weg* ZATERDAG 25 APRIL 1931 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 uiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiitiiiiiiimfiiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiimmiiiiiiiiiiimiiB J niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiuiiiiiiiiiimiir CORRESPONDENTIE. Leo Agger, Bergen op Zoom. Dank voor deze bijdrage Er is nog een berg copij voor en er zijn er heel wat bij met vervolgen". Toch laat ik alles succes sievelijk plaatsen. Tot mijn genoegen zie ik, dat én inhoud én logische gedachte én vorm heel wat aan waarde gewonnen hebben. Flink zoo! Trouwens, ik zou van jongelui van- heb Gymnasium ook niet an ders verwachten. Dag Leo Agger! Tot later! Mevrouw L. S., Voorburg. Ik houd mij ook in de toekomst aanbevolen. Ook van zusje en Louis. Het gaat u allen goed! Met hand en groet en dank! Piet Schakenbosch, Warmond Dat doet me pleizier Piet, dat het boek zoo goed bevallen is. Ik verwacht je met den volgenden keer ook weer en met jou een dozijn Waimondsche neefjes. Dag Piet, veel.groeten aan alle huisgenooten L u c i e W ij t e n b u r g, Leiden. Ik vind, dat de vulpen prachtig schrijft en dat je d'r pleizier van hebt, doet me aan genaam aan te hooren. En dac. je in Olden- zaal pleizierige Paaschdagen hebt doorge bracht., verwondert me niets. Deze bijdrage laat ik plaatsen. Nog even geduld! Maak wederkeerig veel groeten aan vader en moeder en de zusjes en., aan de groote broer. Dag Lucie! Pion ia Kortekaas, Oude-We- tering. Wel Plonia, hoe dikwijls heb ik al gezegd, afgeschreven versjes heb ben voor mij alleen waarde om ze als voor beeld te geven, hoe een versje eigenlijk moet zijn. Zoo ook dit ingestuurde vers. Het is van een dichteres, die niet ge noemd is, maar vast niet is, onze lieve Plonia. Wil ik het eens laten hooren. Daar komt zede onbekende. BLOEMENLIEFDE. Bloempjes bloeien in het gras Aan den koelen waterplas In de weide Op de heide. In het bosch, in duin en dal Bloempjes bloeien overal. 's Morgens drinken kelk en knop Gretig dauw en regendrop Om te fleuren En te geuren En te pronken heel den dag In den lieven zonnelach. Maar van al dat pralen moe Sluiten zij de blaadjes toe Wordt het duister, En 't gefluister Van het koeltje wenscht in 't rond Sluimert zoet tot d' ochtend stond. Hilda Terneuze Otzenrath, (D u i t s c h 1 a n d). Wel, wel Hilda, is me dal een verrassing! Wie zou gedacht hebben, dat jij nog aan ons dacht, die reeds maanden weer in Duitschland terug is. Dat is lief van je. En dan een sprookje te sturen? Ik laat het plaatsen, al was het alleen maar, om jou een pleizier te doen. Nog even geduldDag lief Nichtje, groet je ouders van me en zusje en het kleine broertje van 2 1/2 jaar. Ca to Koek, Boelofarendsve e n. Zou je nu graag „De kleine krullenbol" eens in de krant willen zien. Zou ik het doen: misschien dat er zijn onder onze Nichtjes, die het heel mooi vinden. Luis tert dan. DE KLEINE KRULLENBOL. Een kleine krullenbol, Die had zijn handjes vol, Met lekker suikergoed, Wat heerlijk smaakt, zoo zoet! Maar toen hij happen wou, Kwam juist z'n moeke gauw, En zei: foei; kleine Piet, Dat snoepen mag je niet! Eet eerst je boterham; Goed dat ik juist kwam. „O, Moeke, ik heb geen trek! „Foei kleine lekkerbek. Zoo zingt Catootje ons haar liedje voor! En hiermede zullen we het voor vandaag laten.. Tot Zaterdag. Met hand en groet voor.u allen. Oom W i m. DE VOGELTJES door Regina. De vogeltjes zingen en fluiten, Zij zingen zoo wonderschoon, De stemmetjes komen van buiten, Als trillers van een pathéfoon. De vogeltjes vliegen en springen. En hebben veel pret en pleizier, Ze bouwen een nest. bij 't zingen: Er is geen vroolijker dier. Die diertjes zijn nooit verdrietig, Bij regen of zonneschijn, Zij zingen ter eere van God, hunnen. Schepper, En zoo moet het zijn. DE GEHEIMZINNIGE KELLNER Een oorspronkelijk detectieve-verhaal door Anton 01de Kalter. X. Goeden morgen, Edward! Heb je goed geslapen? Dat kan je toch wel begrijpen, na een dag hard werken slaapt men meestal goed, of is dat.niet zoo? Zeker, zeker, daar heb je gelijk aan, Eduard. Hoe laat is het ongeveer, Charles? Het is nu precies 2 1/2 minuut voor acht, dus nog vroeg genoeg. Zullen wij opstaan? Ja, laten wij dat maar doen. De twee vrienden kleedden zich aan en begaven zich naar beneden. Na ontbeten 'te hebben, zagen zij even dè ochtendbladen in, voor hen echter was er niets bijzonders bij. Het is nu een mi nuut over half negen en de D-trein komt 7 minuten over half negen binnen, dus de personen, die wenschen in dit hotel te lo- geeren, zullen wel haast komen. Ja, antwoordde Charles, dat zal wel niet lang meer duren. Het duurde dan ook niet lang, of de eerste taxi hield voor den ingang stil, en tot groote verbazing van onze vrienden stapte er een Chinees uit, naar de laatste New-Yorksohe mode gekleed. Hij gaf zijn koffer af aan een toesnellenden kruier en begaf zich naar binnen. De twee detectives sloegen hem met groote belangstelling gade, echter zonder dit te laten merken. De Chinees bestelde een ontbijt, wat hem direct werd gebracht. Die platneuzen-zoon laat zich nog al netjes bedienen sprak Charles zacht. Sst, niet zoo hard en ook niet op hem aankijken, je mag niets laten merken. Ondertusschen had de Chinees het eten verorberd en begaf zich naar boven om de hem ondertussohen aangewezen kamer in ontvangst te nemen. Daar moeten wij bij zijn, fluisterde Edward, vlug naar boven, wij moeten zien welke kamer hij krijgt. Zij begaven zioh onbemerkt naar hun eigen kamer. Hun kamer bevatte het num mer zeventien, en wonder boven wonder, de Chinees kreeg nummer achttien, dus vlak naast de hunne. De Chinees bleef echter maar even boven en begaf zich toen weer naar beneden. Charles wilde nu ook weer naar beneden gaan, doch Edward sprak Blijf toch in Gods naam hier. Charles gehoorzaamde, echter niet zon der eenigen tegenzin. Luister nu goed, zeide Edward, die Chinees heeft zijn kamer vlak naast de onze, nu moeten wij even zien dat wij hem beloeren en beluisteren kunnen. Maak de koffer maar eens open en haal de twee de cimeter lange lens er maar eens uit. Charles deed wat hem bevolen was. Geef mij nu de groote boor maar eens Edward overhandigde hem de boor en de lens. Edward nam de boor, zette ze tegen den wand van no. 18. De muur is ongeveer 2 decimeter dik, dus dat komt mooi uit. Ver volgens zette hij den knop tegen zijn borst en begon te draaien. Het cement vloog als het ware weg, Binnen 10 seconden was hij er door. Vervolgens pakte hij de lens, en paste hem, het ging precies. Nu stak hij hem er in. Kom nu als de bliksem mee naar no. 18. Edward opende de deur van no. 18 met zijn onoverwinnelijke looper, en trad met Charles de kamer binnen. Gauw veegde Charles de neergevallen cement weg. Edward echter keek of de lens wel onzichtbaar zat, uitstekend sprak hij. Nu moeten wij, tenzij hier gesproken wordt, goed kunnen hooren wat er gezegd wordt. Haal eens gauw een stukje telephoon leiding. Charles was dadelijk met het ge vraagde terug om het aan Edward te over handigen. Deze bevestigde het onder de tafel onder het vloerkleed, tastte vervolgens in zijn zak en haalde er een zeer klein in strumentje uit. Kijk sprak hij, dit instru mentje dat ik bier heb is een zeer klein microphoontje, doch brengt getrouw alle woorden over. Hij bevestigde het eveneens onder het vloerkleed, zonder dat het ech ter opgemerkt kan worden. Nu moet ik ech ter nog eenmaal boren zeide Edward nu. Hij ging weer naar den muur terug en boorde nogmaals, maar dit keer op den vloer een gat in den muur. Nu gauw met de leiding hier. Beur het vloerkleed maar op. De leiding werd over den vloer gelegd en vervolgens door het gat gestopt. (Wordt vervolgd). „DE CLUB VAN VIJF." Wij zijn „de club van vijven klaar", Een leuke meisjesschaar. Wij blijven altijd elkaar getrouw En wij leven heel tevree, En wij deeleri wel en wee, Hoezee, Hoezee, Hoezee! SCHOFFIES Een dol vermakelijk eendagsverhaal door Oome Kees. KL De man der wet maakte een geweldige sprong, terwij] hij een menigte minder wel- gevoeglijke ongearticuleerde klanken uit stiet, 6loeg z'n handen eerst tegen z'n zitvlak, daarna hief hij ze ten hemel, al dus aan z'n belagers de verwachte gele genheid gevend, die in minder dan geen tijd zich uit de voeten maakten, natuurlijk gevolgd door den politieagent, die echter weldra zoo uitgeput raakte, dat hij inplaats van de Binnenvest-gracht op, en den ben gel na, maar 't posthuisje binncphokle, waar hij zich hijgend en blazend in een stoel liet neervallen, tot groote schrik van een collega, die daar juist den wacht had, en die niets anders dacht of de N. Z. H. was ontspoord en op het huisje ingereden. Op de Beestenmarkt ontdekten de bel hamels een nieuw speeltuig in den voijn van een vergeten vuilniskist, voor een groentewinkel, en daar de baas waar schijnlijk juist een kist sinaasappelen had leeggemaakt, werd het dikke touw hier van gegrepen en. de kist tot slede gepromo veerd. „Hobbelde-bonk", de brug over en den Turfmarkt op. „Nee, jogi Denk om die fekeersagent, gaan mee de Ouwe fest op!" Zoo gezegd, zoo gedaan. Hobbelde- bonk-bombonk„Au;" De kist was op de eksteroogen van een dikbuikige meneer terecht gekomen wat de jongens natuurlijk deed gieren, behal ve Piet, die weer eens de ongeluksvogel bleek. Want de eerste beweging van de gekwelde man was natuurlijk zijn voet met een kreet omhoog te trekken, daardoor Piet, die door de schok half buiten het kistje hing zeeer onzacht aanrakende. Ge lukkig voor hem, trokken zijn vriendjes juist weer'door, want de meer dan woeden de meneer had reeds zijn vettige hand op geheven om onze knaap af te rossen, waar aan hij nu juist ontsnapte, en de meneer in de sneeuw tuimelde. Een eind verder zagen ze een oud vrouw tje dat weliswaar met volharding maar toch met kenbare moeite een zware zak met turf torste op haar beenige schouders En ten tweede male konden de knapen de goede zijde van hun straatjongensnand la ten triompheeren. Zonder verdere plicht plegingen, namen ze haar den zwaren zak van de schouders, waarna het in optocht naar haar huisje ging. Plotseling ver stijfden zij van schrik, want wie kwam daar aan! Yan de Marebrug naderde met forsche stappen denzelfden cerberus, dien Piet zoo'n geweldige luchtreis haql doen maken. Reeds wilde hij deze weer in den kraag vatten, toen hij van het goede moedertje te hooren kreeg, wat voor gouden hartjes die „raddraaiers", zooals zij 't noemde, werkelijk hadden. Toen bekeek de dienaar der wet, hen blijkbaar met andere oogen want na. een korte vermaning vervolgde de kolosus zijn „Ja, jongens, de eene dienst is de ande re waard!" zeide 't brave menschje en deed of ze niets zag van de dankbare blikken, die Piet haar toewierp. Ja-, hij was zoo opgelucht, dat hij bij haar huisje gekomen, haar spontaan bij de armen pak te en een rondedansje begon, 't Was een koddig gezicht, die vier jongens daar te zien, hossend met 't lachende menschje, tot dat zij met een afwerend gebaar op een stoel neerviel, de jongens een koekje pre senteerde, onze met haar lachende oogen dreigend; de deur wees. De bengels waren al reeds lang om den hoek der Lammer markt verdwenen, toen zij nog steeds ach ter het heldere gordijntje zat te lachen. (Slot volgt). HOE ALLES TOCH NOG TERECHT KWAM door Tonny Duindam. m. Onder het zagen bad hij dat het met z'n kleinzoon goed zou gaan. En terwijl hij zoo bad, liep Jan op de weg die naar de haven ging. Opeens hoorde Jan roepen: „Hallo zeg, wat kom jij hier doerr?" „Ha, ben jij het Flip Drost? Goed dat ik je tegenkom. Waar ga je naar toe, zeg?" „Ik? ik ga naar Amerika" „Zeg", zei Jan op vleiende toon, „kan je me niet mee smokkelen?" Maar Flip had bezwaren. Doch Jan was zoo mooi aan het praten, dat Flip zei: „Als je hier om 9 uur bent za-1 ik 't probeeren." -En Jan was op tijd. Veilig zat hij na een kwartiertje in een kist. Flip gaf hem wat brood en water voor n paar dagen. Toen een paar dagen later Iret schip midden op de Noordzee voer, kwam Flip Jan eens opzoeken. „Zeg Flip", zei Jan, „hier staan allemaal kisten met sterke drank, die mogen in Amerika toch niet ingevoerd worden?" „Zullen we dan maar bij de eerste halte uitstappen?" vroeg Jan. Daarom lachten ze allebei tegelijk. „Wat een lol, wat een lol" hoorden ze een zware &tem zeggen. Jan dook gauw onder in de kist, maar de stuurman zei: „Kom er maar uit". En de stuurman haalde Jan uit z'n schuilplaats „,Zoo ventje, wil jij voor niets naar Amerika varen?, dat zal niet gaan. Vort, naar de kapitein". En of Jan snikte en huilde, 't hielp niets, hij moest naar de kapitein. Deze was ontzettend kwaad. Dat zoo'n drommelsche kwajongen voor niets mee wilde. Maar hij zou het hem afleeren. Jan zou overboord gegooid wor den. Jan viel op z'n kniecn. Hij smeekte en hij bad. maar niets hielp. Barsch beval de kapitein een paar matrozen om Jan op te nemen en in het water te gooien. Maar Jan huilde zoo erg, dat do kapitein een heel klein beetje medelijden kreeg. „Nu zei hij, „we zullen het goed met je maken.'' En tot de stuurman zei hij: „Stuurman geef me eens een reddingsgordel. Doe die den jongen om en geef 'n trommeltje met scheepscake; dan kan hij probeeren naai de kust te drijven en heeft hij onderweg wat te eten. Jan vond het verschrikkelijk. Hij in z'n eentje rond te drijven op die groote Noord zee. Hij zou toch nooit aan de kust ko men. En als er booten aankwamen, dan konden ze wel eens over hem heenvaren. „Och meneer de kapitein", smeekte hij weer, „laat me toch niet verdrinken. Ik wil erg hard werken, als u me maar niet in het water gooit.. Meneer heb toch medelijden". Eindelijk scheen de kapitein -nu ook wer kelijk echt medelijden te hebben. „Nu", zei hij, „ga naar de keuken, en help den kok". Jan kreeg een schop onder zijn broek en maakte dat ie weg kwam om bij de kok de verdere dagen door tp brengen met aardappels te schillen. Toen Jan weg was. lachten kapitein en stuurman heel smakelijk. Ze hadden Jan maar eens even voor den gek gehouden. (Wordt vervolgd). (Voor de Kleinen). DE VRIJE WOENSDAGMIDDAG. Het was winter. De sneeuw bedekte den grond met een groot wit kleed. Op school waren de kinderen verstrooid, ze dachten aan sneeuw en vorst. Vooral de jongens, 't was wat hun hartje begeeren kon. Ein delijk twaalf uur,- de school ging uit. Jan en Wim waren de eerste die naar buiten liepen. Dadelijk een sneeuwbal, pats! pats! pats! Maar opeens.... de stem van mijn heer, die riep: „Kom hier kwajongens, wat moeten jullie met die sneeuwballen". Jan en Wim liepen zoo hard mogelijk naar huis. Hé, hé, zuchtten Jan en Wim, toen ze thuis waren. „Zoo jongens al thuis!" „Ja Moe." Wat zien jullie er warm uit! Hard geloopen?" „Ja Moeder". Gelukkig vroeg Moeder niet verder. Nu gauw eten en den tuin inZe hadden im mers vrijen Woensdagmiddag. Toen ze ge geten hadden gingen ze de tuin in. „Zeg Wim, wat zou dat geweest zijn toen mees ter zoo bulderde: „Wel", zei Wim, „zag je dan niet .dat er sneeuwballen in de gang kwamen en precies een op Mijnheer zijn neus." Pas waren ze uitgesproken of daar klonk moeders stem: „Wim, Jan, waar zijn jullie, er is een brief". „Een brief, van wien moeder". „Van de meester". De jon gens keken strak voor zich want ze wisten waarom: „Ja jongens, kijk maar niet zoo ernstig, het is straf. Ieder honderd regels, je weet wel waarom is niet"? „Ja Moeder". Schoorvoetend gingen ze de kamer uit en begonnen. Wim en Jan waren gauw klaar. „Ga ze nu maar naar Mijnheer brengen. Wat nu ze nog brengen! Ze zagen er erg tegen op maar ze gingen toch. En toen ze bij meester kwamen en vroegen of ze Mijnheer mochten spreken, j werden ze naar de spreekkamer gebracht. Daar kwam meester aan. Hij had een bult op zijn neus. „Zoo, jongens, de regels af". „Ja, meester". Nu hoor, je ziet wel hoe ik er uit zie, voor deze keer vergeef ik jullie." Toen mochten ze weggaan. Ze had den nog een uurtje om te spelen en ze speelden prettig verder. Toen moesten ze eten. En toen ze naar bed gingen beloofde ze voortaan brave jongens te worden en voorzichtiger te zijn. (voor de Grooten). METEOOR, door N.N. 'k Sta aan 't open venster en wacht Zwijgzaam en koel is de zomernacht. Scheem'rend aan blauw zwarte hemel, daar hoog Valt er een sterre in lichtende boog Haar gloeiende staart Vonkt in haar vaart Naar de duist're aard? Wie is het, die afmeet de weg van die flikkerende dwaalster? Wie is het, die zetelt zoo ver Boven de lichten des hemels en ziet Het eeuwig brandende sterrengebied? God! staat er in goudene letters geschreven Zijn grootheid heeft ons die schoonheid gegeven. Vonken sproeiend, waaiervormig Schijnt hij de duisternis machtig En verdwijnt in een zacht Rood licht.. En sterft in de nacht! GOEDE VRIJDAG 1916. door N.N. De dag hangt zwaar over de moordkuilen. Christus' kruis staat verlaten bij een kerk, De toren ligt in puin, een marm'ren zerk Stort neer: er kwam een granaat aanhuilen. In de voorpoort zucht een krijgsman Mon Dieu! En kijkt eenzaam naar het verlaten kruis. In de loopgraaf roept een vader „Mein Gott!" En denkt verlaten aan zijn eenzaam thuis. Zij zien elkaar. Een helm glinstert Twee kogels gieren over de wallen, Twee mannen zijn in de dood gevallen, Een krakende slag heeft 't kruis versplinterd En stervende naar den hemel hem gelaten, „Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten? VRAGENBUS. Vraag 198. Hoeveel is het waterver bruik per dag wel ongeveer voor een stad als Leiden. 'Vader wou dat eens graag weten, omdat zoo dikwijls door de Duin- maatsohappij aangemaand wordt tot zui nigheid. Antwoord: Ik heb eens geïnfor meerd ter plaatse, waar men het weten kan. Wij verbruike,n per dag gemiddeld 9000 M3. per dag in den zomer en pl.m. 7000 M3 in den winter. Vergelijken we deze hoeveelheid met die van andere groote wereldsteden Pa rijs, bijv. dan krijgen we een idee, wat een water dagelijks noodig is voor de instand houding der maatschappij zooals wij die kennen. En nu zou je zeker ook wel eens willen weten, hoeveel een stad als Parijs verbruikt. Parijs gebruikt per dag onge veer pen millioen M3. water. Daarvoor die nen 300.000 M3. voor particulier gebruik; 50.000 M3. is bronwater en 50.000 worden extra-gefiltreerd. De overige 600.000 M3. worden door takken van den openbaren dienst en in de industrie verbruikt. Dit laatste is uitsluitend ongefiltreerd rivier en artesisch putwater. Deze geweldige hoeveelheid water is, in het bijzonder in den zomer, nog geenszins* voldoende voor de groote stad. V raag 199. Vertelt u ons eens iets van het. parelvisschcn en waar ze gevonden worden. In de Noordzee zullen er niet veel gevonden woi-den, vrees ik? Antwoord Ik zal je eens het een en ander van het parelvisschen vertellen en als je denkt, dat er in de Noordzee niet veel opgevischt wordt, dan heb je het bij het ware end. De parelvisscherij komt hoofdzakelijk voor in de Perzische Golf en in de Roode Zee. (Neem de kaart en zoek op). De parelvisscherij in de Perzische Golf is wereldbekend. De visschers gaan in groo ten getale naar zee en blijven uit tot hun voorraad water uitgeput is. Hoe gaat dab nu verder? De duiker staat op een steen van onge veer 10 kg„ en wordt aan een touw om laag gelaten, terwijl tegelijk een los touw mee naar beneden gaat. De duiker ademt een paar malen flink in, geeft een teeken aan de helpers en glijdt omlaag. Hij heeft een mand beves tigd aan zijn gordel. Zijn neus heeft ie dicht geklemd met een soort hoornen klem en de groote teenen en enkele vingers zijn 'beschermd met leeren lappen. Dat is noo dig, omdat hij feitelijk met de voeten de oesters voelt eii ze dan snel moet plukken. Komt hij terecht op een rijke bedding, dan kan hij zijn mand in dertig tot veertig seconden vol hebben en na dien tijd vol komen frisch boven komen. Moet hij zoe ken, dan duurt het tot vijftig seconden, eer hij weer boven komt, om na een paar flin ke happen lucht, weer snel naar omlaag te "gaan. Langer dan 57 seconden kan men niet in heb water blijven. Langer is een uit zondering en het werk van de beste dui ker. Na het omhoog halen van de oesters, worden ze geopend en de parels eruit ge haald en gesorteerd, naar groote en hel derheid. Later worden ze stuk voor stuk gekeurd en beoordeeld. In de Perzische Golf werken ongeveer 4500 booten met een totale bemanning van 75.000 man, die gedurende het vischseizoen dat 3 maanden duurt, een oogst krijgen, die op 30.000.000 waarde per jaar ge schat wordt. In Bombay (stad in Voor-In- dië) worden ze verkocht. Groote hoeveel heden worden vandaar weer uitgevoerd naar alle landen der wereld. Behalve voor de parels woi'dt de oester- visscherij ook bedreven voor de schelp, die jaarlijks voo r2 millioen kg. geëxploi teerd wordt voor het leveren van parel moer. (Waarde van parelmoer is 1/5 van de waarde van parels. Behalve in de Perzische Golf en de Roo de Zee wordt ook aan de kust van Austra lië en veel andere plaatsen naar allerlei soorten oesters gevischt, maar daar gaat het vooral voor het parelmoer, al gebeurt het ook wel eens, dat er bij toeval een parel in gevonden wordt van zeldzame waarde. Zoo vond men in Australië een parel van een waarde van 36.000. Derge lijke buitenkansjes komen echter bij de pa- relmoerbanken slechts zelden voor. Vraag 200. Hoe groot is de stad van het Vaticaan? Antwoord Het gebied, waarover nu de Paus als wereldlijk vorst regeert, is slechts 44 H.A. Maar de geestelijke macht, welke den Vorst van dit stadje toekomt, is de grootste der wereld. Vraag 201. Zijn er nog meer zulke kleine, zelfstandige straatjes. Antwoord: Ja, ik noemde vroeger reeds Monaco en behoef daarover dus niets meer te zeggen. Ik begin dan met de republiek Andorra, die in de Pyreneeën ligt en een legertje heeft van 40 man. Dit landje is ruim de helft van ons land; maar zeer bergachtig en daarom zeer dun bevolkt. Heel de be volking telt 5200 zielen. Frankrijk en de bisschop van Urgel (Spanje) zijn de be- schermheeren van dezen miniatuur,staat. Op de tweede plaats komt het Vorsten dom Lichtenstein, tusschen Oostenrijk en Zwitserland aan den Rijn gelegen. Het is het 4de van ons land en heeft 11.500 inwo ners. Sinds 1919 heeft het zich enger bij Zwitserland aangesloten. Dan krijgen w.e ten slotte in Midden- Italië San Marino, een republiekje groot 61 KM2 met 13.000 inwoners. Tot aan 1870 stond dit rijkje onder de bescherming van den Pauselijken Staat; thans heeft Italië de vertegenwoordiging overgenomen. De republiek heeft echter een eigen ge-zant bij den Pauselijken Stoel. Oom Wim.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8