ZATERDAG 31 JANUARI 1931 DE LEIDSCHE COURAN1 TWEEDE B? AD PAG. 8 LMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMitiiiiiiiiiiiiiitmiuiiiiiitiiiiiiitiiiiiiiiiiiitiiiiiimmiimimimiiiimiiiimic 'iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiJiiiiiiiiiiniiiiii iiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiioituiiiiiiiiiiin; CORRESPONDENTIE. Gerard van Hulst, Voorscho ten. Moeder of vader mogen wel een handje helpenMaar eigen gemaakt werk is voor ons het meest verkieslijkste. Dag Gerard! Groet je ouders van me! MLentje v. d. Vooren, Leiden. Dank je wel Miencke voor dit opstel. Zie vandaag eens of de volgende wee* Mientje! Maak je dat nu heusch zelf, of helpt vader een beetje! Dat mag hoor! Dag lief Nichtje! Groet vader en moeder van me! Josephine, Leiden. Maar Jo sephine, wat moet ik uit je stilzwijgen concludeeren. Ik goiojf. dat je me wilt ver rassen met een verhaal, dat minstens tien „vervolgen" telt, of vc-rgis ik me! Dag Josephine. Groet moeder van me! De boe ken zullen nu wel „uit' zijn, is wel! Kom je nog eens praten! Beppie van Leeuwen, Wasse naar. Ik zal dat rijmpje maar niet plaatsen en het ops'elletje zou je, als het gedrukt stond, met een vergrootglas moe ten zoeken. Toe, luistervinkie, maak eens voor den volgenden wedstrijd een mooi, lang verhaal. Ik geboot dat het lukken zal, als je probeert. Dag Beppie! Cor en Anny van Diest, Sas sen h e m. Jullie bent brave Nichtjes van me! En Moe rpag genist een handje helpenWaar heb je anders een Moeder tje voor, hé! Zie <k jullie beidjes ook weer de volgende maand. Maak wederkeerig veel groeten aan Pa en Moe en ontvangen jullie beiden de hand! Daag! Theo v. d. Heijden, L i s s e. Welkom in ons midden Theo! En ik hou je aan je woord: af en toe ontvang ik een verhaaltje of versje! Beide zijn welkom, als het eigen werk is en niet al te kort. Dat opstelletje wordt geplaatst. Joke de Keuning, Voorscho ten. Schiet je met het lange verhaal op, Joke, of ben jo aan een versje bezig. Ik heb je lang niet meer gezien, koon eens aan! Dag Joke! Maak veel groeten aan Vader, Moeder en Frans! Frans Pannekoe k, Hazers- w o u d e. Zoo Franske, beviel je het boek zoo goed. Zie je nou wel, dat aan houden winnen doet. En je doet ook weer mee aan den volgenden wedstrijd! Ik zal eens kijken, of ik je vroolijk snuitje te zien krijg. Dag Frans! W im van Emmerik, Roelof- arendsveen. Ik vind het he ;l aardig van je, dat je ook een opstel maakte en nog wel ovor iets, waarover des tijds de kranten vol st-onden. Je hebt ze ker naverteld, wat mijnheer in school er over vertelde. Dat mag! Dag Wim! A p o 1 o n i a Walraven, B o d e- gra v e.n. Je hebt zeker al dikwijls gedacht: waar blijft mijn opsfel! Of zou het Oom Wim ciel mooi genoeg ge vonden hebben? Neen Nichtje ,ik vind nu pas „De geschiedenis van een broek" tus- schen de gewone brieven in. Zie de vol gende week of de week daarop! Begin aan iets nieuws! Groetjes aan alle huis- genooten! Marietje van Immerseel, te Warmond. Welkom Marietje in ons middenIk ben blij te te zien en ik reken voortaan altijd op je! Ja Marietje, ik ben vaker in Warmond geweest en ik vind dat een mooi dorp, vooral in den zo mer. Groet Pa en Moe van me en ontvar.g de stevige vijf. Annie van den Bosch, Stomp- w ij k. Dat opstelletje, is lang niet slecht. Om jou pleizier te doen laat ik het plaat sen. Zie een der volgende weken! Dag An- Mientje Mulder, Leiden. Flink zoo Mientje! Zoo hoort het ook. De grooten moeten de kleintjes helpen. Wim en Bert en Marietje zijn nog te klein om alles alleen te maken. Gelukkig dat ze nog zoo'n grootere zusje hebben, die nog wel een half uurtje van haar drukke be zigheden wil afnemen, om de kleintjes be hulpzaam te zijn! Dag Mientje. Groet Wim en Marietje en Bert van me! Marietje v. d. L e 1 y, Z e g w a a r t. Je opstel wordt geplaatst. Nog even geduld. Een briefje apart voor me, is er niet bij, dus.. ben ;k gauw klaar met mijn antwoord. Dag Marietje! Catharina Jansen, Stomp- w ij k. „Van twee koningskinderen wordt geplaatst. Begin al vast aan een lang en mooi verhaal voor den volgenden wedstrijd! Dag Catrientje! Marietje v. d. Akker, Valken burg. Denk er om Marietje en dit zeg ik voor den volgenden wedstrijd een brief naar Leiden «tost nog 6 cent en geen 5. Blijven meedoen Marietje 1 Hierbij zullen we het laten. Als ik er de volgende week nog 12 beantwoord, ben ik door den berg brieven heengeworste d. Goddank! En dan beginnen we te werken aan den nieuwen wedstrijd. Jullie liefhebbende, Oom Wim. DE SLIMME BOER door Oom Wim. III. Piet Tijs zou zijn beste beentje voorzet ten. Piet zou een plan ontwerpen, hoe men zou doen endan zou hij den woord voerder zijn. Hij zou het welkom uitspre ken. Hij zou als oudste der gemeenteraads leden den nieuwen burgemeester de sleu tels van het raadhuis overhandigen en in passende bewoordingen hem gelukwen- schen met de benoeming en hem de ver zekering geven, dat alle gemeentenaren als één man zich om hem zouden scharen en hem de eer bewijzen, die aan zoo'n hoogen waardigheid was verbonden. Aldus ontvouwe Piet zijn plan eD gaf dan verder in korte trekken aan wat er verder zoo al zou geschieden. Eindelijk was de bewuste dag aangebro ken. Die dag zou een algemeenen feest dag zijn voor de gemeente. Geen oud moe dertje bleef aan d'r spinnewiel. Geen man werkte op het land. De kinderen hadden vrij af. Van alle daken wapperden de vlaggen; gekocht of geleend uit naburige dorpen of te voorschijn gehaald uit kis ten en kasten, waar ze wellicht jarenlang zorgvuldig waren opgeborgen geweest. Als nu het weer meehielp dan zou d'r een feest gevierd worden, als het dorp nooit mooier zag. Piet Tijs had tot in de kleinste bij zonderheden alles uitgewerkt en elke vereeniging en corporatie wist, wat haar te doen stond.' Het zou een geweldige op tocht worden. Voorop een veertig ruiters, twee aan twee, met opgetuigde paarden, die brieschend en hinnekend lang niet altijd aan het stuur van den ruiter ge hoorzaamden; dan volgden de schoolkin deren met hunne respectieve onderwijzers en onderwijzeressen terwijl een twintigtal kleine meisjes in 't wit met krullend haar, mandjes met bloemen droegen, waaronder een der kleinen een keurige bouquet met heel veel voorzichtigheid mede droeg, om straks den burgervader aan te bieden, on der het opzeggen van een keurig versje hierachter kwamen de rijtuigen voor de raadsleden en notabelen der gemeente, ge ëscorteerd door een paar ruiters voor elk rijtuig daarna de verschillende gezel schappen en clubs met ontrolde banieren, die in den wind klapperden, en ach'er deze kwam een stcet van dorpsgenocten en vreemdelingen, die allen wilden getuige zijn bij de aankomst van den burgemees ter. Ook het station was in feestdosch. Neerlands driekleur wapperde hoog in de lucht en een sierlijke eereboog van bloe men en sparregroen en guirlandes moest dadelijk in het oog vallen en den benoem den burgemeester bij aankomst in zijn gemeente toonen, hoe zijn gemeentena ren hem hulde brachten. Een dergelijke eereboog met passend opschrift was ook opgericht aan 't gemeentehuis op de markt aan de school en bij den ingang der straat waar Piet Tijs woonde. „De versiering moet algemeen zijn", had hij gezegd en „zijn straat moest ook niet vergeten worden en zoo kwam vlak bij zijn woning een eereboog, die wedijverde met den mooisten van het dorp. Eindelijk is dan een voornaam deel van de zorgen der feestcommissie achter den rug. De staat is netjes geordend en wacht nu tot den trein binnenstoomt, die hem zal meebrengen, voor wien alle deze hulde- betoogingen gelden. De laatste order* zijn gegeven. De halzen rekken zich uit, om beter te kunnen zien in de richting van waar de trein moet komen. De kinderen trappelen van ongeduld. De kleine zus die strakjes het mooie bouquet zal aanbieden, plukt van zenuwachtigheid aan de blaad jes der rozen en zegt in stilte nog even d'r versje op. Piet Tijs, zeker van zijn rede, wandelt hier en daar nog eens rond om zich te vergewissen, of alles in orde is, neemt den hoogen hoed af, schijnbaar om zich met den zakdoek het klamme zweet van het verhitte voorhoofd te vegen, maar nog meer echter om te zien, of zijn „toespraak" in 't kort uitgewerkt en vastgesteld op den breeden bodem van zijn cylinder nog ter plaatse was. „Nog in orde", meent Piet en weer gaat de hoed op zijn hoofd *n stapt onze vriend met zelfvoldaanheid en zelfbewustheid verder langs de verschil lende gezelschappen, die allen met het zelfde verlangen uitkijken als de vroaw van Blauwbaard naar haar broeder, die verlossing zou brengen. Ah, daar ginds in de verte komt het snuivend spookpaard aangehold. Al duide lijker en duidelijker teekent zich de trein af tegen den donkeren achtergrond van landschap en thans gaan de hoeden reeds af van de stoere koppen der frissche boe renknapen en mannen en gaat iedereen in het gelid staan als de soldaat, die het mi litaire saluut brengt aan zijn oversten, die inspectie houden, voordat de troep uib- marcheert. Nog een spanne tijds en daar kemt de trein binnen, kreunend en dreunend en steunend, terwijl de stoomfluit gilt en de raderen knarsen door de remmen, die met gespierde handen in beweging worden gesteld en thans..., nadert het oogen- blik, waarna verlangd werd met spanning en ongeduld. De portieren worden open gegooid, reizigers stappen uit en.... on der de velen, die daar kwamen van de hooge treden der comp'artementen, is de lang verwachte en een donderend hoera begroet zijn komst in zijn nieuwe ge meente. Hij treedt nader en Piet Tijs, den hoed in de hand gaat hem tegemoet, ter wijl de fanfare een „welkom" zingt uit koperen monden, waarna wederom een „hiep, hiep, hiep! hoera! weerklinkt, dat herhaald wordt door de scharen van be langstellenden, buiten het stationsgebouw vereenigd. (Slot volgt.) VREDE NA STRIJD door Agie Heemskerk. III. (Slot). En wel wat betreft die glasscherf in Frans rechterhand en de kleeding die zoo naar jenever ruikt. Je man had zeker je zoon nog uitgestuurd om jenever te halen door zulk een hondenweer, nietwaar?" De arme vrouw wischte hare tranen, die nog steeds vloeiden, wat af, zuchtte diep en knikte verdrietig. „Nu moedertje", ging de goede dokter voort, „wij zullen trach ten hier meer dan één patiënt te genezen". Nog drie malen kwam de edele man naar den gekwetste zien, vóór de lange nacht) voorbij was. Het bewustzijn was bij de knaap weergekeerd en toen kreunde hij en jammerde hij van hevige pijnen. „Zoo gaat het goed," sprak de arts, toen hij 's morgens den patiënt bezocht. „Waar ik het meest bevreesd voor was, schijnt gelukkig te zullen afloopen: de hersenen van den knaap schijnen niet te hebben geleden." Gijs had zijn roes uitgeslapen en durfde de oogen niet naar de dokter of zijn vrouw op te slaan. Zij was den geheelen nacht van het bed van haar kind geweken, Rika lag rustig te slapen. „Nu moedertje", sprak weer de arts, nu moet je man eens een uur of wat op de jongen passen en kommandeer ik u eens een uur of wat naar bed; je bent ook de sterkste niet en hebt voor alles volstrekte rust noodig. Je man zal met de stipste zorg op zijn zoon passen. Van goede zorg en trouwe verpleging toch, hangt voor 'n groot deel het behoud van dit jonge leven af". Een diepe zucht van de man bewees, dat hij niet ^lleen alles verstaan had, maar inwendig ten prooi was aan de hevigste wroeging. Heete tranen biggelden hem langs het gelaat, dat hij met beide han den bedekte. Toen de dokter een paar uren later weer kwam kijken, vond hij de vader naast den gekwetste. De vrouw sliep, uitgeput als zij was van het waken en al het verdriet der laatste dagen. Ook Frans was in een lichte sluimering verzonken. Gijs wendde zich met neergeslagen oogen tot den dok ter en steunde op deemoedigen toon: beste dokter, ik ben de grootste ellende ling, die hier rondloopt." „Dat behoeft gij niet langer te zijn dan ge zelf wilt", was het antwoord. „Zou mijn jongen weer herstellen?" vroeg Gij en sloeg angstig de oogen in de richting van de deerlijk gekwetsten Hij is jong, ik heb dus alle hoop. mits de jongen trouw wordt verzorgd", hernam de dokier weer. „Daar zal ik voor zorgen", liet de vader er op volgen, „en nooit, nooit drink ik meer een druppel drank". „Ik hoop dat gij bij uw besluit blijft, maar beloof niets. Van mijn kant wil ik je echter beloven, dat ik je aan werk zal helpen, als gij uw woord houdt! Zonder u iets te wilier, verwijten, meen ik je toch wel te mogen herinneren dat gij alleen de oorzaak er van zijt. dat je kind hier in zulk een zorgelijken toestand neerligt. Een diepe zucht op dit gezegde bevestigde 't hoe Gijs de waarheid dier woorden ge voelde. Op liefderijken, ernstigen toon ging de dokter voort met de diep gezon ken man over zijn vreeselijke ondeugd te onderhouden. Hij wekte hem op om tel kens als de drankzucht weer bij hem op kwam, terstond aan zijn bijna vermoord kind te denken en zich dan te herinneren, wat hij aan vrouw en kinderen verplicht was. Toen de kerstklokken luidden en de Christenen zich naar de kerken spoedden om daar de blijde boodschap te vernemen, ging ook Gijs uit. Niet naar de herberg, naar de kerk toog hij. Dat was reeds in vele jaren niet gebeurd. Het bloed van zijn jongen had niet voor niets gevloeid. De vader scheen een ander mensoh te zijn geworden. Frans kwam weldra het gevaar te bo ven. De dokter had de geschiedenis van den dronkaard en diens huisgezin aan eeni- ge vrienden verteld, die er nu voor zorg den, dat ook in den woning van deze ar men een fraaie kerstboom vlak voor Frans' bed werd opgericht. Zoo iets had den de ongelukkigen nooit beleefd. De fraaiste geschenken aan dien boom waren voor den beklagenswaardigen knaap bestemd. Toen een jaar later weer de kerstlichtjes glansden en het heerlijk „vrede op aarde" van duizenden lippen vloeide, kon het gezin van Gijs medejube len. De drankduivel was voor goed ver bannen. Er was vrede na strijd gekomen en allen gevoelden de hooge waarde der liefelijke profetie, die telkens opnieuw predikt: „Eere zij God in den hooge, Vre de op aarde, in mensohen een welbeha gen'.' HOBBEL-DE-HOB door Nelson. IV. Het eene melodietje na bet andere volgde nu weer. Zooals ze daar zat in haar katoenen jurkje, met schitterende oogje-s en haar stemmetje liet hooren, zou men de Moeder gqluk wenschen met zoo'n kind en kwam het niet in je op, dat het kind misschien achterlijk was. Eindelijk was de regen opgehouden. Nu vond Annie er niet veel meer aan, zoo bui ten te zitten. Ze liet zich van de stoel glij den en vlug naar Moeder. „Zoo liefje, waar ben je aldoor ge weest?" Als antwoord begon Annie een liedje te zingen van den regen, dat Moeder ook wel eons gezongen bad. Nu moet ik het probeeren, dacht Me vrouw Somerwil en ze begon zelf te zin gen. Hobbelde-hob, p-ie-p, p-ie-p, trippelde- trip, zzjiep, zzjiep. „Hobbelde-hob", zong Annie mee. „Hobbelde-hob gaat iederen morgen hier voorbij", zei mevrouw Somerwil nu. „Ja, hobbelde-hob", riep Annie en wees naar buiten. „Hobbelde-hob mooi". „Ja mooi hobbelde-hob", riep Annie weer en ze maakte de beweging van het groentenkarretje van den ouden Varik na. „P-ie-p, p-ie-p," klaagde Mevrouw So merwil, evenals ze Annie zoo dikwijls had hooren doen. „P-ie-p, p-ie-p, gaat ook altijd voorbij ons huisje." „Ja hobbelde-hob, p-ie-p, p-ie-p", en An nie klapte in haar handjes, zoo blij als ze was. „Zzjiep, zzjiep", en Moeder deed alsof ze een zweep in haar hand had en deze lustig liet knallen. „Zzjiep, zzjiep", deed Annie mee en herhaalde weer hobelde-hob, p-ie-p, p-ie-p, trippelde-trip, zzjiep, zzjiep. Moeder drukte Annie tegen zich aan van geluk. Ze wist nu, dat hobbelde-hob, de beweging was van bles en het wagentje van den ouden Varik. P-ie-p, p-ie-p, was het piepen van de roestige wielen. En de oude Varik zwaaide altijd met zijn zweepje wanneer hij voorbij „De Houtsnip" kwam. Nu wist ze, dat Annie gevoelig was voor geluiden, maar ook, dat ze deze kon weer geven, precies op dezelfde toonhoogte. Maar. dat trippelde-trip, dat hoorde niet bij den ouden Varik en zijn karretje. „Trippelde-trip" zong mevrouw Somer wil. „Trippelde-trip" juichte Annie en met een ernstig gezichtje, maar met oogjes zco stralend, hinkte ze nu op één dan op twee beenen de kamer rond. „Annie maak je niet zoo moe." Bezorgd keek Moeder naar d'r kleine meisje en zag hoe er een vurig blosje op haar wangen kwam. Trippelde-trip, zong en hinkte Annie, nu eens vlug dan weer langzaam. Het was alsof het kind dagen onder strenge leiding gestaan had en zich eens even uitvieren moest. „Liefje". Annie hoorde Moeder niet en hinkte maar door. Angstig volgde Mevrouw So merwil iedere beweging. Had ze het toch maar niet gedaan. Was ze maar tevreden geweest. Ze wist nu toch immers wat hob belde-hob beteekende.. en al dat an dere, behalve trippelde-trip. Had ze er toch maar niet verder op ingegaan, maar gewacht tot een volgenden keer. Ze had te veel gevraagd van de k'eine. Ineens liet Annie zich vallen en met haar beentjes opgetrokken bleef ze op den grond ziten. Héeen zucht van verlichting en de tianen sprongen in Moeders oogen. Het was stil in de kamer. Maar dit was maar voor enkele minuten, want Annn was niet meer moe en begon weer met frisschen moed te zingen. „Tom, wat moet ik doen?" In haar angst riep Mevrouw Somerwil om hulp bij Tom, al wist ze ook, dat hij haar niet kon helpen. Ze voelde zich zoo eenzaam en klein, maar ook voelde ze meer dan ooit, dat er een God moest be staan, die alles deed zooals Hij 't wist. (Wordt vervolgd). ONZE NAAISTER door „De Club van vijf". 's Woensdags komt onze naaister. Kent ge onze naaister wel? Ze ziet er heel dig uit. Alleen was ze niet sterk genoeg om te gaan dienen, en toen lieten haar ouders hun Betje het naaien leeren. En sinds Be: je haar werk nu kent, gaat ze eiken dag uit naaien. Betje heeft haar vaste huizen en een van die vaste huizen is bij Vervoort. Elke Woensdagmorgen klokslag acht, verschijnt ze en neemt ze plaats op den stoel, die reeds op haar wacht. En dan werkt ze de kinderen groot en klein, stuk gemaakt hebben. Voor velen is Betje een reddende en gel. Voor moeder, als ze gebukt gaat onder zooveel naaiwerk, voor de groote zus als ze zoo gaarne nog een kleedje af wou hebben, voordat ze uit logeeren gaat, voor Frits, die de klep van zijne pet scheurde en Moeder niet graag be droeven wil met de boodschap, dat de nieuwe pet alweer stuk is, voor Mina die in haar Zondagsche jurk een leelijken winkelhaak kreeg, die Betje weer heel maakte. Voor kleine Bertha is het een ware feestdag als Betje komt. Dan mag tha een jurkje of ook wel een schortje voor de pop maken. Betje kan wel wachten, ze zegt nooit, ik heb het te druk. En Bertha gaat op een stoel bij Be'je zitten; en ze moet een lapje, en naald en draad van Betje hebben, om ook dapper mee te doen. En zoo vliegt de dag om. Als 't zeven uur is ruimt Betje het naai werk op en eet ze een boterham mee en gaat dan naar huis. OPA door Annie Lourier. Opa schoof z'n groote luie stoel dicht bij de open tuindeuren en keek genoeglijk z'n kleine tuintje rond. Heel stil genoot hij ran de hoog-op bloeiende dahlia's, van het bed met duizendschoonen, en van het klei ne boompje, dat zooveel peren droeg van 't jaar. 't Zag er nu weer lekker uit in z'n tuintje: de paadjes mooi gelijk geharkt en de grasrandjes lekker frisch-groen door 't gieten. Opa genoot! Zoo'n lapje grond bij je huis was toch wel heerlijk! Je kon er zoo lekker in kputselen en je had ook altijd bloemen voor Maria en 't Heilig Hart.! 't Volgend jaar zou hij ook een3 stokrozen koopen. Die stonden ook wel aardig! Het besseboompje moest er van 't najaar maar uit. Dat was toch niets gedaan! Opa was wat achterover in z'n leunstoel gaan liggen. Als je oud wordt, va-lt wer ken niet meer zoo erg mee. Met z'n duimen tusschen de armsgaten van z'n vestje, probeerde bij wat te soezen. Opeens piepte de kamerdeur open en Moeder kwam binnen. Opa schrok op. „Wat is er kind?" „Hier is de krant, vader! Sliep U?" „Ja kind, ik ben een beetje moe van het werken in den tuin". Toen stond Opa op, sohoof z'n stoel aan tafel,'voelde in z'n zak naar z'n brilledoos, trok de bril er uit, legde de doos op tafel, eegde z'n bril schoon met z'n groote zak doek en stopte toen 'n pijp om heel gezel lig z'n krant te gaan lezen. Na een tijdje piept de deur weer open, en daar komt de kleine Roze naar binnen, met een kopje thee. Opa kijkt uit z'n krant op. Alstublieft, Opa, dat is voor U", zegt het Kleintje. „Dank je wel hoor kind, je bent een engel Even kijkt ze de kamer rond en dan gaat ze weer zachtjes naar de deur, die op een kier is blijven staan. Nog eens piept de deur, en dan is alles weer rustig in Opa's kamer. HET 3-0CT0BER-FEEST. door Tootje Plouvier. Maandenlang hadden wij al op het 3- Octoberfeest gevlasd. Wij hoopten dat het toch maar mooi weer zou zijn. Want het had al de vorige dagen hard geregend. Maar gelukkig was het goed weer. Want dan zouden we allen met vader en moe der, broertje en zusjes naar het Schutters- land gaan. Wij aten natuurlijk ook hutspot, zooals de meeste Leidenaars doen. Des middags gingen wij naar het land. Anders gingen we altijd 's morgens. Maar dan kon den we lïiet zoo lang en maar eventjes daar blijven. Nu gingen we 's middags en konden er wat langer blijven. Voordat we naar het Sehuttersland gingen, gingen we eerst naar den optocht kijken. Dien vond ik ook erg mooi. Maar het mooiste vond ik^nog dien zwaan. Die was heelemaal met mooie bloemen versierd. Er waren ook nog andere mooie wagens bij. Toen we den optocht gezien hadden, gingen we weg. En toen, het was ongeveer half 3. Toen we op het land kwamen, was het er nog niet erg druk. Maar later werd het er heel druk. Het land was droogge malen dus het was erg fijn. 't Eerste ging ik in de auto'tjes dat was erg leuk. Want daar botste je den heelen tijd tegen elkaar. Ook ben ik nog in de paddestoelen geweest. Dat was ook erg leuk. Want hoe harder je ging, hoe moeilijker het was om er op te blijven zitten. Ik ben nog in zooveel dingen geweest dat ik het niet allemaal meer weet. Ook zijn wij nog in zoo'n Whip-Whap geweest. O, wat was het daar leuk! Alles hobbelde en draaide, men kon haast niet vooruit komen. Toch zijn wij na veel door elkaar geschud te worden, er door gekomen. Ook was er nog een loterij, wat uit vliegmachientjes be stond. En waar men zijn geluk kon beproe ven. Ik heb natuurlijk ook een keer mee gedaan, maar kwam met een groote niet er uit. Ik hoop nu maar, dat we volgend jaar ook zulk mooi weer zullen hebben. Dan kunnen we alweer van het 3-October- feest genieten, zooals nu. Dit feest blijft voor alle Leidenaars het groote, het eenige, het echte Nationale feest: het feest van Leiden. PA'S VERJAARDAG door Gerard. Toen Moe gisteren mij naar bed bracht Zei ze: „Broer vergeet nu niet. Dat je morgen aan je Paatje, Een verjaardagwenschje biedt. Neen ik ben het niet vergeten, Ik heb er heel goed aan gedacht, En mijn lief en jarig Paatje Een mooi wensohje toebedacht. Leef Pa-lief steeds heel tevreden En gelukkig hier op de aard, Blijf voor Moe en voor ons allen Heel veel jaartjes nog gespaard. Daarvoor zal ik dikwijls bidden Tot de kleine Jezus zoet, Hij zal mijn gebed verhooren, Want Hij is zoo lief en goed.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 8