RAPPORT COMMISSIE VOOR HANDEL
EN INDUSTRIE
DONDERDAG 15 JANUARI 1931
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDF BLAD PAG. S
Aan het Gemeentebestuur van Leiden is
door de Commissie voor Handel en Indus
trie, ingesteld volgens besluit van den Ge
meenteraad van 20 December 1928, inge
diend het rapport van haar onderzoek naar
de toestanden in en de wenschen ter be
vordering van handel en industrie in en
om Leiden.
Instelling.
Bij de begrootingsdebatten voor 1929
werd door het raadslid Manders een mo
tie ingediend van den volgenden inhoud:
„De Raad van oordeel, dat handel en in
dustrie in en om Leiden in het belang
der gemeentenaren op de krachtigste wij
ze bevorderd moeten worden, dat goede
verkeerswegen te land en te water zoowel
in als buiten de gemeente van het grootste
gewicht daarvoor zijn, teneinde geschikte
industrieterreinen en een zoo.groot moge
lijk afzetgebied door minimaal op de in
dustrie drukkende onkosten te verkrijgen,
verzoekt Burgemeester en Wethouders,
over té gaan tot het instellen van een stu
diecommissie le dien einde". Deze motie
werd door dén Raad op 20 December 1928
met 10 tegen 13 stemmen aangenomen. Ter
uitvoering van dit besluit benoemden Bur
gemeester en Wethouders in den zpmer
van 192Ö een Commissie, aldus samenge-
stèld.:
Samenstelling.
Mr. A. van de Sande Bakhtiyzen, voorzit
ter, P. Boot Jr., Ir. A. G. Bosman, N. C. F.
van Ginkel, P. A. van der Heide, B. J.
Huurman Dzn., B. F. Krantz, J. H. A. Maii-
ders, J. F. X. Sanders, Jac. Wilbrink, mr.
S. J. Fockenia Andreae, secretaris.
Deze samenstelling bleef tot het einde
toe ongewijzigd.
Ter verklaring van de gedane keuze werd
door den burgemeester, tevens voorzitter,
der Commissiè, bij de installatie op 27 De
cember 1929 hei volgende opgemerkt. „B.
en W. hebben gemeend, dat de Commissie
dan het best aan de verwachtingen zou
voldoen, wanneer zij een zoo beperkt moge
lijk aantal leden telde daarbij moest zij
deskundigen in haar midden tellen, en
moest zij een representatief karakter heb
bén teneinde voeling te houden met de ge-
heele burgerijB. en W. hebben dus ge
zocht onder alle politieke partijen'in dén
Raad een vertegenwoordiger, die voor het
werk in deze Commissie aangewezen
scheen. Het was ons een teleurstelling, dat
een der partijen gemeend heeft onze uit
noodiging niet te kunnen aanvaarden."
Omschrijving van de
opdracht.
De Commissie, aldus eind December
1929 in werking getreden, had een bijna on
beperkt mandaat. Bij het aannemen der
motie-Manders had de Gemeenteraad als
zijn oordeel slechts uitgesproken, dat in
het belang der gemeentenaren de handel
en industrie in en om Leiden op de krach
tigste wijze moesten worden bevorderd;
het was aan de Commissie overgelaten te
bepalen hoe zij haar taak zou opvatten, en
naar welke beperkingen zij zich daarbij zou
Reeds in zijn openingsrede gaf de voorzit
ter een aanwijzing van de practijk, die voor
de Commissie sedert heeft gegolden.
„Al ware het verleidelijk", zeide hij,
„wijdloopige economische beschouwingen
te houden, wij zullen, naar mijn meening,
het stadsbelang beter dienen door meer te
letten op wat voor de allernaaste toe
komst practisch bereikbaar is.' 't Is van
belang, dat het rapport spoedig verschijnt.
Dit klemt nog temeer waar de Raad bin
nenkort eenige beslissingen van belang
zal hebben te nemen, waarbij juisi deze
Commissie een nuttigen invloed kan uit
oefenen. Ik denk aan het uitbreidingsplan
met de bestemming van gronden, en aan de
veemarktplanuen.Als resultaat vah óns
werk zullen wij willen zien een schema voor
een welvaartspolitiek voor de stad, een
leidraad waaraan het gemeentebestuur bij
zijn zorg voor de gemeente wat hebben
kan." Dit zijn de denkbeelden, die de werk
wijze der Commissie en de totstandkoming
van dit rapport hebben beheerscht.
Werkwijze.
Ter uitwerking dezer algemeene gedach
ten had de voorzitter de volgende vragen
geformuleerd
1. Wordt de bestaande industrié in
haar ontwikkeling belemmerd, en zoo ja
door welke omstandigheden?
2. Heeft Leiden behoefte aan vestiging
van meer industrieën en moet die worden
aangemoedigd
3. Welke soorten industrie komen voor
Leiden het meest in aanmerking met hot
oog op arbeidskrachten en aanvoer van
grondstoffen
4. Biedt Leiden voldoende en geschikte
industrieterreinen
5. Wordt de bestaande handel in zijn
ontwikkeling belemmerd, en zoo ja, door
welke omstandigheden?
6. Beschikt Leiden over voldoende en
geschikte verbindingswegen te land (wegen,
spoor- en tramwegen) en zijn de tarieven re.
delijk
7. Beschikt Leiden over voldoende en
geschikte verbindingswegen te water en zijn
de .tarieven redelijk?
Welke vragen ter nadere bestudeering
aan subcommissies, elk van drie leden, wer
den opgedragen. De bevindingen, der sub
commissies leidden tot een schriftelijke ge-
dachtenwisseling, en tot behandeling in
eenige voltallige vergaderingen der Com
missie. Daarbij kwamen ook enkele pun
ten ter sprake, die niet onder de zeven
vragen begrepen waren geweest. Inmiddels
waren ook de gewenschte nadere gegevens
op enkele onderdeelen der hoofdvragen
bijeengebracht, om mèt de, resultaten der
schriftelijke en mondelinge behandeling de
stof te leverén voor het rapport.
Indeeling rapport
Bij de bewerking is deze orde in acht
geuomen:
jo. algemeene beschouwingen óver de
beteekenis van Leiden als industrie- en
handelsstad, en over de factoren die tot
den huldigen toestand hebben geleid;
2o. bespreking van de bijzondere pun
ten, waaróp voorziening noodig of go-
wenscht wordt, geacht
3o. samenvatting dér conclusies;
Algemeene beschouwingen.
De Welvaart van Leiden lieéft tot dezen
tijd berust en zal naar de meaning der
Commissie óók voor de afzienbare toekomst
blijvenberusten op de .werking van deze
drie factoren
Leiden als verkeers- en disrribuiiecen
trum voor de omgeving
Leiden als industriestad;
Leiden als zetel der Rijksuniversiteit
Bestuurscentrum voor de omgeving is
Leiden nog maar in geringe mate: de be
teckenis der'stad als vesting is reeds vooi
lang verdwenen.
Verleden.
De handel is hier het eers* genoemd, als
het ordstvoortgekomen uit de natuurlijke
gesteldheid des lands, die de 'water- en
landverkeerswegen uit liet oostelijke bin
nenland juist in en nabij Leiden in aanra
king deed komen met de wegen van de
dujristreek.
Dé'industrie, dat is te zeggen de indus
trie die voor meer dan zuivêr plaatselijke
behoeften wérkt, komt in de tweede plaats
Zij heeft zich eerst in de veertiende eeuw,
in aansluiting met de. groote VlOamscbe
textielnijverheid, hier gevestigdnam te
gen het eind der zestiende eeuw een riieu-
we vlucht, en heeft sedert voor Leiden feen
groote, hoewel met de tijden wisselende,
beteekenis behouden.
De Universiteit wórde hier slechts pro
memorie vermeld, als éen'factor die van
1575 tot heden wel zeer belangrijk vpor
Leiden, is geweest, ,maar Waarop Leiden
zelf slechts zeer van terzijde invloed kan
uitoefenen.
Hebben dan deze drie factoren voortdu
rend ,op Leiden gewerkt én is déze stad
daardoor gedurende de laatste eeuwèh in
den grond merkwaardig aan zichzelf gelijk
gebleven, de betrekkelijke beteekenis van
Leiden is zeer gedaald, tengevolge van de
emancipatie van het: platteland, en door de*
opkomst van nieuwe welvaarts-factoren el
ders: de wereldhandel; ni,eüwe soorten
grootindustrie; Den Haag als bestuurs- en
woon eer trum.
De verhouding tusschen Leiden en het
omliggende platteland (bier geuomen met
inbegrip der gemeenten Hillegom, Haar
lemmermeer voor de helft, Zévenhoven,
Zwammcrdam, Benthuizen, Wassenaar) is
uitgedrukt in de volgende cijfers, waarbij
de vermindering van Leidens betrekkelijke
grootte duidelijk uitkomt.
Jaar: 1514 1682 1732 1829 1929
Leiden m. omgeving 100 100 100 100 100
Leiden alleen 56 55 56 ,37 y« 29
Hierbij zijn alleen de verhoudingscijférs
gegeven, daar de absolute cijfers niet ver
gelijkbaar zijh: in het jaar 1514 zijh dé
haardsteden geteld, in 1632 en 1732 dë
huizèn, eerst na het jaar 1795 zijn er nauw
keurige volkstellingen gehouden.
In het begin der zestiende eeuw was
Leiden, met een zeer kleinen voorsprong,
de grootstè stad van Holland. Kort daar
na raakte Amsterdam Leideö voor; maar
nog zeer lang bleef Leiden nummer twee.
In het midden der achttiende eeuw had
Leiden ongeveer zeventigduizend inwoners,
doch dit getal daalde vervólgens, Zoodat
Leiden achter ktfam te staan bij Rotter
dam, Den Haag, Utrecht, Haarlem, en zich
in de rij der Hollandsche-Utrèchtsche ste
den thans met de zesde plaats moét verge
noegen.
•De maatregelen, die de Leidsche over
heid voor de omwenteling van 1795 heeft
genomen om de werking der genoemde wel
vaartsfactoren te versterken, zijn bijna
alle van beschermenden aard. Men Ver
bood vrijwel alle nijverheid en haridel op
het platteland; belette de ontwikkeling
van voorstedenging het ontstaan, van
nieuwe steden ook op gróotéren afstand
legen onderwierp de nijverheid aan stren
ge, diep ingrijpende regelingen; monopoli
seerde een groot deel van höt verkeer, het
geen zijn invloed op den handel niet kon
missen. Zelfs dé Universiteit, die een mo
nopolie bezat voor Holland fcri Zeeland,
deelde in de bescherming.
De Leidsche bestaansbronjien kregen
daardoor een conservatief karakter, dat zij
natuurlijk niet terstond in 1795 hebben ver
loren. Integendeel, de nawerking er van is
in zekere opzichten nog thans merkbaar.
Heden.
Voor de kennis van den hedendaagscben
toestand moét in de eerste plaats naar de
jaarverslagen der alhier gevestigde Kamer
van Koophandel en Fabrieken worden ver
wezen, die naast vele gegevens over de
tails ook een algemeeren indruk óver het
Leidsche bedrijfsleven in al zijn omvang
kunnen verschaffen.
Van het aantal arbeiders in verhouding
tot dat in. andere industriesteden kan men
MISS BOBBY TROOST EN ISS EDNA COOPER hebben
het duuvrecord voor avi-trices met verscheidene uren verbe
terd en hiermede heeft Miss C'ooper haar eigen record verbe
terd, zoodat zij voor de tweede maal recordhoudster is
geworden.
een indruk krijgen uit de tabel opgenomen
in het Centraal Verslag der Avbeidsinspec
tie over 1928, bl. 418—4-21 (Overzicht van
het aantal aanwezige inrichtingen, waar
voor de Veiligheidswet, de Steenhouwers
wet en de Arbeidswet gel 'en, en van het
aantal personen daarin werkzaam, ge rang
schikt naar belangrijke gemeenten), in het
bijzonder wanneer men de. aldaar voorko
mende getallen vergelijkt met de bevo!
kingscijfers der gemeenten op 1 .lamiati
1929 gepubliceerd door het Centraal Bure.ru
voor de Statistiek. In het onderstaande
staatje is het aantal industrieele avbeiders
per 100Ö inwoners, bereken 1 uit de beide
aangehaalde gegevens, opgenomen.
Industrieele arbeiders per 1000 inwoners.
Het Rijk in zijn geheel 104, Helmond met
omgeving" 443, Eindhoven 414, Enschede
308, Hengelo 318. Zaandam en Zaanstree'.
308, Almelo 505, Tilburg 265, Alkmaar met
omgeving 233, Breda 229, Maastricht me'
omgeving 227, Schiedam 219, Haarlem met
omgeving 216, Deventer 1S9. Vlissingen 195,
Kampen 16-?. Gouda 181, Delft 165, Dor
drecht met Zwijndreeht 159, 's-Hertogen
bosch 154: Helder met omgeving 146, Vlaar
dingen en Maassluis 114, Zwolle 141, Go
meenten in het Gooi 140, Leiden 139, Gro
ningen 128, Arnhem 125. Apeldoorn 120.
Leeuwarden 118, Rotterdam ir -t omgeving
117, Amsterdam ill, Nijmegen 164, Zulphen
102, 's-Gravenhage 66, kleine gemepiiien in
het 11e district in Zuid-Holland behalve
Krimpeoerwaard (dus de omgeving van Lei
den) 83.
Nauwkeuriger gegevens zal de in dit jaar
te houden beroepstelling verschaffen
Uit de cijfers der beroepstelling heeft Ir.
Th. K. van Lohuizen een studie samenge
steld' over de ecohomische structuur van
Zuid Holland in 1920.
Hij onderscheidt de beroepen, waarin
het werkende deel der bevolking geplaatst
is, in primaire bedrijven, verzor
gende bedrijven en huiselijke diensten.
Tot de primaire bedrijven worden in hoofd
zaak de fabrieksnijverheid en het grondge
bruik gerekend; tot de verzorgende bedrij
ven winkels, kantoren, openbare diensten
e.d. Als welvaartsfactor is de eerste groep
natuurlijk verreweg de belangrijkste.
Van de totale bevolking van Leiden en
Woerden (die bij de bedrijf stelling als één
gröep waren beschouwd) behoorde 61.2 pet
tot de beroepsloozen 38.8 pet. was o;> de
een of andere wijze in een bemep werk
zaam en aldus onderverdeeld: werkzaam
in primaire bedrijven 12.7 pet., werkzaam
in verzorgende bedrijven 22 petwerkzaam
in huiselijke diensten 4.1 pet.
In de groep Rijngebied, het niatteland
tusschen Leiden en Woerden, was het. per
centage beroepsloozen evenee 's fi' 2; maar
de verdeeling der werkzame bevolking was
er aldus: werkzaam in primaire bedrijven
21.2 pet., werkzaam in verzorgende bedrij
ven 14.8 pet., werkzaam in huiselijke ben
sten 2.8 pet.
Vergelijkingen met de dorpen in de duin
en bloembollenstreek is minder goed moge
lijk* daar de beroepstelling de gehecle Zuid
en Noord-Hollandsche duinstreek met in
begrip van IJmuiden, van het Westlam!
enz. als één groep heeft beschouwd, een
groep die zich als geheel natuurlijk niet
vor vergelijking met Leiden leent.
De beteekenis van de verschillende be
drijfsgroepen in de verschillende i laatsen
heeft Ir. van Lohuizen bepaald in verhou
ding tot de beteekenis van dezelfde groe
pen voor het geheele land.
Naar verhouding blijken dan de volgende
soorten industrie te Leiden ie zijn verte
genwoordigd: sajetfabrieken, breierijen,
en tricotagefabrieken, wollendckenfabrie
ken, bedden- en matrassenmakoiijen, ta
pijt- en mattenfabrieken, katoendrukke
rijen, boekdrukkerijen en boekbinderijen,
fabrieken van jams, vruchtensappen, geon
serveerde groenten en fruit, constructie
werkplaatsen, smederijen.
Eindelijk is onderzocht, welke factoren
de plaa'smg der verschillende bedrijver
Hebben bepaald. Vele industrieën hebben
speciale behoeften, die hen in de keuze van
plaats beperken. Andere de meeste der
te Leiden gevestigde zijn daarin vrijer,
en laten hun plaats bepalen óf door tradi
tie, historische traagheid, óf door algemeeu-
gunstige voorwaarden ter ontwikkel'ag.
Toekomst.
De bovengenoemde feiten geven al
eenigszins aan, in welke richting deze Com
missie het door haar te ontwerpen schema
eener toekomstige welvaai-'spoliiiek voor
Leiden had te zoeken. Kan de werking "an
traditie doorgaans slechts worden gecon
stateerd en erkend en ligt het ontwikkelen
daarvan zeker buiten, het terrein van een
gemeentebestuur, omstandigheden die
in het algemeen voor de indus.rie, bes'aan-
de en nieuw te vestigen, gunstig zijn, kan
het gemeentebestuur scheppen; verbete
ring van verkeersvoorwa arden, waarmee
zoowel de handel als de ndustrie gediend
is, kan het gemeentebestuur bevorderen En
naar de meening dezer C' immissie ver-Re
nen maatregelen van dien aard aanbeve
ling zonder voorbehoudtor verbetering
van omstandigheden voor -es a'inde èn
ter bevordering van de vestiging van nieu
we bedrijven. Zij acht Leiden en door zijn
gunstige ligging ten opzmi'e van water- en
spoorwegverbindingen, in e nabijheid der
centra van bevolking en bedrijf, in een
omgeving van veelzijdig en zeer ontwik
keld grondgebruik èn door den aard zij
ner bevolking zeer geschikt voor vérdere
ontplooiing in economischen zin nieuwe
ontwikkeling zal verfrisschend werken oi
het reeds aanwezige, terwijl de traditie,
die enkele takken der Leidsche "verheid
in staai gesield heeft reeds zoo g aan
vele moeilijkheden der tijden met succes
het hoofd te bieden, zich zekei zal weten
te handhaven waar zij reojt van estaan
heeft.
Hiermee is reeds één van de in den aan
vang gestelde vragen beantwoord. De
overige vragen zullen ter sprake komen bij
de behandeling der bijzondere punten, die
nu aan de orde is.
Bijzondere punten.
De h o u d i ng, die het gemeentebe
stuur tot dusver tegenover het bedrijfs
leven in acht hééft genomen, werd door
sommigen minder welwillend geacht, dan
met het belang van Leiden overeen zou
komen. Algemeen i^ de Commissie van
meening, dat door gmnis van kennis der
bedrijfsbelangen gerr - ntebestuur in
eenige zijner functies belastingheffing,
openbare werken soms maatregelen
treft, die het economisch belang der be
trokkenen onnoodig schaden en dus bij be
trokkenen gevoelens van teleurstelling en
van wrevel moeten veroorzadren Bij een
nauwer contact tusschen het gemeentebe
stuur en de kringen van handel en indus
trie konden z.ake voorvallen worden voor
komen, waarmee het alge.iieo'-i ten
zeerste gediend zou zijn. Een over'eg en
samenwerking, zooals het tn het werk de
zer commissie tusschen leden van het ge
meentebestuur en personen ui' de kringen
van industrie en handel tijdelijk heeft be
staan, zou ook voor de toexomst **an nut
kunnen zijn. Het instellen van ven vaste
Commissie van Overleg tot da*, doel wordt
aan het gemeentebestuur in overweging
gegeven.
Wat in het bijzonder de publieke wer
ken en het bouwtoezicht beseft meent de
Commissie, dat het gemeentebestuur veel
goeds zou kunnen bereiken door bij het
ontwerpen van uitbreidings- sn ontwikke
lingsplannen tijdig het oordeel der genoem
de kringen in te winnen, en gelegenheid
te geven tot overleg.
De behandeling van bouwvergun
ningen ondervindt thans meermalen
groote vertrfaging, waardoor de belangheb
benden, in 't bijzonder die in het bedrijfs
leven, worden geschaad. De Commissie
meent, dat door vereenvoudiging in de be-
handeling hieraan ware tegemoet te ko
men en zij acht het belang der zaak groot
genoeg om het gemeentebestuur ernstig
aan te bevelen, in die richting maatregelen
te nemen.
De aanwijzing van terreinen voor
handel en industrie in het
uitbreidingsplan behoort niet te geschie
den dan nadat het gemeentebestuur met de
kringen van handel en industrie dienaan
gaande overleg heeft geoleegd.
Bij het vaststellen van do tarieven
der heffingen en retributies
behoort het gemeentebestuur rekening to
houden met de belangen en wenschen van
handel en industrie. Het havengeld be
hoort, volgens de meening van de meer
derheid der Commissie, te worden afge
schaft. Bij het vaststellen van de tarieven
der gemeentelijke bedrijven moet niet in
de eerste plaats naar winst voor de be
drijven worden gestreefd.
De meermalen geuite meening, dat de
tarieven voor het grootgebruik van gas,
electriciteit en in het bijzonder van water
to Leiden tha-ns hoog zouden zijn, kan de
Commissie echter niet deelen. Volgens de
cijfers, opgenomen in „Waarschuwende cij
fers uit de Gemeentefinanciën 1929" der
Ned. Mij. voor Nijverheid en Handel maakt
Leiden in vergelijking met andere gemeen
ten een gunstig figuur, üok voor de tarie
ven der N.V. Leidsche Duinwater Mij., die
uiteraard alleen met die van andere duin
waterleidingen vergeleken behooren te
worden, geldt dat.
De bezwaren van de nauwe begren
zing dezer gemeente doen zich ook voor
het bedrijfsleven gelden. Geschikte indus
trieterreinen buiten de bebouwde kom zijii
in de gemeente Leiden schaarsoh, en voor
de behoeften van een verdere toekomst ge
heel onvoldoende. Reeds hebben enkele
industrieën, die Leiden zochten, zich op tet-
reinen buiten de gemeente neergezet: dit
zal zich in het vervolg, waarschijnlijk nog
veel moer voordoen. De terreinen, die thans
bij het ontwerp-uitbreidingsplan voor in
dustrieele doeleinden zijn aangewezen, zijn
gering in omvang en verspreid; een ex
ploitatie van industrieterreinen op eenigs
zins ruime schaal, waarvan de wenschelijk-
heid beneden ter sprake zal komén, is
daarbij niet mogelijk. De Commissie wil
dan ook, misschien ten overvloede, wijzen
j op de behoefte aan een doelmatige en
vooral spoedige grenswijziging, waarbij met
het belang der industrieterreinen wordt re-
I kening gehouden.
De ligging van de thans be
staande fabrieken in de ge-
meente is op een bijgevoegd kaartje te zien.
Deze plaatsing is grootendeels willekeu-
keurig. De oudste fabrieken hebben zich
in de binnenstad gevestigd om geen andere
reden dan dat daar ook de huisindustrie
vanouds gevestigd was geweest, terwijl tij
I dehs het ontstaan dezer fabrieken in de
eerste helft en het midden der negentiende
eeuw Leiden in een vervallen toestand ver-
j keerde en de grond in de arbeiderswijken
j der binnenstad voor weinig geld te krijgen
was. Bovendien was. de ligging aan de
hoofdgrachten voor sommige, met name
voor de wolfabrieken een voordeel. De be-
zwaren, aan die plaatsing verbonden, heb-
ben zich eerst ten volle doen gelden, toen
ten opzichte van het vervoer grootere
eischen werden gesteld, en toen de fabrie
ken, tot ruimer ontwikkeling gekomen, ook
hinderlijker waren geworden voor hun om
geving.
Aan de erkenning der genoemde bezwa
ren moet deze Commissie de opmerking ver
binden, dat het welhaast onmogelijk zal
I zijn die toestand spoedig op afdoende wijze
te verbeteren. Groote fabrieken zullen tot
verplaatsing niet licht overgaan: zeker
niet de conservenfa brieken, waarvoor het
eene behoefte is, in een dichtbevolkte buurt
j gevestigd te zijn. Men zou echter al veel
kunnen doen door partieele stadsverbete
ring, waarbij de bestaande onpractische
j indeeling en slechte bebouwing zouden
worden vervangen door betere woningen,
I doorsneden.met betere verkeerswegen. Het
onaantrekkelijk karakter van sommige ar
beiderswijken zou verdwijnen; de woningen
zouden in kwaliteit zeer vóóruit, in aantal
waarschijnlijk niet, achteruit gaan.
Het aantal woningen in de binnenstad
is, hoewel langzaam, achteruitgaande. Het
j verminderde van 9439 in het jaar 1899 tot
7458 op het eind van 't jaar 1927, dus met
ruim 20 pet. Op het laatstgenoemde tijd
stip bevatte de gemeente totaal 16523 wo-
ningen, waarvan de binnenstad dus de
i kleinste helft uitmaakte. Het verschil in
karakter tusschen de beide stadydeelen
komt vooral ook uit in de volgende cijfers,
i In de binnenstad bevatte 23.9 pet. van .i©L
aantal woningen bedrijfsruimte; in de bui-
tenstad slechts 5.3 pet. Van d-e in totaal
179 openbare gebouwen (niet voor bewo
ning bestemde perceelen) bevattte de bin
nenstad er 143, en de buitenstad 36.
De bedrijven, die aan het Galgewatei
ten Westen der bebouwde kom liggen, on
dervinden de bezwaren van die ligging
vooral door de hoogere kosten van vervoer
te water, dat van den zeer bezwaarlijken
vaarweg door de stad moet gebruik ma
ken. Het verschil in prijs tuschen een
vracht naar het Oosten en een vraoht naar
het Westen der stad bedroeg enkele maan
den geleden ongeveer ƒ0.50 per ton. Een
nader onderzoek zou moeten uitmaken of
het voor de gemeente gewensoht is, de ver
plaatsing dier bedrijven dan wel de ver
betering van den vaarweg te bevorderen.
I] Vele fabrieken ondervinden een t e k o r c,
I aan geschoolde ar boidskrach-
1 ten; en naar de meening van sommige
leden is het vooral de Universiteit, die
door haar laboratoria e.d. vele personen,
en juist jongens die door hun aanleg z«er
j nuttig voor de industrie hadden kunnen
I zijn, aan het bedrijfsleven onttrekt. Andere
leden zoeken de oorzaak in een gemis aan
doelmatig voortgezet onderwijs, waarbij
i het dus de vraag wordt wat de gemeente
I zou kunnen doen teneinde in dat gemi#
te voorzien.
De Ambachtsschool is voor de behoef
ten der industrie minder doelmatig gewor
den; zij levert slechts ambachtslieden af,
geen fabrieksarbeiders. De meeste indus
trieën traohten zich dan ook te helpeu met
opleiding in het bedrijf zelf, die betAr vol-