DE LEIDSCHE COURANT
HET BERGINGSWERK BIJ
SCAPA FLOW.
Hoe haalt men gezonken zeeschepen weer
weer naar boven?
Dezer dagen kon men in verschillende
bladen lezen, dat een Amerikaansche ijzer-
handelaar Cox, door het bestuur der En-
gelsche marine aangewezen was, om hel
grootste gedeelte der Duitsche oorlogsvloot
die bij Scapa Flow gezonken was, te lich
ten en als oud ijzer te verkoopen. In ver
band hiermee is het wel eens interessant,
iets meer te hooren omtrent de manier
waarop de moderne 'dchniek zulke moei
lijke karweitjes opknapt.
Het. verlangen der menschen om de
schatten, die de zee verslindt, weer terug
te krijgen is al zoo oud als men deze ver
liezen kentgeen wonder, wanneer men
bedenkt wat een kolossale schatten er op
den bodem der zee rusten. Noemen we
slechts enkele voorbeolend uit de nieuwe
geschiedenis. Met het admiraalschip der
Kpaansche armade gingen Pr in de baai
van Tobermory 600 mi": n aan goud- en
zilverstaven verloren, c.ie men ondanks de
talrijke pogingen tot heden tce nog niet
naar boven heeft kunnen brengen. De
waarde der zilvervloot, die *200 jaar geleden
aan de Spaansche kust vernietigd werd,
zal niot veel minder zijn. Ruim 200 mil-
lioen Engelsche souvereigns liggen in de
nabijheid van Sebastopol in de Zwarte
Zee. Ongeveer 25 millioen mark nam de
constructie van speciale „liohters", die ech-
„Titanic" mee in de diepte en van de 100
millioen mark in goudstaven, die zich vol
gens officieele raededeelingen op de „Lau-
rentic" die door een Duitschen U-boot
getorpedeerd werd bevonden, konden
tot 1921 slechts 12 millioen mark gebor
gen worden. De reusachtige getallen van
deze enkele voorbeelden geven echter nog
maar een flauw beeld van de werkelijke
verliezen, wat wel bewezen wordt door
een statistiek van Wessel, volgens welke
er gemiddeld 1000 schepen per jaar ver
loren gaan.
De geschiedenis van de tallooze ber
gingspogingen is tegelijk de geschiedenis
der oneindige moeilijkheden, waarmee men
in tie diepte der zee te kampen heeft.
Met de primitieve technische hulpmid
delen uit vroegere tijden wa-s natuurlijk
aan een lichten van gezonken schepen niet
te denken en wat betreft het bergen der
lading was men eerst alleen aangewezen
op de menschelijke kracht van den duiker,
die zeer beperkt is.
Bij diepe ademhaling bevatten de lon
gen 4-5 L. lucht, bij diepe uitademing nog
1 L. Volgens de wet van Mariott worden
deze 4.5 L. lucht door een druk van 4.5
atmospheer tot op 1 L. gecomprimeerd.
De druk tan het water op 10 M. diepte
komt overeen met- 1 atmosfeer. Gewoonlijk
kan een duiker niet dieper gaan dan 35
meter; want met inbegrip van de eene
atmosfeer, waarmee de buitenlucht op het
water drukt, heeft hij op een diepte van
35 M. reeds een druk van 4.5 atmosfeer te
overwinnen. Deze wetenschappelijke feiten
worden bevestigd door de parel- en spon-
-zenvisschers in de tropen. Zij hebben geen
andere uitrusting dan een steen, die aan
een touw bevestigd is, en een neusklem.
Bovendien zijn er slechts weinigen en
dan nog maar alleen buitengewoon sterke
en geroutineerde vakmenschen die tot
40 M. kunnen duiken en het dan 10 minu-
ten volhouden. De meesten duiken niet
dieper dan 20 M. en dan nog maar voor
•lechts 5 minuten achter elkaar. Het dui
ken op grootere diepten, zonder speciale
uitrusting, zou onvermijdelijk een ziekte
veroorzaken.
Tegen het einde der 18e eeuw werd
voor de eerste keer een proef genomen
om in een duikerspak in het water af te
dalen, terwijl van het schip uit door een
speciale leiding voor voldoende zuurstof
gezorgd werd. Uit deze duikeruitrusting
ontstond de z.g. Engelsche scaphouder,
die in hoofdzaak bestaat uit een lucht
dicht gummi-pak met een halsring, waar
samengeperste lucht in hare verbreiding in
de kogelhelm op geplaatst wordt; verder
zware schoenen en een rug- en borstge-
widht, die t© zamen met de schoenen 96
pond wegen. De helm is voorzien van kijk
gaten en een lucht ventiel en staat door een
slang in verbinding met een luchtpers-
pomp. De straal waarin zij kunnen werken
bij 3 uur zware arbeid bedraagt 40 M. b;j
uitzondering 60 M., wanneer de arbeid
licht is en dan voor hoogstens een uur.
Nadeelen: het luchtpompstelsel, de geva
ren der pijpleiding en den langen duur
van neerdalen en opstijgen. Daar nj. bij
verhoogden druk stikstof in het bloed
binnendringt, die bij plotselinge daling
van den druk zwaie hereon- en rugge-
mergsverlamming veroorzaakt, ma-g het
opstijgen slechts uiterst langzaam plaats
hebben. Op een diepte van 80 M. duurt
dit ongeveer 9.30 uur. Ook de scaphouder
was dus nog verre van een ideale oplos
sing.
Eerst in 1912 werd door de gebroeders
Drager op grond der wetenschap, dat men
gebruikte lucht op chemische wijze weer
geschikt voor de ademhaling kan maken,
een slangleiding: een scaphouder met.luchU
druk zuurstof-apparaat, dat den diuiker -
afgezien van veilighoidslijrien onafhanke
lijk maakt van de buitenwereld. Hier kan
men in een straal van 100 M. bij lichten ar
beid ongeveer twee uur werken en voor
eenige minuten zelfs op 150 M. afstand.
Maar het nadeel: een verlies van arbeids
kracht tot 75 pet. is ook hier nog niet op
geheven.
Ondertusschen heeft men ook op an
dere manier het probleem trachten op te
lossen. Rond 1660 zou de Engelschman Phi
lips de ontdekking gedaan hebben, dat in
een omgekeerde klok de luchtdruk het bin
nendringen van het water verhindert en
op die manier zou hij met een duikerklok
die volgens deze methode geconstrueerd
was de schatten van een Spaansch pi-
ratenschip bij de monding van de La
Plata-rivier geborgen hebben. In 1777
bouwde ingenieur Smaeton do eerste, met
lucht gedreven duikerklok, waarvan de
werking algemeen bekend is. Al kon men
deze duikerklok in zeer beperkte gevallen
slechts gebruiken, toch was zij van grooie
beteekenis omdat zij het begin vormde van
de ontwikkeling, die tot de conètruotie
leidde van de met luchtleiding voorziene
drijvende en vaste duikerschachten waar
van het princiep ook toegepast werd bij
het bouwen der bruggenpijlers en dat ten
slotte ook tot duikerklokken voerde.
Hier vullen beide proeven van oplossing
elkander aan.
De duikers, voorzien van een speciaal
duikerspak, laten zich in de klok insluiten
en worden dan op den zeebodem (tot 10')
M. diepte) neergelaten; nadat reeds aan
boord de luchtdruk geregeld is, verlaten zij
de klok en beginnen hun werkzaamheden.
Zijn zij vermoeid dan koeren zij naar de
klok terug, kunnen hier hun pak uitdoen,
eten, slapen, zuurstof en absorbsiepatronen
vernieuwen en zoo verschillende dagen op
den bodem der zee doorbrengen. De klok
is van buiten met machtige schijnwerpers
voorzien, die de plaats waar de werkzaam
heden verricht worden, verlicht. Binnen
bevindt zich een telefoon-aansluiting.
Na het voltooien van den arbeid ge
schiedt het optrekken der sluis in enkele
minuten daar de normale luchtdruk nu aan
boord geregeld kan worden, zoodat er geen
uren meer noodig zijn om den druk lang
zamerhand te regelen. Daar de duiker nu
ook zijn vciligheidslijn aan deze klok be
vestigt deze ligt nu horizontaal en wordt
niet meer loodrecht van het schip naar be
neden afgelaten, is hij nu ook van alle
gevaren, veroorzaakt door strnotningen, ge
vrijwaard.
Eerst toen de techniek zoo ver gevorderd
was, kon met succes aan het lichten van
groote schepen gedacht worden.
De eerste proeven werden genomen met
behulp van groote drijfkranen, die echter
alleen voor kleine vaartuigen en bij gun
stige voorwaarden succes opleverden.
Eerst de moderne techniek is het gelukt
ook groot e scheepsrompen te lichten cn
wel met behulp van verdichte lucht. Hier
bij onderscheidt men twee methoden. Bij
de eerste methode bevestigt men ballons
met samengeperste lucht aan het bewuste
schip om het zoo tot drijven te brengen.
Bij de tweede methode maakt men van de
scheepsromp zelf een soort zwemblaas,
doordat men alle gaten dicht stopt en hem
dan met samengeperste lucht vult. Reeds
Archimedes wist dat een lichaam onder
water zooveel van zijn gewicht verliest,
als het gewicht van het water bedraagt dat
het verplaatst. Daar nu een ballon, ge
vuld met samengeperste lucht, met een in
houd van 1 M2. ook 1 M3 water verplaatst,
en M3. water een gewicht van 1000 K.G.
heeft, moet de ballon met iedere last bene
den de 1000 K.G. naar de oppervlakte stij
gen.
Bij de eerste grootere proeven volgens
de eerste methode, bleek echter, dat de
ballons aan de oppervlakte, waar de over
eenkomstige terugdruk van het water
ontbrak, gevaar liepen uit elkaar te spat
ten. Tegenwoordig gebruikt men daarom
meestal stalen cylinders, waarvan de groot
te en het aantal afhankelijk is van het ge
wicht van het schip.
Bij de tweede methode hangt het welsla
gen af van het absoluut dichtmaken van
den scheepsromp, zoodat het tegen lucht
druk bestand is en verder van de gelijk
matige vulling met samengeperste lucht.
Volgens deze methoude nu tracht de
Amerikaan Cox de Bchepen die bij Scapa
Flow gezonken zijn, te lichten. Daar tegen
woordig de duikers met alle mogelijke hand
werktuigen, zooals bandijzers, luchtdruk-
boren, luchtdrukhamers enz., toegerust zijn
en daar men tegenwoordig voor diepten
van meer dan 100 bot 200 M. speciale dui
kerpakken heeft, die 400 K.G. zwaar zijn,
en die bestand zijn te-gen den grooten druk
(de z.g. duikpantsers, waarin onder nor
malen luchtdruk gewerkt wordt), zijn deze
beide methoden als ideale oplossinge te
beschouwen.
Jammer genoeg echter is gebleken, dat
him toepassing in de practijk met buiten
gewone moeilijkheden gepaard gaat. Bij de
reusachtige opwaartsche kracht, die 'e sa-
den scheepsromp of in het dichten, den
grootsten scheepsromp eenvoudig midden
door breken. Slechts weinige proeven zijn
tot nu toe den ersten keer gelukt.
De techniek reikt dus momenteel tot
een diepte van 200 M. Of het echter ooit
gelukken zal om b.v. de schatten van den
Titanic d'e op een diepte van 4000 M. lig
gen, te voorschijn halen, staat nog zeer
te betwijfelen en deze vraag zal onze eeuw
wellicht niet meer tot oplossi.Lg kunnen
brengen.
Meneer Jansen, die blijkbaar in een
verkeerde badkoets terecht is gekomen:
„Ach vrouw, ik had toch maar liever geen
bad moeten nemen. Kijk eens hoe ik ge
krompen ben".
WAT WAS HET?
Door den maanlichten nacht sloop de
strooper voort.
Nachten aan 'n stuk had hij zoo al ge
gaan, stil, zonder gerucht.
Forsche kerel, die overdag hard werkte,
's nachts eropuit ging, om 'n lekker haasje
te verschalken.
Niet voor 't geld. of de haas.
Bah, wat kon hem dat geld schelen;
zooveel kreeg ie er niet voor. Neen, alleen
om 't genot van te stroopen; die stomme
veldwachters beet te nemenals ze hem
op de hielen zaten en hij toch nog ont
snapte; de stommelingen, de uilskuikens,
die over hem heen stapten als if in 'n
uitgedroogde sloot lag.
Hier was hij bij 't kerkhof; zou ie van
nacht de haasjes 'ns neerpaffen? Want
ze kwamen er, dat wist ie zeker, als ze
van Engelmansakker naar 't land van
den Dries gingen. Ze wisten wel, die loe-
rassen, waar de lekkerste- kooltjes
stonden.
Met 'n scherp geluid knarstte de poort
open toen hij er tegen duwde.
Vervloekte ie tusschen de tan
den, moest dat oude Tammelding 'm nou
nog verraden.
Weer snerpte de poort dicht met nijdig
geluid; als verstoord dat iemand 't dorst
wagen de rust van deze gewijde plaats
te verbreken.
Akelig ding, hoé je stil, siste de
man in z'n eigen.
Stil sloop ie over de paden van *'t kerk
hof naar den toren van de kerk, waarom
heen de dDodenakker lag.
Nou moest er vannacht 'ns eentje
uit zoo'n kuü komen, gekte ie bij zich
zelf; dat zou wat moois zijn.
Spiedend gluurde z'n oogjes tusschen
de ruwe wenkbrauwen, om te kijken waar
't beste plaatsje was.
Achter den toren, djiar kon je bijna het
heele kerkhof overzien, ook of er iemand
kwam, en hijzelf zat verscholen in de
schaduw van 'n ouden pijnboom.
Nog eens keek hij rond, ook om den
hoek van den toren, of er geen onraad was.
Van heel uit de verte klonk even het
klagend gehuil van 'n hond, die in z'n
slaap was gestoord; verder bleef alles
stil.
Met 'n geweer paast zich, een knie op
den grond, den rug tegen den kouden
torenmuur zat hij .-te kijken.
Langzaam haalde ie z'n pijp uit z'n zak,
stopte ze voorziohtig? bang dat 't tabaks
zakje kraken zou.
Toen, onder z'n jas, streek ie 'n lucifer
aan, trok 'n paar keer aan z'n pijp, zette
or vlug 't dopje op.
Scherp spiedden z'n, oogen weer rond,
of er geen onraad was.
Niets. De stilte was voelbaar; zwaar
woog ze op z'n lichaam, drukte hem neer.
Met 'n ruk hief hij z'n hoofd op.
Wat zat ie hier te kniezen, zou hij
bang worden, hij, die al zooveel nachten
buiten rondgezworven had] Hij moest
zich schamen.
Boven zag hij den hemel.
Groote gigantische wolken hingen on
beweeglijk aan de lucht.
Bergen en dalen, «net daartusschen
monsters, half dier, half mensch, dio
woest naar beneden keken, dreigend, als
gereed hem te bespringen.
Hij voelde zich klein worden; een niets
in deze groote wondere wereld.
Achter zich, meende hij, dat de toren
zich terugtrok, los van z'n rug; dat de
massale steenklomp op 't punt stond in
een te storten.
Angstig keek hij om.
Maar de steenreus stond daar nog als
straks: rechte lijnen, donker en dreigend.
Toen këek hij weer of er zich niets be
woog over het kerkhof, dwong zichzelf
kalin te blijven; spiedden z'n ooren naar
eenig geluid.
Plots schrok hij op; zag hij daar niets,
bij dat groote kruis onder den treurwilg;
stond daar niet iemand, die hem bleef
aanstaren?
Even deed hij z'n oogen dicht, keek
toen opnieuw schuw naar dezelfde plaats.
Gelukkig, 't was weg; dus niets dan
verbeelding geweest.
- Ik geloof, dat 'k bang ga worden,
dacht ie hardop; spotte met zichzelf: Je
lijkt nog wel 'n klein kind.
Plotseling sloeg de stilte uiteen; de
toren rilde.
Akelig dreunden de slagen van de klok
over het kerkhof.
Nog grimmiger keken de monsters van
boven naar beneden, nog woester leken
de schaduwen van boomen en kruizen.
Twaalf slagen klonken over 'fc dorp,
toen was alles weer stil.
Kwam er nou geen haas vannacht? Die
vervelende .dingen, nou zag je er eeen.
Stil, daar hoorde hij iets.
Z'n scherpe oogen spiedden in de rioh-
ting van 't geluid.
Zag ie er daar geen?
Stil, nog 'ns kijken.
Ja, eindelijk!
Geruischloos nam ie z'n geweer op en
leg'de 't op z'n knie.
Onbewust van 't gevaar, kwam het
haasje vooruit; toen op 'n vijftig pas af
stand, bleef 't staan, keek naar den man
tegen den torenmuur.
Plotseling ging 't op zijn achterste
pootjes zitten, zwaaide met de voorste.
Verwonderd liet de man z'n geweer
zakken.
Wat was dat voor *n beest? 'fc Leek
wel of dat ding 'm voor den gek wilde
houden.
Maar 'k zal je wel krijgen! dacht ie.
Voorzichtig legde ie aan; trok af.
't Schot knalde, 't* geluid bonsde terug
tegen den hoogen torenmuur, verspreidde
zich in de verte.
Toen de rook was opgetrokken, stond
de jager al recht om z'n haasje te gaan
halen. Maar 'fc beestje zat nog altijd op
dezelfde plaats en zwaaide nog steeds
met z'n pootjes.
De kleine oogjes keken hem spottend
aan.
Woest sprong de man naar do haas toe.
Maar deze liep weg; weg een eind ver
der zitten in dezelfde houding als daar
straks.
Wat zenuwachtig, laadde de man zijn
geweer opnieuw, drukte 't vast tegen den
schouder, mikte lang en secuur.
Weer knalde 'n schot, echode de klank
na over 'fc kerkhof.
En toen de rook was opgetrokken, zat
de haas daar nog altijd in dezelfde hou
ding.
Vervloekt beest! siste de strooper;
hebben zal 'k je
Maar hij was bang, al wilde hij 't zich
zelf niet bekennen.
Weer ging hij eenige passen vooruit, en
ook de haas ging zoover terug, zat toen
weer in dezelfde houding.
Vaster drukte de strooper het geweer
tegen den schouder; langer mikte hij,
recht op den kop van t beest, tusschen
de spottende oogen in.
Nog eens klonk 't geluid van 't schot
door de stilte, kaatste de toren de klank
terug. En nog zat 't wondere beest daar
op z'n beide achterpooten, zwaaide met
z'n voorpootjes, 't Leek of z'n mond ver
trok tot 'n spottenden grijnslach.
De jager draaide zich om, keek woest
met groote angstoogen in 'fc rond en ging
met* groote stappen terug naar de poort.
Toen zette hij 't op een loopen; zoo hard
als ie kon.
Klagend piepte 't hek open en dicht.
Hij durfde niet rondkijken voor ie veilig
en wel thuis bij de deur stond.
Toen ie. knarsend het oude slot om
draaide, sloeg de klok van den ouden to
ren twaalf uur.
„Geld." MAARTEN RAVENO.
DE SCHOONSTE IJSGR0T
TER WERELD.
Er zijn prachtige, sohitterende grotten
in Europa, doch de schoonste is de ijsgrot
van Koengoer, naar de mededeeling van
prof. Altberg te Leningrad.
Vanwege het Hydrolisch instituut te
leningrad werd in het vorige jaar een
expeditie uitgerust., die dit fantastische
wonder der natuur zoo mogelijk onder
zocht. De grotten, want er zijn er eigen
lijk meer dan een, liggen ongeveer twee
K.M. van de 6tad Koengoer in het Weste
lijke deel van Centra! Oeral. Door een
horizontaal liggende buis van nauwelijks
een meter middellijn, welke buis zich aan
den voet van den steiten oever van de
Sylwa bevindt, komt men in grotten, wel
ke een waar labyrinth van grotten en gan
gen vormen. 22 van deze grotten zijn be
kend en ook eenige onderaardsche meren,
waardoor het verder doordringen wordt
belet, 't Grootste deel van deze grotten
is derhalve nog niet onderzocht en zal
zeker nog tal van verrassingen opleve
ren. Maar ook reeds in het bekende deel
zien we een wonderlijk gewirwar van gan
gen, zijgalerijen eri zijpaden, die weer naar
nieuwe geweldige grotten voeren. Naar den
stand van den trechter en van de struc
tuur van de binnenste wanden mag wor
den aangenomen, dat de grot door een
onderaardschen stroom werd gevormd, die
hier binnenkomt en een verbinding van
de Sylwa met de drie K.M. verwijderde
rivier de Schakwa vormt. In den zomer
komt uit de nauwe gangen van de grotten
een ijskoude winch In den winter evenwel
is de wind naar binnen gekeerd, en daar
door zinkt de temperatuur van de voorste
grotten tot op 15 gr ad, Celsius onder nul.
In deze koude grotten heeft zich een
ijsversiering gevormd eenig in haar soort en
in schoonheid en rijkdom van vormen niet
met andere grotten te vergelijken.
In de gewelven van de eerste grotten,
waarin we kwamen door de hierboven ge
releveerde nauwe gang, vonden wij, zoo
schrijft prof. Altberg, geen ijsvorming.
Van hier voerde een zeer nauwe schacht
dieper naar een horizontale galerij, waar
van hetgewelf zoo laag is, dat men over
den met ijs bedekten grond moet kruipen
om voort te kunnen gaan. Nadat wij zoo
ongeveer vijf meter waren voortgekropen,
kwamen wij aan een groote grot, waarvan
't gewelf met een wonderlijke versiering
van kristallen en sprookjesachtige ijsbloe
men was bedekt. Een verlichting met Ben-
gaalsch vuur bood een onvergetelijk
schouwspel. Het licht brak in myriaden
van kristallen en ongekende kleurenschoon-
heid, die in allerlei kleuren van den re
genboog straalde!.
EEN EMMER MEST VOOR TIEN CENT!
In een klein grensstadje van den zuide
lijken staat, die door de Rio Grande van
Mexico gescheiden is, kwam geregeld een
jonge man, die zich Philip Henson noem
de. Hij liet zich met een vrachtauto per
veerpont over de rivier zetten en op dien
vrachtauto stond een groote kuip. gevuld
met een soort brei, die een afschuwelijke
lucht verspreidde. „Alcohol" dachten de
douanen natuurlijk. Zij onderwierpen de
auto eerst aan een grondig onderzoek,
roerden daarna met hun ijzeren stokken
in de kuip, maar konden geen whiskey
ontdekken; de kuip bevatte niets dan een
soort kunstmest, dat Henson aan de boe
ren wilde verkoopen.
Henson betaalde dus de voorgeschre
ven invoerrechten voor kunstmest, reed
door de straten, prees zijn uitstekende
kunstmest aan: prijs 10 cent per emmer,
en maakte goede zaken.
Spoedig was de goede kwaliteit van
zijn kunstmest door heel de 6tad bekend.
Henson kwam nu voortaan iedere week de
rivier over, schetterde lustig op zijn trom
pet en schreeuwde tegen de menschen,
dat zij de ramen moesten sluiten.
Hij was geregeld in den voormiddag al
uitverkocht. Dan vulde hij zijn kuip weer
met de hoeven van runderen en allerlei
hoornafval en trok de rivier weer over.
Hij was even tevreden als de douane,
want hij betaalde invoerrechten voor de
hoevende Vereenigde Staten verdien
den dus dubbel aan hem. Dar ging zoo een
half jaar. Iedereen in de stad kende reeds
den vroolijken blonden knaap, die thans
tweemaal per week met zijn trompet een
helsch lawaai maakte en daarbij met een
Amerikaansche vlag zwaaide.
Tot opzekeren dag de brave „stinkboy",
zooals men hem algemeen noemde, dooi
de douane gedwongen werd om met twee
beambten verder de rivier op te varen en
daar de kuip leeg te maken om ze eens
nader te onderzoeken. Alle protesten
werden afgewezen. de brei werd er uit
gedaan en nu kwamen er op den bodem
der kuip meer dan zes dozijn kleine platte
gummizakjes te voorschijn, die alle....
cocaïne bevatten Daar hij bij iedere smok
kel reis ongeveer 8 pond van het vergif bij
zich had, waren er gedurende dat half
jaar aanzienlijke hoeveelheden door zijn
toedoen over de grenzen gekomenDe
eigenaars van tuinen en bloembedden in
die stad hebben nu het meeste spijt van
het verraad van een dezer „achtenswaar
dige" mannen, want nu kan uien nooit
meer voor één dubbeltje een heelen em
mer kunstmest koopen
NIEUWSGIERIGE DIEREN.
Er zijn vele menschelijke eigenschappen
die men bij dieren terug vindt, zoo ook
loeft bij jonge dieren het verlangen, om de
omgeving eens nieuwsgierig op te nemen
en ze te leeren kunnen. Maar ook bij vol
wassen dieren der wildernis treft men
vaak een zekere nieuwsgierigheid aan te
genover de menschen.
J. B. Gooch, geeft in een Amerikaansch
tijdschrift enkele belangwekkende mede-
deelingen omtrent het leven der dieren.
Men ziet bijv. bijen die uiet alleen voort
durend rond den mensch vliegen, maar als
men ze hun gang laat gaan, over zijn li
chaam kruipen en het nauwkeurig onder
zoeken.
Ook vleermuizen vliegen dicht rond den
mensch. Op het land wordt men vaak door
vogels vergezeld, die ons van heg tot heg
blijven volgen.
Eens liep Gooch onder de kalkrotsen
langs de zee en werd daarbij 300 M. ver
door een roodborstje gevolgd, ofschoon
deze omgeving toch geheel vreemd was
voor het diertje. Het vogeltje richtte zich
geheel wat de snelheid betreft naar den
man, en keerde eindelijk met hem naar het
visschersdorp terug.
Een anderen keer zag hij aan den rand
van een rivier hoe een boschmuis beschut
door het dichte mos, hem tot op 15 c.M.
aistand naderde, terwijl zij hem voortdu
rend strak aankeek en in zijn richting snuf
felde. Hij hield zich onbeweegelijk, zoodat
het dier hem vast als ongevaarlijk be
schouwde en tenslotte zorgeloos en zonder
dekking wegliep.
Men kan ook met opzet do nieuwsgie
righeid der dieren opwekken. Dal deed b.v.
een vrouw die het roepen van de vink tel
kens beantwoordde en tenslotte bereikte,
dat de vogel haar 550 M. langs een heg
volgde. Toen zij bleef staan keek de vogel
van uit de takken van een boom, met groo
te belangstelling naar haar.
In een ander geval bootste iemand het
roepen van den koekoek in het woud na,
waarop het dier nieuwsgierig dichterbij
kwam en zoo lang zijn roepstem deed hoo
ren, tot hij tenslotte tegenover zijn concur
rent het laatste woord behield.
Het gelukte ook door mensciien met een
zakdoek een waterrat te lokken, die dan
van dichtbij met groote nieuwsgierigheid
naar dit onverklaarbaar geval kwam kij
ken.
Konijntjes hebben voor gewoonte, bij
naderend gevaar elkander door twee kor
te slagen met de achterpooten fe waar
schuwen.
Op zekeren keer zat Gooch tegen het
vallen van den avond in het woud en zag
velschillende konijntjes op zich af ko
men. Hij sloeg met de vlakke hand op den
grond ep bootste zoo de slagen met de
achterpooten na; zoodat er veel diertjes
hem tot op 3 meter afstand naderden.
Dan gaven zij drie slagen op den grond
en kwamen nog dichterbij, ofschoon zij
toch wel met een menschelijke gestalte
bekend moesten zijn. Pas toen hij op
stond, verstrooiden de talrijke konijntjes
zich uaar alle kanten.
Neen, ik kan dit sardientje er zelf wel
weer in smijten.