Handel en Industrie in Rijnland in 1930 DINSDAG 6 JANUARI 1931 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 7 Nieuwjaarsrede voorzitter K. v. K. In de hedenmiddag gehouden vergadering der Kamer van Koop handel en Fabrieken voor Rijnland heelt de voorzitter, de heer D. ten Cate Brouwer, de gebruikelijke Nieuwjaarsrede gehouden, waarin hij een uitvoerig overzicht gaf over handel en industrie in het afgeloopen jaar. Aan deze rede is het volgende ontleend: Helaas versombert een algemeene economische crisis, welke geen enkelen tak van handel of nijverheid onaangetast zal laten, onze verwachtingen voor 1931. Wij gaan dit jaar in met de overtuiging dat alleen de grootste voorzichtigheid, een meer dan normale behoedzaamheid, gepaard gaande aan een onze geheele persoon eischende activiteit, noodig zullen zijn om de ongunst der tijden niet zwaarder op ons bedrijf te doen drukken dan strikt noodzakelijk is. Te hopen is echter dat de slechte tijden, welke wij thans beleven, de oogen eens zullen openen van een belangrijke groep menschen, die zich maar steeds niet voldoende hebben kunnen realiseeren welk een onmisbare bron voor de volkswelvaart een bloeiend bedrijfsleven is. De tijden, waarin wij thans leven, leeren meer dan anders, dat produceeren of handel-drijven niet automatisch het opstrij ken van winst ten gevolge heeft en dat dus de wetgever er op bedacht dient te zijn, dat deze voor de volkswelvaart onmisbare bronnen in normale tijden zich reserves moeten kunnen vormen om te voorkomen, dat zij in tijden als deze niet al te spoedig zullen sneuvelen. Zelfs reeds thans, nu de malaise verschillende bedrijven nog niet al te zeer heeft geteisterd, heeft de crisis reeds tal van slacht offers geëischt. Het aantal faillissementen, in 1924 nog 4427 be dragend, ging tot en met 1929 steeds achteruit. Van 1 Januari tot en met 1 October 1929 bedroeg het aantal faillissementen in Nederland 2263, in ditzelfde tijdperk in 1930 werden er niet minder dan 2593 uitgesproken, een toename derhalve van niet minder dan 330. Ook in het district onzer Kamer kwam dit tot uiting, in genoemde tijdvakken bedroegen deze aantallen respec tievelijk 51 en 62, een vermeerdering alzoo van 20 Ook voor onze Regeering mogen deze tijden een ernstige waar schuwing zijn om den handel en nijverheid niet met allerhande wettelijke maatregelen zwaarder te belasten dan onvermijdelijk is, ook opdat wij de concurrentie-mogelijkheid met het buiten land zullen behouden. Bepleitte ik in mijn Nieuwjaarsrede van 1930 het tot stand komen van een tolunie tusschen Nederland en een of meer landen, opdat althans tusschen twee in economische structuur niet teveel met elkander verschillende landen, een begin van geheel of gedeelte lijk vrij ruilverkeer tot stand kon komen, niet zonder voldoening kan ik thans melding maken van onderhandelingen, welke plaats vinden tusschen Nederland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, België en Luxemburg, en een ontwikkelingsgang in die richting openen. Mogen deze Regeerings-pogingen, zij het dan ook slechts beschei den in omvang, slagen. Het begin, een goed begin althans, zal er dan zijn. De genoemde landen hebben elkander wat men noemt gevonden". De kern van deze overeenkomst is, dat geen dezer staten invoerrechten zal verhoogen zonder voorafgaande onderhandelingen met de overige staten. Dat begin moet worden uitgebouwd. Het komt mij echter voor, dat zonder krachtigen aandrang van uit den boezem van het volk zelf, deze uitbouw al te schuchter zal worden opgezet. Waar zal in de toekomst het surplus van onze bevolking een bestaan vinden? In den landbouw? Het is niet mogelijk dit aan te nemen. Alleen verdere industriali satie zal Nederland in staat stellen zijn bevolkingstoename arbeid te verschaffen. Veel kan worden gefabriceerd wat tot nog toe geimporteerd wordt, de uitvoer van onze tegenwoordige producten zal moeten worden bevorderd, de regeering zal in het leven moeten roepen een tot in de finesses goed geregelde door nauw contact met het bedrijfsleven uitstekend functioneerende Economische Voor lichtingsdienst, het aantal handelsattachés in het buitenland zal moeten worden uitgebreid, een scherpere selectie onder hen zal moeten plaats vinden. BLOEMBOLLEN. Het jaar 1930 was voor de bloembollencultuur en handel goed. Het exportcijfer werd weder grooter en streeft daarbij al zijn voorgangers voorbij. Al is dit een gunstig teeken, toch moet men in aanmerking nemen dat de uitbreiding der cultuur in Nederland nog steeds sterker is dan het toenemen van den export. Daar bijna alle landbouw producten door den boer beneden kostprijs moeten worden ver kocht, zocht deze een uitweg voor zijn bestaan en begint hij met den verbouw van tuinbouwproducten en o.a. ook bloembollen. Vandaar de uitbreiding der cultuur niet alleen in de oude be kende streken, maar ook in streken waar men voor enkele jaren nauwelijks wist wat een bloembol was. Dit stelt den handel voor moeilijke problemen. Voor de uitbrei ding worden belangrijke partijen van de markt genomen, wat den prijs verhoogt, terwijl later wanneer het product gekweekt is, dit weder een sterk aanbod tengevolge heeft. De vraag en aanbod in het artikel bollen is steeds zeer afwisselend, en wordt daarbij met bovenstaande steeds onzekerder. De prijzen der Hyacinthen hadden zeer sterk onder overvloedig aanbod te lijden. Deze waren in het handelsseizoen onder productieprijs en leverden dus voor den kweeker verlies op. Later in het seizoen bleek echter, dat de geheele voorraad toch verkocht was, er ontstond daardoor eenige prijsstijging. Dit ar tikel was de laatste jaren voor de kweekers zeer winstgevend geweest. Tulpen konden zich wel niet op het prijs-niveau van vorig jaar handhaven, maar de prijzen waren toch nog boven den kostprijs, zoodat de kweeker zeer tevreden kan zijn. Daar dit het hoofd product der bloembollen is, is dit wel van groot belang, Narcissen waren reeds zeer vroeg in het seizoen gevraagd, ten gevolge van de „special permits" die in de Vereenigde Staten werden afgegeven." Bij den afloop bleken er echter genoeg te zijn en op het laatst van het seizoen liepen de prijzen iets terug. Crocussen gingen vrij vlug van de hand met uitzondering van de gele en de Irissen hadden sterk te lijden onder overvloedig aan bod. Dit laatste artikel waarschijnlijk tengevolge van te hooge vraagprijzen in het voorjaar bij den buitenlandschen afnemer. De export had in het algemeen een goed jaar, doch tevens een zeer moeilijk jaar. Door de aanhoudende regens in Juli en Augustus (het verzendseizoen) was het voor de exporteurs zeer moeilijk het artikel in goeden toestand af te leveren. Wel zijn de meeste exporteurs wat hun gebouwen en inrichtingen betreft, goed geoutilleerd maar vooral bij de nieuwere kweekers laat dit nog zeer veel te wenschen over. Een en ander had het ontstaan van schimmels tengevolge, vooral gedurende het transport in de ruimen der schepen en andere middelen van vervoer. Hierover ontstonden eenige moeilijkheden, vooral met Duitsch- land, dat juist dit jaar voor het eerst certificaten van den plan- tenziektenkundigen Dienst verlangde, en nu, waar ook een daling der prijzen tusschen den tijd van verkoop en levering plaats vond, gereede aanleiding vond tot het maken van klachten. De export-mogelijkheid naar sommige landen is in het afgeloopen jaar niet verbeterd. Integendeel verhoogde de Vereenigde Staten van Amerika weer verschillende invoerrechten, zoowel op tulpen als op crocussen, terwijl ook van de narcissen, welke alleen bij een speciale vergunning kunnen w vden geimporteerd, wederom een verhoogd invoerrecht werd geheven. Van de landen die hoofdzakelijk ons product afnemen zijn alleen Engeland en Denemarken nog zonder invoerrechten. Dit zijn juist de twee landen waarheen de sterkste toename van afzet plaats heeft. De totale export zal vermoedelijk dit jaar de 45 millioen kilo gram te boven gaan, tegen pl.m. 34 miliioen kilogram in 1929 (het abnormale jaar tengevolge van de groote vorstschade) en pl.m. 42 millioen kilogram in 1928. BLOEM-KWEEKERIJEN EN SNIJBLOEMEN-HANDEL TE RIJNSBURG. De vraag naar deze producten uit Rijnsburg en omgeving was zeer goed, zelfs belangrijk te noemen. Bovendien was deze vraag zeer stabiel, zooals voorheen niet gekend. Nochtans kon het bedrijf geen gunstig resultaat boeken, omdat de inkoopsprijzen der bollen in het seizoen van December 1929 tot April 1930, zeer hoog waren. Het kwantum der geforceerde bollen was niet zoo groot als het vorige jaar, hetgeen ook al toe te schrijven is geweest aan den abnormaal hoogen prijs der bollen. De aanvoer van tulpen-bollen op de veilingen was dit jaar zeer groot en de kwaliteit best. De prijzen zijn echter in vergelijking met het vorige jaar belang rijk teruggeloopen, hetgeen vooral tot uiting kwam bij de betere soorten, welke soms tegen de helft der prijzen van het vorige jaar verkocht werden. Voor het komende seizoen zijn groote hoeveelheden bollen aan geplant, waardoor, wanneer de winter niet al te streng is, van werkloosheid in deze omgeving voorloopig geen sprake zal zijn. De financieele resultaten van de Kweekerijen van- en Handel in V oor jaar s- en Zomerbloemen zijn in het afgeloopen jaar niet zeer gunstig geweest. Overproductie was oorzaak, dat de prijzen welke bedongen konden worden, aan den lagen kant waren. In de laatste jaren stelt het publiek hoogere eischen en is er langzamerhand een vraag ontstaan naar betere kwaliteit, welke alle onder glas gekweekt worden, waardoor er voor de buiten teelt geen loonend bedrijf mogelijk is. VISSCHERIJ TE KATWIJK. Het trawlvaart-seizoen 1930 mag helaas weder niet gerangschikt worden onder de profijtelijke. Weliswaar was de weersgesteldheid niet ongunstig te noemen, doch schrale vangsten en desondanks toch nog lage vischprijzen waren oorzaak, dat van de resultaten gezegd moet worden, dat zij bij lange na niet in staat zijn geweest, de onkosten voor de reederijen te dekken. Vooral de schaarschte aan tong deed zich in zeer sterke mate gevoelen, wijl deze vischsoort, als behoorende tot de fijnere en duurdere, zulk een voorname rol speelt bij het vormen van een al of niet loonende exploitatie-rekening. Al met al moet helaas geconstateerd worden, dat de vischrijkdom van de Noordzee over de geheele linie, met uitzondering dan van de haring, zeer sterk achteruit gegaan is, tong zoowel als schol, kabeljauw zoowel als schelvisch, zij worden met ieder seizoen kleiner van stuk en geringer in aantal. Hoofdzakelijk moet dit worden toegeschreven aan overbevis- sching door de stoomtrawlers van Holland zoowel als van andere landen, doch ook in niet geringere mate aan het wegvangen van het jonge broed, aan de zoogenaamde „Pufvisscherij". Aan de trawlvisscherij werd in 1930 tot en met Juli deelgenomen door: 1 zeillogger, die in 7 reizen besomde2656. 60 motorloggers, die in 1183 reizen besomde 745260. 1 stoomtrawler, die in 9 reizen besomde15844. De gemiddelde besomming per motorlogger bedroeg 12421. Wanneer ooit de wisselvalligheid van 't haringvisscherij bedrijf tot uiting kwam, dan is dit wel in het bedrijfsjaar dat achter ons ligt. Het jaar 1930 bracht momenten die de stoutste verrassingen deden zien, zoowel in den meest ongunstigen als gunstigen zin. De schepen begonnen op ongeregelde tijden de visscherij uit te oefenen. Er waren er die reeds in AprilMei vertrokken, maar ook die een gunstiger tijdstip daarvoor kozen, zooals Juni, nog anderen deden dit Juli en Augustus. De vischgronden op 5860° N.B. leverden overvloedige vangsten op, waardoor de schepen al spoedig volgeladen huiswaarts kon den keeren. Dit had helaas nadeelige gevolgen. De groote kwan- tums haring die aangevoerd werden, overtroffen verre de vraag, en was het niet mogelijk voor redelijken prijs een kooper te vin den. Na deze periode had op het gebied van de vangst een groote reactie plaats. In de maanden Augustus/September waren de vangsten miniem, waardoor dan ook weinig schepen binnenvielen. Die schepen, die hier het geluk hadden een goede vangst te be machtigen, en binnen te brengen, behaalden daarmede een groot succes, daar in eene reis een besomming werd verkregen van 10.000.zelfs door een logger 16.000. De Katwijksche visschersvloot bestond in 1930 uit 79 schepen, n.l. 1 stoomdrifter, 2 stoomschepen, 7 motorbooten, 68 motorloggers en nog slechts één zeillogger. De resultaten waren als volgt: 2 stoombooten besomden 102.220.gemiddeld 51.110. 1 stoomdrifter besomde 36.958. 7 motorbooten besomden 278.800.gemiddeld 39.830. 1 zeillogger besomde 12.450. £8 varende motc-loggers besomden 2.381.221.gemiddeld 35.018. T opbrengst ƒ2.811.649. CONSERVEN. Het uitblijven van een winter in den aanvang van 1930 was oor zaak, dat de Handel in Verduurzaamde Levensmiddelen zeer flauw was. Deze toestand werd niet beter toen door nieuwen oogst groote voorraden versche groenten geregeld ter markt kwamen. De niet geringe over-productie, meer en meer een chronisch ver schijnsel in de conserven-industrie, maakte den toestand nog slechter, waardoor enkele fabrikanten dit jaar er toe overgingen om voor den aanvang van den nieuwen aanmaak onder neutraal merk hun overschot tot verlies-gevende prijzen op te ruimen. De lage prijzen, welke op de veilingen voor groenten van den nieuwen oogst bedongen werden, waren oorzaak dat andere fabrikanten op hun ouden voorraad niet onbelangrijke verliezen leden. Teneinde deze verliezen zooveel mogelijk te compenseeren, wer den enorme hoeveelheden nieuwe groenten door de fabrieken verwerkt. Ondanks dat bleven 'de prijzen van de nieuwe groenten aan de veilingen echter laag, hoofdzakelijk omdat de vraag voor export gering was. JAMF ABRIEKEN. De oogst voor deze industrie was in het afgeloopen jaar zeer voldoende en ook de kwaliteit was goed. De prijzen der verschillende soorten waren lager dan in 1929. Alleen de oogst van appelen, was schaarsch, hetgeen men toe schrijft aan den buitengewoon grooten oogst van het vorig jaar. TUINBOUW. Wanneer men kennis neemt van de export-cijfers in het afgeloo pen jaar van onze tuinbouw-producten, is al dadelijk daaruit te concludeeren, dat het met den tuinbouw in ons district al zeer slecht gesteld moet zijn in het afgeloopen jaar. Wanneer men nagaat dat in het jaar 1929 van de producten witte en savoyekool, roodekool, bloemkool, sla, uien en charlotten, peen, doperwten en snij- en prinsesseboonen geëxporteerd wer den circa 34.000 wagons van tien ton met een waarde van circa 33.000.000.en men ziet, dat daartegenover staat een uitvoer in 1930 van circa 33.000 wagons van tien ton met een waarde van circa 22.400.000.dan is het ieder duidelijk, dat de kwan titeiten, welke geëxporteerd konden worden, te gering waren en dat de prijzen, welke bedongen konden worden geen goede finan- ciéele resultaten in het bedrijf mogelijk hebben kunnen maken. Het feit dat de kwantiteiten te gering waren, accentueerde dit nog meer. Bedroeg van bovengenoemde tuinbouw-producten in het jaar 1929 de gemiddelde prijs per ton circa 97.25, de gemiddelde prijs van deze producten in 1930 bedroeg slechts 67.60 per ton, zoodat per wagon 296.50 minder werd besomd. Anders gezegd werd het vorige jaar, toen de toestand toch ook al niet rooskleurig was, nagenoeg de helft meer voor de geëxpor teerde artikeleen ontvangen dan dit jaar. De uitvoer van komkommers en augurken nam in het afgeloopen jaar in gewicht iets toe. In 1930 werden ongeveer 2000 ton meer uitgevoerd aan komkom mers, ofschoon het totaal uitvoercijfer in geld terugliep, hetgeen ook hier duidelijk demonstreert hoe ook de augurken dit jaar belangrijk minder opbrachten. Deze uitvoer van augurken liep op van 7058 ton in 1929 tot 8305 ton in 1930. De prijs echter liep terug van circa ruim gemiddeld 140.per ton in 1929 tot circa J 105.per ton in 1930. Voor de Tuinders-Vereeniging „Eendracht maakt Macht" te Roelofarendsveen was het afgeloopen jaar dan ook verre van rooskeurig. Mocht men in het begin van het afgeloopen jaar een goede op brengst boeken van de zoogenaamde vroege- of glasaardbeien- teelt, over het algemeen genomen is de malaise in den tuinbouw in Roelofarendsveen ook zeer goed merkbaar. Eenigszins bevredigend bij verschillende tuinders was de op brengst van de glas-cultuur. De volle- of koude grondoogst was echter dit jaar zeer ongunstig. In hoofdzaak is dit toe te schrijven aan het feit, dat de peulen en doperwten, welke teelt aldaar een van de hoofd-culturen is, bij massa's niet eens geoogst zijn geworden, omdat ze de werkloonen niet op konden brengen. -«■ Met snijboonen was het niet veel beter, augurken daarentegen boekten eenig beter resultaat. De omzet der veiling liep in vergelijking mst het jaar 1929 achteruit met 58.262.64 en bedroeg dit jaar ƒ670.832.28. BOUWNIJVERHEID-INDUSTRIE. Aan de hand van de statistische gegevens omtrent het aantal woningen, welke in het afgeloopen jaar in Nederland gereed kwamen, moet men tot de conclusie komen, dat de drukte in de bouwnijverheid en in de fabrieken, welke materialen hiervoor fabriceeren, niet geringer is geweest dan in het voorgaande jaar. In de eerste negen maanden toch van het jaar 1929 werden geheel gereed opgeleverd 34.770 woningen, terwijl in hetzelfde tijdperk van het jaar 1930 dit aantal 38.777 bedroeg, een vermeerdering aldus van niet minder dan ruim 10 DAKPANNEN-INDUSTRIE. In deze industrie is over het algemeen een niet onbelangrijke prijsverlaging tot stand gekomen. De nog immer belangrijke invoer uit België (ofschoon deze in hel afgeloopen jaar voor onverglaasde dakpannen iets terugliep) was van deze prijsverlaging mede oorzaak. De invoer van onverglaasde dakpannen, welke vanaf 1 Januari 1929 tot 1 December 1929 23217 ton bedroeg, liep in het afgeloopen jaar in hetzelfde tijdvak terug tot 20161 ton, een ver mindering aldus van 3056 ton of ongeveer 300 wagons a tien ton De export nam echter iets toe, die van verglaasde dakpannen iets meer af. SCHELPKALK-INDUSTRIE. Helaas gaat zoowel productie als afzet van dit nationale product jaarlijks achteruit. Te verwonderen is dit ook weer niet wanneer men althans raad pleegt de cijfers van den invoer van buitenlandsche kalksoorten De invoer toch van ongebluschte-, drooggebluschte- of poederkalk en hydraulische kalk nam in het afgeloopen jaar weer toe met 15375 ton, of circa 1500 wagons a tien ton. De totale import van bovenstaande drie kalksoorten bedraagt thans per jaar 30o8$ wagons of circa 100 wagons op eiken werkdag van het jaar. BETONWERKEN en TEGEL-INDUSTRIE. Niettegenstaande één groot bedrijf gedurende tien weken ten gevolge van een aldaar uitgebroken staking niet op volle kracht heeft kunnen arbeiden, bestond er in de beton-industrie in de laatste twee maanden van het afgeloopen jaar een over productie, welke de prijzen van de meeste artikelen ongunstig beïnvloedde. SCHEEPSBOUWWERVEN. De tweede helft van het afgeloopen jaar bracht in deze bedrijven een niet onbelangrijke vermindering van werk. Kon men over de resultaten van de eerste zes maanden van 1930 nog wel tevreden zijn, in de laatste maanden echter deed een gebrek aan voldoende orders zich ernstig voelen. In verband daarmede moesten sommige werven een gedeelte van hun personeel ontslaan, terwijl de werktijden van de overblijven- den niet onaanzienlijk moesten worden ingekort. Het zijn in hoofdzaak de zeer lage vrachten, welke vanaf den Bovenrijn en in de binnenvaart bedongen kunnen worden, welke het op stapel zetten van nieuwe schepen ongunstig beïnvloeden. Tot op dit oogenblik is van een verbetering van deze vrachten nog niets te bespeuren, zoodat het zich niet laat aanzien, dat de toe stand in de Scheepsbouw-nijverheid spoedig een gunstige ver andering zal ondergaan. TEXTIEL-INDUSTRIE. De scherpe daling der wolprijzen, die bij de jaarswisseling van 1929/1930 reeds plaats vond, bleef ook in het begin van 1930 voortduren. Aanvankelijk leek het of in het voorjaar van 1930 het laagste niveau bereikt was, daarna toch bleven de wolprijzen wat schom melen, totdat in het najaar weder een daling intrad, waardoor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1931 | | pagina 7