als een waanzinnige en toen viel ze krachteloos achterover, in de armen van haar toegeloopen huisknecht. Met veel moeite bracht deze z'n mevrouw naar de huiskamer, waar hij haar op de divan legde. Daarna belde hij vlug de dokter op. Na enkele minuten was dokter MRbier a-1 present, en nadat hij eerst in de kamer van mijnheer Harder was geweest en daar slechts den dood had kunnen constatee- ren, ging hij naar mevrouw, die intusschen weer was bijgekomen. Nadat Mevrouw eenige oogenblikken vreemd had rondge keken. herinnerde ze zioh weer alles, wat er gebeurd was en stond, niettegenstaande de dokter anders wilde, vlug op en wilde naar de kamer van 't ongeval gaan. „Hierblijven alstublief mevrouw! .Niet naar de kamer van mijnheer gaan". „Ik ben weer volkomen hersteld", zei mevrouw, „en wil hem graag gaan zien. (Wordt vervolgd). door Pierewiet. I. 't Was Lente, volop Lente. Teere bloe sems prijkte aan de boomen. kleine blom- mekens opende heur knopjes, om de lieve zon te verwelkomen, die hen zoo juist uit hun langs winterslaap gewekt had. Nijve rige bijtjes zoemden door de lucht, vlinders fladderden overal. Heel de natuur wa-s ver rukt, over de lieve Lente, die haar intrede gedaan had. Ook de menschen waren blij, dat. de kou de winterdagen nu tot 't verleden behoor den. Ze waren blij, de eerste voorjaarsbloe men te zien ontluiken. In villa. „Heide-zicht" was óók vreugde en geluk; groot, gróót geluk! Want boven, in 't rose wiegje, vlak naast Moeders bed, daar ligt een kier pasgeboren kindje, nog maar net bevrijd van de erfzonde, en de Moeder drukte haar jongen tegen zich aan en fluisterde: „M'n Bobbie, m'n klein, rein engeltje; Maria, Moeder, waak over m'n kind, zoo ik 't niet meer dan kan.... 't Was eenige jaren later. Bobbie, die intusschen al vijf jaartjes telde, speelde in den tuin. De tuin! 't Was een ideaal voor z'n kleine hartje, de bloe men en planten te verzorgen, die in den tuin van villa „Heidezioht." in overvloed groeiden en bloeiden. Had 't huis z'n vóór, dat 't zoo alleen op de groote heide stond, óók z'n tegen. Bobbie was op 't oogenblik druk bezig om bloemen te plukken. Roode roosjes, kleine vergeet-mij-nietjes, viooltjes, alles kwam bij elkaar in een groote jampot, en dat alles kwam te staan vóór 't kleine Ma- ria-beeldje, dat Bob voor „één keer" in de tuin had mogen zetten, midden tusschen de bloemen. De keine jongen had een bij zondere liefde voor Maria. Want, van z'n vroegste jeugd had z'n Moeder hem gezegd: „Bob, houd veel van Maria, m'n jongen, „ze is je Moeder!" Daarom ook was 't, dat Bob altijd een scapulier-medaille droeg, want „Maria is Moeder!" zei 't ventje altijd. En Bobbie dribbelde bedrijvig op-en- neer, steeds weer een nieuw bloempje bren gend. En altijd als Bob aan 't werk was, dan was hij aan 't zingen. Z'n liedjes waren al heel uiteen loopend, van een St. Nico- laas-vers kwam 't op „Stille Nacht", en dan ineens weer een Marialied, maar 't aller, allerliefste toch zong hij „zijn lied": „En over de heide, daar blonk er de zon" Hij kende 't al van buiten. Mama zong :t heel dikwijls, zoo ook nu! Bob zong met z'n zilveren stemmetje z'n geliefkoosd lied. Plotselingzachte toonen van een fluit weerklonken. Allerlei deuntjes waren 't, die men ten beste gaf. Wie man die „men"? Daar zag 't ventje achter 't tuinhek een man staan, allerpotsierlijkst gekleed. Vol verlangen zag Bob naar. den man, die steeds maar een nieuw wijsje speelde. In eens echter begon de man te spreken: „Ga je mee, zeg, ga je mee? Wil 'k nog wat meer spelen, kom, gééf me de hand". Bereidwillig legde de kleine, teere hand zich in de grove, ruwe vuist en de kerel verwijderde zich van de ville meer en meerLiep vlug en vlugger, nam 't ventje op z'n arm. De misdaad was voltrok ken „Heidezicht" telde voortaan een bewoner minder. Arme ouders! Al meer dan drie jaar bleef Bob bij ruwe kermisgasten. Omdat t een vlug en lenig ventje was moest hij toeren doen aan de rekstok, en was ook vooral belast, met de zorg voor de dieren. Bob leek met meer te denken aan vroe geralleen.... dat ééne lied, dat zong de jongen nog, en zóó dikwijls, dat de roo- ver angst kreeg, dat de jongen ontvluchten zou. En dat mocht en zou niet gebeuren. En toch! al leek 't uiterlijk, of Bob alles vergeten was, dat was nog lang niet 't ge val. Bob was de Maria van z'n eerste jeugd nog niet vergeten. Eiken avond kuste hij de medaille met liefde en sprak: „Maria, Moeder!" En 's morgens, als bij 't krieken van den dag ruwe wcorden hem wekten, fluisterde hij: „Maria, Moeder!" (Wordt vervolgd). AAN MARIA door Leo Agner. Gegroet, Sterre der Zeeën, Moeder der bittere harteweeën, Die immer Maagd en zijt gebleven, Poort, die leidt tot 't eeuwig leven. Breek, Moeder, onze schuldenboeien En doe het Licht in 't. harte vloeien. Verdrijf van ons alle kwaad, Vraag voor ons een heilige slaat. O, Koningin der Maagdenstoet, Aanhoor uw kind'ren van het genadebloed. Maria, vraag Jezus door uw beê, Dat Hij ons leide tot U op levenszee. OP HET WATER IN MEI door Gerard Gussenhoven. Op het stille heldere water, Was te hooren eendgesnater, Maar toen er een bootje kwam. Schrok de kleine eend ervan. En het eendje werd onrustig En de roeier, roeide lustig En de vischjes schoten weg, Onder het heldere water, zeg! Een kikkertje kwaakte al maar dcor, In schelle, schrille tonen, hoor! Ook 'n baars zwom in de vliet, Maar stoorde zich aan den roeier niet. Eindelijk ging de zonne onder, 't Werd stiller, was 't wonder? De dag was heen en nu voorbij En d' avond viel, 'n avond in de Mei. DE GEHEIMZINNIGE KELLNER Een oorspronkelijk detective-verhaal door Anton 01de Kalter. XII. Het ie ongeveer half elf in den avond, j In het Washingtonhotel in eeon hoek zitten twee heeren, oogenschijnlijk te le- j zen, doch in werkelijkheid zitten zij den kellner met dat blonde haar te besptie- den. Gedurig kijkt een van die heeren op zijn horloge. Hij zal toch haast wel weggaan j sprak de eene nu plotseling. Ja, dat dunkt mij ook Oharles. I Het duurde dan ook niet lang, of de besproken kellner ging naar de garde- robe, trok zijn jas aan, zette den hoed op en verliet door een nooddeur het ho tel. Direct stonden de twee mannen op en volgden hem, echter door den gewo nen ingang. Ze waren nauwelijks buiten of zij zagen dat een der luxe wagens stil hield voor het hotel. Direct daarop kwam uit den hotel tuin een man en liep op de auto toe, stapte in, nog geen seconde la ter was de wagen verdwenen. Gauw, Charles, ginds staat nog een taxi, vlug. De twee detectives schoten op den taxi toe en sprongen er in. Rudolf-Martdnstreet 6a, sprak Ed ward. De taxi vloog vooruit. Gauw een beetje, vuurde Edward abn. Binnen een minimum van tijd waren zij op de bestemde plek. De twee detectives stapten uit, meteen was de taxi ook weer vertrokken. De mannen begaven zich naar het huis om het eens te bespieden. Het zag er goed uit. De gordijnen waren overal neer. Zij liepen er eens rond om heen. Aan den achterkant stond een soort voorportaaltje. Het eigenaardige wat er aan was, was dat er een ladder in stond. Hier ligt een luik Edward, sprak Charles opeens, kijk eens. En dat was inderdaad het geval. Edward lichtte het op, ontstak zijn lantaarn en nu zagen zij, dat zij zich boven een holte bevonden. Kom mee, wij gaan er in. Hou in ieder geval je hand aan den revolver. Zij lieten de ladder neer en daalden nu af in de holte, vervolgens staken zij de ladder weer naar boven en sloten het j luik weer. Nu liepen zij verder. Zij kwa- j men vervolgens, na de gang te zijn door- geloopen tot aan een trap. Charles wilde de trap op gaan, doch Edward hield liem tegen. Je kon daar wel eens ia een val j loopen, wees voorzichtig. Nauwelijks had j hij dit gezegd, of zij hoorden voetstappen i en stemmen. Vlug, hier in dezen hoek. Nu hoorden zij, dat de ladder naar beneden werd gelaten en iemand daar langs afdaalde, daarna nog iemand. Vervolgens hoorden zij de voetstappen van dichtbij en wat is het wachtwoord ook weer, werd er nu gezegd. Dolk, hoorden zij zeggen. O ja, dat is waar ook, ik was het al weer vergeten. Edward stiet Oharles aan. Het volgen de oogenblik vlogen de detectives op de onbewuste misdadigers aan, ieder nam er een voor zijn rekening. Ze gaven ze elk zoo'n geweldigen slag dat ze bewus teloos ineenzegen. Gauw chloroform, Charles. Hij hield ieder vervolgens een fleschje met chloro form onder den neus. Gauw Oharles, wij trekken hun k'ieeren aan. In een oogen- blik was dit geschied, zoo, nu leggen wij j ze daar in dien hoek. Ziezoo, nu kunnen wij verder gaan. Zij gingen de trap op, waren echter bovenaan, of zij werden bij den arm gegrepen. Het wachtwoord. Dolk. antwoorden zij. Nu werden zij doorgelaten. Vervolgens kwamen zij voor een deur die open stond. Zij keken rond en zagen dat zij zich in een zaal bevonden waarin twaalf perso nen aanwezig awren, bovendien zaten er nog twee voor een schrijfbureau. Óok onze vrienden namen plaats. Een misdadigersindividu kwam nog binnen. Nu duurde het niet lang meer of de chef-misdadiger voor het schrijfbureau begon. Collega's ik he-b u een belangrijk iets mede te deelen: n.l., dat wij ons in acht moeten nemen voor twee detective-s n.l. Haddevwel en Burton. Zij logee ren op het oogenblik in het Washingtonhotel. waar ik mij als kellner verhuurd heb. Ze zijn er nu twee dagen en hebben mij steeds in de gaten ge-houden, ik hen ech ter ook. Toen ik nu vanavond het, hotel verliet en mij hierheen begaf zijn zij mij gevolgd, doch zij weten natuurlijk niet dat, wij hier zijn. Dus wees voor hen gewaarschuwd. En dan dit nog. Morgenavond om half twaalf wordt het geld verdeeld en wel in deze zaal en niet zooals wij afgesproken hadden om dat in de geheime gang bij den Isten tunnel te doen. Het wacht woord is morgenavond eveneens dolk. Hiermede is deze vergadering ten einde. De misdadigers stonden op. Eveneens Edward Haddeywell en Oharles Burton. Zij begaven zich weer naar de gang en bleven daar staan tot allen vertrokken waren. Dan liepen ze weer op de door 'hen bewusteloos geslagen kerels toe. (Wordt vervolgd). VRAGENBUS. Vraag 202: In welk jaar is de Dom van Keulen gebouwd? Antwoord Eindelijk na- lang onder zoeken, bespreken en overleggen, werd in 1842 de Dombouwvereeniging opgericht en ,op 4 Sept. van J842 werd de eerste steen gelegd voor den nieuwen bouw. De oude bouw dateerde uit de middeleeuwen, maar toen kon men het werk niet voltooien. De eerste steen van de Oude Dom werd ge legd in 1248 den 15 Augustus. Den 15en October 1880 dus 38 jaar later vierde Keu len, neen heel Duitschland het feest der voltooiing. Keizer Wilhelm I en vele vor sten en grooten des rijks waren bijeenge komen, om de bekroning van het ontzag wekkende werk te zien. Vraag 203: Wat is eigenlijk honing? Antwoord Honing is een zoet, heer lijk ruikend vocht, dat, de bijen en ook de hommels uit het binnenste der bloemen en bloesems der vruchtboomen en kruiden halen. Honing is een suikerachtige vloei stof, die evenwel niet door suiker kan vervangen worden. Suiker moet omgezet, veranderd worden eer hij in 't bloed als voedingsmiddel kan opgenomen worden; honing daarentegen gaat onmiddellijk over in het bloed, zonder nadere verandering. Honing is dus een direct voedingsmiddel en geschikt voor alle leeftijden. Vraag 204. Vertel eens iets van „de Verrekijkers"? Antwoord Een van de belangrijk ste instrumenten, die het menschelijk ge zichtsvermogen te hulp komen, is de ver rekijker. Wij gebruiken hem, om de verre lichamen nader tot ons te brengenom de lengte en de breedte van een plaats te be palen en bij tal van andere onderzoekin gen.» Voor hen, die door een gebrek aan den sta-nd der oogen dit instrument niet kun nen gebruiken, heeft men den teleme ter geconstrueerd, waa rmede de waarne mer (let op) met één oog van een voor werp twee naast elkaar taande beelden ziet, die. in de breedte des te verder van elkaar verwijderd zijn, hoe dichter heb voorwerp zich bij den waarnemer bevindt. De grootste triumfen viert de verrekij ker in de sterrenkunde. (Astronomie). Daarin heeft de techniek het, zoover ge bracht, dat sterren, die een afstand van iüO duizend billioen K.M. van de aarde af staan, nog zichtbaar gemaakt worden. Met dezen verrekijker of telescoop brengt men de maan tot op een afstand van 100 K.M. voor ons oog; zoodat voorwerpen, die een middellijn hebben van 200 M. duidelijk kunnen worden waargenomen. De sterk-ste vergrooting, die tot nu toe bruikbaar is, bedraagt ongeveer 1000. Daar deze vergrooting verkregen wordt met een lens, welke een middellijn van 1 M. heeft, meent men een 2000 a 3000-vou- dige vergrooting te kunnen krijgen, door de middellijn der lens 2 a, 3 M. te doen toenemen. Of echter deze theorie doorgaat moet de uitkomst nog leeren. Vraag 205: Is de mol, zoowel als de bunzing, niet schadelijk voor den land bouw? Vader zegt van wel, en ik las van niet, wat de mol betreft. Antwoord Wat jij las, was het ware. De eerste doet meer goed dan kwaad, de bunzing echter is een vijand Aan den boer. De mol wordt vervolgd, om dat hij inderdaad schade doet bij het ma ken der gangen en hoopen, waardoor het zaad in het zaad- en plantgoed wordt omgewoeld en dikwijls verloren gaat. Even als wanneer de sla- en boonenplanten wor den losgewoeld of uitgestooten. Maar dat is alles het gevolg van zijn levens wijs. De mol eet noch zaadjes, noch plant jes. Hij eet alleen wonnen, a-eel wormen; veel insecten. Om al die insecten te van gen, is hij genoodzaakt in den grond te le ven, waarop zijn geheele lichaamsbouw dan ook is ingericht. Hij moet den bodem doorkruisen en gangen maken. Ook wordt hij gevangen om zijn pels: de huid gelijkt op zwart fluweel en heeft waarde voor den pelshandelaar. De Bunzing. De bunzing staat bekend als een echte hoender- en eierendief. Zijn huid is aan de onderzijde effen zwart bruin; aan de bovendeelen en aan de zijden van den romp lichter; meestal donker kastanje bruin. Hij komt voor in geheel Europa. In de nabijheid van de boerderijen blijft hij 'l liefst. De bunzing is zeer vraatzuchtig. Kan hij een hok binnensluipen, dan haalt hij één beest en komt later weerom. Hij verdedigt zich woedend. Hij ontwijkt de klemmen en is zeer voorzichtig. Hij ont komt ook vaak door het verspreiden van een afschuwelijke stank eener zeer onaan genaam ruikende vloeistof. De bunzing heeft een taai *levenhij \"echt „met hand en tand" en bezwijkt eerst na tal van verwondingen. De huid is nog al kostbaar. In de wintermaanden brengt zoo'n vel soms 10 en meer guldens op. Na 4 maanden zijn de jonge bunzings oud en groot genoeg om voor zich zelf te zorgen. Een bunzingfamilie in de nabijheid eener boerderij is werkelijk een groot verdriet, en men verzint dan ook alles, om ze on schadelijk te maken, ofschoon niet kan verloochend worden, dat ze eenig nut doen door het eten van muizen en ratten. Wie wat te vrage heeft vrage Oom W i m.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8