GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
DINSDAG 21 APRIL 1931
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 5
Reeds jarenlang is hetzelfde standpunt
gehandhaafd.
De voorzitter: Over 7 maanden
ook een reserve is van de verkeersbrigade.
Het is gewensoht, dat ook deze reserve
volkomen op de hoogte is van motoren.
Spr. gelooft, dat het aanleeren van mo
derne talen bezwaren zal meebrengen.
De heer Manders meent, dat de poli
tie wel eenige meerdere kennis mag wor
den bijgebracht. Men moet er prijs op stel
len, dat er onder de agenten gevonden
worden, die zich meerdere kennis willen
verwerven, welke nuttig is voor den
dienst. Dat streven dient te worden aange
wakkerd met eenige subsidie.
De v o o r z. erkent, dat het wenschelijk
is dat de agenten kennis hebben van mo
toren. Maar het is ondoenlijk om de poli
tie zooveel kennis bij te brengen, als ge-
wenscht zou zijn voor den idealen politie
agent. Bovendien zou het ondoenlijk zijn
die bijgebrachte kennis te onderhouden.
Wil men, dat de agenten deder soort van
motor zullen kunnen besturen, dan is dit
een kennis, welke men van een garage
houder maar niet van een politie-agent
kan verwachten.
Vervolgens acht spr. het ook niet nood
zakelijk, dat de politie vreemdelingen te-
reoht wijst en als gids fungeert.
De Nederlandsche taalkennis der poli-
tie-agenten is tegenwoordig lang niet
slecht.
Na eenige repliek van den heer V a 1-
lenfcgoed wordt het praeadvies van
B. en W. z. h. st. aangenomen.
De politie en de Stadhuis
brand.
9. Praeadvies op het verzoek van de afd.
Leiden van den ALgemeene Bond van Poli
tiepersoneel in Nederland, om aan de hoofd
agenten en agenten van politie als vergoe
ding voor het gepresteerde bij den stad
huisbrand, een bedrag van 25.uit te
keeren.
De heer Coster herinnert er aan, dat
de administratieve ambtenaren een gratifi
catie hebben gekregen. Zij echter zaten in
verwarmde lokalen. De politie-agenten
echter hadden dienst bij een zeer lage tem
peratuur en onder zware omstandigheden.
De heer Vallentgoed merkt op,
dat indertijd is toegezegd, dat een beloo-
ning in nadere overweging zou worden ge
nomen. Er is toen eenige belooning toege
kend op basis van het uurloon, doch beter
ware het, wanneer aan een ieder een ge
lijke gratificatie was uitgekeerd. Het betreft
hier een buitengewoon geval.
De heer Zitman kan moeilijk beoor-
deelen, wie z'n best heeft gedaan en wie
niet. Spr. vindt het wenschelijk allen een
gelijke gratificatie toe te kennen.
De v o o r z. zegt, dat een gratificatie is
gegeven aan die ambtenaren, die medege
werkt hebben aan de reconstructie van de
gemeente-administratie. Overuren zijn be
taald aan de brandweer, en de politie is
op gelijke wijze behandeld. Aan de inspec
teurs is geen gratificatie verleend, doch
de toegekende 25.is een vergoeding voor
gemaakte over-uren welke voor de inspec
teurs niet precies vaststaat. Voor de agen
ten staat het aantal over-uren vast, en de
ze zijn betaald. De politie is er nu een
maal voor, om onder buitengewone om
standigheden dienst te doen. Onrecht is er
niet gedaan.
De heer Vallentgoed meent toch,
dat er reden toe is, dat de politie-agenten
zich achtergesteld voelen.
De heer Manders geeft toe, dat de
politie geen recht heeft op extra-vergoe
ding, doch vindt het billijk, dat ook de po
litie een gratificatie krijgt als zij onder
bijzondere omstandigheden heeft moeten
werken. Spr. stelt voor deze gratificatie
i te bepalen op 15.
De v o o r z. ontraadt dit voorstel. Wij
weten niet, waar wij blijven. Er zullen tal
van menschen komen, die zich eveneens
zullen beroepen op dit billijkheidsbeginsel.
De heer Wilbrink zegt, dat er op
den dag van den brand' tallooze ambtena
ren zijn geweest die buitengewone diensten
hebben gedaan en toch geen enkele aan
spraak hebben gemaakt op een extra-be-
loonig. Spr. ziet geen aanleiding tot een
extra gratificatie. Wij zien het ejnd er niet
van.
De heer Eikerbout herinnert er
aan, dat er bedragen zijn uitgekeerd van
0.80, 1.20 en 1.60. Zijn er zoo weinig
overuren gemaakt? Spr. kan dat niet ge-
looven, speciaal de nachtploeg moet meer
overuren hebben gemaakt. Indien blijikt,
dat er te weinig over-uren zijn opgegeven,
kan wellicht nog meer worden uitgekeerd
als belooning van deze overuren.
De Toorz.: Daartegen is geen be
zwaar.
De heer Vallen tg oed kan meegaan
met het voorstel-Manders.
De heer M a n d e rs begrijpt de argu
mentatie van den heer Wilbrink niet. Als
er nog zijn, die extra-diensten hebben ge
presteerd, dan mogen zij best beloond wor
den.
Het voorstel-Manders wordt verwor
pen met 16 tegen 14 stemmen.
Voor stemden de S. D. A. P. en de hoe
ren Zitman en Manders.
Het voorstel van B. en W. wordt daarna
z. h. st. aangenomen.
I nterpel la tie-Coster.
10. Interpellatie van den heer Coster in
zake de stroomspanning van het electrisohe
net.
De heer 0 o s t e r heeft deze interpella
tie niet ingediend om B. en W. onaange
naam te zijn; doch zij is een gevolg van de
wijze van bestrijding door den voorzitter,
die spr's demonstratie mét een voltmeter
een cabaret-voorstelling noemde. Het is
nimmer sprekers bedoeling geweest
cabaretvoorstellingen te geven. En als
dat zoo was, heeft de directie der lichtfa
brieken sp.'s voorbeeld gevolgd, door over
al in de stad controle-toestellen te plaat
sen om de spanning van den stroom te
meten,
De wethouder heeft betoogd, dat spr.'s
voltmeter niet juist aanwees, doch ook el
ders en met name te Wassenaar we
zen alle voltmeters herhaaldelijk op het
net dezelfde spanning aan. Waren die ook
allemaal onbetrouwbaar? Spr. noemt dit
beroep op de onbetrouwbaarheid van zijn
voltmeter niets anders dan een handigheid
je van den wethouder.
Spr. houdt dan ook vol, dat de afgelezen
spanning de juiste was. De voltmeter is la
ter gecontroleerd en in orde bevonden. De
wethouder heeft trouwens zelf moeten toe
geven, dat de spanning inderdaad te hoog
was. Onjuist is zijn bewering, dat zulk een
hooge spanning als spr.'s voltmeter aan
wees direct doodelijk voor de lampen zou
zijn geweest. De te hooge spanning is niet
direct doodelijk, doch vermindert aanzien
lijk de levensduur der lampen. Spr. kan ook
niet toegeven, dat eerst na spr.'s demon-
statie klachten bij de Lichtfabrieken zijn
ingekomen. Er waren al vroeger ernstige
klachten o.a. uit Warmond. Toen was reeds
de spanning over het hëele net te hoog.
Behalve op de levensduur der lampen heeft
de te hooge spanning ook een funeste uit
werking op de rekening van den verbrui
ker. Verscheidene winkeliers hebben ge
meend, dat het euvel aan de lampen lag
en zijn van installateur veranderd. Spr.
acht het jammer, dat de raad omtrent deze
kwestie zoo slecht wordt ingelicht, daar
het toch een algemeen belang geldt. Z.i.
heeft de wethouder een te groot vertrou
wen in de leiding van de lichtfabrieken.
Wat is er op de Lichtfabrieken aan de
hand? Op 9 Maart jl. kwam er alweer een
storing voor in de stroomlevering. Wat was
hiervan de ooi-zaak? Volgens spr.'s infor
maties had al die misère vermeden kunnen
De Zondagswet.
7. Motie van den heer Romijn, im zake de
toepassing van de Zondagswet.
De heer R o m ij n heeft de volgende
motie ingediend.
De Raad
in aanmerking nemende dat het College
van B. en W. bij monde van zijn voorzit
ter in de raadsvergadering van 7 Decem
ber 1927 verklaard heeft zich bij de toe
passing der Zondagswet te willen gedra
gen naar de stemming in deze gemeente,
van oordeel dat de Raad een weerspie
geling is van hetgeen in deze gemeente
hieromtrent wordt gevoeld en diens uit
spraken over deze kwestie derhalve als
richtsnoer dienen te gelden,
verzoekt het College van B. en W. wel
met aandrang zijn beleid te dezer zake in
harmonie te doen zijn met de besluiten van
den Raad.
Spr. licht zijn motie nader toe. Hij wil
de Zondagswet zelf geheel buiten beschou
wing laten; en alleen beschouwen de hou
ding van het college van B. en W na haar
toezegging van 1927. Een bespreking van
de Zondagswet zou ons niets verder bren
gen. De hoeksteen van het beleid van B.
en W. is de toezegging van 1927. Deze toe
zegging bracht mee, dat B. en W. hun eigen
oordeel achterstelden bij de stemming in
de gemeente. Hoe komen wij de stemming
in de gemeente te weten? Spr. meent, dat
B. en W. uitsluitend rekening hebben te
houden met de uitingen van den raad. De
voorzitter heeft in een begrootingsverga-
dering dat zelf erkend, toen hij de katho
lieke raadsfractie aanmerkte als de weer
spiegeling van de geheele katholieke partij
in de stad. Dat is ook zeer juist.
Bij ons gemeentelijk stelsel is de raad het
representatieve lichaam voor de burgerij,
anders zou-de raad overbodig zijn.
Nu heeft de raad in meerderheid zich uit
gesproken voor de motie van den heer v.
Eek, om 's Zondagsmiddags bioscoop- en
andere openbare vermakelijkheden toe te
staan. Dit raadsbesluit is niet bij verras
sing genomen, doch was de vrucht van een
weloverwogen oordeel. Spr. meent, dat alle
reedsleden hun stem aan deze motie kun
nen, zelfs moeten geven.
Wie tegen stemt respecteert zichzelf niet
als raadslid.
De heer Wilbrink: Wie tegenstemt
moet heen gaan;
De heer Romijn: Inderdaad. Het be
treft hier een publiekelijk gemaakte af
spraak. Heeft het college van B. en W. den
raad voor den gek gehouden, of trekt het
college zich niets aan van de stemming
van de bevolking? Spr. zou dat fascisme
kunnen noemen.
De voorzitter geeft daarop de vol
gende uiteenzetting van het standpunt van
B. en W.
Vooropstellende, dat Burgemeester en
Wethouders met betrekking tot hun beleid
in zake de toepassing van de Zondagswet
geen verantwoording schuldig zijn aan den
Gemeenteraad, ben ik gaarne bereid naar
aanleiding van de door den heer Romijn
ingediende motie namens Burgemeester en
Wethouders eenige inlichtingen aan den
Raad te verstrekken.
Na het optreden van het nieuwe College
in September 1927 hebben Burgemeester en
Wethouders ampel overwogen, welk stand
punt door hen met betrekking tot artikel 4
der Zondagswet moest worden ingenomen.
Van het resultaat van die overwegingen is
den Raad in zijne vergadering van 27
Angustus 1928 mededeeling gedaan.
In de toen aangenomen gedragslijn wijzi
ging te brengen met het oog op de door den
Raad bij de behandeling van de begroo
ting onlangs aangenomen motie van den
heer van Eek, lijkt het College van Burge
meester en Wethouders in meerderheid
niet wenschelijk.
In de eerste plaats verdient het geen
aanbevoling al te dikwijls van standpunt
in deze te veranderen. Het College heeft,
gelijk gezegd, in 1928 zijn gedragslijn in
zake de toepassing van de Zondagswet na
ampele overweging bepaald en er zouden
dus al zeer bijzondere redenen moeten zijn,
om thans wederom van gedragslijn te ver
anderen.
Die redenen zijn niet te vinden in de
omstandigheid, dat drie van de zeven leden,
dus de kleinste helft, van één der fracties,
die het standpunt van Burgemeester en
Wethouders tct nog toe steunden, hun stem
aan de motie van den heer van Eek hebben
gegeven en dit te minder, nu het vermake
lijkheidsseizoen op zijn einde loopt en ook
de zittingsduur van het tegenwoordige Col
lege van Burgemeester en Wethouders na
verloop van enkele maanden zal zijn geëin
digd.
Thans nog verandering te brengen in de
sedert 1928 gevolgde gedragslijn zou uit
den aard der zaak het in September a.s.
optredende College van Burgemeester en
Wethouders in zijne vrijheid van handelen
ten deze, althans eenigermate, belemmeren,
terwijl bovendien het belang van onderne
mers van vermakelijkheden niet gediend
zou zijn door hun thans mogelijkheden te
openen, waarvan men niet weet, of deze
ook weer in het volgende seizoen zullen
kunnen blijven bestaan.
Ook met het oog daarop is het nu al een
bijzonder ongeschikt tijdstip om, gesteld
dat men dit wilde, een andere gedragslijn
in zake de toepassing van de Zondagswet
te volgen.
Met het oog op een en ander heeft het
College van Burgemeester en Wethouders
De toepassing van de Zondagswet. Moeten B. en
W. zich laten leiden door een motie van de raads-
meerderheid? De kennis der politie is voldoende.
De politie krijgt geen gratificatie voor haar werk
zaamheden tijdens den stadhuisbrand. Interpel-
latie-Coster over de te hooge electrische spanning.
De aansluitkosten der gemeentelijke radio-ditri-
butie.
dan ook, zooals u in uw vergadering van
16 Februari j.l. is medegedeeld, in meer
derheid besloten thans in de tot dusverre
gevolgde gedragslijn bij de toepassing van
de Zondagswet geen wijziging te brengen.
De heer v. Eek is het met den voorz.
eens, dat bij deze'discussie de Zondagswet
niet geheel buiten beschouwing kan blijven.
B. en W. hebben ziek altijd op het stand
punt gesteld, dat zij bij' de toepassing van
deze. wet rekening moesten houden met de
stemming in de gemeente. Dat standpunt
wordt thans verlaten. Er ie thans een be
langrijke wijziging getreden in de houding
van de Katholieken en B. en W. moeten,
willen zij consequent hun standpunt vol
houden, daarmee rekening houden.
Spr. vraagt of de voorz. gesproken heeft
namens het geheele college of alleen na
mens de meerderheid.
Formeel acht spr. het standpunt van den
heer Romijn zeer sterk. Nu B. en W. een
maal in 1927 een toezegging hebben ge
daan, moeten zij ofwel hun gedragslijn wij
zigen ofwel ontkennen, dat de raad een
weerspiegeling is .van de stemming in de
gemeente.
Spr. geeft toe, dat ieder raadslid voor de
motie van den heer Romijn moet stemmen,
maar gelooft, dat het voor vele raadsleden
moeilijk zal zijn.
De heer Wilbrink ie van meening,
dat men eenig vertrouwen moet hebben in
het college van B. en W. Wanneer de
raad een college aanstelt, mag hij
verwachten, dat het zich laat leiden door
vaste lijnen. De Raad. is niet alleen een
weerspiegeling van de stemming van de be
volking, doch dient ook een eigen oordeel te
hebben. Men kiest een raadslid ook om
zijn capaciteiten. In de gegeven stemming
kan spr. geen weerspiegeling zien van de
mentaliteit der bevolking. Bij de vorige be
grooting zijn drie leden overstag gegaan.
Zij zijn echter gekozen in 1927, nadat tel
ken jare dezelfde motie inzake de Zon
dagswet was afgestemd. Men zou een der
gelijk votum een afspiegeling van de stem
ming der burgerij kunnen noemen, wanneer
dit besluit gevallen zou zijn vlalk na de
raadsverkiezing. Moet het college van B.
en W. zich gelegen laten liggen aan de
wispelturigheid van enkele raadsleden?
Spr. is het college dankbaar, dat het zoo
standvastig is en zich niet laat beïnvloe
den door de wisselvallige stemming van
enkele raadsleden. Spr. meent, dat gevolg
geven aan de motie van den heer v. Eek
beteekenen zou een niet-toepassing van de
Zondagswet. Hij zou het een buitengewone
zwakheid vinden als B. en W. thans in
deze periode gevolg geven aan deze mo
tie, aangenomen met deze meerderheid.
Spr. kan dan ook zijn stem niet geven
aan de motie-Romijn. Laat deze zijn motie
intrekken en bewaren tot na de verkiezin
gen.
De heer Bergers verklaart, dat noch
de heer v. Tol, noch de heer Coster, noch
spr. een afspraak heeft gemaakt. Spr.
zelf was steeds vóór soepele toepassing van
de Zondagswet. Dat spr. thans vóór de
motie-v. Eek gestemd heeft, vindt zijn oor
zaak daarin, dat thans de motie gesplitst
is ingediend, wat vroeger nimmer is ge
daan. Vroeger werd er steeds bijgevoegd:
optochten met vaandels en muziek.
Spr. verklaart, dat de drie Katholieke
raadsleden die „overstag" gegaan zijn, geen
draaitollen zijn. Wanneer er straks een
nieuwe periode kermt, zullen er wel andere
wetten komenspr. kan best zoo lang
wachten en vindt geen aanleiding om voor
de motie-Romijn te stemmen.
De heer R o m ij n had met den heer v.
Eek verwacht, dat ook het standpunt van
de minderheid van B. en W. was uiteen
gezet.
Spr. is het niet met den voorz. eens, dat
dit een zaak is, waarover men altijd van
standpunt verandert.
staan we weer voor een nieuwe beslis
sing.
De heer Romijn: Dat duurt dan nog
7 maanden. In ieder geval hebben B. en
W. een toezegging gedaan. Hebben zij dat
bedoeld als een zoet-houdertje, als een fop
speen of willen zij zich daaraan serieus
houden? Een houding, als zou het over
stag gaan van een minderheid in een frac
tie geen gewicht in de schaal leggen, acht
spr. hoogst gevaarlijk. Dat zou leiden tot
dwingelandij van partij-bonzen. Spr.
meent, dat de raad verstandig zou doen,
als hij zich houdt aan de gevallen raads
besluiten. De argumenteering van den heer
Wilbrink acht spr. zoo kinderachtig en ge
zocht als hij van een ernstig raadslid niet
had verwacht. Het is al te dwaas, dat de
kiezers meer zouden letten op capaciteit
dan op de partij-kleur. Spr. gelóóft ten
slotte niet, dat iemand van de Leidsche in
gezetenen aanstoot zal nemen aan een wij
ziging van de toepassing van de Zondags
wet zooals de motie-v. Eek voorstelt.
De heer Wilbrink protesteert te
gen de minderwaardige wijze waarop de
heer Romijn spr.'s argumenten heeft becri-
tiseerd. Deze heeft gesproken van partij
bonzen en zoo meer.
Wanneer straks bij een nieuwe zittings
periode een andere toepassing van de Zon
dagswet zal worden gevolgd, zullen de
Christ. Historischen niet ieder jaar komen
met een motie om die gedragslijn weer te
doen veranderen.
De heer Bergers verklaart zich nog
nader dat hij het n.l. aan de prudentie van
B. en W. wil overlaten om hun standpunt
te bepalen.
De heer v. Eek meent, dat de eenige
mogelijkheid om de Zondagswet toe te pas
sen is, deze in verband met de plaatselijke
omstandigheden toe te passen. Men moetin
deze rekening houden met de stemming
der bevolking. Het verwondert spr. dat de
minderheid van B. en W. zwijgt. Ook
vindt spr. het teleurstellend, dat die raads
leden, welke hebben meegeholpen om de
motie-v. Eek le doen aannemen, zich thans
bij B. en W. neerleggen.
De heer v. Stralen meent, dat de
raad toch wel mag weten, hoe de minder
heid in het college van B. en W. is samen
gesteld. Spr. acht dat van belang. Speciaal
is spr. in het onzekere omtrent de houding
van wethouder Tepe. Verder vraagt spr.
hoe het komt, dat onlangs een bioscoop
voorstelling op 'n Zondagavond om 7 uur in
plaats van om 8 uur is begonnen? Is dat
geen wijzigng van het standpunt van B.
en W.?
Wethouder Reimeringer heeft geen
reden zich te verschuilen. Hij heeft steeds
gestreden in het college van B. en W. om
den Zondagmiddag vrij te krijgen voor het
houden van publieke vermakelijkheden.
De voorz. komt tegen de uitdrukking
van den heer Romijn op, als zou de toe
zegging van B. en W. indertijd een fpp-
speen geweest zijn. De heer Romijn heeft
geen wijziging van het standpunt van B.
len.
Wethouder Tepe wil de nieuwsgierig
heid van den raad niet langer tergen. Spr.
heeft zich aangesloten bij de meerderheid
.van B. en W. Hij acht het wenschelijk de
nieuwe zittingsperiode af te wachten.
De motie van den heer Romijn wordt
verworpen met 16 tegen 14 stemmen.
Voor stemden de heeren Zitman, Romijn,
Bosman, Reimeringer en de S. D. A. P.
Meer kennis bij de politie.
8. Praeadvies op het verzoek van de afd.
Leiden van den Algemeenen Bond van Po
litiepersoneel in Nederland, om gelden be
schikbaar te stellen voor een ten behoeve
van het politiepersoneel in te ste'len cur
sus in motorkennis en een cursus in de
Nederlandsche en moderne talen.
De heer Vallentgoed meent, dat
de kennis van de genoemde vakken nood
zakelijk is voor het politie-personeel. De
politie acht speciaal motorkennis wel de
gelijk noodzakelijk in tegenstelling met de
meening van B. en W. Wat de talenkennis
betreft acht spr. de kennis van' het Neder-
'landsch noodjger dan die van de moderne
talen, waarvoor trouwens ook een langere
studie noodig is. Toch ondersteunt spr. b"4-
verzoek van de organisaties.
De heer Eikerbout merkt op, dat er
Van de werf der firma de V ries-Lentsch te Amsterdam, werd Zaterdag HET
JACHT „ASPIRANT", gebouwd voor den Amerikaan String, met goed 'gevolg te
water gelaten. Mevrouw String aan boord van haar nieuwe jaoht, na de stapelloop.
Binnenkort zullen DE DUITSCH E VLOOTMANOEUVRES een
aanvang nemen, en de geheele oorlogsvloot bevindt zich thans in
de haven van Swinemiinde, waar de laatste toebereidselen plaats
vinden. Groote schoonmaak aan boord. van het linie
„Hannover".