Xt. Xs. 3X2. A L® VREDE BIJ DE MENSCHEN. door TH. v. TICHELEN. Toen was het nog geen vrede bij de men- schen over de groote aarde, want er was geen vrede in hun hart. Zij ploegden op den akker, dreven de schapen door de weiden, zaten aan het weefgetouw, stonden bij de schaafbank, hamerden op het aambeeld, geriefden achter den toog, vaarden op schepen. Zij aten en dronken, dansten en zong6ü, smeerden en wallebakten als zij veel geld gewonnen hadden. En als ze dan versleten waren, afgetobt of afgefeest, dan vielen zij op hun bed om dood te gaan, knepen hun oogen toe en draaiden hunnen kop naar den muur. Want hun leven was zóó schraal geweest, de zon had nooit in hun hart geschenen, omdat ze niet wisten waar ze naartoe gin gen. Als morgen hun lijf in 't graf zou lig gen, zou er dan van hen nog iets voort» bestaan? Zou er dan een God gereedstaan om hen vriendelijk te onthalen en hun ziel blijde te maken? Eenigen zeiden van ja, sommigen zei den van neen, maar de meesten zeiden dat ze 't niet wisten. En daarom waren ze in hun leven nooit heelemaal voldaan geweest, nooit heelemaal in vrede, nooit heelemaal gelukkig. Ze wisten niet of er nog iets ach terop kwam. En 't- leven hier was zoo kort en de moeite niet waard. De menschen waren *lijk iemand die i.i den pikdonkeren nacht door velden en bosschen aan 't dolen is, en nievers geen lichtje ziet schijnen, en niet weet waar heen. Dat was treurig. Dewijl het nog geen Kerstmis geweest was te Bethlehem Toen lag er een Kindeken in een stal, in een kribbeken, en zijn blozend gezicht je en heldere oogskens kwamen onder het hooi uit. En Maria en Joseph stonden er bij te zien, en lachten, maar zeiden niet veel, de wijl dat Kind uit den hemel kwam. En herderkens met dikke schapenvach ten op hun schoft, stonden bij den schiin van 't rosse vuur, ep luisterden, met hun nen mond half open. En witte Engelen zongen daarboven in de lucht, heel dicht bij hen; en dan ging het zingen verder en verder weg, 'lijk van kinderen die weggaan over het land: „Glorie aan God in den hooge, „En op aarde, vrede bij menschen van goeden wil!" Want toen was het Kerstmis in Bethle hem _Nu ligt er wel eens een kindeken in zijn wiegsken, en zijn adem blijft in zijn keeltje steken, en 't gezichtje wordt grauw als assche uit den oven, en valt dan in, dor als een rupsenpoppeken op een 'groen blad, waar een kleurige vlinder uit gevlo gen is. Moeder staat er bij te snikken, al kij kend naar het dood gezichtje, en vader troost: „Wij hebben een Engeltje in der. Hemel". Dewijl het over negentien honderd jaar Kerstmis geweest is te Bethlehem Donker zien de dagen soms voor de men schen. Zij hebben de nagelen van hun vin geren gewroet, maar tegenslag en ougeluk zijn zonder te kloppen met de deur in huis gevallen, en hebben alles duister gemaakt. En de menschen kijken naar 't venster of het niet over zou gaan en de zon weer schijnen. Maar in hun hart blijft het vrede en hoop: want eenmaal toch gaat de te genslag weg, en later worden zij er rijk voor beloond in den Hemel. Dewijl het over negentien honderd jaar Kerstmis geweest is te Bethlehem De menschen hebben overdag gearbeid op het veld, in hun winkel, op de fabriek, en zitten nu 's avonds te gaar rond de lamp. En warm is het in huis en lekker en goed. Binnen vijftig, zestig jaar ten hoogste, zullen er in 't zelfde huis allemaal andere menschen rond de lamp zitten. Zij zelf zullen allemaal van hier weg zijn, maar daarboven in den Hemel weer te gaar zit ten rond e>en groot licht, warmer en lekker der en beter nog. Dat zeggen zij niet, maa. weten het allen; en daarom is er vrede bii hen. Dewijl het over negentien honderd jaar Kerstmis geweest is te Bethlehem De Zoon van God zelve door liefde ge- (praemd, kwam neer op deze aard en wierd Jesus (genaamd hij lag in een kribbe; in een stal zoo gij (ziet, dat was zijn paleis: een paleis vol (verdriet. Guido Gezelle. DE HOUTEN HUZAREN. Het was in den kerstnacht van het jaar 1792 toen Jozef Mirtz, oud-kolonel van het keizerlijk leger, in zijn breeden leunstoel naast den hel flikkerenden juno-haard zat en zich verdiepte in de „Gesprekken met dooden". Een waskaars in een eenvoudigen kandelaar verspreidde een spaarzaam licht door de sobere, doch oermassieve kamer en over de forsche donker eikenhouten meubelen, welker toekomst geslachten ver te zoeken zou zijn. Machtig groote schilderijon met heroi- sche figuren gaven aan het interieur een somber aanzien. Voor drie maanden in October, had de oude officier juist zijn drie- en zeventig-jarigen leeftijd bereikt Hij bezat familie noch verwanten, terwijl zijn vrienden dood, of in vreemde landen verbleven. Zijn hoofd was bijna geheel kaal en slechts enkele witte lokkeu, vieien op den krag van zijn huisjas. De moede trek ken van zijn gladgeschoren 'gezicht,t toon den geen spoor meer van dien levenslus- Ligen overmoed, vaak aan jonge officieren eigen. De ingevallen mond had den mar kanten trek, welke vroeger zijn kameraden zoo kon ergeren, geheel verloren. Alleen in de he-1 grauwe oogen flikkerde af en toe nog wat levensvuur. Met een zucht legde de oude heer het boek weg. De geschiedenis van den held- haftigen en onvergelijke'.ijken Prins Euge ne van Savoye in den Olympus verveelde hem. Zijn sidderende hand trok dea huis jas wat dichter aan en strekte de kille vingers vervolgens naar het brandende vuur uit, om te voelen of het nog voldoen de warmte gaf. De kanier was overheet, doch in zijn binnenste was het koud van den vroegen morgen tot den laten avond. Langzaam vouwde hij de lange, smalle han den ineen, om het voorbije verleden nog eens aan zijn geest voorbij te laten gaan. Hierbij verviel hij steeds in het heden, ge lijk zoovele onteviedene oude menschen, die niet ophouden zich steeds weer af te vragen: Hoe zou het gegaan zijn als ik dit of dat gedaan of nagelaten had. Zijn bloed was hem nimmer de baas geweest, waardoor hij altijd eerst handelde en dan pa-s nadacht. Het woord „geduld" was hem onbekend en wachten kon hij nooit. En nu zat hij daar en wachtte op den dood, soms hopend en dan weer vreezend. In vele bloedige ge vechten had hij den dood onverschrokken onder de oogen gezien en was hem tege moet getreden; dit langzame doch zekere neerhalen van zijn levensboom, door ont trekking van zijn krachten was hem echter een gruwel. Ach, waarom was hij bij een gevecht niet neergeslagen en achtergeble ven op het slagveld? En toch hing hij ge lijk alle oude menschen nog aan het leven en telde hij angstig na hoeveel tijd hem nog restte. De vinger van zijn rechterhand schoof mechanisch den te wijd geworden zegelring aan de linkerhand heen en weer. Zoo eenzaam als thans had hij zich in langen tijd niet gevoeld. Zijn huishoudster Kate, had hij barsch weggestuurd toen zjj hem om negen uur behulpzaam wilde zijn naar bed te gaan. Haar eenigszins bescher mende en bevelerige natuur maakte hem steeds weerspannig. Bovendien was het hem aangenamer in een gemakkelijken leu ningstoel den. halven nacht door te bren gen. dan slapeloos in zijn bed te liggen. Waarom was hij voor twintig jaren toen hij van bet slagveld terugkeerde niet ge trouwd! Ach wat, dan waren er, misschien ook nog wormstekige appelen van zijn le vensboom gevallen. In een kristallen schaal op het buffet zwom de Jericho-roos. De vrome Kate had haar, gelijk ieder jaar in den heiligen nacht in het water gezet. Of zij wel uit elkaar zou gaan en een gelukkig jaar voorspellen? Een gelukkig jaar voor hem gaf het niet meer. Een cogenblik wenschte hij dat de Jeriehoroos een knol mocht blijven. Dan zou Kate zich ergeren en gaan la-men tee- ren. Tegelijk moest hij echter over dezen kleinzieligen wensch lachen. Als kind had hij in den heiligen nacht ook bewonderend voor de Jericho-roos ge staan welke voor honderd vijftig jaar uit het heilige land voor zijn familie was mee gebracht. Sinds dien werd zij in de familie als een kostbare re^kwie vereerd. Gelukkige kinderjaren! Hoe hij in den Kersttijd aan zijn moeders hand het kribje een bezoek ging brengen. Heden, na zoo vele jaren, wist hij nog precies waar die kerk gelegen was en in welken hoek het stalletje stond opgesteld met- den os en den ezel, tervi'! er mooie donkere hertjes om heen stonden. Helder zag hij plotseling voor den geest den kerstavond toen hij die doos met hou ten soldaten kreeg. Hoe oud was hij toen? Zeven of acht jaar? Laat in den avond had de Lucernbode haar nog gebracht. Zijn oom Hugo Kraine, die als hoofdman in dienst van den keizer stond had ze hem als Kerstgeschenk gestuurd. In de doos had een brief gelegen waarin zijn oom- hem schreef dat het „het allernieuwste speel goed voor kinderen was." Hoe wondermooi zag die doos eruit. Zij was geheel groen geverfd. In de vier hoe ken waren helroode bloemen in keurige slingers geschilderd, terwijl er middenin een trommelslager op een schimmel was afgebeeld. Toen hij de doos opende, lagen er bovenop 'n officier en twee trompetters, zij hadden roode broeken met gele biezen aan, hel groene mantels en hooge mutsen met een witten band. Zijn vader vertelde hem toen, dat het Hongaarsche soldaten wa-i'en. Bevend van vreugde had hij behoedzaam den een na den anderen uit de doos gehaald en zorg vuldig in een rij opgesteld. Thans kon hij nog vertellen waar hij aan tafel zat toen hij deze gewichtige gebeurtenis verrichtte. Toen hij naar bed moest had hij niet van zijn huzaren kunnen scheiden en de doos met- zich mee naar bed genomen. De huzaren waren, met eenige door den ouden knecht Balschi uit karton gesneden poppetjes zijn eenigst speelgoed. Misschien hadden deze houten soldaten, meer nog dan de familietraditie, bij hem de lust voor den krijgsdienst opgewekt en zoo den grondsteen voor zijn roemrijke loopbaan gelegd. Slechts dien Kerstavond droomde hij nog slechts van aanstormende kolonnen rennende eskadrons, en van kruitdamp en bevelen. Opeens overviel hem een onbedwingbare lust naar zijn houten huzaren. Waar zou den zij zijn! Had hij ze niet nog voor en kele jaren in de bovenste lade van de groo te kast, in de zaal boven gezien? Hij riep, neen schreeuwde: „Kate,Kate!" en daar het hem te lang duurde voor zij kwam, riep hij weer: „Kate, Kate!" Als eindelijk de oude huishoudster bin nenslof te, voer hij uit: „Hoe lang moet men eigenlijk roepen voor het je belieft?" „Wat wenscht u, mijnheer?" vrceg Kate rustig, alsof zij de woorden van den ouden man niet gehoord had. „Ga boven naar de zaal, en daar in de bovenste lade van de kast staat een doos, ongeveer zoo groot-," hij beschreef met zijn handen den omvang „zij is groen geschilderd en er zijn allerlei figuren op geteekend". „Maar mijnheer", wierp Këte tegen, „het is toch gevaarlijk, om than6 met een brandende kaars naar boven te gaan waar al die vlaggen hangen. Vooral nu in den Heiligen naoht „Ga je haast?" bulderde de oude offi cier, terwijl ziju trekken die toornige uit drukking aannamen, welke de soldaten van zijn regiment altijd zoo vreesden. „Ik ga al", knorde de huishoudster. Bij het verlaten van de kamer wierp zij een blik op'de Jeriehoroos en mompelde: „Die wil naar het sohijnt ook niet uit elkaar gaan." „Dan gaat zij op een anderen nacht wel vaneen. Vooruit nu", riep hij ongeduldig. Onzacht vloog de deur in het slot. De oude man leunde in zijn stoel achter over en luisterde gespannen naar den sle- penden tred van de vrouw. Nu is zij boven in de gang en nu in de zaal of zij de doos wel kan vinden? zouden alle vier en twintig huzaren er nog in zijn? Wanneer had hij ook weel de laatste maal met ze gespeeld? Nu klom Kate weer langzaam de trap af naar bene den, zou ze de huzaren meebrengen? ongeduldig wachtte de grijsaard op het speelgoed, met hetzelfde verlangen als vroeger op een promotie. Eindelijk opende Kate de deur, en tot zijn vreugde bemerkte hij, dat zij do groe ne doos onder den arm droeg. „Daar is die doos", en zij zette haar ta melijk onzacht op de tafel. ..Het is goed dank je". „Wilt u echler niet naar bed gaan mijn heer. Het is reeds laat en ik zou dan gaar ne naar de nachtmis willen gaan. Het zal direct wel luiden". „Ga maar, wanneer je terugkomt is het immers nog tijd genoeg om naar bed te gaan. Ik heb toch een slapeloozen nacht voor mij. Zet de tafel echter wat dichter bij me." Kate schoof energiek de groote zware tafel naar hem toe. „Nog dichter!" gelastte hij. „Heel dicht zoo is het goed!" „Ik wensch u dan veel genoegen en een gelukkigen Kerstnacht,'' zei Kate terwijl zij van haar heer afscheid nam. Voor de deur bromde zij: „Mijnheer sohijnt toch langzaam kindsch te worden. Midden in den Heiligen nacht vangt hrj aan speelgoed uit te stellen, in plaats van een rozenkrans of een gebedenboek te ne men." Be-geerig nam de oude officier de klein, huzaren uit de doos. Dat was de hoofdm-n en hier de twee trompetters op den appe schimmel. Daar waren de een en twinti ruiters. Een had zijn sabel verloren. Da klopte! Die was daags na dien Kerstnacl op den grond gevallen en daarbij was d< sabel gebroken. Hoe had hij daarom ge huild. Van smart en woede was hij ziji broer toen in het baar gevlogen en had hem wild met zijn knuistjes bewerkt. Zijn moeder was toen tusschenbeide gekomen en had al de soldaten voor eenigen tijd opgesloten. Die goede broeder van hem was niet oud geworden. Als jonge luitenant was hij gesneuveld in dienst van Frank rijk. Hij stelde de huzaren weer op en exer ceerde met hen. En evenals toen hij aan den spits van een eskadron reed komman deerde hij: „Geeft acht, het eskadron te formeeren! De rechter en linker vleugel stellen zich op. Marsch!" en met z'n ma gere vingers verschoof hij sidderend de houten figuren over de tafel, en formeer de ze tot een linie- En hoe langer hij met de figuren speel de, des te meer voelde hij zich weer als de" knaap van vroeger, vol hoop en plannen. Hij had plotseling het gevoel dat het lo ven nog in zijn geheel voor hem lag. Bree- de effen wegen stonden voor hem open. En daarop voort te loopen kunnen slechts kinderen, die nimmer hindernissen en ge varen zien. Wederom ging hij het lachen de en lokkende leven binnen. De heilige nacht had den ouden heer voor een oogenblik nog zijn jeugd voor de oogen getooverd. Thans wilde hij zijn huzaren tot een aanval richten. De trompetters stonden gelijk het voorschrift aan den rechter vleu gel. Nu zette hij den officier op de, door het reglement bepaalde plaats en kom mandeerde: „Marsch en valHij voleindigde het commando niet meer. Het houten.figuurtje ontviel aan zijn hand. De oude officier was in elkaar gezonken. Toen de oude huishoudster uit de nacht mis thuis kwam, vond zij haren heer dood. Op zijn gezicht lag zulk een vredige uitdruklring gelijk zij in al de tien jaren, dat zij bij hem diende nooit- gezien had. De houten huzaren stonden op de tafel in rechte lijnslechts de officier was onj- ge vallen. In de kom op het buffet was de Jerioho- roos geheel ontloken, hare twijgjes had zij breed, heel breed uit elkander gesto ken DE GESCHIEDENIS VAN DEN KERSTBOOM. Een met lichten behangen Kerstboom vinden we op Duitschen bodem voor het eerst vermeld in een geschrift, dat de do cent in de rechten te Wittenberg, Gott fried Kiszling uit Zitten, in Saksen, in het jaar 1737 openbaar maakte en waarin men lezen kon: Als het overreikenvan geschenken met zekere feestelijkheid moet gepaard gaan, dan bevalt mij altijd nog het beste de ma nier, waarop een vrouw die op een hoeve woonde dat deed-. Op Kerstavond plaatste ze in haar kamers zooveel boompjes als personen, die ze iets geven wilde. Aan de hoogte er van, de versiering en de plaats kan ieder terstond zien, welke boom voor hem bestemd was. Zoodra de geschenken verdeeld waren en daaronder gelegd en lichtjes op de boomen en daarnaast waren aangestoken, kwamen de haren achter elkaar in de kamer, bekeken de gaven en ieder nam den voor hem bestemden boom en daaronder gelegde geschenken in ont vangst. Ten laatste kwamen de knechts en meideu in de beste orde binnen om hun geschenken te halen. Een Duitsche prinses, Maria Dorothea von Wurtemberg, derde vrouw van aarts hertog Jozef, bracht in het jaar 1818 den kerstboom in Hongarije. Aan het hof van München werd de kerst boom, in zijn tegenwoordige gestalte ge plant door een Badensche prinses, koningin Caroline, weduwe van Maximiliaan I. Van het hof uit verbreide zich het gebruik door stad en land. Door een Duitsche prinses kwam de kerstboom aan het Fransche hof. De eerste kerstboom verscheen in de Tuileriën :n het jaar 1837 na het huwelijk der hertogin Helene van Orleans en wel op Oudejaars avond. In 1S37 schreef de hertogin naar haar vaderland: Op Kerstavond heeft de goede koningin mij het genoegen gedaan in het geheim een mooien boom te versieren, dien ze in mijn wit salon liet plaatsen, om mij aan Duitschland te herinneren. Koningin Victoria had jaarlijks haar kerstboom, die door den prins-gemaal van Saksen Coburg-Cotha in 1840 werd inge voerd. De kostbaarste boom der koningiu was de eerste, die 40 voet hoog was en behangen met passende geschenken ter waarde van 200.000 mark. Een Engelsche dame, de gouvernante van den kleinen prins van Napels, den Italiaan- sohen kroonprins, bracht den kerstboom aar Rome. Tot vreugde van haar konink lijken leexding zorgde zij voor 'n kerstboom en werd deze ook in Rome bekend. Vol gens 'n andere lezing bracht koningin Mar- ^aretha, in wier aderen van de zijde harer uoeder Duitsch bloed vloeit, den kerstboom tan het Italiaanscbe hof. Li de laatste jaren krijgt do kerstboom in ons land ook meer burgerrecht. Do vrees is zelfs niet ongewettigd, dat het aloude bij uitstek nationale Sint Nicolaasfeest, door den kerstboom zal worden verdron gen. Hetgeen we zouden betreuren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 19