OOR 4/1 NZE jflHDEREH ZATERDAG 28 MAART 1931 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 Diiiiiiiiiiiiiiiinmiiimiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiti: aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiviiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiif? CORRESPONDENTIE. Marietje Bokern, Leiden. Zoo Marietje, heb jij zoo'n schik met den troostprijs! Ik wil het graag gelooven; het is een mooi werk. Er staat heel wat leerzaams in. Lees Oma en Tantes af en toe er wat uit voor! Dag Ma rietje! Maak veel groetjes aan alle huisgenooten, bij zonder aan Oma. Tonny Duindam, Leiden. Dank je wel Tonny voor dit lange verhaal met zooveel vervolgen. Ik laat het plaat sen. Zie de volgende week eens! Ik hou me aanbevolen. Jij begint er slag van te krijgen Tonny. Jammer dat jij dezen keer geen prijs gewonnen hebt. Ik had jou zoo graag een gegund. Jij bent altijd van de partij en een mijner trouwe medewerkers. Dag Tonny! Groet vader en moeder van me en.... de broers en het zusje! Didy de Graaf, Leiden. Is dat boffen Didy! Dat bad je ook niet ge droomd, hé? Blijf voortaan meedoen en stuur af en toe nog eens een versje of een verhaaltje. Dag Didy! Veel groeten aan je ouders! Arie v. d. Voorden, Leiden. Dat was zeker een meevallertje Arie en dat moeder met jouw prijsje evenveel schik had als jij zelf, kan ik me best be grijpen. Den volgenden keer weer mee doen. Groet vader en moeder van me! Dag Arie Mevrouw S. L. S., Leiden. Tk dank u wel voor deze mooie bijdrage. Ik zal dit vers nu reeds een plaats geven en dan houd ik me aanbevolen. Dergelijke stukken krijg ik niet iederen dag, snapt u? Met hand en groet en dank! Wim v. Haarlem, Leiden. Dat verhaaltje van „De wijze Derwisch" heb ik ook gelezen. Toch laat ik het plaatsen om jou pleizier te doen. En de prijs? Weer mis en toch., volhouden. Dag Wim! G r e t h a en A ga t h a v. d. Plas, te Noordwijk (B.). Ik moet jullie een speciaal pluimpje geven en wel voor het- keurige werk. No. 5 was wel niet goed be grepen. De bedoeling was uit de opgege ven letters woordjes te maken. Andere letters moeten er niet in voorkomen. Maakt me wederkeerig veel groetjes aan Pa en Moe en de broertjes en zusjes en ontvan gen jullie beiden de vijf! Charlotte de Bourbon, Leiden. Ik heb heelemaal niets tegen deze Bchuilnaam. Integendeel, ik vind hem zelfs zeer goed gekozen. En nu ik eenmaal weet. dat een klein dichteresje schuilt on der dien naam, reken ik op meer. Tot ziens! Je keek zeker vreemd op, dat je ook tot het getal der gelukkigen behoorde. Groet vader en moeder en de broers van me! Dag lief Nichtje! Marietje Pley, Leiden. Hoe gaat het nu Marietje? Heelemaal hersteld? Dat zusje wou ik eens zien! En het prijsje? Is dezen keer je neusje voorbijgegaan, maar laten we hopen op een volgenden keer? Veel groeten van Pa en Moe, de broertjes en dat leuke zusje. Dag Marietje! Bertie Fleur, Leiden. Wel. wel, wat heb jij me daar in een prachtig versje verteld, hoe leuk je onze verhaal tjes en briefjes en versjes vindt. Zou M. 3- dertje ook een bandje geholpen hebben? Dat mag gerust hoor. Gebruik het déjeu- nertje als aandenken aan onze prettige samenwerking in de Leidsche Courant. Maak Moeder en Vader veel groeten en ontvang jij en Paulke de hand. Daag! N. N. t e N. Is dit versje uit eigen dichterlijke pen gevloeid? Zoo ja, dan wil ik het dadelijk opnemen. Zoo neen, vie is de maker? Ik vind het ook mooi, maar ik laat het alleen plaatsen, als ik over 't een en ander nader ben ingelicht! Bij voorbaat mijn dank voor uw inlichtingen! O o m e Kees, Leiden. Nog even geduld Oome Kees! De volgende week komt een deel van „Schoffies": Ik zag je niet op den wedstrijd! Toch niet ziek, hoop ik! Met hand en groet. Denk er om, voor taan het papier aan één kant volschrijven! Nelson. Ik wist wel, dat ik niet te vergeefs een beroep zou doen op mijn goede mewerkertjes van Voorhout. De volgende week hoop ik een deel te plaat sen! Hadden we succes Nelson! Wat zeg je me van zoo'n getal! Dag lieve Nichtjes! Ziezoo! Hierbij zullen we het laten! Het zal nog wel eenigen tijd duren, eer ik door dien berg brieven heengeworsteld ben. Maar, hoe het ook zij, eer we Juli hebben, heb ik toch zeker elk briefje be antwoord, vooral als ik er zooveel neem, als vandaag. Wie nog iets geplaatst wil zien, over het lijden van Jezus; over de Opstanding of over de Paaschvacantie, haastte zich. Oom Wim. KRUISWEG! door S. L. S. De morgen is somber, mijn hart is bedroefd Daar trekt door de straten een droevige stoet! 't Is Jezus met 't kruis, zoo bitter beproefd De smart is in 't heilig Gelaat diep gegroefd Hij ziet er zoo treurig, Hij is er zoo moe, Het kruis is zoo groot, och help Hem toch, toe! Daar valt hij terneder, de last is te zwaar, Mijn God, hoe is het mogelijk, 6laat men u daar? De knoopen der touwen striemen fel op Hem neer, Vol pijn staat Hij op, maart valt weer terneer! Zijn heilige Moeder, in 't hevig verdriet Staart strak op Haar Kind, totdat Hij haar ziet! Het is of die oogen heel zacht tot Hem spreken, Dan weent zij zoo heftig of 't hart haar zal breken. Het kil-koude zweet door het bloed roodgekleurd, Heeft aanschijn van God onherkenbaar besmeurd. Daar snelt er een vrouw naar den lijdenden Koning Zij droogt zijn Gelaat, en ontvangt ter belooning Zijn heilige beelt'uis, gedrukt in den doek! De berg wordt beklommen, de weg is ten eind» Nu komt eerst het -lijden, tevóór nooit gekend! De doffe slagen der hamers weerklinken, O God, spaar mij dit! laat me in d' aarde verzinken. Ik kan het niet zien, ik kan het niet hooren Ik houd het niet uit! 't klinkt zoo wreed mij in d' ooren! De schrik slaat om 't harte, 't wordt duister alom! Beangst zijn de beulen, zij lijken als stom. Dan klinkt van het Kruishout een ijs'lijke klacht, Hebt Gij mij verlaten?Het is volbracht Mijn Jezus, bij 't kruis, gebukt onder smart, Wil 'k spreken tot U, leg 'k open mijn hart. Gij hebt o zoo veel voor ons allen geleden, Gij hebt zoo heldhaftig den eindstrijd gestreden. O help mij ook God, in mijn lijden en zorgen, Opdat ik ook kome tot d' Eeuwige Morgen! JEZUS LEVEN EN STERVEN door Frederik de Bruijn. In dien tijd vaardigde keizer Augustus en gebod uit, dat allen zich moesten in la ten schrijven. Daarvoor moesten zij allen naar hun geboorteplaats gaan. Jozef en Maria gingen naar hun geboortestad Beth lehem in Juda. Tegen den avond begon nen Jozef en Maria naar een herberg te zoeken, maar overal werden zij afgewezen. Ten laatste kwamen ze bij een stal. Daal gingen zij binnen, om dien nacht te rus ten. De-s nachts werd daar in die stal Je zus geboren. Dadelijk verschenen er boven de weide een schaar van engelen en noodigde de herders uit Jezus in de stal te gaan bezoeken. Den 6en Januari kwa men de Drie Koningen Jezus bezoeken, aanbaden Hem en boden Hem geschenken aan. De wreede Koning Herodes zocht heb Goddelijk Kind te dooden. Des nachts verscheen aan Jozef een engel en zeide: „Dat hij met het Goddelijk Kind en Ziine Moeder naar Egypte moest .vluchten". Na enkele jaren toen Herodes gestorven was verscheen weer een engel aan Jo zef en zei: „Dat hij weer naar het land van Juda terug moest keeren". Daar leef de Jezus in de nederige woning van Jozef en Maria te Nazareth. Toen Jezus twaalf jaar oud geworden was ging Hij mei Zijne ouders volgens ge woonte naar het Hoogfeest te Jeruzalem. Toen het feest teneinde was en Jozef en Maria met het reisgezelschap naar Naza reth terugkeerden, bleef Jezus achter. Ten laatste bemerkte Maria dat Jezus er niet bij was. Naar Jeruzalem terug keerend vonden zij Hem in de temoel waar allen verwonderd stonden over Ziine wijsheid en Zijne antwoorden. Dit ziende stonden zij verwonderd. En zijne Moeder zeide tot Hem: „Zoon, waarom met ons aldus ge daan? Zie uw vader en ik zochten IJ met- droefheid".. Hij zeide tot hen: „Waarom zocht gij mij Wistgij dan niet,dat ik moet zijn in hetgeen mijns Vaders is", maar zij verstonden Hem niet, wat Hij hun zeide. Hij trok dan met hen af, en kwam te Na zareth, en was hun onderdanig tot zijn dertigste jaar. Daarna vastte Hij veertig dagen en veertig nachten in de woestijn. Op 't einde van de veertigste dag kwam de duivel om Jezus te bekoren. Want Je zus had honger. De duivel bemerkte dit en zeide: „Indien Gij de Zoon Gods zijt, zeg dan dat deze steenen in brood verande ren." Maar Jezus zeide: „De mensch leeft niet van brood alleen; maar ook van elk woord Gods. De duivel nam Jezus op en droeg hem tot de tempel en zeide: „Indien Gij de Zoon Gods zijt, werpt U dan naar beneden, want er staat geschreven dat de engelen U zullen dragen opdat Gij uwen voet niet aan een steen zal sbooten". Je zus antwoordde: „Er staat ook geschre ven: „Gij zult de Heer, uwen God niet be koren". De duivel nam Jezus weder op en droeg Hem naar een berg, en zeide: „Als Gij IJ voor mij op de knieën valt en mij aanbidt, zal ik IJ al deze Koninkrijken geven". Jezus zeide hem: „Ga weg, Satan, want er staat geschreven de Heer uw God zult gij alleen aanbidden". En zie de duivel verliet. Hem, maar de engelen kwa men en dienden Hem. Daarna begon Je zus het Evangelie te verkondigen. Jezus koos twaalf apostelen en vele leerlingen. Jezus deed in zijn leven vele wonderen. Hij genas vele zieken. Enkele wonderen uit Jezus leven zijn, dat Hij een man tegen kwam die Hem zeide, mijn dochtertje is zoo pas ggestorven, wilt gij medegaan naar mijn huis, haar de hand opleggen en zij zal genezen zijn. En Jezus opstaande volgde hem. Bij het huis gekomen en binnen tredend, ging Hij naar het dochtertje toe en zeide staat op en zij stond op. Een andermaal kwam Jezus bij een stad Nairn genaamd. En zie een lijkstoet naderde. Het was de eenige zoon van een weduwe. Jezus zeide tot haar: „Ween niet". Bij de baar gekomen zeide Hij tot de jongeling: „Ik zeg u, sta op." De jongeling stond op en Jezus gaf hem aan zijne moeder. Het grootste wonder is dat Hij van den dood opstond. Het liep tegen Paschen en Jezus huurde voor Zich en Zijne apostelen een zaal om het Paaschlam te eten. Jezus zeide tot hen, een uwer zal Mij verraden. Wie het doen wil doe het spoedig. De leerlingen denkende dat Judas nog eenige dingen moest koopen, hadden geen ver moeden dat hij het was. die Jezus verra den zdu. Daarna ging Jezus als gewoon lijk naar den hof van Olijven om te bid den. En zie een schare naderde, voorop liep Judas, die met de soldaten had afge sproken, degeon, dien ik een kus geef is het. Jezus zeide tot Judas: „Verraadt Gij den Zoon des mensohen met- een leus? Jezus vroeg dan "aan de soldaten tot drie maal toe, wien zoekt gij 'en zij antwoord den: „Jezus van Nazareth", Jezus ant woordde: „Ik ben het en zij vielen tegen den gond. Ten laatste bonden zij Jezus en namen Hem mee. Jezus werd eerst voor Caiphas gebracht en later voor Pontius Pilatus. M^ar Pontius Pilatus vond geen schuld in Hem, dit zeide hij aan het volk. 't Volk riep terug: „Indien Gij hem vrij laat, zullen wij het aan den Keizer bood schappen en moogt Gij seen Landheer meer ziin. Hierop zeide*hij tot de Joden, ik zal Hem met priemen laten geeselen. Toen hij dit had laten doen, zeide hij: ..Wie moet ik vrij laten, Jezus of Barabas". Het volk rieo: „Laat Barabas vrij en kruisigt Hem". Pontius Pilatus gaf Jezus aan de Joden en zeide: „Doet met Hem wat jullie willen." De Joden namen Jezus mee en lieten Hem zelf het kruis dragen. Jezus viel tot driemaal toe onder het kruis. Je zus werd gekruisigd op de berg van Cal- varië bij Jeruzalem. Jezus stierf 's mid dags omstreeks drie uur. Tergoliikertijd scheurde het voorhangsel van de tem nel en brak er een vreeselijk onweer uit. Je zus werd in het graf geleed en bet graf werd door soldaten bewaakt, want ze wa ren bang dat de apostelen het lijk zouden roeven. Maar zie dén derden dag stond Jezus levend uit 't graf op, en dat was op Paaschd*g. Jezus is den veertiesten dag nadat Hij verrezen was ten hemel opge klommen en wel on Hemelvaartsdag. ALS GROETMOE VERTELT. Des avonds, als 't houtvuurtje knettert en knapt, En vrooliik en lustigjes brandt. Vlijt Opoe zich neer in haar makkeliike stoél En neemt er haar breikous ter hand. Dan scharen wij, kinderen, ons stil om haar heen. Klein Pietje heel dicht aan haar zij; En vleien: „toe Opoe vertelt n ons wat, Dan maakt u ons allen zoo hlii. Dan lacht Opoe zachtjes en knikt ons eens toe, En vraagt „iets vertellen? maar wat?" Jullie kent al mijn sprookjes ik weet haast niets meer!!! O, Opoe u kent er een schat! En anders vertelt u ons wat van u zelf, Wat echt is cebeurd Opoelief. Of iets over Moe, toen u een kleutertje was, Toe Onoetje toe, hartedief. Ze denkt even na; o daar valt haar iets in, We zitten als muisjes zoo stil. Haar stem klinkt heel teeder. en 't is of haar blik Weer schittert met jeugdige gloed Het water in 't keteltje ruischt er zijn lied. Poes spint en het houtvuurtje brandt, En zachtkens vertelt Opoe voort, onvermoeid De breikous blijft stil in haar hand. DE WIJZE DERWISCH naverteld door Wim van Haarlem. Een Oostersche vorst was met zijn ge volg op jacht, toen hij een derwisch tegen kwam, die riep: „Wie mij tien goudstuk ken geeft, krijgt van mij een goede raad. De vorst riep hem en gaf hem tien goud stukken. Nu zei de derwisch op waarschuwende toon: „Bezint, eer gij begint". Zijn gevolg begon hartelijk te lachen, maar de vorst zei: „De derwisch heeft zich 'niet te duur laten betalen, want al is deze spreuk nog zoo bekend, zelden denkt men eraan. Ik zal deze spreuk laten schilderen op de deuren van mijn paleis en laten gra- veeren in. al de borden, schotels en kan nen, die er in mijn paleis te vinden zijn. Eenigen tijd later vatte een eerzuchtige het plan op om den vorst uit den weg te ruimen en zich van de troon meester te maken. Daarom kocht hij den kok van den vorst om. Hij zou, als de gelegenheid gunstig was, in het eten van den vorst een zwaar vergift doen, waaraan de vorst onmiddel lijk zou sterven. Daarop behoefde hij niet lang te wach ten. De vorst had het erg druk en daarom at hij maar op zijn kamer. De kok deed bevend het vergift door het eten en bracht het toen naar den vorst. Teen hij de kamer binnentrad v:el zijn oog op de woorden: „Bezint, eer gij be gint." Hij dacht opeens aan de gevolgen en hij durfde het nu niet meer te doen. Er was geen uitweg meer, dan maar te rug te keeren. Maar toen hij weer wegging, riep de vorst hem terug. Hij vroeg aan den kok: „Waarom breng je het eten weer terug?" „Omdat het niet goed is, Heer"! ant woordde de kok. Maar hij werd zóó bleek en stond zóó te beven, zoodat de vorst argwaan kreeg en riep: „Dat vertrouw ik niet; alleen een openhartige bekentenis kan je leven red den." Bevend vertelde de kok hem alles en ook dat, toen hij de woorden gelezen had, die op de schaal stonden, hem den moed ontvallen was den euveldaad te verrich ten. De vorst liet den ontrouwen stadhouder ter dood brengen en schonk den kok ge nade. En tot zijn gevolg sprak hij: „Heb ik den derwisch te duur betaald?" En ze moesten bekennen, dat die spreuk den vorst zijn leven gered had. BETRAPT door Anneke Sanders. Barendje was een leerjongen van schoen maker Pieters. Hij haalde meer kwajon gensstreken uit dan dat hij werkte. De schoenmaker brak er zich menigmaal het hoofd over. Op een dag zei Pieters: „Ba rendje breng de schoenen eens weg. Maak wat voort, de schoenen moeten er over een kwartier al zijn". Nu per uitzondering bracht Barendje ze eens vlug weg. Op zijn terugweg sloeg hij een andere straat in. Nu kwam hij voorbij Bergen. Bergen was bakker. Hij en Barendje waren vijanden. Barendje plaagde hem graag. De bakker sprong haast uit z'n vel. Nu haalde Barend je een stuk wit krijt uit z'n broekzak en teokende een ventje op de pas geverfde deur. Hij schreef er onder: „Dit is de bak ker". Juist wilde hij er een dikke punt ach ter zetten, toen hij bij zijn kraag werd ge pakt. Het was de bakker die juist een bood schap gedaan had. Hij trok Barendje mee, de kamer in en toen kreeg Barendje een pak slaag op zijn broekje. Nu sloot de bak ker hem in 't kolenhok op. Om vijf uur mooht Barendje weer naar de schoenmaker terug en toen hij daar kwam werd hij uit zijn dienst ontslagen. DE VERKEERSAGENT, door Charlotte de Bourbon. Men vindt hem op pleinen en straten, Hij houdt het heele verkeer in bedwang. Als hij zijn hand opsteekt wacht men gelaten, Er ontstaat een geweldig gedrang. Deze man, die het dikwijls heel kau heeft, Staat in Amsterdam op een stocf En wordt waar hij het verkeer regelt, Van al dat autogetoeter haast doof. En juist na afloop van schooltijd, Is het op de straten zoo druk, Maar dank zij de man die je cr door heenleidt Gebeurt er zelden een ongeluk. Wat kijk jij nadenkend, Frits, lach te oom. Waar dacht je aan? Ja, ziet u, oom, zei Frits, toen ik dacht er over wat er gebeuren zou, als een wesp op een brandnetel terecht kwam. Zou de wesp den netel steken of de netel de wesp? Piet: O, o, ik heb wat inkt ingeslikt! Kleine An: Och jongen, moet je daar om zoo schreeuwen? .Slik maar gauw een stukje vloeipapier naar binnen, dan is het weer in orde. Karei: Vader, waarom steken ooie vaars altijd een poot in de lucht? Vader: Omdat ze niet zouden kunnen staan als ze den anderen ook omhoog wilden steken, Karei! Aan de tanden kan ik uitmaken hoe oud een kip is, zei Peter. Ha, ha, lachte Maria,. En een kip heeft niet eens tanden. Neen, zei Peter toen weer, maar ik wel. (Voor de kleinen). EEN VERJARINGSFEEST door Dora Verdel. Marietje zou al gauw jang zijn. Wat was ze blij! Men kon het gemakkelijk aan haar' merken. Moeder had haar gezegd, dat ze, als ze goed opgepast had, iets heel moois kreeg. En dan, wat was ze dan al groot! Al acht jaar! En wat zou ze wel van Nellie krijgen, haar zusje? Mor gen was ze al jarig. Ze werd uit haar ge dachten opgewekt door Moeder, die haar kwam roepen voor het avondeten. Vlug ging ze naar binnen. Na het eten moest zij nog niet meteen naar bed. Zij mocht nog een poosje met Nellie spelen en dan pas moest zij slapen gaan. Maar vond zij, nu moest zij toch een beetje vroeger naar bed dan anders. Nu wat gaf dat? Vlug kroop ze onder de wol. Als het morgen met mijn verjaardag maar mooi weer is, dacht ze. Hoeveel vriendinnen zou ze mogen halen. Maar Moeder, die wist wel waarom ze nu vroeger naar bed moest. Moeder moest nog een jurk voor haar maken. Onder schooltijd, toen Marietje en Nellie naar school waren had Moeder het goed wezen halen. Maar ze had geen tijd gehad om het te naaien, alleen 's avonds na schooltijd. Maar toen had ze het niet gedaan, want Marietje mocht het niet we ten. Dus dan moest zij nu opschieten. Want voor morgen moest hij klaar zijn. Het was een mooi blauw zijden jurkje. Eindelijk toch was hij klaar. Moeder hing hem op Marietjes kamertje bij al haar audere Zondagsche kleeren, die ze morgen aan moest hebben. Nu ging Moeder ook naar bed want het was al laat. Den volgenden, morgen was de moeder al vroeg uit de veeren. Ze zou eens gaan kijken naar de kinderkamer, waar de kinderen sliepen. Nellie sliep nog en Bennie ook nog. Maar daar hoorde ze wat in Marietjes kamer. Ik zal eens stil om het hoekje kijken wat ze aan het doen is, dacht Moeder. Kijk, daar gaat Marietje het bed uit en met stralen de oogen bekijkt ze de mooie jurk. Mooi mompelde ze bij zich zelf. Maar Moeder had het wel gehoord en meteen zei ze, ja mooi hé. Marietje schrok en sprong gauw weer in haar bed maar Moeder lachte en zei wel gefeliciteerd hoor. Moeder zei, dat ze die mooie jurk voor haar verjaardag krijgen zou. „Moeder, vroeg Marietje, mag ik mijn eigen nu alvast aan gaan kleeden?" Nu ja ,zei Moeder, het is nog wel wat vroeg, maar je bent jarig ook. Kom dan maar! Meteen sprong Marietje uit haar bed. Ze kreeg haar mooie blauwe jurk aan. Hij stond haar keurig. En haar fijne rose strik stond er wat fijn bij. Moeder mag ik Nellie en Ben gaan roepen. Goed zei Moe der, ga maar. En Marietje holde naar Nel lie haar kamertje. Maar wat was dat, Nel lie stond al kant en klaar naast haar bed met een pakje in haar handen. Meteen zag ze Marietje al. Welgefeliciteerd en hier is een pakje voor je. Vlug maakte Marietje het open. En er kwam een mooie groote gekleurde bal uit. Marie gooide hem meteen in de hoogte en hij kwam juist op het bed van Nellie terecht. Toen bewonderden ze de mooie bal. Fijn dacht ze, want al haar vriendinnen had den zoo'n grooten bal en toen had zij er Moeder ook een gevraagd. Maar Moeder had gezegd, wacht maar tot je verjaardag. En nu had ze die mooien bal. Het was Woensdag dus geen school 's middags. Dan kon zij fijn met haar vriendinnen spelen, die zij halen mocht. Nu gingen ze na-ar beneden. Daar stond Bennie met een mooi bloempotje en een lief plantje erin. Ma rietje hield zooveel van bloemen en daar om had Bennie haar dat gegeven. Van Vader kreeg ze een doos met fijne bon bons. Wat was ze blij! Onder het eten werd er pret gemaakt van belang. Na het eten moesten ze naar school. De juffrouw moest het natuurlijk ook weten. Na schooltijd belde ze thuis vreeselijk hard aan. Het dienstmeisje deed open. „Zoo jarigejob ben jij daar? Ja, dat dacht ik wel? Kom maar binnen!" Maar wat stond daar in de gang. Twee groote pakken stonden in de gang. Er stond op: voor de jongejuffrouw Marietje Jansen. Blij ping ze de huiskamer binnen. Moeder zei Marietje, er staan twee pakken in d© gang. O, zei Moeder, gaat ze dan maar eens halen. Marietje wou ze allebei tege lijk meenemen naar de huiskamer, maar ze waren zóó zwaar en zoo groot, dat ze er amper een kon dragen. Gauw maakte ze het pak open en een keurige ponpewieg kwam er uit. O, wat fijn, ze zette hem op den vloer. Maar er was ook nog een briefje bij en er stond op van Grootvader. Nu het andere pak opengemaakt. O fijn, een pop. Die kan in de wieg. Nu moesten ze eten. Na het eten mocht zij haar vriendinnen halen. „Hoeveel had je er", vroeg Moe der! O, Moeder, ik heb vijf vriendinnen. O haal ze dan ma-ar, zei Moeder. Vlug holde Marietje de straat op. Daar was z© al bij het huis van Beppie Bleekers. Nu moest ze Miss en Jo en Oor en Jeitie nog halen. Toen ze er allemaal waren verteld© ze alvast wat ze gingen doen bij Marietje. O, ik heb van tante nog een springtouw gehad, zei Marietje, dan kunnen we daar mee springen en dan doen we nog meer spelletjes. Zoo gezegd, zoo gedaan. Toen ze een poosje gesprongen hadden, gingen ze al lerlei spelletjes doen. Daar kwam Moeder aan met een tafeltje, even later met een paar steeltjes. Toen met een blad met ze ven glazen Ranja er op. Een luid hoera steeg op en ieder dronk op de gezondheid van de jarige. Toen ging het spel weer aan de gang en ze bleven spelen, tot bet don ker werd. Toen moesten de kinderen weer haar huis. Ze bedankten en gingen heen. Marietje mocht nog een poosje opblij ven. Maar toen moest ze toch ook naar bed. Haar verjaardag was nu om. Maar het was een mooie verjaardag geweest; zoo mooi, dat Marietje er telkens en tel kens weer aan moest denken en over spreken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8