ZATERDAG 31 JANUARI 1931
DE LEIDSCHE COURAN1
TWEEDE B? AD PAG. 8
LMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMitiiiiiiiiiiiiiitmiuiiiiiitiiiiiiitiiiiiiiiiiiitiiiiiimmiimimimiiiimiiiimic
'iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiJiiiiiiiiiiniiiiii iiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiioituiiiiiiiiiiin;
CORRESPONDENTIE.
Gerard van Hulst, Voorscho
ten. Moeder of vader mogen wel een
handje helpenMaar eigen gemaakt
werk is voor ons het meest verkieslijkste.
Dag Gerard! Groet je ouders van me!
MLentje v. d. Vooren, Leiden.
Dank je wel Miencke voor dit opstel.
Zie vandaag eens of de volgende wee*
Mientje! Maak je dat nu heusch zelf, of
helpt vader een beetje! Dat mag hoor!
Dag lief Nichtje! Groet vader en moeder
van me!
Josephine, Leiden. Maar Jo
sephine, wat moet ik uit je stilzwijgen
concludeeren. Ik goiojf. dat je me wilt ver
rassen met een verhaal, dat minstens tien
„vervolgen" telt, of vc-rgis ik me! Dag
Josephine. Groet moeder van me! De boe
ken zullen nu wel „uit' zijn, is wel! Kom
je nog eens praten!
Beppie van Leeuwen, Wasse
naar. Ik zal dat rijmpje maar niet
plaatsen en het ops'elletje zou je, als het
gedrukt stond, met een vergrootglas moe
ten zoeken. Toe, luistervinkie, maak eens
voor den volgenden wedstrijd een mooi,
lang verhaal. Ik geboot dat het lukken zal,
als je probeert. Dag Beppie!
Cor en Anny van Diest, Sas
sen h e m. Jullie bent brave Nichtjes
van me! En Moe rpag genist een handje
helpenWaar heb je anders een Moeder
tje voor, hé! Zie <k jullie beidjes ook weer
de volgende maand. Maak wederkeerig
veel groeten aan Pa en Moe en ontvangen
jullie beiden de hand! Daag!
Theo v. d. Heijden, L i s s e.
Welkom in ons midden Theo! En ik hou
je aan je woord: af en toe ontvang ik een
verhaaltje of versje! Beide zijn welkom,
als het eigen werk is en niet al te kort.
Dat opstelletje wordt geplaatst.
Joke de Keuning, Voorscho
ten. Schiet je met het lange verhaal
op, Joke, of ben jo aan een versje bezig.
Ik heb je lang niet meer gezien, koon eens
aan! Dag Joke! Maak veel groeten aan
Vader, Moeder en Frans!
Frans Pannekoe k, Hazers-
w o u d e. Zoo Franske, beviel je het
boek zoo goed. Zie je nou wel, dat aan
houden winnen doet. En je doet ook weer
mee aan den volgenden wedstrijd! Ik zal
eens kijken, of ik je vroolijk snuitje te
zien krijg. Dag Frans!
W im van Emmerik, Roelof-
arendsveen. Ik vind het he ;l
aardig van je, dat je ook een opstel
maakte en nog wel ovor iets, waarover des
tijds de kranten vol st-onden. Je hebt ze
ker naverteld, wat mijnheer in school er
over vertelde. Dat mag! Dag Wim!
A p o 1 o n i a Walraven, B o d e-
gra v e.n. Je hebt zeker al dikwijls
gedacht: waar blijft mijn opsfel! Of
zou het Oom Wim ciel mooi genoeg ge
vonden hebben? Neen Nichtje ,ik vind nu
pas „De geschiedenis van een broek" tus-
schen de gewone brieven in. Zie de vol
gende week of de week daarop! Begin
aan iets nieuws! Groetjes aan alle huis-
genooten!
Marietje van Immerseel, te
Warmond. Welkom Marietje in
ons middenIk ben blij te te zien en ik
reken voortaan altijd op je! Ja Marietje,
ik ben vaker in Warmond geweest en ik
vind dat een mooi dorp, vooral in den zo
mer. Groet Pa en Moe van me en ontvar.g
de stevige vijf.
Annie van den Bosch, Stomp-
w ij k. Dat opstelletje, is lang niet slecht.
Om jou pleizier te doen laat ik het plaat
sen. Zie een der volgende weken! Dag An-
Mientje Mulder, Leiden.
Flink zoo Mientje! Zoo hoort het ook. De
grooten moeten de kleintjes helpen. Wim
en Bert en Marietje zijn nog te klein om
alles alleen te maken. Gelukkig dat ze
nog zoo'n grootere zusje hebben, die nog
wel een half uurtje van haar drukke be
zigheden wil afnemen, om de kleintjes be
hulpzaam te zijn! Dag Mientje. Groet Wim
en Marietje en Bert van me!
Marietje v. d. L e 1 y, Z e g w a a r t.
Je opstel wordt geplaatst. Nog even
geduld. Een briefje apart voor me, is er
niet bij, dus.. ben ;k gauw klaar met
mijn antwoord. Dag Marietje!
Catharina Jansen, Stomp-
w ij k. „Van twee koningskinderen
wordt geplaatst. Begin al vast aan een
lang en mooi verhaal voor den volgenden
wedstrijd! Dag Catrientje!
Marietje v. d. Akker, Valken
burg. Denk er om Marietje en dit
zeg ik voor den volgenden wedstrijd een
brief naar Leiden «tost nog 6 cent en geen
5. Blijven meedoen Marietje 1
Hierbij zullen we het laten. Als ik er de
volgende week nog 12 beantwoord, ben ik
door den berg brieven heengeworste d.
Goddank! En dan beginnen we te werken
aan den nieuwen wedstrijd.
Jullie liefhebbende,
Oom Wim.
DE SLIMME BOER
door Oom Wim.
III.
Piet Tijs zou zijn beste beentje voorzet
ten. Piet zou een plan ontwerpen, hoe men
zou doen endan zou hij den woord
voerder zijn. Hij zou het welkom uitspre
ken. Hij zou als oudste der gemeenteraads
leden den nieuwen burgemeester de sleu
tels van het raadhuis overhandigen en
in passende bewoordingen hem gelukwen-
schen met de benoeming en hem de ver
zekering geven, dat alle gemeentenaren
als één man zich om hem zouden scharen
en hem de eer bewijzen, die aan zoo'n
hoogen waardigheid was verbonden.
Aldus ontvouwe Piet zijn plan eD gaf
dan verder in korte trekken aan wat er
verder zoo al zou geschieden.
Eindelijk was de bewuste dag aangebro
ken. Die dag zou een algemeenen feest
dag zijn voor de gemeente. Geen oud moe
dertje bleef aan d'r spinnewiel. Geen man
werkte op het land. De kinderen hadden
vrij af. Van alle daken wapperden de
vlaggen; gekocht of geleend uit naburige
dorpen of te voorschijn gehaald uit kis
ten en kasten, waar ze wellicht jarenlang
zorgvuldig waren opgeborgen geweest. Als
nu het weer meehielp dan zou d'r een feest
gevierd worden, als het dorp nooit mooier
zag. Piet Tijs had tot in de kleinste bij
zonderheden alles uitgewerkt en elke
vereeniging en corporatie wist, wat haar
te doen stond.' Het zou een geweldige op
tocht worden. Voorop een veertig ruiters,
twee aan twee, met opgetuigde paarden,
die brieschend en hinnekend lang niet
altijd aan het stuur van den ruiter ge
hoorzaamden; dan volgden de schoolkin
deren met hunne respectieve onderwijzers
en onderwijzeressen terwijl een twintigtal
kleine meisjes in 't wit met krullend haar,
mandjes met bloemen droegen, waaronder
een der kleinen een keurige bouquet met
heel veel voorzichtigheid mede droeg, om
straks den burgervader aan te bieden, on
der het opzeggen van een keurig versje
hierachter kwamen de rijtuigen voor de
raadsleden en notabelen der gemeente, ge
ëscorteerd door een paar ruiters voor elk
rijtuig daarna de verschillende gezel
schappen en clubs met ontrolde banieren,
die in den wind klapperden, en ach'er
deze kwam een stcet van dorpsgenocten
en vreemdelingen, die allen wilden getuige
zijn bij de aankomst van den burgemees
ter.
Ook het station was in feestdosch.
Neerlands driekleur wapperde hoog in de
lucht en een sierlijke eereboog van bloe
men en sparregroen en guirlandes moest
dadelijk in het oog vallen en den benoem
den burgemeester bij aankomst in zijn
gemeente toonen, hoe zijn gemeentena
ren hem hulde brachten. Een dergelijke
eereboog met passend opschrift was ook
opgericht aan 't gemeentehuis op de markt
aan de school en bij den ingang der straat
waar Piet Tijs woonde.
„De versiering moet algemeen zijn", had
hij gezegd en „zijn straat moest ook niet
vergeten worden en zoo kwam vlak bij
zijn woning een eereboog, die wedijverde
met den mooisten van het dorp.
Eindelijk is dan een voornaam deel van
de zorgen der feestcommissie achter den
rug. De staat is netjes geordend en wacht
nu tot den trein binnenstoomt, die hem
zal meebrengen, voor wien alle deze hulde-
betoogingen gelden. De laatste order* zijn
gegeven. De halzen rekken zich uit, om
beter te kunnen zien in de richting van
waar de trein moet komen. De kinderen
trappelen van ongeduld. De kleine zus die
strakjes het mooie bouquet zal aanbieden,
plukt van zenuwachtigheid aan de blaad
jes der rozen en zegt in stilte nog even d'r
versje op.
Piet Tijs, zeker van zijn rede, wandelt
hier en daar nog eens rond om zich te
vergewissen, of alles in orde is, neemt den
hoogen hoed af, schijnbaar om zich met
den zakdoek het klamme zweet van het
verhitte voorhoofd te vegen, maar nog
meer echter om te zien, of zijn „toespraak"
in 't kort uitgewerkt en vastgesteld op
den breeden bodem van zijn cylinder nog
ter plaatse was. „Nog in orde", meent Piet
en weer gaat de hoed op zijn hoofd *n
stapt onze vriend met zelfvoldaanheid en
zelfbewustheid verder langs de verschil
lende gezelschappen, die allen met het
zelfde verlangen uitkijken als de vroaw
van Blauwbaard naar haar broeder, die
verlossing zou brengen.
Ah, daar ginds in de verte komt het
snuivend spookpaard aangehold. Al duide
lijker en duidelijker teekent zich de trein
af tegen den donkeren achtergrond van
landschap en thans gaan de hoeden reeds
af van de stoere koppen der frissche boe
renknapen en mannen en gaat iedereen in
het gelid staan als de soldaat, die het mi
litaire saluut brengt aan zijn oversten, die
inspectie houden, voordat de troep uib-
marcheert.
Nog een spanne tijds en daar kemt de
trein binnen, kreunend en dreunend
en steunend, terwijl de stoomfluit gilt en
de raderen knarsen door de remmen, die
met gespierde handen in beweging worden
gesteld en thans..., nadert het oogen-
blik, waarna verlangd werd met spanning
en ongeduld. De portieren worden open
gegooid, reizigers stappen uit en.... on
der de velen, die daar kwamen van de
hooge treden der comp'artementen, is de
lang verwachte en een donderend hoera
begroet zijn komst in zijn nieuwe ge
meente. Hij treedt nader en Piet Tijs, den
hoed in de hand gaat hem tegemoet, ter
wijl de fanfare een „welkom" zingt uit
koperen monden, waarna wederom een
„hiep, hiep, hiep! hoera! weerklinkt, dat
herhaald wordt door de scharen van be
langstellenden, buiten het stationsgebouw
vereenigd.
(Slot volgt.)
VREDE NA STRIJD
door Agie Heemskerk.
III. (Slot).
En wel wat betreft die glasscherf in
Frans rechterhand en de kleeding die zoo
naar jenever ruikt. Je man had zeker je
zoon nog uitgestuurd om jenever te halen
door zulk een hondenweer, nietwaar?"
De arme vrouw wischte hare tranen, die
nog steeds vloeiden, wat af, zuchtte diep
en knikte verdrietig. „Nu moedertje", ging
de goede dokter voort, „wij zullen trach
ten hier meer dan één patiënt te genezen".
Nog drie malen kwam de edele man
naar den gekwetste zien, vóór de lange
nacht) voorbij was. Het bewustzijn was bij
de knaap weergekeerd en toen kreunde
hij en jammerde hij van hevige pijnen.
„Zoo gaat het goed," sprak de arts,
toen hij 's morgens den patiënt bezocht.
„Waar ik het meest bevreesd voor was,
schijnt gelukkig te zullen afloopen: de
hersenen van den knaap schijnen niet te
hebben geleden."
Gijs had zijn roes uitgeslapen en durfde
de oogen niet naar de dokter of zijn vrouw
op te slaan. Zij was den geheelen nacht
van het bed van haar kind geweken, Rika
lag rustig te slapen.
„Nu moedertje", sprak weer de arts, nu
moet je man eens een uur of wat op de
jongen passen en kommandeer ik u eens
een uur of wat naar bed; je bent ook de
sterkste niet en hebt voor alles volstrekte
rust noodig. Je man zal met de stipste
zorg op zijn zoon passen. Van goede zorg
en trouwe verpleging toch, hangt voor 'n
groot deel het behoud van dit jonge leven
af".
Een diepe zucht van de man bewees,
dat hij niet ^lleen alles verstaan had, maar
inwendig ten prooi was aan de hevigste
wroeging. Heete tranen biggelden hem
langs het gelaat, dat hij met beide han
den bedekte.
Toen de dokter een paar uren later weer
kwam kijken, vond hij de vader naast den
gekwetste. De vrouw sliep, uitgeput als
zij was van het waken en al het verdriet
der laatste dagen. Ook Frans was in een
lichte sluimering verzonken. Gijs wendde
zich met neergeslagen oogen tot den dok
ter en steunde op deemoedigen toon:
beste dokter, ik ben de grootste ellende
ling, die hier rondloopt."
„Dat behoeft gij niet langer te zijn dan
ge zelf wilt", was het antwoord.
„Zou mijn jongen weer herstellen?"
vroeg Gij en sloeg angstig de oogen in
de richting van de deerlijk gekwetsten
Hij is jong, ik heb dus alle hoop. mits de
jongen trouw wordt verzorgd", hernam de
dokier weer.
„Daar zal ik voor zorgen", liet de vader
er op volgen, „en nooit, nooit drink ik
meer een druppel drank".
„Ik hoop dat gij bij uw besluit blijft,
maar beloof niets. Van mijn kant wil ik je
echter beloven, dat ik je aan werk zal
helpen, als gij uw woord houdt! Zonder
u iets te wilier, verwijten, meen ik je toch
wel te mogen herinneren dat gij alleen de
oorzaak er van zijt. dat je kind hier in
zulk een zorgelijken toestand neerligt. Een
diepe zucht op dit gezegde bevestigde 't
hoe Gijs de waarheid dier woorden ge
voelde. Op liefderijken, ernstigen toon
ging de dokter voort met de diep gezon
ken man over zijn vreeselijke ondeugd te
onderhouden. Hij wekte hem op om tel
kens als de drankzucht weer bij hem op
kwam, terstond aan zijn bijna vermoord
kind te denken en zich dan te herinneren,
wat hij aan vrouw en kinderen verplicht
was.
Toen de kerstklokken luidden en de
Christenen zich naar de kerken spoedden
om daar de blijde boodschap te vernemen,
ging ook Gijs uit. Niet naar de herberg,
naar de kerk toog hij. Dat was reeds in
vele jaren niet gebeurd. Het bloed van zijn
jongen had niet voor niets gevloeid. De
vader scheen een ander mensoh te zijn
geworden.
Frans kwam weldra het gevaar te bo
ven. De dokter had de geschiedenis van
den dronkaard en diens huisgezin aan eeni-
ge vrienden verteld, die er nu voor zorg
den, dat ook in den woning van deze ar
men een fraaie kerstboom vlak voor
Frans' bed werd opgericht. Zoo iets had
den de ongelukkigen nooit beleefd.
De fraaiste geschenken aan dien boom
waren voor den beklagenswaardigen knaap
bestemd. Toen een jaar later weer de
kerstlichtjes glansden en het heerlijk
„vrede op aarde" van duizenden lippen
vloeide, kon het gezin van Gijs medejube
len. De drankduivel was voor goed ver
bannen. Er was vrede na strijd gekomen
en allen gevoelden de hooge waarde der
liefelijke profetie, die telkens opnieuw
predikt: „Eere zij God in den hooge, Vre
de op aarde, in mensohen een welbeha
gen'.'
HOBBEL-DE-HOB
door Nelson.
IV.
Het eene melodietje na bet andere
volgde nu weer. Zooals ze daar zat in haar
katoenen jurkje, met schitterende oogje-s
en haar stemmetje liet hooren, zou men
de Moeder gqluk wenschen met zoo'n kind
en kwam het niet in je op, dat het kind
misschien achterlijk was.
Eindelijk was de regen opgehouden. Nu
vond Annie er niet veel meer aan, zoo bui
ten te zitten. Ze liet zich van de stoel glij
den en vlug naar Moeder.
„Zoo liefje, waar ben je aldoor ge
weest?"
Als antwoord begon Annie een liedje te
zingen van den regen, dat Moeder ook
wel eons gezongen bad.
Nu moet ik het probeeren, dacht Me
vrouw Somerwil en ze begon zelf te zin
gen.
Hobbelde-hob, p-ie-p, p-ie-p, trippelde-
trip, zzjiep, zzjiep.
„Hobbelde-hob", zong Annie mee.
„Hobbelde-hob gaat iederen morgen hier
voorbij", zei mevrouw Somerwil nu.
„Ja, hobbelde-hob", riep Annie en wees
naar buiten.
„Hobbelde-hob mooi".
„Ja mooi hobbelde-hob", riep Annie
weer en ze maakte de beweging van het
groentenkarretje van den ouden Varik na.
„P-ie-p, p-ie-p," klaagde Mevrouw So
merwil, evenals ze Annie zoo dikwijls had
hooren doen.
„P-ie-p, p-ie-p, gaat ook altijd voorbij
ons huisje."
„Ja hobbelde-hob, p-ie-p, p-ie-p", en An
nie klapte in haar handjes, zoo blij als ze
was.
„Zzjiep, zzjiep", en Moeder deed alsof
ze een zweep in haar hand had en deze
lustig liet knallen.
„Zzjiep, zzjiep", deed Annie mee en
herhaalde weer hobelde-hob, p-ie-p, p-ie-p,
trippelde-trip, zzjiep, zzjiep.
Moeder drukte Annie tegen zich aan van
geluk. Ze wist nu, dat hobbelde-hob, de
beweging was van bles en het wagentje
van den ouden Varik. P-ie-p, p-ie-p, was
het piepen van de roestige wielen. En de
oude Varik zwaaide altijd met zijn zweepje
wanneer hij voorbij „De Houtsnip" kwam.
Nu wist ze, dat Annie gevoelig was voor
geluiden, maar ook, dat ze deze kon weer
geven, precies op dezelfde toonhoogte.
Maar. dat trippelde-trip, dat hoorde
niet bij den ouden Varik en zijn karretje.
„Trippelde-trip" zong mevrouw Somer
wil.
„Trippelde-trip" juichte Annie en met
een ernstig gezichtje, maar met oogjes zco
stralend, hinkte ze nu op één dan op twee
beenen de kamer rond.
„Annie maak je niet zoo moe."
Bezorgd keek Moeder naar d'r kleine
meisje en zag hoe er een vurig blosje op
haar wangen kwam.
Trippelde-trip, zong en hinkte Annie,
nu eens vlug dan weer langzaam.
Het was alsof het kind dagen onder
strenge leiding gestaan had en zich
eens even uitvieren moest.
„Liefje".
Annie hoorde Moeder niet en hinkte
maar door. Angstig volgde Mevrouw So
merwil iedere beweging. Had ze het toch
maar niet gedaan. Was ze maar tevreden
geweest. Ze wist nu toch immers wat hob
belde-hob beteekende.. en al dat an
dere, behalve trippelde-trip. Had ze er
toch maar niet verder op ingegaan, maar
gewacht tot een volgenden keer. Ze had
te veel gevraagd van de k'eine.
Ineens liet Annie zich vallen en met
haar beentjes opgetrokken bleef ze op
den grond ziten.
Héeen zucht van verlichting en de
tianen sprongen in Moeders oogen.
Het was stil in de kamer. Maar dit was
maar voor enkele minuten, want Annn
was niet meer moe en begon weer met
frisschen moed te zingen.
„Tom, wat moet ik doen?"
In haar angst riep Mevrouw Somerwil
om hulp bij Tom, al wist ze ook, dat hij
haar niet kon helpen. Ze voelde zich zoo
eenzaam en klein, maar ook voelde ze
meer dan ooit, dat er een God moest be
staan, die alles deed zooals Hij 't wist.
(Wordt vervolgd).
ONZE NAAISTER
door „De Club van vijf".
's Woensdags komt onze naaister. Kent
ge onze naaister wel? Ze ziet er heel
dig uit. Alleen was ze niet sterk genoeg
om te gaan dienen, en toen lieten haar
ouders hun Betje het naaien leeren. En
sinds Be: je haar werk nu kent, gaat ze
eiken dag uit naaien.
Betje heeft haar vaste huizen en een van
die vaste huizen is bij Vervoort. Elke
Woensdagmorgen klokslag acht, verschijnt
ze en neemt ze plaats op den stoel, die
reeds op haar wacht. En dan werkt ze
de kinderen groot en klein, stuk gemaakt
hebben.
Voor velen is Betje een reddende en
gel. Voor moeder, als ze gebukt gaat
onder zooveel naaiwerk, voor de groote
zus als ze zoo gaarne nog een kleedje af
wou hebben, voordat ze uit logeeren
gaat, voor Frits, die de klep van zijne
pet scheurde en Moeder niet graag be
droeven wil met de boodschap, dat de
nieuwe pet alweer stuk is, voor Mina die
in haar Zondagsche jurk een leelijken
winkelhaak kreeg, die Betje weer heel
maakte.
Voor kleine Bertha is het een ware
feestdag als Betje komt. Dan mag
tha een jurkje of ook wel een schortje voor
de pop maken. Betje kan wel wachten,
ze zegt nooit, ik heb het te druk.
En Bertha gaat op een stoel bij Be'je
zitten; en ze moet een lapje, en naald en
draad van Betje hebben, om ook dapper
mee te doen. En zoo vliegt de dag om.
Als 't zeven uur is ruimt Betje het naai
werk op en eet ze een boterham mee en
gaat dan naar huis.
OPA
door Annie Lourier.
Opa schoof z'n groote luie stoel dicht
bij de open tuindeuren en keek genoeglijk
z'n kleine tuintje rond. Heel stil genoot hij
ran de hoog-op bloeiende dahlia's, van het
bed met duizendschoonen, en van het klei
ne boompje, dat zooveel peren droeg van
't jaar.
't Zag er nu weer lekker uit in z'n
tuintje: de paadjes mooi gelijk geharkt en
de grasrandjes lekker frisch-groen door 't
gieten.
Opa genoot! Zoo'n lapje grond bij je
huis was toch wel heerlijk! Je kon er zoo
lekker in kputselen en je had ook altijd
bloemen voor Maria en 't Heilig Hart.!
't Volgend jaar zou hij ook een3 stokrozen
koopen. Die stonden ook wel aardig! Het
besseboompje moest er van 't najaar maar
uit. Dat was toch niets gedaan!
Opa was wat achterover in z'n leunstoel
gaan liggen. Als je oud wordt, va-lt wer
ken niet meer zoo erg mee.
Met z'n duimen tusschen de armsgaten
van z'n vestje, probeerde bij wat te soezen.
Opeens piepte de kamerdeur open en
Moeder kwam binnen.
Opa schrok op. „Wat is er kind?"
„Hier is de krant, vader! Sliep U?"
„Ja kind, ik ben een beetje moe van het
werken in den tuin".
Toen stond Opa op, sohoof z'n stoel aan
tafel,'voelde in z'n zak naar z'n brilledoos,
trok de bril er uit, legde de doos op tafel,
eegde z'n bril schoon met z'n groote zak
doek en stopte toen 'n pijp om heel gezel
lig z'n krant te gaan lezen.
Na een tijdje piept de deur weer open,
en daar komt de kleine Roze naar binnen,
met een kopje thee. Opa kijkt uit z'n krant
op.
Alstublieft, Opa, dat is voor U", zegt het
Kleintje.
„Dank je wel hoor kind, je bent een
engel
Even kijkt ze de kamer rond en dan
gaat ze weer zachtjes naar de deur, die op
een kier is blijven staan. Nog eens piept
de deur, en dan is alles weer rustig in
Opa's kamer.
HET 3-0CT0BER-FEEST.
door Tootje Plouvier.
Maandenlang hadden wij al op het 3-
Octoberfeest gevlasd. Wij hoopten dat het
toch maar mooi weer zou zijn. Want het
had al de vorige dagen hard geregend.
Maar gelukkig was het goed weer. Want
dan zouden we allen met vader en moe
der, broertje en zusjes naar het Schutters-
land gaan. Wij aten natuurlijk ook hutspot,
zooals de meeste Leidenaars doen. Des
middags gingen wij naar het land. Anders
gingen we altijd 's morgens. Maar dan kon
den we lïiet zoo lang en maar eventjes
daar blijven. Nu gingen we 's middags en
konden er wat langer blijven. Voordat we
naar het Sehuttersland gingen, gingen we
eerst naar den optocht kijken. Dien vond
ik ook erg mooi. Maar het mooiste vond
ik^nog dien zwaan. Die was heelemaal met
mooie bloemen versierd. Er waren ook nog
andere mooie wagens bij. Toen we den
optocht gezien hadden, gingen we weg.
En toen, het was ongeveer half 3.
Toen we op het land kwamen, was het
er nog niet erg druk. Maar later werd
het er heel druk. Het land was droogge
malen dus het was erg fijn. 't Eerste ging
ik in de auto'tjes dat was erg leuk. Want
daar botste je den heelen tijd tegen
elkaar. Ook ben ik nog in de paddestoelen
geweest. Dat was ook erg leuk. Want hoe
harder je ging, hoe moeilijker het was om
er op te blijven zitten. Ik ben nog in
zooveel dingen geweest dat ik het niet
allemaal meer weet. Ook zijn wij nog in
zoo'n Whip-Whap geweest. O, wat was
het daar leuk! Alles hobbelde en draaide,
men kon haast niet vooruit komen. Toch
zijn wij na veel door elkaar geschud te
worden, er door gekomen. Ook was er nog
een loterij, wat uit vliegmachientjes be
stond. En waar men zijn geluk kon beproe
ven. Ik heb natuurlijk ook een keer mee
gedaan, maar kwam met een groote niet
er uit. Ik hoop nu maar, dat we volgend
jaar ook zulk mooi weer zullen hebben.
Dan kunnen we alweer van het 3-October-
feest genieten, zooals nu. Dit feest blijft
voor alle Leidenaars het groote, het eenige,
het echte Nationale feest: het feest van
Leiden.
PA'S VERJAARDAG
door Gerard.
Toen Moe gisteren mij naar bed bracht
Zei ze: „Broer vergeet nu niet.
Dat je morgen aan je Paatje,
Een verjaardagwenschje biedt.
Neen ik ben het niet vergeten,
Ik heb er heel goed aan gedacht,
En mijn lief en jarig Paatje
Een mooi wensohje toebedacht.
Leef Pa-lief steeds heel tevreden
En gelukkig hier op de aard,
Blijf voor Moe en voor ons allen
Heel veel jaartjes nog gespaard.
Daarvoor zal ik dikwijls bidden
Tot de kleine Jezus zoet,
Hij zal mijn gebed verhooren,
Want Hij is zoo lief en goed.