i èz
ZATERDAG 10 JANUARI 1931
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 8
uiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiHiiNiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiim:
aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiitiwiiiiiiiiiiiiiii?
CORRESPONDENTIE
met een woord vooraf!
Wie heeft er een boek gewonnen?
Vandaag heeft de Jury me de lijst ter
hand gesteld van de gelukkigen, die een
beek wonnen bij de loting die plaats had,
onder diegenen, die eer. goede bijdrage le
verden voor ons Kerst- en Nieuwjaarsnum
mer: Zooals ik zei, is geloot geworden en
wel onder de volgende inzenders en in
zendster.
1 Agie Heemskerk, Noordwijk-Binnen.
2 Ant je Keizer-Klaasen, Zutphen.
3 Nelson, Voorhout.
4 Suze van Zijp, Leiden.
5 Pierewietje, Oegstgeest.
6 Doornroosje, Zoeterwoude.
7 Agatha Cornelisse, Leiden.
8 Anneke Sanders en Lot Snijders, Leiden
9 Aliques, Leiden.
10 Jacques Ouwerkerk, Leiden.
Tusschen deze tien zou dan het lot be
slissen.
Omdat er zooveel inzenders waren, stel
de de Directie in plaats van twee, vier boe
ken beschikbaar en gaf ik nog twee troost-
prijsjes apart, zoodat dus zes gelukkigen
konden worden aangewezen. En deze wa
ren:
1 Pierewiet, Oegstgeest, een boek.
2 Nelson, Voorhout, een boek.
3 Suze van Zijp, Leiden, een boek.
4 Agatha Cornelisse, Leiden, een boek.
5 en 6 Anneke en Lot Snijders, Leiden.
(Een troostprijsje).
De boeken zijn reeds de gelukkigen toe
gezonden en ik hoor nu wel of ze bevallen
zijn.
Ik dank allen, die meededen en het hun
ne (hare) er toe bijdroegen, dat ons Kerst
en Nieuwjaarshoekje er behoorlijk voor den
dag kan komen. Van Josephine en Cadier
en Johan en Piccolo en van nog een paar
trouwe medewerkers, hoorde ik dezen keer
niets. Zeker te druk met andere „besog
nes"' hé Josephine?
En nu gaan we door met het beant
woorden van eenige brieven. De stapel,
die nog op beantwoording wacht, wil niet
verminderen. Er komen er geregeld bij:
meer dan er af gaan.
Anneke Sanders, Leiden.
Zeker wordt dit geplaatst! Kijk vandaag
eens! Ik ben blij voor jou, dat je toch nog
•een klein boekjè gewonnen hebt. Dag
Anneke! Maak veel groetjes aan vader en
moeder!
Aliques, Leiden. Zeker mag Jij
aan een „vervolgverhaal" beginnen. Dat
doen er meer. En dergelijke bijdragen heb
ik het liefste. Het beste is, dergelijke ver
halen in z'n geheel af te maken, dan kan'
ik zien of het geschikt is of niet. Weder-
keerig mijn beste wensohen ook aan je
ouders.
G e r a r.d v. d. Hulst, Voorscho
ten. Ja, Gerard, al is een versje nog
zoo mooi, afschrijven mag niet. Dergelijke
stukken hebben voor ons geen waarde. Wat
ik plaatsen Laat, moet eigen werk zijn.
Denk er aan! Is „Het Haasje" ook wel van
Gerard? Ik zal het laten plaatsen. Is
het afgeschreven, dan hoor ik het wel.
Maak veel groeten aan Pa en Moe, broer
tjes en zusjes!
W i 11 y, A 1 p h e n a. d. R ij n. Welkom
Willy! In ons kringetje is plaats voor
ieder, vooral voor hen, die komt met ge
vulde handen zooal6 jij hier binnenstapt.
De stukjes worden geplaatst! Geduld! Er
is veel copy voor! Maak eens' een mooi
verhaal! Bij voorbaat mijn dankl Schrijf
de bladzijden aan één kant vol en num
mer ze.
Lucie Wijtenburg, Leiden.
Jouw bijdrage kwam voor 't Kerstnummer
te laat binnen. Het opstel is wel kort maar
niet onverdienstelijk en om je nu eens spe
ciaal een pleizier te doen, laat ik het
plaatsen. Kijk eens Lucie! Veel groeten
aan vader en moeder en de zusjes en
broer vooral.
Johanna Bakker, Roelof-
arendsveen. Wat zullen die kinde
ren geschrokken zijn, toen ze me daar het
heole huis leeggedragen zagen. Maar
het lijkt mij zeer ongeloofelijk toe. Kijk
eens Johan, phantaseeren is goed, maar
het moet „kunnen". Men haalt zoo maar
één, twee, drie, geen huis leeg zonder dat
er mensohen voorbij kwamen. En het vers
je? Als dat eigen werk was, dan., kwam
ik naar Roelofarendsveen om jou de hand
te drukken en met jou kennis te maken.
Dag Johanna!
Ma'rietje Zonneveld, Wasse
naar. Dat is een leuk verhaaltje van
„de stadsmuis en de veldmuis. Ik las dat
vroeger al. Toe Marietje, probeer zelf nog
eens een mooi verhaaltje te verzinnen" of
vertel eens na wat- je op school hoort.
Dat mag ook wel. Dag Marietje!
Keetje Wijnands, Noordwij-
kerhout. Zou jij zoo graag je op
stelletje in de krant zien? Wel, dat zou
kunnen maar zal niet gaan. Maak eens wat
anders 1 Dit voorbeeld is niet aan te be pe
len. Mevrouw heeft recht op „goed" werk.
Dag Keetje!
Comelis Stampraad, Stomp-
w ij k. Ja Comelis, dat is eigen werk.
Het wordt dan ook geplaatst. Zie van.Taait
eens of de volgende week. Het is waar, de
raadsels waren moeilijk, maar gewoonlijk
schrijft men mij, dat ze zoo erg gemakke
lijk zijn. Dag Comelis! Groeten thuis!
Hierbij zullen we het laten. Tot de vol
gende week.
Er rest met nu nog een woord van dank
te spreken voor de vele mooie kaarten
en brieven en versjes en foto's, die ik ont
ving voor het Kerstfeest en ter gelegenheid
van het „Nieuwe Jaar". Dank, hartelijk
dank. Als die goede wenschen voor mij ge
uit voor 1931, eens in vervulling gingen,
dan werd ik minstens zoo oud als Methu-
salem; zoo rijk als Croesus en er was geen
gezonder en gelukkiger sterveling dan
jullie „Oom Wim".
Met hand en groet en dank voor u allen.
Jullie liefhebbende,
Oom Wim.
KERSTAVOND
door Anneke Sanders.
Het is Kerstavond. In de stad zitten de
mensohen gezellig bijeen. Door een der
drukste straten loopt iemand. Het is een
klein meisjes. Stakkerd, wat is ze ver
moeid! Ze kan haast niet voort. Zie eens
wat 'n schoentjes! Haar teenen steken er
door. En danwat een jurkje 1 Kousen
o, neen, die heeft ze niet. Een hoedje?
ook niet. Maar wie is het eigenlijk? Het is
Marietje van den zigeuner Hamstra.
Eigenlijk is hij geen zigeuner maar een
clown. Hij is in 't circus van mijnheer Car
ré. Deze is een rijk man en veel menschen
trachten bij hem hun brood te verdienen.
Maar nu, om terug te keeren tot Marietje.
„Hé", zucht ze, „dat is me een tocht ge
weest". „Ik ben blij dat vader me toestem
ming heeft gegeven om vanavond naar de
stad te gaan. Van moeder had ik mis
schien niet mogen gaan. Daarom ben ik
stilletjes weggegaan. Hé, wat een mooie
huizen zijn hier! Dat is heel anders bij
ons in het circus. Daar wonen we allemaal
in woonwagens, en de baas reist in een
groote auto. Hé, daarin zou ik ook wel
willen reizen. Maar vervolgt ze, „in een
huis wonen is nog veel prettiger geloof ik.
Hé, ik heb hoofdpijn". Nu gaat zij zitten
op een steen, om wat uit te rusten. „Hé",
nu gaat het toch al wat beter vervolgt ze
na een poosje, ik zal maar verder gaan."
Nu, dit doet ze ook, „hemeltje wat is
dat?" O, het is de kerk en zoo juist is het
lof begonnen. Ze heeft de orgeltonen ge
hoord en wil nu wel eens naar binnen
gaan. Ze treedt in de kerk ener is nog
plaats op het achterste bankje.
Nu moet je weten, Marietje had nog
nooit een kerk van binnen gezien, dus
is dit voor haar iets geheel nieuws. Zij
gaat op het bankje zitten. O, wat mooi is
dit alles! Het geheele lof volgt ze. Wan
neer het lof is afgeloopen, gaan de men
schen naar huis. Marietje echter blijft ge
knield liggen. Daar voelt ze een hand op
haar schouder: „Lieve kind, zou je niet
naar huis gaan?" Het is mijnheer Pastoor
die haar dit vraagt. „Jawel", zegt ze schuw
en loopt heel hard de kerk uit. O, alles,
komt haar weer voor den geest. Wat vroeg
die mijnheer ook weer? O, ja, ze wist het
al: of ze niet naar huis wou gaan. Ja, de
deur moest zeker dicht van dat „huis".
Nou, nu wilde ze wel weer naar huis gaan.
Ze loopt te peinzen, ziet niets, hoort niets,
daar.... ligt ze onder een auto. Ze zegt
niets meer, kreunt niet, heeft geen pijn
meer, o nee, niets meer.
Dienzelfden avond loopt een man haas
tig zoekend door de stad. Het is de vader
van Marietje. Hij zag haar op het oogen-
blik dat ze onder de auto geraakte. „O,
God',, zou zeHij sniktMaar daar
schiet het hera door de gedachte: „O, dank
ze is gedoopt en was braaf, gelukkig dus
„O, God, dank, dank, stamelt hij dan,
springt hij op zijn kind af, zou ze heusoh
Helaas zijn gevoel wordt maar al te
zeer bewaarheid.
Hij staat op en rent weg naar huis met
zijn dierbare last op de schoudersEn
Marietje viert in den Hemel verder het
Kerstfeest, mooier dan dit ooit op de aar
de gevierd kan worden.
VREDE NA STRIJD
Kerstvertelling door Agi Heemskerk.
In het eens zoo gelukkig gezin van Gijs
Duinhof heerschte sinds geruimen tijd een
gedrukte stemming. De man, eens 'n op
passend werkman, die als vele duizenden
mannen, tot de zoogenaamde drinkers be
hoorde, was van kwaad tot erger verval
len en behoorde nu tot de meest onver
beterlijke dronkaards.
Dora, zijn goede vrouw, kwijnde weg
van barteleed en haar smart was vooral
dan ondragelijk als haar man in zijn roes
de kinderen, Frans en'Rika, mishandelde.
Als het te erg werd kwam de moeder wel
eens ti;c^cnenbeide, maar dan ontstonden
er zulke jammerlijke tooneelen, dat de on-
ouw in haar bitterheid soms
den wensch niet kon weerhouden, dat zij
nimmer geboren mocht zijn.
Als Gijs in eene roes tehuis kwam, moest
maar terstond al wat hij verlangde inge
willigd worden, of hij stelde zich aan als
een razende. In zulke oogenblikken slceg
hij nu en dan het huisraad stuk of moesten
de onnoozele stumpers van kinderen het
ontgelden. Toch telde Frans nog slechts
elf jaren en Rika- moest nog acht worden.
Nu en dan, als Gijs eens in nuchteren toe
stand verkeerde, kwam hij wel eens tot
bezinning en dan had hij .groot berouw
over het onrecht en de geweldpleging door
hem soms den vorigen dag gedaan.
Honderden malen nam hij zich voor, zoo
ernstig als dit bij hem mogelijk was, nooit
meer een druppel van den heilloozen drank
over de lippen te laten gaan. Vooral als
zijne goede vrouw hem onder vier oogen
op liefderijken toon toesprak en hem op
hunne arme kinderen wees, dan gebeurde
het, dat hij heimelijk bad dat God hem
mocht sterken en op den beteren weg
mocht willen terugvoeren. Zelden hield de
dronkaard het langer dan drie dagen vol
en als hij dan besloot na lang strijden, om
er één te koopen, één en volstrekt niet
meer, dan was het hem onmogelijk zijn
voornemen ten uitvoer te brengen. Zoodra
hij jenever geproefd had was hij een hol
lend paard gelijk, dat door niets of door
niemand was te beteugelen.
't Was de Zondag voor Kerstmis en Gijs
had den gelieelen namiddag in de herberg
doorgebracht. Tegen den avond bereikte
hij met moeite zijn woning, waar een
schreiende vrouw hem verbeidde en twee
schuchtere kinderkopjes zich achter moe
ders stoel verscholen.
„Wat is dat, zit je weer te schreien?"
riep de man met zware stem en grijnslach
te er bij.
Steeds luider gesnik weerklonk als ant
woord op die vraag.
Zeg ereis het. was beter dat je zorgde
eten voor me klaar te hebben", riep de
man op norschen toon.
„Je weet wel beter, dat ik geen geld
heb om eten te kunnen koopen", snikte
de vrouw en vervolgde: „de arme stum
pers van kinderen hebben haast nog niets
gehad vandaag".
„Waarom gaat die lummel er dan niet
op uit, om wat' te verdienen?" riep de be-
schonkene woest.
Frans, kom jij eens dadelijk
hier!
Bevend naderde het ventje den dron
ken vader, wel wetende, dat weerstreven
hem aan de ergste mishandeling zou
blootstellen.
„Vooruit", sprak de vader, en hp-l-'e een
geldstukje uit den zak; „hier heb ik nog
een kwartje, ga jij daar eens onmiddellijk
een beetje voor halen in de flesch. Als ik
niets te eter '-eb, wil ik t°"T-:usta 'ra
te drinken hebben; armoede lijden kan
ik pocs neg wel".
„Maar man", waagde de vrouw op te
merken, „hoe durf je 't te eischen, dat
het kind nu nog uit zal gaan om jenever
te halen. Hoor eens hoe het buiten stormt
en de nrtte K-eeuw die e- v~'t, Ir-1 et
toe twee passen van je of te zien. De jon
gen moet de svoorbrrn cve*str'""i mi in
de drankwinkel te komen en dat is met
zulk weer veel te veel gewaagd."
...Tank jii nou niet ricn rle man woest
en liet er met een ruwe vloek op volgen:
„als hij niet onmiddellijk gaat, zal ik hem
er uit ranselen".
De arme vrouw, die maar al te goed bij
ervaring wist dat er onder zulke omstan
digheden met den man niet viel te rede
neeren, trachtte zich eenigszins te ka-1-
meeren. 't Was echter een vergeefsche
poging, want even mild als te voren ble
ven haar tranen vloeien.
„Laat ik liever zelf gaan", stelde zij
voor, doch met een vloek schreeuwde de
dronkaard ha-' t~e: ..ui b'ijft hier, zeg ik
je. Laat die luilak nu heel gauw gaan, of
ik sla hem de beenen stuk."
Haastig greep de ongelukkige vtouw
nu een flesch en het kwartje, reikte een
en ander haar zoontje over en zei: „ga
dan maar, jongen; maar wees vooral
voorzichtig over de spoorbaan, mijn kind"
„Moe, wil ik even met Frans meeloo-
pen? vroeg Bika.
„Ja, kind, dat is goed, dan kunt gij
beter op elkaar passen", hernam de moe
der.
„Komt er nu haast wat van?" raasde
Gijs verder; „of moet ik er op trommelen?
Haastig sloeg de moeder de kinderen nog
een oude doek om het hoofd, opende toen
de deur en zei bij 't heen gaan der kin
deren: „Past toch op en wee-st vooral
voorzichtig!"
De Decemberwind huilde zijn somber
lied door de ontblaarde takken en gierde
een droeve melodie door de telegraafdra
den nabij de poorbaan. Groote vlokken
natte sneei-w joeg de buide- hrst voo zi-h
uit en maakte het nog somberder dan de
duiternis dit reeds- deede Het ademen
viel de arme kinderen vaak moeilijk en
va'n tijd tot tijd moesten ze 't gelaat eens
van den wind omwenden, en de natte
sneeuw van het gelaat wegstrijken.
Zonder ongeval bereikten de kleinen
d« Hank winkel. Het dienstmeisje, dat het
niet zoo nauw nam om ook aan kinde
ren beneden zestien-jarigen leeftijd ster
ken drank af te geven goot de gevraagde
hoeveelheid in de flesch en de kin e.en
haastten zioh er mede naar huis. Frans
vooral spceJde zich, omdat hij op zijn
jeugdigen leeftijd al genoeg wiat, wat
moeder te verduren zou hebben, zoo. zq
al te lang uibleven. Het noodweer woed
de met dezelfde kracht en belette de
kleine voetgangers om een meter voor
zioh uit te zien. Weer staan zij op de
spoorbaan.
„Hé, wat zeg je, niet in zijn bed? Daar
begrijp ik niets van. Misschien zit de rak-
ker wel ergens verscholen.
Kom ik zal eens zoeken, en meteen gaat
hij 't heele huis afzoeken, maar geen Tonny
„Maar waar kan hij toch zijn," zegt va-
i der.
Daar valt moeder iets te binnen.
„Misschien is hij in de kerk?"
„In de kerk? Wat moet hij daar doen."
„Naar 't kerstkribbetje kijken denk ik."
Ja, ik ga zelf wel even kijken en meteen
loopt moeder naar de gang. Maar vader
houdt haar tegen. Neen, je kan niet in zulk
'n weer. Ik zal wel gaan, en zacht duwt hij
ze de kamer in. Dan doet vader zijn jas
weer aan en zet zijn hoed op, en weg is hij.
„O, God", bidt moeder, geef mijn jongen
toch terug, waakt over hem.
Ook vader is vreeselijk ongerust, en met
snellen pas slaat hij den weg naar de kerk
in. Na veel moeite heeft hij de kerk bereikt
die echter op slot bleek te zijn.
Nu dacht vader pas na, en bromde: „wat
moet die jongen toch ook in de kerk. En
als hij in de kerk was, had. de koster hem
toch wel gezien."
Ja, de koster had wel de deur gesloten
maar niet Tonny gezien, half in een der
kerkbanken op den gang gelegen. Maar als
'n geheimzinnige kracht getrokken, beide
vader toch bij de koster aan, die vlak bij
de kerk woonde. Deze was wel een beetje
uit zijn humeur, omdat hij uit zijn slaap ge
haald werd, en nog wel, wijl hij net even
tjes lag, daar hij vroeg op moest zijn voor
de Kerstmis.
Maar hij was verbaasd, toen hij van
Reden voor zich zag staan, daar hij ook
niet wist dat van Reden geen geloof meer
had.
„Van Reden", zei hij, „wat is er ge
beurd".
„Mijn jongen is weg, en nu kwam ik
vragen of of hij soms in de de kerk
was.
„In de kerk? Neen, dat kan haast niet.
Want ik heb niets gezien. Maar kom, ga
maar even mee, we zullen toch eens kijken.
Vader liep achter de koster aan, die 'n
•deur opende, waar ze toen in de kerk ston
den. 't Was pikdonker daar. Alleen het
Godslampje brandde. Van Reden rilde n
beetje. De koster stak toen het licht van
het stalletje aan en 'n kaars, dien hij in
zijn hand hield. Toen het licht aanging van
't stalletje, doortrilde van Reden 'n vreemd
gevoel. Maar dan gaat hij met den koster
zoeken. En ja, bij het stalletje gekomen
lag daar zijn jongen slapend en van niets
bewust. Vader slaakte 'n kreet, en tilde
Tonny op.
Deze schoot wakker, verbaasd keek hij
rond. Toen herinnerde hij zich weer allee.
„Vader", zei hij zacht.
„Tonny. Maar wat deed je hier toch."
„Ik, ja ik, ging bidden voor u, en zijn
blauwe oogjes keken Vader aan.
„Voor mij?"
„Ja vader, omdat u weer naar de kerk
zoudt gaan, en dat moeder niet meer zou
huilen.
„Jongen!" snikte vader, en hij drukte
Tonny vast tegen zich aan.
„Toen knielde vader neer, en weer eerst
na zooveel jaren bad hij, tot het Kerstkind
je, en dankte Hem, omdat hij weer 't geloof
gevonden had, want ja, nu moest hij wel
gelooven.
En voortaan zou hij weer re-eceld naar
de kerk gaan en communiceeren.
En Tonny vierde den volgenuen dag een
„Zalig Kerstfeest".
NIEUWJAAR
door Antoon Noordman.
De klokken der kerk werden geluid.
De menschen stroomden er naar toe.
Vooraan in de kerk bij het kribje zat een
arme knaap, hij had zoo vurig voor zijn
gestorven vader en ziekelijke moeder die
aan hartkwalen leed. De kerk ging uit.
Vlug liep het arme knaapje voort, toen hij
thuis kwam lag zijn moeder zooais altijd,
nog in bed, maar had toen de hevigste pijn
gehad van geheel haar leven, zij lag half
bewusteloos in haar bed. Nog wat noodig
moeder? Een glaasje water Herman. Her
man bracht het water en zei: ik ga hout
sprokkelen moeder. Goed mijn jongen, ga!
Dag moeder! Dag Heiman! Het begon te
sneeuwen en Herman liep door tot hij ein
delijk bij een driesprong kwam waar een
kruis hing, en waar hij even uitrustte en
bad. Daarna liep hij weer door. Er lag wei
nig hout en Herman was zoo moe, maar
hij wou doorloopen en dat deed hij dan
ook, toen hij opeens struikelde in een grep
pel en niet meer voort kon.
Toen Heiman den dag door geslapen
slapen. En Herman zou bepaald gauw ge
storven zijn, als er niet een auto voorbij
was gekomen, waarin een dame zat die
den jongen zag en hem opnam en verple
gen zou.
Toen Herman den dag doog geslapen
had, keek hij zijn oogen uit, want hij zag
een vreemde kamer, waarin de oude dame.
zat, die hem lief aankeek. Zijn moeder was
onderhand gestorven, maar dat werd hem
niet verteld, omdat men dacht dat hij dan
ook sterven zou. Na een lange verpleging
zat mevrouw in de kamer op een morgen.
En Herman zei, dat hij 's nachts gedroomd
had dat er engelen gezegd hadden, je mag
morgen in den hemel komen bij je vader
en moeder, en een poosje daarna riep hij
uit en sprak: „O, daar zijn ze vader en
moeder", en toen richtte hij zich op en
stierf in de handen van mevrouw.
STRAATTOONEELTJE
door Willy.
Het is in de morgen, alles nog stil. Een
heer loopt met een smoushondje over straat
en blijft aandachtig naar een hooge toren
kijken, 't Hondje ziende, dat z'n baas niet
meer op hem let, gaat naar zijn andere
stamgenoot, de keeshond toe. Beide die
ren huppelen naar de pasgemeniede palen
van het eleetrisch net. Ze strijken eens
langs deze heen en de smous krijgt een
groote vlek op z'n linkerzijde. Hij vindt
het schijnbaar mooi en gaat zioh nog meer
tatoueeren. Dat spelletje duurt zoo voort,
tot de heer die uit zijn overpeinzingen ont
waakt is, zijn smous fluit. De heer die blijk
baar een tegenstander van Rusland is,
geeft het dier met zijne fijne lakschoenen
een flinke schop.
Een juffrouw, die aan de overkant der j
straat haar winkel ontsluit, roept: „Venij- i
nige Judas!" I
BIJ DEN LAATSTEN DAG VAN
HET JAAR.
door Debora van Maurik,
Tc Zou wel eens willen weten,
Wat Silvester zeggen zal,
Van den laatsten dag van jaar
En van die drukte overal
St. Silvester waarom is het,
Dat gij zóó beschoten wordt
En waarom zijn die oliebollen
Opgestapeld op 'n bord.
Waarom dat wenschen op deez' dag!
Waarom het gillend fluiten?
Waarom die punch gedronken?
Mij dunkt men kon er buiten
„Ach ja", (sprak toen de oude!)
Als ik de laatste niet zou zijn
Zou ik mogelijk de eerste wezen
En ale er nu geen drukte was,
Zou het overal rustig zijn.
En als ik niet werd beschoten.
Mogelijk werd ik dan bespoten,
Waarom de oliebollen opgestapeld?
Anders gingen zij niet op het bord.
Als zij lagen naast elkander.
Was er ruimte wis tekort.
'b Waarom men komt met wenschen*
Ach, 't is beter dan verwensohen,
En aangenamer is het gillen en fluiten
Dan geschreeuw en getier
Dat zou ook niet piassen
't Deed vast geen pleizier
En waarom punch gedronken
Wel, qmdat er meestal te weinig is
Om er in te gaan zwemmen
Maar de hoofdzaak van dit al,
En daar komt het maar op aan,
Dat ik gauw vertrek naar de maan!
LIEVE OOM WIM!
Even kwam ick oe maor wensohen,
Van de helle vriendenschaar,
En danken oe veur al 't genne,
Gie veur oens deed weer ien dit jaor.
Jao, wie danken ók de sohrievers,
Die zoo heel veul veur oens doen;
Hoeveul uren zie wel werken,
Dat ken niemand ooit bevrcên.
Wat 'n staf van medewerkers,
Gie liekt wel 'n Napoleon,
Gie als keizer in hun midden,
Zie sfcaon allen er rond om.
Lang leve dan die braoven,
Dat God hen zeeg'nen zal.
Geluk en voorspoed in dit jaar weer.
En Willem-oom vooral!
Namens alle nichten en neven,
van Maurik.
JAARWISSELING
door Frans van Maurik.
Als ik dit schrijf, staan we op den drempel
Van 'n oud bouwvallig huis,
Toen het nog nieuw was, leek het prachtig,
Doch ieder huisje heeft zijn kruis.
Steen voor steen ging door de stormen,
Tegen tijd blijkt niets bestand.
Tot ten lange leste 'n windhoos,
Ook nog 't dak ontnam van 't pand.
En zoo moeten wij nu uitzien
Naar een nieuwe woning.maar,
Wat zie ik, ik hoef niet te zoeken,
Het nieuwe staat al kant en klaar.
En zoo moeten wij verhuizen,
Als was ons d' oude woning, lief,
Tegen de nieuwe zoo aanlokkelijk,
Hebben wij toch heusch geen grief.
Wel haast is 't nieuwe jaar begonnen,
Vooruit er in, verlies geen tijd,
Niet geaarzeld of getreuzeld,
Maar gewerkt met heel veel vlijt.
Reeds als dJ eerste dag begonnen.
Brokkelt tijd de dagen af,
Wij staan zóór aan Jt eind van 't oude
En het dak dat waait er af.
KERSTVACANTIE
door Maria Lagerberg.
De Kerstvacantie is voor mij
Nog mooier dan de maand van Mei,
Het grootst feest komt dan pas aan
Als we allen bij het Kribje staan.
De Krib, waarin het Kerstkind ligt
Met liefdevol en blij gezicht;
De Kerstboom staat er in haar tooi
Versierd met lichtjes wondermooi!
En als de Kerstnacht is gekomen,
Gaan wij naar Jezus zonder schromen,
Dan brengen wij het kindje groetjes,
En leggen wenschen aan zijn voetjes.
Wij vragen alles in dien nacht,
En 't is of Jezus naar ons lacht!
Het is alsof het Kindje leeft
En allen ons Zijn zegen geeft! fcV
Heusoh, deez' vacantie is voorwaar
De mooiste van het heele jaar!
HET HAASJE
door Gerard v. d. Hulst.
Piet kreegt toen hij verjaarde
Van pa een kostelijk geweer,
Hiermede dacht ons baasje,
Schiet ik vast alle haasjes neer.
Hij stapt dan heel parmantig,
Met zijn geweer naar het bosoh,
En riep kom hier nu haasjes
Dan schiet ik op je los.
En ja daar komt er eentje,
Piet mikt en schiet, dat is raak,
Maar hoe? de haas blijft loopen,
Is hij niet dood de snaak?
Och neen, mijn lieve vriendjes.
Hij is nog frisch en heel,
Het geweer was maar geladen
Met eene pijpensteel.