ZATERDAG 27 DECEMBER 1930 DE LEIDSCHE COURAN1 VIERDE BLAD PAG. 10 DE HEROPBOUW DER ABDIJ VAN TONGERLOO. Door Rafaël Slootjes O.Praem. De abdij van Tongerloo! Wat wil dat eigenlijk zeggen? Dat is een stuk bescha ving van acht eeuwen, een opeenvolging van mannen, die achthonderd jaren lang werkten voor den groei en den bloei hun ner abdij, voor de beschavende uitstraling dier abdij naar buiten. De abdij is ver groeid met de geschiedenis van acht eeuwen. Zij begon met het ontginningswerk der woeste Kempen; zij leerde de men- schen werken en gelukkig zijn. Binnen de dikke muren en kloostergrachten werd ge werkt voor wetenschap en kunst, zonder overhaasting, zonder eigenbelang: want alles was voor de abdij en hoe bloeiender de abdij, des te bloeiender ook de omge ving. Wij weten uit de geschiedenis, dat er in de vijftiende eeuw da-gelijks zeshon derd tot duizend menschen door de abdij werden onderhouden. Wat er goaaan werd voor de wetenschap, bewijst de geweldige bibliotheek, welke vóór de Fransche re volutie de tweede van Europa werd ge noemd. De abdij strekte haar invloed uit tot ver in Noord-Brabant.Roosendaal dankt haar opkomst en beteekenis aan Tongerloo, en de vele dorpjes en gehuchten tot bij de Langstraat hebben vele hunner kinderen zien opvoeden onder de hoede dor witte habijten van Tongerloo's abdij. Tongerloo was een niet te onderschatten kracht voor vorsten en regeeringen: de abten zetelden in den Raad van Brabant; de Oranjes van vóór 1580 waren bevriend met Tongerloo en brachten er hun bezoeken; zij ontvingen den gelcleliiken steun der abdii bij groo- te feestelijkheden. Doch die abdij was ook al de speelbal der schokkende gebeurtenis sen in de geschiedenis. De hevigste stoot was zeker de verdrijving der kloosterlin gen uit hun eigen tehuis door de Sanscu lotten in 1797. Bij die gelegenheid werden de boeken der abdij- bibliotheek verspreid, en berusten tegenwoordig voor ©en groot gedeelte in de stadsbibliotheken van Luik, Brussel, Antwerpen, Den Haag. Na den te rugkeer uit de ballingschap werd het werk weer hervat, en spoedig was weer eon mooie toekomst te voorzien. Als wij het werk der abdijbewoners kennen uit de dagelijks op- geteekende feiten, de. abdij zelf, het steenen gebouw, dat de bakermat was van dien arbeid, draagt nog de zichtbare sporen der geschiedenis. Een gedeelte der ringmuren dateert van de veertiende, en een torentje van de vijftiende eeuw; het gastenverblijf werd in de zestiende eeuw voltooid, en do prelaatsgebouwen in de zeventiende. Het overige is van na de Fransche revolutie, en een vleugel naast de kerk van 1928, vol gens plannen van arch, van Moorsel uit Den Haag. In deze gebouwen vinden wij ouden VTaamschen stijl, barok en moder nen stijl. Het gebouw is dus een geschie denis op zichzelf. Na de Fransche revolutie werd langzamerhand alles weer opge bouwd wat verwoest was. Wel had de abdij veel moeton lijden van den grooten oor log, doch er was een betere toekomst in het verschiet, toen er in April 1929 brand uitbrak op de zolders van het meest noor delijke gebouw. Het was na den hardon winter, welke eenieder zich nog wel herin nert, en er stond een gure Noordoosten wind. Het was een vreeselijke dag voor Je abdij, en in ongeveer twaalf uren ver woestte het vuur wat met eeuwenlang ge duld was bijeengebracht. De vlammen von den overvloedig voedsel aan de kurkdroge dakbetimmering. Spoedig sloeg het over op de noviciaatsgebouwen en op het dak der kerk; verder ging het op de oude gebouwen van 1500 en 1400, en spoedig was alles een groote vuurmassa. De oude eikenhouten balken brandden als stroo en de klokken iit den toren en het orgel smolten als was; de bibliotheek en het Congomuseum brandden geheel uit; gelukkig konden veel boeken nog bijtijds worden gered. Daags daarna waren meer dan honderd kamers met ongeveer heel hun inhoud verbrand. De oude meterdikke muren waren echter niet bezweken en de betonvloeren van het oostelijk gebouw hadden eenige kamers be waard. Zoo was in April 1929 de abdij van Tongerloo een verzameling van leeggebran- de gebouwen. Doch men ging jpoedig aan het werk. De milddadigheid in België was vooral in het begin treffend. Men begon met het herstel der kerk en nog in 1929 was deze geheel vernieuwd. Vanaf Juli 1929 werd het geweldige werk der heropbouw in zijn geheel aangepakt. Buiten het kerkdak waren er 5000 M2. leien te leggen en in het begin van 1930 waren alle daken gereed. Reeds lang was men ook met de kamers der kloosterlingen bezig en sinds do vorige maand is een groot gedeelte daarvan be woonbaar. Ir deze maand ook legt men de laatste hand aan het orgel, een gift uit het Waalsche land; sinds eenige weken is men ook begonnen met den toren, een gift uit Holland. Verder is men in de kamers, welke gereed zijn bezig met het plaatsen van verwarming en waterleiding, en met het leggen der vloertegels in de beneden ste kloostergangen. In zijn geheel blijft nog te doen de meubileering, dus voor ongeveer honderd kloosterkamers (tegenwoordig be helpt men zich zoo goed mogelijk), voor sacristie, kapittel, klassen en bibliotheek. Onaangeroerd, zooals zij na den brand over bleven. staan nog de oude bibliotheek en het gastenverblijf (de daken echter zijn af), dus het oudste gedeelte. Het is te be grijpen, dat die heropbouw een massa geld kost. En daar de tijden tegenwoordig zeer slecht zijn, komt er weinig geld meer bin nen. Het zou echter jammer zijn, als zoo veel onvoltooid moest blijven staan. En daarom heeft de abdij naar een middel uit gezien om de kosten van den bouw tenmin ste eenigszins ook zelf te dragen. Er is n.l. een film vervaardigd over de meest inte ressante gedeelten uit de geschiedenis der abdij en over het dagelijksche leven der kloosterlingen binnen de abdijmuren. Deze film is niet alleen documentair behandeld, doch zij vormt een flink aaneengesloten en tot eenheid gebracht geheel van ongeveer 2000 meter. De film is samengesteld door Carlo Queeckers uit Brussel, die een in teressant, deels kalm, deels spannend rythme (vooral in de geschiedkundige dee- len en dat van den brand) wist te scheppen. Wij zijn er van overtuigd, dat deze film voor allen een aantrekkelijk, en voor velen een nieuw gegeven zal uitmaken. De film zal in Holalnd worden geëxploiteerd door de R. K. Filmcentrale te Leiden. Wij ho pen, dat dit filmwerk ook in Holland veel belangstelling zal trekken, opdat spoedig de opbouw der abdij geheel moge worden voltooid. BIJ DE CHINEEZEN. „Waar gaan we eten? In Peking of Changhai Denk nu asjeblieft niet, dat ik plotseling naar China verhuisd ben. Ik zit nog altijd heel rustig in Parijs, maar ben vandaag met een paar vrienden een wandeling gaan maken bij de Chineezen van Parijs. Tegen het Bois de Boulogne aan, even buiten de oude Parijsche stadswallen, ligt het kleine industrie-voorstadje van Boulogne-Billan- oourt, waar samenhokken in kleine huis jes de gele zonen van het Hemelsche Rijk. Die huisjes verschillen uiterlijk heel weinig van de gewone woningen in arbeiderswijken en aan geen kenteeken zou je er een Chi- neezenstad in ontdekken, indien niet hier en daar uithangborden hingen beschilderd met kabalistische Chineesche opschriften. De huizen zijn Westersch, maar de be woners, die bijna allen op straat dooreen krioelen, zijn Oostersch. Wandelende koop lieden bieden je voor ongelooflijk lage prij zen de meest verschillende koopwaar aan: muziekinstrumenten en sokken, gelukspop petjes van namaak-ivoor en onsmakelijke Chineesche snoeperijen, kunstig-geknipte papieren draken en tafelkleedjes, vloermat ten en beddespreien. Je voelt je hier wer kelijk in een ander land, want bijna geen van die kooplui spreekt verstaanbaai Fransch: het eenige, wat ze allen weten, zijn de getallen de rest wordt er met ges ties bij gefantaseerd. Het is tegen den tijd, dat de werklui de fabrieken verlaten en mijn vrienden en ik gaan een klein Cfcineesch restaurant b men. Onze komst schijnt de aanwezigen, een dertigtal Chineezen en Mongolen, die zich amuseeren bij een partij Mah-jong, te verontrusten. En toen zij ons nieuwsgierig het portret van een Chineeschen generaal en de twee vlgagen, die de eenige versier selen van het zaaltje uitmaken, zagen be kijken, werd die onrust grooter. „Wat moe ten die indringers?" schijnen ze zich af te vragen. En zonder rich te haasten, met lie onverstoorbare kalmte, die hen kenmetkt, laten zij de pionnen in hun zakken verdwij nen. Daar komt de baas van de zaak naar ons toe; met Oostersche beleefdheid en onder danigheid vraagt hij wat de heeren gebrui ken zullen. „We willen iets drinken en mot een van de heeren ginds een praatje ma ken". Maar de man verontschuldigt zich en verklaart in bar-slecht Fransch, dat ze geen van allen een Westersche taal spie ken. En daar zitten we, zonder dat de baas verder naar ons omkijkt of ons zelfs de be stelde consumptie brengt. Na een tijdje staan we in 's hemelsnaam maar op en het schijnt voor onze onvrijwillige gastheeren een werkelijke verademing te zijn. Wat. gaat er toch in die gele hoofden om? Waar hebben ze ons voor aangezien, waar hou den ze ons voor? 'fc Is een kwestie, die op gelost moet worden. Op straat spreken we verschillende ex- langstaarten aan, maar geen hunner schijnt ons te verstaan. Eindelijk besluiten we maar naar een van de restaurants toe to gaan voor de rijke Chineezen. Allicht dat we daar iemand aantreffen, die minder menschenschuw blijkt. „Wat zal het zijn: Peking of Chang hai?" De afstanden zijn hier tot minia- tuur-foimaat gereduceerd. Rechts van de straat ligt Peking, links Changhai. Maar ik vergat u nog te zeggen, dat beiden restau rants zijn en niet' de hoofdsteden ginds in het verre Oosten. We besluiten voor Peking: het is er rus tiger en als je één frank meer betaalt, dan kun je gaan zitten in een kleine salon, in tiem en sympathiek, versierd met magische woorden en legendarische paneelen, waar van je niet weet of ze het menu voorstel len of verzen van Confucius. We zitten er zeer gemoedelijk in een hoekje tusschen een goudvisschenkom en een imitatietuintje met licht-groen gras en kartonnen boompjes. Met een allerbeleefd ste glimlach overhandigt een kellner in een helder-wit jasje, maar met smal-uitgetrok- ken spleetoogen en een breede, platte neus, ons een papier, dat het werkelijke menu blijkt te zijn, doch waarop we aanvankelijk niets onderscheiden dan cijfers en weer van die wanhopige hieroglyphen. Wat zou het beteekenen: gemarineerde drakenoogen of een biefstuk met gebakken aardappelen? Maar steeds met denzelfde allercharman- sten glimlach draait de kellner de kaart om en goddank, daar staat hetzelfde, tenminste we veronderstellen dat het het zelfde is in doodgewone Europees-ene letterteekens. Maar hemel nog toe, wat nu uit te kiezen: varkensragout met soja?. krabben met gember?kip met zeven parfums?Lich-ti met stroop?Voor gelegenheids-Chineezen als wij is het moei lijk te beslissen. Enfin, God zegene do greep: we noemen maar wat op en zeer ernstig noteert de kellner in zijn witte smoking een heele reeks getallen: 12 1519Schokken hoeven we nog niet, want het is nog niet de nota: als prak tisch man immers heeft de C inees al zijn schotels genummerd en de kellner vol staat met die nummers op zijn bloknoot, op te schrijven. Onhoorbaar verdwijnt h»n gele mannetje weer zooals hij gekomen is en wij zijn even verbaasd geen zwaluwnes ten en rauwe visch op het menu te ontdek ken als de Engelsehman, die in een Fransch restaurant geen kikkerbilletjes op de kaart ziet vermeld. Een groote soepterrine met rijst voer ons allen, een miniatuur theepotje voor ieder wordt voor ons neergezet. En dan volgt een menigte schoteltjes en potjes met allerlei onbekende ingrediënten: het schijnt, dat wij dat allemaal besteld hebben. Maar wat moeten we er in 's hemelsnaam mee beginnen om een welopgevoede Chinees te schijnen? Moet het afzonderlijk behandeld" worden of wordt er een groote hutspot van gemaakt? Even rondkijken. En dan zien we al heel gauw, dat de Chiueezen-beleefd- heid een heel andere is als de Westersche liet .getuigt van een goede opvoeding met je twee stokjes rechts en links in de schaal tjes van je buurman te prikken en als het je smaakt eventueel het heele menu van je buurlui te verorberen en het eigen aan hen aan te bieden. Dat is iets. Maar nu die stokjes! Je moet ze vastklemmen tus schen je wijs- en middelvinger en met je duim ze bewegen. Probeert u het maar eens en als het u lukt binnen het kwartier twee korrels rijst op te peuzelen, wel, dan noodig ik u bij uw volgend bezoek aan Parijs uit in eenChineesch restaurant! Medelijdend kijkt de kellner naar je met een schuin oogje, maar dat medelijden slaat over in bewondering als je volhoudt en er na een uurtje in geslaagd bent enkele h .pjes rijst naar je mond te brengen, een drietal langwerpige stukjes varkensvleescli op te pikken, een krabbenpoot uit te zui gen en te genieben van de smeltende zacht heid van de licht-ti met stroop! Ik wil niet beweren, dat we verzadigd waren, boen we ons menu verorberd had den; eerder veronderstel ik, dat de twee katten, die voortdurend onder onze stoe len heen en weer patrouilleerden met een ongedacht volle maag haar middagdutje zijn gaan slapen. Waar morsen en onhan digheid niet goed voor is! Op onze uitnoodiging zette zich de eige naar van de zaak bij ons tafeltje neer: de heer Tchanginh Tang, voorzitter van hec comité der Chineesche feesten, architect te Boulogne en restaurateur. Zoo zwijg zaam als zijn landgenooten op straat wa- ren, zoo uitbundig is hij in zijn spreken. „De meeste van mijn landgenooten ver staan en spreken Fransch, maar ze heb- beu orders* opgekregen om niets los te la- ben sinds een van uw collega's de Chinee sche wijk van Boulogne vergeleken heeft met Chicago en ons als bandieten voor stelde, We zitten hier met een duizendtul landgenooten, uit het Noorden, uit het Centrum, uit het Zuiden, soms spreken we niet dezelfde taal, maar we blijven toch nauw onderling verbonden. Het zijn eer lijke en nauwgezette werklui, die met de Europeesche bevolking uit den omtrek op den besten voet staan. En zoo heeft de politie hier ook bijna niets te maken". „Maar er zal toch wel eens verschil van mcening bestaan, ruzie of onaangenaam heid". „Als twee van mijn landgenooten verschil van meening hebben over een belangrijke kwestie of als ze twist hebben, dan wordt er een scheidsrechter aangewezen, elke partij benoemt een rechter en de recht- HET NAAMKAARTJE IN DEN LOOP DER TIJDEN. Zooals te doen gebruikelijk, zal het op Nieuwjaarsdag weer regenen van naam kaartjes van zelfs de meest verwijderde kennissen en handelsrelaties, om wetler- zijdsch de jaarlijksche gelukwenschen aan te bieden. Nu is de „rage', zooals deze nog een tiental en meer jaren geleden bestond, wel aanmerkelijk geluwd, maar toch is deze gewoonte om elkaar per naamkaartje de wenschen van den dag te doen toekomen, nog lang niet geheel verdwenen, zelfs wordt er zoo nu en dan nog wel eens een pakken de reclame voor verzonnen. Onlangs lan ceerde dan ook een Fransch papierhande laar een pakkende reclame. Hij veriserde n.l. met veel sinaak zijn uitstalkast en e'.a- leerde er op een in het oog loopende ma nier meerdere doozen visite-kaartjes in di verse uitvoeringen. Toen plakte hij een groot biljet voor zijn stuk geslagen winkel ruit met het opschrift: „Deze ruit is inge drukt door de vele bezoekers die önzo nieuwe collectie visitekaartjes kwamen be kijken". Het is dan ook niet meer dan bil lijk voor het naamkaartje, dat in den loop der tijden zooveel diensten heeft bewezen, eenige reclame wordt gemaakt. In Azië waren zij reeds eeuwen geleden in zwang weliswaar niet in denzelfden vorm als te genwoordig de onze, maar zij hadden daar mede toch een groote overeenkomst. In China b.v. gebruikte men eertijds dubbel gevouwen stukjes papier van verschillende grootte en kleur naar gelang den stand en den rang van den bezitter. Aan de eene kant van het witte of gekleurde blaadie papier, was de familienaam met voorlet ters geschreven en de andere kant was blanco gelaten voor een of andere mede- deeling of gelukwensch. Ook in het Westen is het gebruik van visitekaartjes reeds eeni ge eeuwen geleden doorgedrongen o.a. on der de regeering van den Zonnekoning Lo- dewijk XIV. Aanvankelijk was het toen de gewoonte in Frankrijk, om zijn naam in een register te schrijven, als men ergens op bezoek ging, doch dit geraakte geheel uit do mode, teen iemand op het k.ee kwam zijn na-am op een speelkaart te schrijven, welke hij bij zijn bezoek achterliet of, als de bewoners niet thuis waren, klavier-vier of ruiten-koning oprolde en deze heel een- bank i9 ingesteld en beslist: „Jij, zegt de scheidsrechter, hebt voor 10 pet. gelijk en jij voor 90 pet. Dus jij de laatste, moet je verontschuldiging aanbieden. Maak ze en geeft elkaar de hand!" Zoo wordt gehan deld en uit is de ruzie". „Is het waar, dat er veel studenten on der u zijn, die nog verplicht zijn handen arbeid te verrichten om hun studie te be kostigen?" „Neen, er zijn er bijna geen meer. Die er waren hebben het benoodig '.e geld op gespaard en zijn weer te Parijs gaan wo nen. Op het oogenb'ik bestaat de Chinee sche bevolking van Ï3oulcgne voornamelijk uit werklui en anderen, die tegelijk werk man en koopman zijn: een gedeelte van den dag werken ze op de fabriek en de rest van den tijd zijn het rondwandelende kooplui. Allen leiden een zeer regelmatig leven, zijn zeer spaarzaam en sturen ondersteunmg aan hun hulpbehoevende familie". Nog lang spreken we met den architoct- restaurateur-voorzitter van het feestcomité. Het is werkelijk bewonderenswaardig, hoe hij thuis is in Fransche litteratuur. „Dat is een passie voor alle ontwikkelde Chinee zen", zegt hij. „Litteratuur, muziek en kunst, meer verlangen wij niet". En pein zend werpt hij balletjes brood in de vis- schenkom, waar de roode en roze, bijna doorschijnende visschen met een gracieuze beweging van de lange en breede staart als door het. water balancceren. Dan nemen we afscheid. En het glas Bordeaux-wijn, dat we Tchangih Tang heb ben aangeboden, staat nog onaangeroerd-, want met de wijsheid van Confucius is hij zeker van opvatting, dat de wijn een slech te raadgever is, die somtijds meer van de gedachte laat uiten, dan noodig en nut tig is. J. W. KOLKMAN. Parijs, December 1930. De leerlinge: Neen, meneer de leeraar, nu meet u mij eens niet helpen. Ik zal zelf achteruitrijden. voudig in het sleutelgat stak. In de 18e eeuw werd het la-ngzameihand gebruike lijk, zijn naamkaartje door een of ande/en bekenden kunstschilder te laten opsieren. In 't begin waren het meestal symbolische voorstellingen, maar later ging het zelfs zoover, dat werkelijk kleine meesterstuk ken van schilderkunst als visitekaartje dienst deden. Doch daar deze naamkaartjes niet alleen kostbaar, maar ook zeer on- practisch waren, geraakten zij al gauw uit de mode, temeer daar zij ten laatste on smaakvol gereproduceerd werden. De ver eenvoudiging va-n het visitekaartje merkt men dan ook vooral op tijdens de Fransche revolutie, toen men er op uit was om het naamkaartje zoo eenvoudig mogelijk le vervaardigen. Ook in Duitschland onder vond men deze vereenvoudiging van smaak wel op zoodanige wijze, dat er omstreeks 1811 het eerste ijzeren visitekaartje in de koninklijke ijzergieterij te Berlijn werd ge goten. Maar zooals het zich gemakkelijk iaat begrijpen, lag het voor de hand, dat deze ijzeren naambordjes in minder dan ge-en tijd hadden afgedaan en zoo verviel men weer in het eenvoudige, witte, fijn uit gevoerde stukje karton, dat op den huidi- gen dag nog zijn dienst doet. EEN HEVIGE BRAND heeft gewoed in het Stoomgemaal te Spaarndam. Het machinegebouw en de kolenloodsen zijn vrijwel geheel uitgebrand. De stoomma chine, welke een vermogen heeft van 300 P.K. kreeg ernstige schade. Het zal ge- ruimen tijd duren, voor het gemaal weer kan werken. Dit gemaal is een van de vier, die een totale oppervlakte van meer dan 90.000 H.A. in Noord-Holland en Zuid- Holland bemalen. Het BI O-V A CA NT IE O O RDde slichting van het film- en bioscoopbedrijf georga niseerd in den Nederlandse-hen Bioscoop Bond, heeft het landgoed „Het Russen- duin te Eergen aan Zee, waarbij duin-gronden ter grootte van 12 Hectaren, 97 Aren, aangekocht om daarin een vccantie -oord te stichten voor arme bleekneusjes. De prachtige villa werd vroeger bewoo nd door wijlen den heer Angs. Janssen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 16