O—
OOR
BflHDEREM
ZATERDAG 4 APRIL 1931
DE LEIDSCHE COURAN1
TWEEDE BLAD PAG. 8
5llllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIflllllllllllllllllllllllllllillllU1IIIIIIIIIIHIlr7
CORRESPONDENTIE.
Madeliefje, Leiden. Ik vind
oen schuilnaam ook erg mooi en ik geloof
het nu heusch, dat je alles zelf gemaakt
hebt en daarom zal ik, als besvijs vandaag
reeds je opstel plaatsen. Dag Madeliefje,
waak veel groetjes aan vader en moeder,
de broertjes enOma. Waarom beeft
broer niet aan den wedstrijd meegedaan?
Voortaan ook meedoen, hoor broer!
Corrie Warmerdam, Leiden.
Wat schrijft jij netjes Corrie? Ik maak
je mijn compliment. Zoo hoort het. Het
oog wil ook wat hebben, niet waar? Heb
ik broer niet gezien? Hoe komt dat?
Groet vader en moeder s'an me. Dag
jongens!
Jan Duindam, N o o r d w ij k.
Wel Jan, het doet me inderdaad goed uit
jouw mond te hooren, dat je ons Hoekje
zoo mooi vindt en de Leidsche Courant,
de.mooiste vindt van het land. Als ik veel
plaats had, liet ik jouw rijmpje afdiukken.
Dag Jan! Trouw blijven meedoen. Maak
eens een lang verhaal?
Voor den ontvangen prijs ontving ik een
dankwoord van:
1 Arie v. d. Voorden, Leiden.
2 Martha v. fierkel, Roelof arende veen.
3 Annie Stuifzand, Leiden.
I Bertie kleur, Leiden.
5 Dora v. d. Poel, Oud-Ade.
6 Ma-rietje Disseldorp, Hoogmade.
7 Bep Burcksen, Warmond.
8 Viola, Leiden.
9 Corry Slobbe, Voorhout.
Cor van Diest, Sassenheim.
Ja Corrètje, „Eendjes voeren" moet verlo
ren gegaan zijn en wel door de drukte van
den wedstrijd. Ik begrijp er mets van. Ik
had het klaar gelegd om het te laten druk
ken. Maak eens een nieuw verbaal en
maak wederkeerig veel groeten aan Pa,
Moe en Anny! Dag Corrie! Niet boos zijn,
hoor!
Gerarda Kromwijk. Nieuwer-
b r u g. Ik zal nog eens informeeren aan
de administratie, van waar de verzending
verzorgd wordt. Ik kan het haast niet be
grijpen. Het zou me spijten, als de twee
beste meisjes uit Bodegraven haar prijsje
nog niet ontvangen hadden. Het adres was
toc-h goed, is niet? Dag lieve Nichtjes!
Wederkeerig veel groetjes aan uwe
ouders!
Blauwe Druif, Noordwijk.
Ik weet het niet zeker, maar ik geloof,
dat. jij meer pijlen op je boog hebt. Maak
eens verhaal van langer adem! Dag Jan,
Groet je ouders van me
Mien en Toos Breukel, Alphen
Zoodra ik een klein beetje plaats heb,
laat ik èn „Een Heldendaad" èn „Een leu
ke. geschiedenis" plaatsen. Let maar eens
op
Maria Lagerberg, Leiden.
Wel Maria, dat versje is een plaats waard.
Ik laat het dan ook onmiddellijk plaatsen
al heeft ook moedei-tje een handje gehol
pen. Hoort, daar zingt voor U Maria van
het „Paasch feest".
'T IS PASCHEN.
De zon wordt al zoo heerlijk warm,
En schijnt zoo vriend'lijk door de ruiten!
Wij houden 't binnen niet meer uit
Wij moeten nu naar buiren!
Sneeuwklokjes komen voor den dag,
Nog nuchter en verlegen,
Zij hebben op de zon gewacht
En op de lenteregen
De vogels zingen om het meest
En sjilpen in de twijgen
Voor hen wordt het ook lentefeest,
Ze kunnen niet meer zwijgen!
En als dan op zoo'n blijden morgen
De lentezon ons wakker kust.
Dan hooren wij de klokken galmen
En uit is het met onze rust!
Dan springen wij ons bedje uit
En zingen met de klokken luidt
Wij komen heel vlug in de Kerk
Wij voelen ons zoo frisch en sterk!
Wij treden zachtjes dan naar voren,
En knielen in den kaarsengloed,
F.n zullen straks het juichlied hooren:
Alleluja! Wat is God toch goed!
Wat zegt u daarvan? Zouden we Maria
niet vaker willen hooren? Tk wel! Dag
Nichtje! Veel groetjes aan Vader. Moeder
en de broertjes!
Jetje en Beppie Castelei n,
Leiden. Ja, ik wist het wel? Jul-
ke twee''ps zonden van de nartij zijn en
meedoen aan den wedstriid! Tk was dan
ook niets verwonderd, jullie leuke snuitjes
te zien aankomen! En dan, de handjes ge
vuld met twee leuke versjes. Dat is flink!
Kom, ik wil eens laten hooren, wat beide
Nichtjes te zeggen hebben. Eerst komt
Jetje en zingt van Moeders verjaardag.
MOEDERS VERJAARDAG.
Met Moeders verjaardag,
Den negenden Maart,
Dan vieren wij feest,
En kvijgen wij taart.
Met Moeders verjaardag,
Dan zijn wij zoo blij,
Dan dansen en springen.
En huppelen wij.
Met Moeders verjaardag,
Dan hebben wij feest,
Met Vader en allen,
Vroolijk om 't meest.
Met Moeders verjaardag,
Dan hebben wij pret,
Dan zingen wij veel,
En gaan laat naar bed.
Jetje Castelein.
En nu komt Bep aan 't woord:
LENTE.
Als de lente weer komt in 't land,
Met haar heerlijke zon en haar bloemen,
Als de vogels weer lustig gaan zingen,
En de bijtjes weer vroolijk gaan zoemen
Dan eerst herleeft geheel de natuur,
Uit haar winterslaap, zoo lang van duur.
Als den lente weer komt in 't land,
Dan gaan we weer huppelen en springen
Hoeden en mantels gaan dan aan kant,
Terwijl wij vroolijke liedjes zingen.
Hiep, hiep, hiep, roepen dan wij
Leve de lente, dat heerlijk getij!
Bep Castelein.
Dag kinderen 1 Maakt, veel groeten aan
Vader en Moeder en ontvangen jullie de
hand.
Mies, Ajis, J o en Jan Lager
berg, Leiden. Ik dank jullie voor
de mooie en leuke bijdragen, die de vol
gende week aan de beurt komen. Dag jon
gens, tot Zaterdag! Veel groetjes aan Va
der en Moeder! Daag!
Hierbij zullen wij het laten. Het is wel
letjes dunkt me. Tot Zaterdag!
Ik wensch jullie allen een prettige va-
cantie en een „Zalig Paschen".
Jullie liefhebbende,
Oom Wim.
GOLGOTHA.
door Gérard Keizer.
Aan het kruis, in felle pijnen
Hangt Gods eenig geboren Zoon.
Stille smart, spreekt uit z'n oogen
Stijgt tot vóór z'n Vaders troon
Om de zonden van de wereld
Boet hij, met Zijn bloed hier uit;
Alles, alles wil Hij lijden
Voor de dood Hem d'oogen sluit.
Haat en nijd, twist en gramschap
Worden uitgeboet aan 't harde hout.
Jezus wil zijn leven geven
Voor den Zondaar, van wien Hij houdt.
Heel Zijn lichaam, brandt van liefde
Voor den zondaar, op dit uur.
Trots den spotlach der soldaten,
Gloeit Z-ijn hart, van brandend vuur.
De goede moordenaar, aan Zijn zijde
Ziet Jezus angstig smeekend aan
En stamelt...Heer. gedenk toch mijner
Als Gij van d' aarde bent gegaan?....
En haast stervend, antwoordt Jezus:
Nog heden vriend, zult gij met Mij
In het Paradijs vertoeven
Voor eeuwig in der Zaligenrei.
Lieve Jezus, ook wij vragen.
Rmeeken 17 neem ook ons aan.
Als wij eenmaal zullen sterven.
Wij naar u toe moeten gaan..
Laat ons eeuwig bij u wonen
Tn het hemelscb Paradijs;
Neem ons op in volle liefde
Sterkt ons in de laatste reis!
DE MOEDER VAN SMARTEN
door Antje Keizer-Klaasen.
Aan het kruis hing Hij, de God van al,
Die wij beminden bovenal,
En naast het krui» 6toud veel bewogen
De Heilige Moeder met droeve oogen,
Ziende dat heur Kind doornageld hing.
Zie hoeveel Jezus toch moet lijden,
Terwijl Maria staat te schreien
Om haar eenig Goddelijke Zoon,
Voor alle beulen nu ten toon!
Ziende, dat haar Kink sterven ging,
Daar stond nu de schoonste en reinste
aller vrouwen
En toch konden ze haar zonder mee
gevoel aanschouwen.
Maar wie gevoelt nu niet, met angstig
hart,
Wat ook Zij deed, en wat voor een smart
Toen haar Zoon sterven ging.
Maar wij, wij willen U steeds beminnen,
Dan leid Zij ons vast den Hemel binnen.
PAASCHKLANKEN
door Antje Keizer—Klaassen.
Gegeeseld, geslagen en bespot
Zoo hing, Hij daar ,onze God!
Aan het kruis, voor mij en U
Was het, dat Hij leed verschrikkelijk nu.
Uit z'n wonden stroomde het bloed.
De eenig geboren Zoon, Jezus zoet
Uitgeput, toch zonder een klacht
Vroeg Hij z'n beulen heel zacht,
'k Heb dorst, lest mijn dorst
De beul nam een spons, gedrenkt in azijn
Dat was 's Heeren drank, vol venijn.
Nog was het niet genoeg, de felle pijn!
Bim, bom, bim, bam, bom....
Maar nu hoor de klokken luiden,
bim, bom.
Het is als riepen ze ons toe, kom toch
kom
Vandaag is het, dat ieder zich
verblijden mag
Het is des Heeren grooten dag!
Een stralenkrans omsiert zijn hoofd
Jezus Christus zij geloofd!
Verrezen is Hii. de eenig geboren Zoon
Die thans in den gekomen hemel zijn
woon
Heeft. Zoo luiden de Paasch klokken
bim, bam, bom!
Ook die zijn verblijdt: bim, bam, bom,
ook ik kom
EEN ARM HUISGEZIN
door Annie v. d. Bosch.
In een dorp woonde een arm huisge
zin; ze hadden zeven kinderen, waarvoor
zij de kost moesten verdienen. Vier kinde
ren gingen naar school. De vader was hout
hakker, en ging elke dag met andere hout
hakkers boomen omhakken. Op een keer
moest hij weer boomen gaan vallen. Hij
was al een poosje aan 't werk, boen viel
plotseling 'n groote tak op z'n hoofd en
hierdoor veil hij bewusteloos op den grond
neer. Toen de andere houthakkers zagen
kwamen ze snel toegeloopen. Ze tilde hem
op een kar en brachten hem naar huis. Wat
schrokken ze, to< .1 ze dat hoorde. Onmid
dellijk werd de dokter gewaarschuwd. Deze
zei, dat z'n been gebroken was op twee
plaatsen. Hij moest onmiddellijk naar het
ziekenhuis toe, waar z'n been gezet moest
worden. Hij leed veel pijn, de volgende dag
moest hij bediend worden. Voor den mid
dag, kwam moeder kijken hoe 't ging met
vader. De zuster zei, dat het heel erg met
vader was. Bedroefd ging moeder heen, ze
vertelden het thuis aan de kinderen. Elke
dag ging moeder kijken hoe 't ging en elke
dag werd het erger. De volgende dag stierf
vader in 't ziekenhuis. Nu moest moeder
de kost gaan verdienen bij de boeren. Met
April zou Jan en Mien van school afko
men, dat was een goede steun voor moe
der. Jan ging in een betrekking bij 'n sla
ger, waar hij vijf gulden in een week ver
diende. Mien moest dan voor de anderen
zorgen, totdat Moeder 's avonds thuis
kwam en dan bracht ze wel eens een zak
je 'aardappelen en groente mee, soms wat
naai- of stopwerk. Op 'n dag was moeder
'n beetje ziek, toch ging ze uit werken. De
volgende dag bleef ze thuis, ze was erg
moe! Tegen den middag kreeg ze hevigen
koorts, Mien ging gauw de dokter halen.
Deze zei, dat moeder erg kou gevat had.
Tegen den avond kwam de dokter nog
eens kijken; hij zei, dat moeder de nacht
niet meer zou halen. Midden in den nacht
stierf moeder, de kinderen gingen zoolang
naar de buren tot moeder hegraven was.
De volgende week gingen de kinderen
naar een weeshuis, daar bleven zij voor
goed en baden iederen dag trouw voor va
der en moeder, die vast gelukkig bij On
zen Lieven Heer waren.
DE VERLOTING
door
Harrie en Beppie mochten in de vacan-
tie uit. Maar omdat moeder gezegd had,
dat uitgaan veel geld kostte, hadden zij
een leuk plannetje verzonnen. Harrie had
drie mooie konijnen, een zwarte, een witte
en een grijze. Nu had Harrie aan zijn va
der gevraagd, of hij één van die konijnen
mocht verloten. Zijn vader vond het goed.
Nu moesten zij lootjes maken en toen zij
er zestig hadden, vond Beppie dat zij er
genoeg hadden. Zij zouden voor elk lootje
vijf cent vragen. Maar welk konijn zou
den zij nu nemen, h%t zwarte of het wit
te? Nee, want die vond Harrie te mooi'om
te verloten; het grijze dan? Beppie zou
omstaan, toen was 't de grijze. Zij gingen
eerst naar hun bekenden. Ze zouden om
de beurt het woord doen. „Netjes vragen
hoor", zei Harrie, hij was de oudste.
„JuffrMevrouw", begon Beppie', als
ze niet wist wat ze moest zeggen. „Wilt
u nog een lootje koopen, voor vijf cent
slechts kan u een mooi vet konijn winnen".
„Zouden wij ook aan de pastorie gaan vra
gen, ja laten we dat doen", zei Harrie. De
Pastoor, die schik had in dat stel, kocht
wel vijf lootjes tegelijk, en Hij zei: „Nu
moeten jullie ook maken, dat ik het konijn
win". In drie dagen waren zij alle lootjes
kwijt. En toen zij eens iü de beurs keken,
waar zij alles hadden ingedaan, telden zij
precies 3.„Wat zijn we nu rijk, hé
Bep", zei Harrie. „Daar kunnen we ten
minste een heelen tijd voor uit gaan". Va
der moest maar loten, want dan wist ieder
een dat het eerlijk ging. Vader trok 't
nummer 35. Dus wie nummer 35 had, die
kreeg het konijn. Het was mijnheer Pas
toor. Op diezelfde middag gingen Harrie
en Beppie het grijze konijn wegbrengen
naar de pastorie. Wat keek mijnheer Pas
toor raar op, toen de meid kwam zeggen,
dat er twee kinderen een konijn kwamen
brengen. Hij was de loterij heelemaal ver
geten. Maar toen hij de kinderen zag, her
innerde hij het weer en zei: „Vind je het
niet jammer om je konijn weg te geven?"
„Wel een klein beetje, mijnheer Pastoor".
Toen zei de Pastoor: „Nij Harrie, weet
je wat we doen, jij neemt het konijn weer
mee, en jullie houden die 3, hé, is dat
j goed?" Harrie bedankte mijnheer Pastoor
en nam zijn konijntje weer mee. Hij vond
het beestje nu haast liever dan eerst.
DE GEHEIMZINNIGE KELLNER.
Een oorspronkelijk detectieve-verhaal door
Anton 01de Kalter.
IX.
Edward duwde den chauffeur een goe^e
fooi in de handen, die den wagen onder-
tusschen al weer had omgezet, om tevens
nog als bijverdienste een oude dame mede
te nemen, die niet goed meer loopen kon.
Zij gingen naar binnen. Edward kocht
gauw twee perronkaartjes, en vervolgens
begaven zij zich naar de wachtkamer, om
den trein op te wachten. De perronklok
wees half elf aan.
Nog vier minuten, dan moet de trein
binnen komen, zeide Edward.
Zij waren de eenige personen in de
wachtkamer, zooveel te beter, want zij
moesten allen schijn geven, dat zij met den
trein kwamen. Ondertusschen rolde de
trein het station binnen. De twee detecti
ves begaven zich naar het perron en voeg
den zich onder de menschen die, met den
trein mede waren gekomen, en liepen zoo
naar den uitgang, gaven hun kaartje af en
keken uit naar een van de Washington-
hotel-taxi's.
Charles, daar staat er een, kom gauw
mee. Zij liepen naar den taxi en slapten
in en.... de wagen schoot vooruit. Na
een paar minuten stopte de taxi voor het
Washington-hotel. Edward duwde den
chauffeur een goede fooi in de vingers,
die deze met een vriendelijk knikje in zijn
grooten fooizak liet glijden.
Zij begaven zich naar binnen, gaven hun
koffers of aan een buffet-jongen, die als
een eekhoorn met de zware koffers beladen
de trap opsprong om binnen vijf seconden
weer terug te zijn en te zeggen:
Willen de heeren mij volgen?
De jongen bracht hun de trap op naar
kamer no. 17 2e etage.
De detectives ontkleedden zich en bega
ven zich weer naar beneden, na eerst de
kamer gesloten te hebben. Zoo verliepen
er twintig minuten. Nu zagen zij, dat de
nooddeur open ging en de verdachte
kellner binnen kwam. Hij keek woedend
uit.
Zeg, Charles, die vent heeft natuur
lijk de smoor op ons in, omdat wij niet naar
hun vergadering zijn gegaan. Maar dat
heeft niets te beteeken: hij moet zelfs nog
veelwoedender worden.
Ik wou, dat ik eens mot hem aan de
praat kon komen, maar hij heeft ons tot
nog toe herkend, doch nu wij vermomd
zijn als handelsreizigers kent hij ons niet.
Verander je stem zooveel mogelijk, mis
schien begint hij.straks te praten.
Ondertusschen was de kellner weer ge
kleed in kellnerplunje in zijn functie ge
treden.
Edward belde.
Twee whisky-soda.
Na eenige seconden kwa-tfi de besproken
kellner met het bestelde aandragen. Hij
had nu waarschijnlijk den tijd wel, want
hij ging even bij hen staan.
Zijt u hier niet bekend heeren? Zoo
begon hij.
Wij komen uit Buenos-Airés en reizen
voor een pelzen-firma, antwoordde Ed
ward, en u?
Ik ben maar een eenvoudige kellner,
zooals u ziet.
Nou, dat is anders nog zoo'n slecht
baantje niet, maar ik heb daar zoo
straks in den trein een courant gelezen
waarin vérmeid stond, dat er hier ter
plaatse een moord gebeurd is op een Chi
nees, is dat zoo?
Inderdaad, antwoordde de kellner,
echter niet met lust, hij had waarschijnlijk
liever over een ander onderwerp gepraat.
Het schijnt naar ik gelezen heb, ging
Edward voort, een zeer duistere zaak le
zijn.
Ja, men kan er naa-r men zegt niet
uit wijs worden, het is over het algemeen
een zeer geheimzinnigt moordzaak. Maar
ja, er worden hier in New-York tegen
woordig zoo veel moorden bedreven, zoo
dat deze moord in het geheel geen bij
zonderheid meer is.
Onder deze laatste woorden begaf hij
zich weer naar het buffet.
Hij laat zich niet te veel over de
zaak uit, sprak Edward, zoodra de kellner
weer vertrokken wa's.
Neen, het is een zeer zonderlinge
vent, sprak Charles. Wij moeten het zaak
je op een andere manier zien aan te pak
ken. Wij moeten hem beluisteren.
Ja, dat is het beste. Maar hoe dat
te doen?
Nu, dat komt wel voor elkaar. Het
is nu twee minuten voor twaalf, laten wij
ons ter ruste begeven, morgen is er ook
nog weer een dag. De detectives begaven
zich naar boven, naar hun kamer, om zich
voor eenigen tijd op één oor te leggen.
(Wordt vervolgd).
DE JAGER EN DE VISSCHER
door Corrie Warmerdam.
fn een groote stad woonden eens in één
huis te zamen een jager en een visscher.
De visscher woonde boven en de jager be
neden. Ze waren zeer kwaad op elkaar en
maakten het elkaar wel eens zeer lastig.
Op een keer kreeg de visscher weer eens
een inval. Hij liet de heele kamer vol wa
ter loopen en ging zitten visschen. Even
later kwam de jager woedend naar boven
en riep: „Wat ga jij nu weer uitvoeren.
Het water gaat door het plafond heen". De
„Ik ga. zitten visschen". De jager ging
maar weer naar beneden, waar alles nat
was en de visscher liet het water wegloo-
pen. Het water was net weg toen de vis
scher beneden een schot hoorde en tegelij
kertijd een gat in de vloer zag en nog één
en nog één. Razend van woede stormde
hij naar beneden en riep: „Wat ben jii
nu weer aan het doen?" De jager ant
woordde doodkalm: „Ik schiet vogels".
Even later voelde de jager wat op zijn
hoofd vallen. „Au" riep hij. Hij keek naar
boven en zag dat de visscher allemaal
steentjes door de gaatjes, die hij naarnet
in het plafond had geschoten, wierp. De
jager, die er nu genoeg van had, ging de
gaatjes dicht maken en een week later
1 was hij verdwenen.
NAAR GRIET.
door Nelson.
In gedachten door de emotie, dat het
hoofd van ons kantoor over een maand
weg zou gaan, liep ik naar huis. De weg
vanaf het Btation was als altijd om dien
tijd vol van fietsers, die van hun werk
kwamen. Ik liep dicht langs den kant,
want zooals overal buiten, is hier geen
wandelpad en is het „juffrouw pas op je
beenen". Gerinkel van fietsbellen.
Ze zien zeker, dat ik loop te peinzen en
willen me nu eens wakker rinkelen, denk ik
heel vereerd. Ineens, heel in de verte zie
ik twee kleine dreumesen aankomen. Het
lijken wel paddestoelen, die door den wind
bewogen worden, en die steeds grooter
worden. Ze loopen dicht tegen de heg.
Soms stooten ze even tegen elkaar aan
evenals het riet langs de sloot, dat zich
door het avondwindje laat wiegen, zicli
naar elkaar toeneigt om dan weer rank
alleen te staan.
„Jèèèt" gilt een hoog stemmetje.
Nee maar, 't zijn Rietje en Tommy. Wat
moeten die zoo laat op straat doen?
„Jet, kijk eens, Rietje holt Tommy, de
Benjamin van ons tiental, hard vooruit.
Met een bons vliegt ze tegen me aan.
„Ik mag naar Griet, en heb centen van
Moeder gehad". Ze diept in haar mantel
zakje en laat met een stralend gezicht, drie
kwartjes en een briefje zien.
„Dit is 't brievie. Ik moet pudding ha
len, voor Miep, en hier staat 't op. En ik
mag 't zelf betalen".
„Wat fijn, en ken jij dat dan al?"
„O ja best", met 'n eigenwijs gezichtje
verdwijnen de kwartjes weer in den zak.
„En ik moet snuif halen, voor Pa".
„Snuif? Wel neen, dat kan niet.
„Wel waar! 't Staat zelf op 't brievie".
„Ik ook na Giet", komt Tommy. Met
roode wangetjes en oolijke oogjes, die zoo
ondeugend kunnen kijken door de kleine
spleetjes, kijkt hij me aan of ie zeggen wil:
wat zeg jij.daar nou wel van, vin je ons nou
niet groot.
Tommy's kromme beenen gingen niet
zoo vlug als die van Rietje, die al vijf jaar
was en daarom mocht hij niet altijd mee
met Rietje, als die naar den winkel ging,
want dan bleef ze te lang weg en werd
moeder ongerust. Maar naar het winkeltje
van Griet ging ze niet dikwijls, dan moest
ze over spoor, en oen ten had ze ook nog
nooit gehad. Dat kwam zeker, omdat
moeder nu ziek was.
„Jet, fijn oen ten", ze deed d'r oogen even
dicht en keek me toen weer lachend aan.
„Ik goot ben, ik ook cente" en Tommy
hield zijn handje op, dat inplaats van
mooi schoon, heelemaal zwart was.
„O stoute jongen, moesten jou handen
niet gewasschen worden.
„Ikke stilletjes weg-e-loope, was bij
Dickie in 't sand, ma ikke met Jetje mee".
Hij haalde nu zijn andere hand uit zijn
zak, dat ook een zwart nikkertje was.
„Broertje doet mijn handschoenen aan".
Met een ruk trok Rietje een paar grijze
handschoentjes uit d'r linkerzak, want in
d'r rechter had ze de centen.
„Doe jij 's effe an Jet", vleide Rietje.
„Ja ikke han-soene an. Ikke mag wel
na Giet. Ik ook goot".
Getob om handschoenen aan die kleine
vingertjes t.e krijgen. „Hier je duim in".
„Ja, in die goote, je duim", wist Tommy
zelf.
„Prachtig vent, je verdient een tien".
„Jet, ikke soet". De dreumes denkt er t
zeker aan, dat ie stilletjes weggeloopen
is en hij dan niet meer bij Dickie, zijn
grootste buurvriend, mag spelen.
„Je bent zoet hoor, maar je mag niet
meer weg loopen".
„Ikke soen", en hij stak zijn snuitje om
hoog.
Hij was zoo gewend, dat als ie wat op
zijn geweten had en hij 't berouwvol had
gebiecht, hij als vergiffenis een „zoentje"
moest hebben.
„Jet, ikke toch soen", en trok ongeduldig
aan mijn mouw.
(Slot volgt).
VAN DRIE ZONDAARS
door Mientje v. d. Valk.
Te laat! De groote stevige schooldeur
met het groote slot was al dicht, daar was
geen wrikken aan. Daar stonden ze nu,
lilliputters als ze waren! Wat te doen?
Wel bellen! Ja, dat is makkelijk gezegd,
1 maar ze konden er niet bij. In de klas hoor-
j den ze hun makkertjes tafels opzeggen
i 1 X 5 4.... 2 X 4 8.... 3 X.... Op-
j eens zagen zo hun meester voor het raam
i staan. Nou ziet hij hen vast. De meester
i die al de tafels zoo goed kon en zulk een
J mooie letters kón maken. Maar ook de
meester, die zoo streng kon kijken, als je
heel erg te laat kw&m.
„Kees jij mot nie zegge, dat we ijsie ge
piept hebbe, en jij ook niet Jan, dan zal
ik het ook niet zegge. Jij mot zegge, Jan,
dat je boodschappen mos doen. Kees en
jij mot zeggen, dat je op je zussiè mos pas-
se en dan zeg ik, dat ik laat gegete heb".
Daar ging de deur open. De meester had
hen dus toch gezien. De lilliputters kwamen
zachtjes binnen. Brutaaltje informeerde
I aan heb portiertje of de meester niets ge-
I zegd had van hen.
„Öe meester zei niks van jou", zei het
portiertje. Ze hingen hun jasje op de kap
stok, veegden hun handjes aan hun kieltjes
af en gingen schuw de klas binnen. De
meester keek streng naar de nog nette
punten van hun schoenen. Ze bleven bij de
deur staan, nageaapt door hun makkers
in actie. Daar staan ze nu, hun oogen neer
geslagen. De meester rommelde wat in zijn
lessenaar, kon het zeker niet vinden en
zei: „Zoo, alle drie telaat en dan nog wel
de drie speelkameraadjes, daar zit wat
anders achter, is bet niet Jan? „Nc me
mememeester ik mos op me zO nee,
dat was voor Kees. De meester kon niet
nalaten even te lachen. „Ga op je plaats
zitten", zei hij nog gebiedend „en dan mo
gen jullie om 4 uur bij mij ijsie piepen".
Daar begrepen ze niets van, die meester
1 wist ook alles!