A HET KERSTFEEST VAN DEN VRIJGEZEL Knus zaten ze om het knapperend haard vuur van de gezellige hoerenkamer. Bui ten joeg de sneeuw in dichte vlokken voort langs de witte straten, waarop iedere stap van den enkelen wandelaar, die zich. hier over voortspoedde, werd gedempt en slechts het kraken van de inpersende vlok ken bewees, dat er levende wezens dooi het sneeuwgordijn aankwamen. Men voelde zich dan ook bij een heerlijk vuur, in een gezellige kamer met een dampend glas ruin en een extra havanna dubbel behaaglijk. Rustig kringelden de rookwolkjes naar het donkeren eiken plafond, waarop uit den haard een breed lichtschijnsel werd ge worpen. Geruimen tijd hoorde men niets anders, dan het knetteren der houtblokken en het rustig uitblazen van den rook door de vier reeds grijze heeren. Er werd geklopt. Een bediende in livrei trad binnen. Mijnheer, de chauffeur vraagt of u hem vandaag nog noodig denkt te heb ben of dat hij den wagen naar de garage kan brengen? Nee, James, zeg hem maar dat hij met jullie Kerstmis kan vieren en den wagon maar weg brengt! zei Sir John Hen ness,v. De bediende boog en vertrok. Even keerde de stilte van daar straks weer terug, totdat dr. Pennson plotseling tot den gastheer de vraag richtte: Vertel eens John, waarom jij nooit, ge trouwd bent? Alle goede eigenschappen be zit je toch ruimschoots. Bovendien was je geheel onafhankelijk, en naar ik geloof zai menig meisje in stilte gehoopt hebben, dat jij haar zou vragen. 't Zou jammer zijn, meende Nde aange sprokene, als een dergelijk soort meisjes bestaan had, want dan is hun hoop steeds ijdel geweest. tenmisfce tot nog toe, vulde Sir Crown, een tip-top aristocraat aan, terwijl hij de asch van zijn sigaar nipte. Maar heb je nooit idee gehad een eigen home te stichten, me dunkt jou hari is net van 'n dusdanig formaat, om een uitstekend huisvader te zijn. Dan zou je nou ook niet op dezen heiligen kerstavond, terwijl ieder in den huiselijken kring zijn heerlijkste genoegen vindt, een stel oude weduwnaars en dergelijk soort moeten uit- noodigen om een kerststemming te verwek ken. Het eerste is mij tenminste altijd vöel verkieslijker voorgekomen. ja, mij ook, zei Sir John kalm, eu zeer zeker zou het ook zoo gegaan zijn alsik slechts gekund had. Watlï Jij zou niet hebben kunnen trouwen, terwijl je slechts even had te kik ken om een volmaakt huisgezin te hebben Kom nou toch als je blieft. En toch is 't zoo. Ondanks het feit, dat ik tot over mijn ooren verliefd was en ik ook wederliefde vond; ondanks dat ik rijk en onafhankelijk was en toestemming zou krijgen van haar ouders kon ik niet tot dien grooten levenssta-p overgaan. Ik zai het jullie mededeelen, als je er belang in stelt. Nou als je het nog kan herinneren dan graag zei Sir Crown, het type van 'n fleg ma tieken Engelschman. Ik ben altijd bui tengewoon verzot geweest op liefdesdra ma's en nu op dezen Kerstavond juist in een stemming den stommerd want zoo een is er altijd in een drama reeds bij voorbaat te vergeven. Laat ik je even zeggen, antwoordde Sir Hennessy, dat het heelemaal geen lief desdrama is en dat die, door jou reeds vergeven stommerd helaas ook niet be staat. Daar jullie je echter buitengewoon sterk voor mijn cèlibaatschap schijnen te inte resseeren, wil ik je niet langer in het on zekere laten- Eerst moet ik jullie echter even mede deelen, dat die afschuwelijke gewoonte van een duel nog bestond, waarbij de wet hei zelfs toeliet voor zijn gekrenkte» eer 5a- tisfactie te vragen! Ik zal nauwelijks zes en twintig jaar zijn geweest, toen ik plot- 'n ontzaglijk vermogen kreeg en zooals da' meermalen gaat, sprong ik verduiveld royaal met het zoo pas verworven geld om. Op een goeden dag had. ik twee van mij11 vrienden geïnviteerd om met mij mee te gaan dine eren, in een van de beste restau rants van Londen. Wij waren reeds aan het dessert be?ig, toen de ruimschoots ge noten wijn zich deed gevoelen en ons iu een eenigszins luidruchtige stemming bracht. Er kwam ~n nieuwe gast binnen, een groote donker uitziend man, gekleed in oude afgedragen overjas. Hij zette zich be scheiden aan een naast ons staand tafeltje en bestelde 'n karbonade en een glas bic. Zijn armoedig uiterlijk en zijn eenvoudig middageten wekte den spótlöft op van cm» drietal. Eén hongerlijder, eeji penqéliklfei- fluïst'erden wij tegen elkander. Ik gelóóf. dat hij slechts eens in de drié dagen warm eten eet. Kijk ééns hoe langzaam hij kauwt om toch maar zoolang mogelijk het genot van dat stukje vleesch te hebben. En wat een kleine slokjes bier! Nee dan kunnen wij het beter, en het glas opheffend dron ken wij in een teug den fonkelenden in houd op. De vreemdeling scheen deze spottende opmerkingen niet te hooien daar hij niet van zijn bord opzag, totdat een kersenpit van mij hem aan het linker oorlelletje trof. Hij wierp een snellen blik op ons drieën, en had schijnbaar direct den schuldige ont dekt. Hij zei echter niets, bukte zich na ar den grond, raapte de kersepit op, wikkelde ze in een stukje krantenpapier en stak ze in zijn zak. Deze rustige manier van doen over de hem aangedane beleediging ver meerderde niet weinig onzen overmoed en wij schoten in een hartelijke» lach, terwijl ik de vermeende aardigheid verder door dreef en een tweede kersepit naar den vreemdeling wierp. Deze trof hem aan den rechter elleboog doch zie: ook zij werd in gepakt en weggeborgetr. Alle goede en slechte dingen bestaair in drieën en dus na eenigen tijd slingerde ik weder een pit naar hem en trof hem op de linkerborst. Zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken werd ook deze pit op dezelfde manier opgeborgen als haar voorgangsters, natuurlijk tot stijgende vroo- lijkheid van ons drieën. Ondertusschen had hij echter rijn be scheiden maaltijd geëindigd èn stond op om te betalen. Vervolgens trad hij aan 'onze tafel waardoor wij ineens stil en érnstig werden. Zijn gestalte scheen indrukwekken der en rijn blik beteekenisvoller geworden te zijn. Hij knoopte zijn overjas los en daaronder bemerkten wij de uniform van een officier. Met ijzige kalmte, die bij zul ke gelegenheden verschrikkelijker is dan de grootste woede, overreikte hij zijn ver bluften beleediger zijn kaartje waarop zijn woning en de naam Kapitein Fouster ge drukt stond. Wat bleet' mij, die inmiddels geheel ontnuchterd was, anders over dan den zeldzamen gentleman eveneens mijn kaartje te overhandigen? De kapitein maak te een lichte buiging en vertrok zonder een woord te spreken. Toen kwamen wij weer wat tot ons zeiven en wij ondervroegen den kellner over den zoogenaamde» vreem deling. Wij vernamen toen, dat hij langen tijd met eere gediend had, doch wegens ziekte zijn ontslag had moeten nemen waardoor hij thans van zijn pensioen moest leven. Ik wilde, dat ik geen grap met hem had uitgehaald, mompelde ik, toen ik dat hoorde. Wij hoorden echter verder, dat hij een uitstekend scherpschutter op het pistool Reeds den volgenden morgen zocht een vriend van den kapitein mij op en overhan digde mij een brief welke een uitnoodiging tot een tweegevecht en de eerste kersepit inhield. Vanwege de toenmaals geldende z.g, eer dorst ik niet te weigerpn, hoewel het mij zeer moeilijk viel, om het volle be zit van mijn gezondheid en het beheer over een groot vermogen in de waagschaal te stellen, tegenover de gevangenis of mis schien levenslange invaliditeit, terwijl ik ook heel veel kans had in een donker eng graf te komen. Als uitgedaagde had ik de keus der wapenen en vorderde, de handig heid van den kapitein op het pistool geden kende. den degen. Ik herinnerde mij echter nog bijtijds dat kapitein Fouster vroeger, om zijn kleine inkomsten te vermeerderen les gaf in het schermen, en als een buiten gewoon bekwaam schermleeraar bekend stond. Daarom besloot ik toch maar tot de pistolen een schot was ook trouwens eerder voorbij. Toen de ontmoeting plaats had lootten wij. Ik was gelukkig; aan mij was hét eer ste schot. Ik trok af enmiste. Toen hiet' de kapitein zijn revolver op en vuurde met beter gevolg: de kogel ontnam mij mijn linkeroorlelletje. Toen ik mijn hand naar het gewonde oor bracht schoot onwillekeurig de gedachte door mijn hoofd: Precies op dezelfde plek had de eerste kersepit den kapitein getroffen; of de beide andere schoten op dezelfde plek zoüden treffen? Voor heden was het echter genoeg. De kapitein maakte een buiging en verdween. De wond genas snel. Een maand ging ❖oor- bij en ik hoorde niets meer van dón ka pitein. Ik herademde reeds en tot groote vreug de van mijn vrienden begon ik weer vroo- lijker te worden, precies als op den dag in het restaurant. Daar verscheen op een goeden dag we derom de bewuste bode en bracht een twee de uitnoodiging met de tweede kersepit. De kapitein was in het korte schrijven buitengewoon hoffelijk. Hij betreurde het mij niet vroeger te hebben kunnen opwach ten. Zijn vroeger lijden had hem dat. ver hinderd. Maar thans was hij weer in izoo- véfre hersteld en wilde geéu oogenblik wachten aan 3e eèr te voldoen. Mët ahgstige voorgevoelens begaf ik mij naar dé bestemde plaats en het verloop had plaats precies zooals ik .mijdathad voorgesteld: De kogel van den uitsteken den schutter verwondde mijn rechter elle boog op zeer pijnlijke wijze. Was de arm nu maar Stijf, dan bad ik een uitstekend voorwendsel om iedere verdere vordering af te wijzen, zeide ik in stilte. Want wanneer de derde kogel denzelfden weg als de derde kersepit nam, dan was jeugd en liefde, geluk en vermo gen, licht en leven voor goed verdwenen. Want dan zou mijn hart doorschoten wor den. Ik kreeg ruimschoots den tijd om de wond te laten genezen. Week na week en maand na maand giug voorbij en ik hoorde niets pieer van den kapitein. Doch de in nerlijke vrees verliet mij niet meer, en dreef alle jeugdige overmoed uit mij weg. Ik leef de gelijk iemand wiens dagen geteld zijn. Ik was ernstiger en beter geworden. .En al moest ik volgens mijn stand leven, geen enkel feest kon mij meer bekoren en ik trok mij geheel uit de wereld terug. Daar ik ieder oogenblik uit de wereld zou kunnen scheiden en alles zou moeten achterlaten begon ik mei mijn overvloed zooveel moge lijk armoede en ellende te lenigen. Van lichtzinnige jongelui trok ik mij geheel te rug en zoch slechts den omgang met. ern stige degelijk mannen. Mijn eenzaamheid drukte mij echter zwaar en graag had ik een gezin gehad, waar kleine, lieve ben gels om mij heen ravotten en stoeiden. Ik kreeg een meisje lief, wonderschoon van uiterlijk en een lief karakter, welke ook mij bare liefde deed blijken. De omstan digheden waarin' ik mij bevond had ons te samen gebracht en zij wachtte slechts op mijn aanzoek. Moch ik haar echter vragen om haai misschien een dag na ons trouwen als een jonge weduwe achter te laten? Ik wachtte met steeds stijgend ongeduld; het weten en toch niets te weten maakte me bijna krankzinnig. Die gruwelijke spanning moest eens een einde nemen! En zij kwam. Na jaren' vervoegde zich wederom de vriend van den kapitein aan mijn wonmg. Lang genoeg had ik mij op diens komst voorbereid, en toch sidderde mijn hand toen ik den brief in ontvangst nam en reeds aan den buitenkant den har den inhoud voelde. Haastig verscheurde 'ik het omhulsel: Daar lag de derde kersepit en bovendien een geheel wit papier zonder een enekle letter schrift. Hoe moet ik dat begrijpen? vroeg ik. Wat beteekent dat? Dat beteekent, antwoordde de brenger ernstig, dat mijn vriend u vergeven heeft, hij is dood. Geruimen tijd heersohte er stilte in het vertrek. De vuurgloed was verminderd en de sigaren waren uitgegaan. En het meisje? vroeg Dr. Pennson, na een poos. Het meisje, antwoordde sir John, trouwde den dag nadat ik weer recht op hei leven had gekregen met een Schotseh edelman. Toen wist ik, dat het geluk een gezin te hebben voor mij niet weggelegd was, al ben ik altijd veel van kinderen blij ven houden. Kijk maar, zeide hij, terwijl hij naar deh anderen kant van de kamer liep en een dik groen gordijn optrok, dat voor een zware eikenhouten deur hing, welke hij opende. De drie oude heeren tra den naderbij en bij hetgeen,ze aanschouwden werden zij tot in het diepst van hun ziel ontroerd. In een groote zaal stond midden in een ontzaggelijke Kerstboom, waaronder ene berg van geschenken. Honderden kin- deroogen aanschouwden het schitterend geflonker en luisterden naar schoone ver tellingen, welke hun door een dame wor den gedaan. Ziedaar, zei Sir John. Ieder jaar op het heilig Kerstfeest zijn de 250 armste kip- deren van de stad mijn gasten. Dan steek ik ze van top tot teen in het nieuw en.krij gen zij alles wat zij wenscben. Den ouders wordt zooveel gestuurd., dat zij zich zelf ep ieder van hun kinderen van het noodige kunnen voorzien, terwijl ik mij persoonlijk iedere maand van hun omstandigheden op de hoogte- stel. En dit doe ik liever, aldus vervolgde de gastheer, terwijl hij weer geruischloos de deur en het gordijn sloot, dan, zooals ik verwacht had, het heilig Kerstfeest te zullen vieren van iedereen verlaten, in een kil plekje grond ver buiten de stad, wat misschien gebeurd zou zijn, als God niet tusschen beide zou zijn getreden. Op Zijn geboorte dank ik Hem nu dooj- Zijn arme kleinen met een blij hart te laten zingen: Eere zij God in den boogevrede op aarde den menschen van goeden wil KERSTGESCHIEDENIS UIT HET VERRE OOSTEN door MAT-TU-SEN. Het was daags voor Kerstmis, tpen ik ill dén namiddag met eenigszins bezwaard gemoed alléén. door de straten van Tsiög tau wandelde. Bruih en dopker lag daar de stad ep ademde niefcs vap 3e week0 stemming, waarin ieder van ons in den Kersttijd verkeert. Koude, grijsblauwe wol ken jöegen langs den hemel, scherp blies de wind om de hoeken der buizen en in de straten, waar de Chineezen op hun één- wielige karren zaten waarmee zij langs den rapd van het trottoir reden om de laatste Kerstartikelen in de huizen der Europeanen te brengen. Plotseling luisterde ik aandachtig juist toen ik een kleine zijstraat wilde in gaan, hoorde ik schreien en snikken. Ik ging op het geluid af; een klein meisje stond daar bedroefd en verlaten op straat, het had haar moeder verloren en wist in •het donker den weg niet meer naar huis. Met moeite kan ik er dit uitkrijgen, want het kind snikte krampachtig„Waar is moeder?" riep het telkens weer„Ik wil naar mijn moeder". „Zij komt dadelijk", antwoordde ik. De kleine Was daar echter niet mee tevreden en riep telkens weer: „Moeder, moeder". Het klonk als een kreet van angst. Toen zij weer radeloos begon te schreien, ver telde ik, dat moeder plotseling op reis moest. Maar zij zou het Kerstkindje mee brengen. Dat bedaarde haar een beetje. „Het Kerstkindje?"Daar had, zij nog nooit van gehoord. „Hoe ziet dat er dan uit?" vroeg zij nog met tranen in de oogen. „Ja, het stond daar ver vandaan in de dopkere straat met bloote voetjes, die den grond niet raakten", zei ik. Zeer belang stellend keek ze me aan en scheen na te denkenZachtjes nam ik haar bij de hand en bracht ze naar het Duitsche stoomschip „Köln" waar ik de Kerstdagen wilde doorbrengen. Onderweg begon ik over Kerstmis te vertellen. Ik zei haar ai- les wat- ik wist. Telkens onderbrak zij mij met allerlei vragen. Toen wij in de nabij heid van het schip kwamen, stonden wij stil van stommen verbazing, want het was feestelijk verlicht, met ontelbare lampions. Het was doodstil toen' wij over de loopplank gingen. Een heerlijke fijne geur drong uit de keuken tot ons door en steeg verleide lijk in de neus. Ongemerkt wisselde ik en kele woorden met den tweeden officier. Zij trok mij voort en wilde opgewonden we ten, wanneer het Kerstkindje kwam. „Het maakt nu eqn kerstboom", zei ik. Dat klonk heel geloofwaardig voor 't kind. Wij wan delden zoolang op het schip rond. Ik liet haar alles zien en juist toen wij in mijn hut- wilden gaan, luidde er een heldeie klok, die ons bij den kapitein riep. Daar is het een sprookjeswereld©en lichtzee van duizend kaarsen. Maar nog veel meer schitteren de oogen van hét kind, dat daar in een nieuwe wereld schouwde en er niétsvan begreep. Onbe weeglijk staarde zij naar al dat moois. het wr- als in een sprookjeZij durfde zich niet te verroeren, uit angst dat de betoovering dan verbroken zou worden.... Toen weerklonk er zachte muziek van pia no en harmonicamen zong naar oud gebruik: „Stille nacht, heilige nacht". Zij.staarde nog altijd in de brillende lich ten en naar het klokje daarboven, dat toen door den warmen schijn der roocle kaar sen een fijn zilveren geluid liet hooren. Toen eerst ontdekte zij alle geschenken- die aan den boom hingen. Het was een wondei', met veel moeite en liefde ge wrocht en gebracht in een vreemd land. Onderaan hingen fijne, heerlijke paradijs appels, boven ringen van chocolade en mar sepein; de toppen der takken droegen roode en geel beschilderde noten. Ijske gels, wellicht van den boeg van het schip afgehaald, hingen aan de dunne takken. Lange zilveren draden vuldeu de leege- plekken in den boom en een mooie ke. - ting van parels slingerde zich om de tak ken...kleine geschenken: een pop met 'n houten kop, grof en dik doch vriendelijk kijkend, lag onder den wonderboom. Toen was de betoovering verbroken van de kleine. Zij sprong op, jubelde, juichte, en ze vloog als een wervelwind om mijn hals: „De Kerstboom!" riep zij uit en keerde zich naar de anderen, opdat ook die hem zouden bewonderen. Zij riep- nog eens, en toen zij geen antwoord kreeg, nam zij het jonge zwarte katje, dat juist voor bij sloop, om ook de andere katjes bij de kerstuitdeeling te gaan halen.De oogen, die nog slaperig zijn glinsteren echter niet en vermoeden niets van dezen wonder boom. Maar ook een Kerstavond gaat snel voor bij! Toen de lichten allang gedoofd waren en de dag helder door het kajuitvenster scheen, en ieder nog van punch en lekkere dingen droomde, ontwaakte ik plotseling van een geluid in de kajuit, waar de Kerst- bopm stond. Daar lag het kind onder den boom en hield een miauwende kat in den arm. Toen zij autwaakte en mij, zag, vertrok haar mondje. Zij schreide niet, want. in haar oogjes lag nog den glans van het schoone Kerstfeest van gisterenavond. Maar nu wilde zij tooh naar moeder terug. Nu zou zij den weg wel binden, ja, zij kende hem nu goed, want het was nu immers dag en zij was jn het. geheel niet bang meer, omdat •het Kerstkindje bij haar was. A

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 20