weg*
ZATERDAG 25 APRIL 1931
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
uiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiitiiiiiiimfiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiimmiiiiiiiiiiimiiB
J
niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiuiiiiiiiiiimiir
CORRESPONDENTIE.
Leo Agger, Bergen op Zoom.
Dank voor deze bijdrage Er is nog een
berg copij voor en er zijn er heel wat bij
met vervolgen". Toch laat ik alles succes
sievelijk plaatsen. Tot mijn genoegen zie
ik, dat én inhoud én logische gedachte én
vorm heel wat aan waarde gewonnen
hebben. Flink zoo! Trouwens, ik zou van
jongelui van- heb Gymnasium ook niet an
ders verwachten. Dag Leo Agger! Tot
later!
Mevrouw L. S., Voorburg. Ik
houd mij ook in de toekomst aanbevolen.
Ook van zusje en Louis. Het gaat u allen
goed! Met hand en groet en dank!
Piet Schakenbosch, Warmond
Dat doet me pleizier Piet, dat het boek
zoo goed bevallen is. Ik verwacht je met
den volgenden keer ook weer en met jou
een dozijn Waimondsche neefjes. Dag
Piet, veel.groeten aan alle huisgenooten
L u c i e W ij t e n b u r g, Leiden.
Ik vind, dat de vulpen prachtig schrijft en
dat je d'r pleizier van hebt, doet me aan
genaam aan te hooren. En dac. je in Olden-
zaal pleizierige Paaschdagen hebt doorge
bracht., verwondert me niets. Deze bijdrage
laat ik plaatsen. Nog even geduld! Maak
wederkeerig veel groeten aan vader en
moeder en de zusjes en., aan de groote
broer. Dag Lucie!
Pion ia Kortekaas, Oude-We-
tering. Wel Plonia, hoe dikwijls
heb ik al gezegd, afgeschreven versjes heb
ben voor mij alleen waarde om ze als voor
beeld te geven, hoe een versje eigenlijk
moet zijn. Zoo ook dit ingestuurde vers.
Het is van een dichteres, die niet ge
noemd is, maar vast niet is, onze lieve
Plonia. Wil ik het eens laten hooren. Daar
komt zede onbekende.
BLOEMENLIEFDE.
Bloempjes bloeien in het gras
Aan den koelen waterplas
In de weide
Op de heide.
In het bosch, in duin en dal
Bloempjes bloeien overal.
's Morgens drinken kelk en knop
Gretig dauw en regendrop
Om te fleuren
En te geuren
En te pronken heel den dag
In den lieven zonnelach.
Maar van al dat pralen moe
Sluiten zij de blaadjes toe
Wordt het duister,
En 't gefluister
Van het koeltje wenscht in 't rond
Sluimert zoet tot d' ochtend stond.
Hilda Terneuze Otzenrath,
(D u i t s c h 1 a n d). Wel, wel Hilda,
is me dal een verrassing! Wie zou gedacht
hebben, dat jij nog aan ons dacht, die
reeds maanden weer in Duitschland terug
is. Dat is lief van je. En dan een sprookje
te sturen? Ik laat het plaatsen, al was het
alleen maar, om jou een pleizier te doen.
Nog even geduldDag lief Nichtje, groet
je ouders van me en zusje en het kleine
broertje van 2 1/2 jaar.
Ca to Koek, Boelofarendsve e n.
Zou je nu graag „De kleine krullenbol"
eens in de krant willen zien. Zou ik het
doen: misschien dat er zijn onder onze
Nichtjes, die het heel mooi vinden. Luis
tert dan.
DE KLEINE KRULLENBOL.
Een kleine krullenbol,
Die had zijn handjes vol,
Met lekker suikergoed,
Wat heerlijk smaakt, zoo zoet!
Maar toen hij happen wou,
Kwam juist z'n moeke gauw,
En zei: foei; kleine Piet,
Dat snoepen mag je niet!
Eet eerst je boterham;
Goed dat ik juist kwam.
„O, Moeke, ik heb geen trek!
„Foei kleine lekkerbek.
Zoo zingt Catootje ons haar liedje voor!
En hiermede zullen we het voor vandaag
laten..
Tot Zaterdag. Met hand en groet voor.u
allen.
Oom W i m.
DE VOGELTJES
door Regina.
De vogeltjes zingen en fluiten,
Zij zingen zoo wonderschoon,
De stemmetjes komen van buiten,
Als trillers van een pathéfoon.
De vogeltjes vliegen en springen.
En hebben veel pret en pleizier,
Ze bouwen een nest. bij 't zingen:
Er is geen vroolijker dier.
Die diertjes zijn nooit verdrietig,
Bij regen of zonneschijn,
Zij zingen ter eere van God, hunnen.
Schepper,
En zoo moet het zijn.
DE GEHEIMZINNIGE KELLNER
Een oorspronkelijk detectieve-verhaal door
Anton 01de Kalter.
X.
Goeden morgen, Edward! Heb je goed
geslapen?
Dat kan je toch wel begrijpen, na een
dag hard werken slaapt men meestal goed,
of is dat.niet zoo?
Zeker, zeker, daar heb je gelijk aan,
Eduard. Hoe laat is het ongeveer, Charles?
Het is nu precies 2 1/2 minuut voor
acht, dus nog vroeg genoeg.
Zullen wij opstaan?
Ja, laten wij dat maar doen.
De twee vrienden kleedden zich aan en
begaven zich naar beneden.
Na ontbeten 'te hebben, zagen zij even
dè ochtendbladen in, voor hen echter was
er niets bijzonders bij. Het is nu een mi
nuut over half negen en de D-trein komt 7
minuten over half negen binnen, dus de
personen, die wenschen in dit hotel te lo-
geeren, zullen wel haast komen.
Ja, antwoordde Charles, dat zal wel
niet lang meer duren.
Het duurde dan ook niet lang, of de
eerste taxi hield voor den ingang stil, en
tot groote verbazing van onze vrienden
stapte er een Chinees uit, naar de laatste
New-Yorksohe mode gekleed. Hij gaf zijn
koffer af aan een toesnellenden kruier en
begaf zich naar binnen. De twee detectives
sloegen hem met groote belangstelling
gade, echter zonder dit te laten merken.
De Chinees bestelde een ontbijt, wat hem
direct werd gebracht.
Die platneuzen-zoon laat zich nog
al netjes bedienen sprak Charles zacht.
Sst, niet zoo hard en ook niet op hem
aankijken, je mag niets laten merken.
Ondertusschen had de Chinees het eten
verorberd en begaf zich naar boven om de
hem ondertussohen aangewezen kamer in
ontvangst te nemen.
Daar moeten wij bij zijn, fluisterde
Edward, vlug naar boven, wij moeten zien
welke kamer hij krijgt.
Zij begaven zioh onbemerkt naar hun
eigen kamer. Hun kamer bevatte het num
mer zeventien, en wonder boven wonder,
de Chinees kreeg nummer achttien, dus
vlak naast de hunne. De Chinees bleef
echter maar even boven en begaf zich toen
weer naar beneden. Charles wilde nu ook
weer naar beneden gaan, doch Edward
sprak
Blijf toch in Gods naam hier.
Charles gehoorzaamde, echter niet zon
der eenigen tegenzin.
Luister nu goed, zeide Edward, die
Chinees heeft zijn kamer vlak naast de
onze, nu moeten wij even zien dat wij hem
beloeren en beluisteren kunnen. Maak de
koffer maar eens open en haal de twee de
cimeter lange lens er maar eens uit.
Charles deed wat hem bevolen was.
Geef mij nu de groote boor maar eens
Edward overhandigde hem de boor en
de lens.
Edward nam de boor, zette ze tegen den
wand van no. 18. De muur is ongeveer 2
decimeter dik, dus dat komt mooi uit. Ver
volgens zette hij den knop tegen zijn borst
en begon te draaien. Het cement vloog als
het ware weg, Binnen 10 seconden was hij
er door. Vervolgens pakte hij de lens, en
paste hem, het ging precies. Nu stak hij
hem er in.
Kom nu als de bliksem mee naar no.
18. Edward opende de deur van no. 18 met
zijn onoverwinnelijke looper, en trad met
Charles de kamer binnen.
Gauw veegde Charles de neergevallen
cement weg. Edward echter keek of de lens
wel onzichtbaar zat, uitstekend sprak hij.
Nu moeten wij, tenzij hier gesproken
wordt, goed kunnen hooren wat er gezegd
wordt. Haal eens gauw een stukje telephoon
leiding. Charles was dadelijk met het ge
vraagde terug om het aan Edward te over
handigen. Deze bevestigde het onder de
tafel onder het vloerkleed, tastte vervolgens
in zijn zak en haalde er een zeer klein in
strumentje uit. Kijk sprak hij, dit instru
mentje dat ik bier heb is een zeer klein
microphoontje, doch brengt getrouw alle
woorden over. Hij bevestigde het eveneens
onder het vloerkleed, zonder dat het ech
ter opgemerkt kan worden. Nu moet ik ech
ter nog eenmaal boren zeide Edward nu.
Hij ging weer naar den muur terug en
boorde nogmaals, maar dit keer op den
vloer een gat in den muur. Nu gauw met
de leiding hier. Beur het vloerkleed maar
op. De leiding werd over den vloer gelegd
en vervolgens door het gat gestopt.
(Wordt vervolgd).
„DE CLUB VAN VIJF."
Wij zijn „de club van vijven klaar",
Een leuke meisjesschaar.
Wij blijven altijd elkaar getrouw
En wij leven heel tevree,
En wij deeleri wel en wee,
Hoezee, Hoezee, Hoezee!
SCHOFFIES
Een dol vermakelijk eendagsverhaal
door Oome Kees.
KL
De man der wet maakte een geweldige
sprong, terwij] hij een menigte minder wel-
gevoeglijke ongearticuleerde klanken uit
stiet, 6loeg z'n handen eerst tegen z'n
zitvlak, daarna hief hij ze ten hemel, al
dus aan z'n belagers de verwachte gele
genheid gevend, die in minder dan geen
tijd zich uit de voeten maakten, natuurlijk
gevolgd door den politieagent, die echter
weldra zoo uitgeput raakte, dat hij inplaats
van de Binnenvest-gracht op, en den ben
gel na, maar 't posthuisje binncphokle,
waar hij zich hijgend en blazend in een
stoel liet neervallen, tot groote schrik van
een collega, die daar juist den wacht had,
en die niets anders dacht of de N. Z. H.
was ontspoord en op het huisje ingereden.
Op de Beestenmarkt ontdekten de bel
hamels een nieuw speeltuig in den voijn
van een vergeten vuilniskist, voor een
groentewinkel, en daar de baas waar
schijnlijk juist een kist sinaasappelen had
leeggemaakt, werd het dikke touw hier van
gegrepen en. de kist tot slede gepromo
veerd.
„Hobbelde-bonk", de brug over en den
Turfmarkt op.
„Nee, jogi Denk om die fekeersagent,
gaan mee de Ouwe fest op!"
Zoo gezegd, zoo gedaan. Hobbelde-
bonk-bombonk„Au;"
De kist was op de eksteroogen van een
dikbuikige meneer terecht gekomen wat
de jongens natuurlijk deed gieren, behal
ve Piet, die weer eens de ongeluksvogel
bleek. Want de eerste beweging van de
gekwelde man was natuurlijk zijn voet
met een kreet omhoog te trekken, daardoor
Piet, die door de schok half buiten het
kistje hing zeeer onzacht aanrakende. Ge
lukkig voor hem, trokken zijn vriendjes
juist weer'door, want de meer dan woeden
de meneer had reeds zijn vettige hand op
geheven om onze knaap af te rossen, waar
aan hij nu juist ontsnapte, en de meneer
in de sneeuw tuimelde.
Een eind verder zagen ze een oud vrouw
tje dat weliswaar met volharding maar
toch met kenbare moeite een zware zak
met turf torste op haar beenige schouders
En ten tweede male konden de knapen de
goede zijde van hun straatjongensnand la
ten triompheeren. Zonder verdere plicht
plegingen, namen ze haar den zwaren zak
van de schouders, waarna het in optocht
naar haar huisje ging. Plotseling ver
stijfden zij van schrik, want wie kwam
daar aan!
Yan de Marebrug naderde met forsche
stappen denzelfden cerberus, dien Piet
zoo'n geweldige luchtreis haql doen maken.
Reeds wilde hij deze weer in den kraag
vatten, toen hij van het goede moedertje
te hooren kreeg, wat voor gouden hartjes
die „raddraaiers", zooals zij 't noemde,
werkelijk hadden.
Toen bekeek de dienaar der wet, hen
blijkbaar met andere oogen want na. een
korte vermaning vervolgde de kolosus zijn
„Ja, jongens, de eene dienst is de ande
re waard!" zeide 't brave menschje en
deed of ze niets zag van de dankbare
blikken, die Piet haar toewierp. Ja-, hij
was zoo opgelucht, dat hij bij haar huisje
gekomen, haar spontaan bij de armen pak
te en een rondedansje begon, 't Was een
koddig gezicht, die vier jongens daar te
zien, hossend met 't lachende menschje, tot
dat zij met een afwerend gebaar op een
stoel neerviel, de jongens een koekje pre
senteerde, onze met haar lachende oogen
dreigend; de deur wees. De bengels waren
al reeds lang om den hoek der Lammer
markt verdwenen, toen zij nog steeds ach
ter het heldere gordijntje zat te lachen.
(Slot volgt).
HOE ALLES TOCH NOG TERECHT
KWAM
door Tonny Duindam.
m.
Onder het zagen bad hij dat het met
z'n kleinzoon goed zou gaan. En terwijl hij
zoo bad, liep Jan op de weg die naar de
haven ging. Opeens hoorde Jan roepen:
„Hallo zeg, wat kom jij hier doerr?" „Ha,
ben jij het Flip Drost? Goed dat ik je
tegenkom. Waar ga je naar toe, zeg?"
„Ik? ik ga naar Amerika" „Zeg", zei Jan
op vleiende toon, „kan je me niet mee
smokkelen?" Maar Flip had bezwaren.
Doch Jan was zoo mooi aan het praten,
dat Flip zei: „Als je hier om 9 uur bent
za-1 ik 't probeeren." -En Jan was op tijd.
Veilig zat hij na een kwartiertje in een
kist. Flip gaf hem wat brood en water voor
n paar dagen. Toen een paar dagen later
Iret schip midden op de Noordzee voer,
kwam Flip Jan eens opzoeken. „Zeg Flip",
zei Jan, „hier staan allemaal kisten met
sterke drank, die mogen in Amerika toch
niet ingevoerd worden?" „Zullen we dan
maar bij de eerste halte uitstappen?" vroeg
Jan. Daarom lachten ze allebei tegelijk.
„Wat een lol, wat een lol" hoorden ze een
zware &tem zeggen. Jan dook gauw onder
in de kist, maar de stuurman zei: „Kom
er maar uit". En de stuurman haalde Jan
uit z'n schuilplaats „,Zoo ventje, wil jij voor
niets naar Amerika varen?, dat zal niet
gaan. Vort, naar de kapitein". En of Jan
snikte en huilde, 't hielp niets, hij moest
naar de kapitein. Deze was ontzettend
kwaad. Dat zoo'n drommelsche kwajongen
voor niets mee wilde. Maar hij zou het hem
afleeren. Jan zou overboord gegooid wor
den. Jan viel op z'n kniecn. Hij smeekte en
hij bad. maar niets hielp. Barsch beval de
kapitein een paar matrozen om Jan op te
nemen en in het water te gooien. Maar
Jan huilde zoo erg, dat do kapitein een
heel klein beetje medelijden kreeg. „Nu
zei hij, „we zullen het goed met je maken.''
En tot de stuurman zei hij: „Stuurman
geef me eens een reddingsgordel. Doe die
den jongen om en geef 'n trommeltje met
scheepscake; dan kan hij probeeren naai
de kust te drijven en heeft hij onderweg
wat te eten.
Jan vond het verschrikkelijk. Hij in z'n
eentje rond te drijven op die groote Noord
zee. Hij zou toch nooit aan de kust ko
men. En als er booten aankwamen, dan
konden ze wel eens over hem heenvaren.
„Och meneer de kapitein", smeekte hij
weer, „laat me toch niet verdrinken. Ik wil
erg hard werken, als u me maar niet in het
water gooit.. Meneer heb toch medelijden".
Eindelijk scheen de kapitein -nu ook wer
kelijk echt medelijden te hebben. „Nu",
zei hij, „ga naar de keuken, en help den
kok". Jan kreeg een schop onder zijn broek
en maakte dat ie weg kwam om bij de kok
de verdere dagen door tp brengen met
aardappels te schillen.
Toen Jan weg was. lachten kapitein en
stuurman heel smakelijk. Ze hadden Jan
maar eens even voor den gek gehouden.
(Wordt vervolgd).
(Voor de Kleinen).
DE VRIJE WOENSDAGMIDDAG.
Het was winter. De sneeuw bedekte den
grond met een groot wit kleed. Op school
waren de kinderen verstrooid, ze dachten
aan sneeuw en vorst. Vooral de jongens,
't was wat hun hartje begeeren kon. Ein
delijk twaalf uur,- de school ging uit. Jan
en Wim waren de eerste die naar buiten
liepen. Dadelijk een sneeuwbal, pats! pats!
pats! Maar opeens.... de stem van mijn
heer, die riep: „Kom hier kwajongens, wat
moeten jullie met die sneeuwballen". Jan
en Wim liepen zoo hard mogelijk naar
huis. Hé, hé, zuchtten Jan en Wim, toen
ze thuis waren. „Zoo jongens al thuis!"
„Ja Moe." Wat zien jullie er warm uit!
Hard geloopen?" „Ja Moeder".
Gelukkig vroeg Moeder niet verder. Nu
gauw eten en den tuin inZe hadden im
mers vrijen Woensdagmiddag. Toen ze ge
geten hadden gingen ze de tuin in. „Zeg
Wim, wat zou dat geweest zijn toen mees
ter zoo bulderde: „Wel", zei Wim, „zag je
dan niet .dat er sneeuwballen in de gang
kwamen en precies een op Mijnheer zijn
neus." Pas waren ze uitgesproken of daar
klonk moeders stem: „Wim, Jan, waar zijn
jullie, er is een brief". „Een brief, van
wien moeder". „Van de meester". De jon
gens keken strak voor zich want ze wisten
waarom: „Ja jongens, kijk maar niet zoo
ernstig, het is straf. Ieder honderd regels,
je weet wel waarom is niet"?
„Ja Moeder". Schoorvoetend gingen ze
de kamer uit en begonnen. Wim en Jan
waren gauw klaar. „Ga ze nu maar naar
Mijnheer brengen. Wat nu ze nog brengen!
Ze zagen er erg tegen op maar ze gingen
toch. En toen ze bij meester kwamen en
vroegen of ze Mijnheer mochten spreken,
j werden ze naar de spreekkamer gebracht.
Daar kwam meester aan. Hij had een
bult op zijn neus. „Zoo, jongens, de regels
af". „Ja, meester". Nu hoor, je ziet wel hoe
ik er uit zie, voor deze keer vergeef ik
jullie." Toen mochten ze weggaan. Ze had
den nog een uurtje om te spelen en ze
speelden prettig verder. Toen moesten ze
eten. En toen ze naar bed gingen beloofde
ze voortaan brave jongens te worden en
voorzichtiger te zijn.
(voor de Grooten).
METEOOR,
door N.N.
'k Sta aan 't open venster en wacht
Zwijgzaam en koel is de zomernacht.
Scheem'rend aan blauw zwarte hemel,
daar hoog
Valt er een sterre in lichtende boog
Haar gloeiende staart
Vonkt in haar vaart
Naar de duist're aard?
Wie is het, die afmeet de weg van
die flikkerende dwaalster?
Wie is het, die zetelt zoo ver
Boven de lichten des hemels en ziet
Het eeuwig brandende sterrengebied?
God! staat er in goudene letters
geschreven
Zijn grootheid heeft ons die
schoonheid gegeven.
Vonken sproeiend, waaiervormig
Schijnt hij de duisternis machtig
En verdwijnt in een zacht
Rood licht.. En sterft in de nacht!
GOEDE VRIJDAG 1916.
door N.N.
De dag hangt zwaar over de moordkuilen.
Christus' kruis staat verlaten bij een kerk,
De toren ligt in puin, een marm'ren zerk
Stort neer: er kwam een granaat
aanhuilen.
In de voorpoort zucht een krijgsman
Mon Dieu!
En kijkt eenzaam naar het verlaten kruis.
In de loopgraaf roept een vader
„Mein Gott!"
En denkt verlaten aan zijn eenzaam thuis.
Zij zien elkaar. Een helm glinstert
Twee kogels gieren over de wallen,
Twee mannen zijn in de dood gevallen,
Een krakende slag heeft 't kruis
versplinterd
En stervende naar den hemel hem
gelaten,
„Mijn God! mijn God! waarom hebt
Gij mij verlaten?
VRAGENBUS.
Vraag 198. Hoeveel is het waterver
bruik per dag wel ongeveer voor een stad
als Leiden. 'Vader wou dat eens graag
weten, omdat zoo dikwijls door de Duin-
maatsohappij aangemaand wordt tot zui
nigheid.
Antwoord: Ik heb eens geïnfor
meerd ter plaatse, waar men het weten
kan.
Wij verbruike,n per dag gemiddeld 9000
M3. per dag in den zomer en pl.m. 7000 M3
in den winter.
Vergelijken we deze hoeveelheid met
die van andere groote wereldsteden Pa
rijs, bijv. dan krijgen we een idee, wat een
water dagelijks noodig is voor de instand
houding der maatschappij zooals wij die
kennen. En nu zou je zeker ook wel eens
willen weten, hoeveel een stad als Parijs
verbruikt. Parijs gebruikt per dag onge
veer pen millioen M3. water. Daarvoor die
nen 300.000 M3. voor particulier gebruik;
50.000 M3. is bronwater en 50.000 worden
extra-gefiltreerd. De overige 600.000 M3.
worden door takken van den openbaren
dienst en in de industrie verbruikt. Dit
laatste is uitsluitend ongefiltreerd rivier
en artesisch putwater.
Deze geweldige hoeveelheid water is, in
het bijzonder in den zomer, nog geenszins*
voldoende voor de groote stad.
V raag 199. Vertelt u ons eens iets van
het. parelvisschcn en waar ze gevonden
worden. In de Noordzee zullen er niet veel
gevonden woi-den, vrees ik?
Antwoord Ik zal je eens het een en
ander van het parelvisschen vertellen en
als je denkt, dat er in de Noordzee niet
veel opgevischt wordt, dan heb je het bij
het ware end.
De parelvisscherij komt hoofdzakelijk
voor in de Perzische Golf en in de Roode
Zee. (Neem de kaart en zoek op).
De parelvisscherij in de Perzische Golf
is wereldbekend. De visschers gaan in groo
ten getale naar zee en blijven uit tot hun
voorraad water uitgeput is. Hoe gaat dab
nu verder?
De duiker staat op een steen van onge
veer 10 kg„ en wordt aan een touw om
laag gelaten, terwijl tegelijk een los
touw mee naar beneden gaat.
De duiker ademt een paar malen flink
in, geeft een teeken aan de helpers en
glijdt omlaag. Hij heeft een mand beves
tigd aan zijn gordel. Zijn neus heeft ie
dicht geklemd met een soort hoornen klem
en de groote teenen en enkele vingers zijn
'beschermd met leeren lappen. Dat is noo
dig, omdat hij feitelijk met de voeten de
oesters voelt eii ze dan snel moet plukken.
Komt hij terecht op een rijke bedding,
dan kan hij zijn mand in dertig tot veertig
seconden vol hebben en na dien tijd vol
komen frisch boven komen. Moet hij zoe
ken, dan duurt het tot vijftig seconden, eer
hij weer boven komt, om na een paar flin
ke happen lucht, weer snel naar omlaag
te "gaan. Langer dan 57 seconden kan men
niet in heb water blijven. Langer is een uit
zondering en het werk van de beste dui
ker.
Na het omhoog halen van de oesters,
worden ze geopend en de parels eruit ge
haald en gesorteerd, naar groote en hel
derheid. Later worden ze stuk voor stuk
gekeurd en beoordeeld.
In de Perzische Golf werken ongeveer
4500 booten met een totale bemanning van
75.000 man, die gedurende het vischseizoen
dat 3 maanden duurt, een oogst krijgen,
die op 30.000.000 waarde per jaar ge
schat wordt. In Bombay (stad in Voor-In-
dië) worden ze verkocht. Groote hoeveel
heden worden vandaar weer uitgevoerd
naar alle landen der wereld.
Behalve voor de parels woi'dt de oester-
visscherij ook bedreven voor de schelp,
die jaarlijks voo r2 millioen kg. geëxploi
teerd wordt voor het leveren van parel
moer. (Waarde van parelmoer is 1/5 van
de waarde van parels.
Behalve in de Perzische Golf en de Roo
de Zee wordt ook aan de kust van Austra
lië en veel andere plaatsen naar allerlei
soorten oesters gevischt, maar daar gaat
het vooral voor het parelmoer, al gebeurt
het ook wel eens, dat er bij toeval een
parel in gevonden wordt van zeldzame
waarde. Zoo vond men in Australië een
parel van een waarde van 36.000. Derge
lijke buitenkansjes komen echter bij de pa-
relmoerbanken slechts zelden voor.
Vraag 200. Hoe groot is de stad van
het Vaticaan?
Antwoord Het gebied, waarover nu
de Paus als wereldlijk vorst regeert, is
slechts 44 H.A. Maar de geestelijke macht,
welke den Vorst van dit stadje toekomt,
is de grootste der wereld.
Vraag 201. Zijn er nog meer zulke
kleine, zelfstandige straatjes.
Antwoord: Ja, ik noemde vroeger
reeds Monaco en behoef daarover dus
niets meer te zeggen.
Ik begin dan met de republiek Andorra,
die in de Pyreneeën ligt en een legertje
heeft van 40 man. Dit landje is ruim de
helft van ons land; maar zeer bergachtig
en daarom zeer dun bevolkt. Heel de be
volking telt 5200 zielen. Frankrijk en de
bisschop van Urgel (Spanje) zijn de be-
schermheeren van dezen miniatuur,staat.
Op de tweede plaats komt het Vorsten
dom Lichtenstein, tusschen Oostenrijk en
Zwitserland aan den Rijn gelegen. Het is
het 4de van ons land en heeft 11.500 inwo
ners. Sinds 1919 heeft het zich enger bij
Zwitserland aangesloten.
Dan krijgen w.e ten slotte in Midden-
Italië San Marino, een republiekje groot
61 KM2 met 13.000 inwoners. Tot aan 1870
stond dit rijkje onder de bescherming van
den Pauselijken Staat; thans heeft Italië
de vertegenwoordiging overgenomen. De
republiek heeft echter een eigen ge-zant
bij den Pauselijken Stoel.
Oom Wim.