DE LEIDSCHE COURANT HET BERGINGSWERK BIJ SCAPA FLOW. Hoe haalt men gezonken zeeschepen weer weer naar boven? Dezer dagen kon men in verschillende bladen lezen, dat een Amerikaansche ijzer- handelaar Cox, door het bestuur der En- gelsche marine aangewezen was, om hel grootste gedeelte der Duitsche oorlogsvloot die bij Scapa Flow gezonken was, te lich ten en als oud ijzer te verkoopen. In ver band hiermee is het wel eens interessant, iets meer te hooren omtrent de manier waarop de moderne 'dchniek zulke moei lijke karweitjes opknapt. Het. verlangen der menschen om de schatten, die de zee verslindt, weer terug te krijgen is al zoo oud als men deze ver liezen kentgeen wonder, wanneer men bedenkt wat een kolossale schatten er op den bodem der zee rusten. Noemen we slechts enkele voorbeolend uit de nieuwe geschiedenis. Met het admiraalschip der Kpaansche armade gingen Pr in de baai van Tobermory 600 mi": n aan goud- en zilverstaven verloren, c.ie men ondanks de talrijke pogingen tot heden tce nog niet naar boven heeft kunnen brengen. De waarde der zilvervloot, die *200 jaar geleden aan de Spaansche kust vernietigd werd, zal niot veel minder zijn. Ruim 200 mil- lioen Engelsche souvereigns liggen in de nabijheid van Sebastopol in de Zwarte Zee. Ongeveer 25 millioen mark nam de constructie van speciale „liohters", die ech- „Titanic" mee in de diepte en van de 100 millioen mark in goudstaven, die zich vol gens officieele raededeelingen op de „Lau- rentic" die door een Duitschen U-boot getorpedeerd werd bevonden, konden tot 1921 slechts 12 millioen mark gebor gen worden. De reusachtige getallen van deze enkele voorbeelden geven echter nog maar een flauw beeld van de werkelijke verliezen, wat wel bewezen wordt door een statistiek van Wessel, volgens welke er gemiddeld 1000 schepen per jaar ver loren gaan. De geschiedenis van de tallooze ber gingspogingen is tegelijk de geschiedenis der oneindige moeilijkheden, waarmee men in tie diepte der zee te kampen heeft. Met de primitieve technische hulpmid delen uit vroegere tijden wa-s natuurlijk aan een lichten van gezonken schepen niet te denken en wat betreft het bergen der lading was men eerst alleen aangewezen op de menschelijke kracht van den duiker, die zeer beperkt is. Bij diepe ademhaling bevatten de lon gen 4-5 L. lucht, bij diepe uitademing nog 1 L. Volgens de wet van Mariott worden deze 4.5 L. lucht door een druk van 4.5 atmospheer tot op 1 L. gecomprimeerd. De druk tan het water op 10 M. diepte komt overeen met- 1 atmosfeer. Gewoonlijk kan een duiker niet dieper gaan dan 35 meter; want met inbegrip van de eene atmosfeer, waarmee de buitenlucht op het water drukt, heeft hij op een diepte van 35 M. reeds een druk van 4.5 atmosfeer te overwinnen. Deze wetenschappelijke feiten worden bevestigd door de parel- en spon- -zenvisschers in de tropen. Zij hebben geen andere uitrusting dan een steen, die aan een touw bevestigd is, en een neusklem. Bovendien zijn er slechts weinigen en dan nog maar alleen buitengewoon sterke en geroutineerde vakmenschen die tot 40 M. kunnen duiken en het dan 10 minu- ten volhouden. De meesten duiken niet dieper dan 20 M. en dan nog maar voor •lechts 5 minuten achter elkaar. Het dui ken op grootere diepten, zonder speciale uitrusting, zou onvermijdelijk een ziekte veroorzaken. Tegen het einde der 18e eeuw werd voor de eerste keer een proef genomen om in een duikerspak in het water af te dalen, terwijl van het schip uit door een speciale leiding voor voldoende zuurstof gezorgd werd. Uit deze duikeruitrusting ontstond de z.g. Engelsche scaphouder, die in hoofdzaak bestaat uit een lucht dicht gummi-pak met een halsring, waar samengeperste lucht in hare verbreiding in de kogelhelm op geplaatst wordt; verder zware schoenen en een rug- en borstge- widht, die t© zamen met de schoenen 96 pond wegen. De helm is voorzien van kijk gaten en een lucht ventiel en staat door een slang in verbinding met een luchtpers- pomp. De straal waarin zij kunnen werken bij 3 uur zware arbeid bedraagt 40 M. b;j uitzondering 60 M., wanneer de arbeid licht is en dan voor hoogstens een uur. Nadeelen: het luchtpompstelsel, de geva ren der pijpleiding en den langen duur van neerdalen en opstijgen. Daar nj. bij verhoogden druk stikstof in het bloed binnendringt, die bij plotselinge daling van den druk zwaie hereon- en rugge- mergsverlamming veroorzaakt, ma-g het opstijgen slechts uiterst langzaam plaats hebben. Op een diepte van 80 M. duurt dit ongeveer 9.30 uur. Ook de scaphouder was dus nog verre van een ideale oplos sing. Eerst in 1912 werd door de gebroeders Drager op grond der wetenschap, dat men gebruikte lucht op chemische wijze weer geschikt voor de ademhaling kan maken, een slangleiding: een scaphouder met.luchU druk zuurstof-apparaat, dat den diuiker - afgezien van veilighoidslijrien onafhanke lijk maakt van de buitenwereld. Hier kan men in een straal van 100 M. bij lichten ar beid ongeveer twee uur werken en voor eenige minuten zelfs op 150 M. afstand. Maar het nadeel: een verlies van arbeids kracht tot 75 pet. is ook hier nog niet op geheven. Ondertusschen heeft men ook op an dere manier het probleem trachten op te lossen. Rond 1660 zou de Engelschman Phi lips de ontdekking gedaan hebben, dat in een omgekeerde klok de luchtdruk het bin nendringen van het water verhindert en op die manier zou hij met een duikerklok die volgens deze methode geconstrueerd was de schatten van een Spaansch pi- ratenschip bij de monding van de La Plata-rivier geborgen hebben. In 1777 bouwde ingenieur Smaeton do eerste, met lucht gedreven duikerklok, waarvan de werking algemeen bekend is. Al kon men deze duikerklok in zeer beperkte gevallen slechts gebruiken, toch was zij van grooie beteekenis omdat zij het begin vormde van de ontwikkeling, die tot de conètruotie leidde van de met luchtleiding voorziene drijvende en vaste duikerschachten waar van het princiep ook toegepast werd bij het bouwen der bruggenpijlers en dat ten slotte ook tot duikerklokken voerde. Hier vullen beide proeven van oplossing elkander aan. De duikers, voorzien van een speciaal duikerspak, laten zich in de klok insluiten en worden dan op den zeebodem (tot 10') M. diepte) neergelaten; nadat reeds aan boord de luchtdruk geregeld is, verlaten zij de klok en beginnen hun werkzaamheden. Zijn zij vermoeid dan koeren zij naar de klok terug, kunnen hier hun pak uitdoen, eten, slapen, zuurstof en absorbsiepatronen vernieuwen en zoo verschillende dagen op den bodem der zee doorbrengen. De klok is van buiten met machtige schijnwerpers voorzien, die de plaats waar de werkzaam heden verricht worden, verlicht. Binnen bevindt zich een telefoon-aansluiting. Na het voltooien van den arbeid ge schiedt het optrekken der sluis in enkele minuten daar de normale luchtdruk nu aan boord geregeld kan worden, zoodat er geen uren meer noodig zijn om den druk lang zamerhand te regelen. Daar de duiker nu ook zijn vciligheidslijn aan deze klok be vestigt deze ligt nu horizontaal en wordt niet meer loodrecht van het schip naar be neden afgelaten, is hij nu ook van alle gevaren, veroorzaakt door strnotningen, ge vrijwaard. Eerst toen de techniek zoo ver gevorderd was, kon met succes aan het lichten van groote schepen gedacht worden. De eerste proeven werden genomen met behulp van groote drijfkranen, die echter alleen voor kleine vaartuigen en bij gun stige voorwaarden succes opleverden. Eerst de moderne techniek is het gelukt ook groot e scheepsrompen te lichten cn wel met behulp van verdichte lucht. Hier bij onderscheidt men twee methoden. Bij de eerste methode bevestigt men ballons met samengeperste lucht aan het bewuste schip om het zoo tot drijven te brengen. Bij de tweede methode maakt men van de scheepsromp zelf een soort zwemblaas, doordat men alle gaten dicht stopt en hem dan met samengeperste lucht vult. Reeds Archimedes wist dat een lichaam onder water zooveel van zijn gewicht verliest, als het gewicht van het water bedraagt dat het verplaatst. Daar nu een ballon, ge vuld met samengeperste lucht, met een in houd van 1 M2. ook 1 M3 water verplaatst, en M3. water een gewicht van 1000 K.G. heeft, moet de ballon met iedere last bene den de 1000 K.G. naar de oppervlakte stij gen. Bij de eerste grootere proeven volgens de eerste methode, bleek echter, dat de ballons aan de oppervlakte, waar de over eenkomstige terugdruk van het water ontbrak, gevaar liepen uit elkaar te spat ten. Tegenwoordig gebruikt men daarom meestal stalen cylinders, waarvan de groot te en het aantal afhankelijk is van het ge wicht van het schip. Bij de tweede methode hangt het welsla gen af van het absoluut dichtmaken van den scheepsromp, zoodat het tegen lucht druk bestand is en verder van de gelijk matige vulling met samengeperste lucht. Volgens deze methoude nu tracht de Amerikaan Cox de Bchepen die bij Scapa Flow gezonken zijn, te lichten. Daar tegen woordig de duikers met alle mogelijke hand werktuigen, zooals bandijzers, luchtdruk- boren, luchtdrukhamers enz., toegerust zijn en daar men tegenwoordig voor diepten van meer dan 100 bot 200 M. speciale dui kerpakken heeft, die 400 K.G. zwaar zijn, en die bestand zijn te-gen den grooten druk (de z.g. duikpantsers, waarin onder nor malen luchtdruk gewerkt wordt), zijn deze beide methoden als ideale oplossinge te beschouwen. Jammer genoeg echter is gebleken, dat him toepassing in de practijk met buiten gewone moeilijkheden gepaard gaat. Bij de reusachtige opwaartsche kracht, die 'e sa- den scheepsromp of in het dichten, den grootsten scheepsromp eenvoudig midden door breken. Slechts weinige proeven zijn tot nu toe den ersten keer gelukt. De techniek reikt dus momenteel tot een diepte van 200 M. Of het echter ooit gelukken zal om b.v. de schatten van den Titanic d'e op een diepte van 4000 M. lig gen, te voorschijn halen, staat nog zeer te betwijfelen en deze vraag zal onze eeuw wellicht niet meer tot oplossi.Lg kunnen brengen. Meneer Jansen, die blijkbaar in een verkeerde badkoets terecht is gekomen: „Ach vrouw, ik had toch maar liever geen bad moeten nemen. Kijk eens hoe ik ge krompen ben". WAT WAS HET? Door den maanlichten nacht sloop de strooper voort. Nachten aan 'n stuk had hij zoo al ge gaan, stil, zonder gerucht. Forsche kerel, die overdag hard werkte, 's nachts eropuit ging, om 'n lekker haasje te verschalken. Niet voor 't geld. of de haas. Bah, wat kon hem dat geld schelen; zooveel kreeg ie er niet voor. Neen, alleen om 't genot van te stroopen; die stomme veldwachters beet te nemenals ze hem op de hielen zaten en hij toch nog ont snapte; de stommelingen, de uilskuikens, die over hem heen stapten als if in 'n uitgedroogde sloot lag. Hier was hij bij 't kerkhof; zou ie van nacht de haasjes 'ns neerpaffen? Want ze kwamen er, dat wist ie zeker, als ze van Engelmansakker naar 't land van den Dries gingen. Ze wisten wel, die loe- rassen, waar de lekkerste- kooltjes stonden. Met 'n scherp geluid knarstte de poort open toen hij er tegen duwde. Vervloekte ie tusschen de tan den, moest dat oude Tammelding 'm nou nog verraden. Weer snerpte de poort dicht met nijdig geluid; als verstoord dat iemand 't dorst wagen de rust van deze gewijde plaats te verbreken. Akelig ding, hoé je stil, siste de man in z'n eigen. Stil sloop ie over de paden van *'t kerk hof naar den toren van de kerk, waarom heen de dDodenakker lag. Nou moest er vannacht 'ns eentje uit zoo'n kuü komen, gekte ie bij zich zelf; dat zou wat moois zijn. Spiedend gluurde z'n oogjes tusschen de ruwe wenkbrauwen, om te kijken waar 't beste plaatsje was. Achter den toren, djiar kon je bijna het heele kerkhof overzien, ook of er iemand kwam, en hijzelf zat verscholen in de schaduw van 'n ouden pijnboom. Nog eens keek hij rond, ook om den hoek van den toren, of er geen onraad was. Van heel uit de verte klonk even het klagend gehuil van 'n hond, die in z'n slaap was gestoord; verder bleef alles stil. Met 'n geweer paast zich, een knie op den grond, den rug tegen den kouden torenmuur zat hij .-te kijken. Langzaam haalde ie z'n pijp uit z'n zak, stopte ze voorziohtig? bang dat 't tabaks zakje kraken zou. Toen, onder z'n jas, streek ie 'n lucifer aan, trok 'n paar keer aan z'n pijp, zette or vlug 't dopje op. Scherp spiedden z'n, oogen weer rond, of er geen onraad was. Niets. De stilte was voelbaar; zwaar woog ze op z'n lichaam, drukte hem neer. Met 'n ruk hief hij z'n hoofd op. Wat zat ie hier te kniezen, zou hij bang worden, hij, die al zooveel nachten buiten rondgezworven had] Hij moest zich schamen. Boven zag hij den hemel. Groote gigantische wolken hingen on beweeglijk aan de lucht. Bergen en dalen, «net daartusschen monsters, half dier, half mensch, dio woest naar beneden keken, dreigend, als gereed hem te bespringen. Hij voelde zich klein worden; een niets in deze groote wondere wereld. Achter zich, meende hij, dat de toren zich terugtrok, los van z'n rug; dat de massale steenklomp op 't punt stond in een te storten. Angstig keek hij om. Maar de steenreus stond daar nog als straks: rechte lijnen, donker en dreigend. Toen këek hij weer of er zich niets be woog over het kerkhof, dwong zichzelf kalin te blijven; spiedden z'n ooren naar eenig geluid. Plots schrok hij op; zag hij daar niets, bij dat groote kruis onder den treurwilg; stond daar niet iemand, die hem bleef aanstaren? Even deed hij z'n oogen dicht, keek toen opnieuw schuw naar dezelfde plaats. Gelukkig, 't was weg; dus niets dan verbeelding geweest. - Ik geloof, dat 'k bang ga worden, dacht ie hardop; spotte met zichzelf: Je lijkt nog wel 'n klein kind. Plotseling sloeg de stilte uiteen; de toren rilde. Akelig dreunden de slagen van de klok over het kerkhof. Nog grimmiger keken de monsters van boven naar beneden, nog woester leken de schaduwen van boomen en kruizen. Twaalf slagen klonken over 'fc dorp, toen was alles weer stil. Kwam er nou geen haas vannacht? Die vervelende .dingen, nou zag je er eeen. Stil, daar hoorde hij iets. Z'n scherpe oogen spiedden in de rioh- ting van 't geluid. Zag ie er daar geen? Stil, nog 'ns kijken. Ja, eindelijk! Geruischloos nam ie z'n geweer op en leg'de 't op z'n knie. Onbewust van 't gevaar, kwam het haasje vooruit; toen op 'n vijftig pas af stand, bleef 't staan, keek naar den man tegen den torenmuur. Plotseling ging 't op zijn achterste pootjes zitten, zwaaide met de voorste. Verwonderd liet de man z'n geweer zakken. Wat was dat voor *n beest? 'fc Leek wel of dat ding 'm voor den gek wilde houden. Maar 'k zal je wel krijgen! dacht ie. Voorzichtig legde ie aan; trok af. 't Schot knalde, 't* geluid bonsde terug tegen den hoogen torenmuur, verspreidde zich in de verte. Toen de rook was opgetrokken, stond de jager al recht om z'n haasje te gaan halen. Maar 'fc beestje zat nog altijd op dezelfde plaats en zwaaide nog steeds met z'n pootjes. De kleine oogjes keken hem spottend aan. Woest sprong de man naar do haas toe. Maar deze liep weg; weg een eind ver der zitten in dezelfde houding als daar straks. Wat zenuwachtig, laadde de man zijn geweer opnieuw, drukte 't vast tegen den schouder, mikte lang en secuur. Weer knalde 'n schot, echode de klank na over 'fc kerkhof. En toen de rook was opgetrokken, zat de haas daar nog altijd in dezelfde hou ding. Vervloekt beest! siste de strooper; hebben zal 'k je Maar hij was bang, al wilde hij 't zich zelf niet bekennen. Weer ging hij eenige passen vooruit, en ook de haas ging zoover terug, zat toen weer in dezelfde houding. Vaster drukte de strooper het geweer tegen den schouder; langer mikte hij, recht op den kop van t beest, tusschen de spottende oogen in. Nog eens klonk 't geluid van 't schot door de stilte, kaatste de toren de klank terug. En nog zat 't wondere beest daar op z'n beide achterpooten, zwaaide met z'n voorpootjes, 't Leek of z'n mond ver trok tot 'n spottenden grijnslach. De jager draaide zich om, keek woest met groote angstoogen in 'fc rond en ging met* groote stappen terug naar de poort. Toen zette hij 't op een loopen; zoo hard als ie kon. Klagend piepte 't hek open en dicht. Hij durfde niet rondkijken voor ie veilig en wel thuis bij de deur stond. Toen ie. knarsend het oude slot om draaide, sloeg de klok van den ouden to ren twaalf uur. „Geld." MAARTEN RAVENO. DE SCHOONSTE IJSGR0T TER WERELD. Er zijn prachtige, sohitterende grotten in Europa, doch de schoonste is de ijsgrot van Koengoer, naar de mededeeling van prof. Altberg te Leningrad. Vanwege het Hydrolisch instituut te leningrad werd in het vorige jaar een expeditie uitgerust., die dit fantastische wonder der natuur zoo mogelijk onder zocht. De grotten, want er zijn er eigen lijk meer dan een, liggen ongeveer twee K.M. van de 6tad Koengoer in het Weste lijke deel van Centra! Oeral. Door een horizontaal liggende buis van nauwelijks een meter middellijn, welke buis zich aan den voet van den steiten oever van de Sylwa bevindt, komt men in grotten, wel ke een waar labyrinth van grotten en gan gen vormen. 22 van deze grotten zijn be kend en ook eenige onderaardsche meren, waardoor het verder doordringen wordt belet, 't Grootste deel van deze grotten is derhalve nog niet onderzocht en zal zeker nog tal van verrassingen opleve ren. Maar ook reeds in het bekende deel zien we een wonderlijk gewirwar van gan gen, zijgalerijen eri zijpaden, die weer naar nieuwe geweldige grotten voeren. Naar den stand van den trechter en van de struc tuur van de binnenste wanden mag wor den aangenomen, dat de grot door een onderaardschen stroom werd gevormd, die hier binnenkomt en een verbinding van de Sylwa met de drie K.M. verwijderde rivier de Schakwa vormt. In den zomer komt uit de nauwe gangen van de grotten een ijskoude winch In den winter evenwel is de wind naar binnen gekeerd, en daar door zinkt de temperatuur van de voorste grotten tot op 15 gr ad, Celsius onder nul. In deze koude grotten heeft zich een ijsversiering gevormd eenig in haar soort en in schoonheid en rijkdom van vormen niet met andere grotten te vergelijken. In de gewelven van de eerste grotten, waarin we kwamen door de hierboven ge releveerde nauwe gang, vonden wij, zoo schrijft prof. Altberg, geen ijsvorming. Van hier voerde een zeer nauwe schacht dieper naar een horizontale galerij, waar van hetgewelf zoo laag is, dat men over den met ijs bedekten grond moet kruipen om voort te kunnen gaan. Nadat wij zoo ongeveer vijf meter waren voortgekropen, kwamen wij aan een groote grot, waarvan 't gewelf met een wonderlijke versiering van kristallen en sprookjesachtige ijsbloe men was bedekt. Een verlichting met Ben- gaalsch vuur bood een onvergetelijk schouwspel. Het licht brak in myriaden van kristallen en ongekende kleurenschoon- heid, die in allerlei kleuren van den re genboog straalde!. EEN EMMER MEST VOOR TIEN CENT! In een klein grensstadje van den zuide lijken staat, die door de Rio Grande van Mexico gescheiden is, kwam geregeld een jonge man, die zich Philip Henson noem de. Hij liet zich met een vrachtauto per veerpont over de rivier zetten en op dien vrachtauto stond een groote kuip. gevuld met een soort brei, die een afschuwelijke lucht verspreidde. „Alcohol" dachten de douanen natuurlijk. Zij onderwierpen de auto eerst aan een grondig onderzoek, roerden daarna met hun ijzeren stokken in de kuip, maar konden geen whiskey ontdekken; de kuip bevatte niets dan een soort kunstmest, dat Henson aan de boe ren wilde verkoopen. Henson betaalde dus de voorgeschre ven invoerrechten voor kunstmest, reed door de straten, prees zijn uitstekende kunstmest aan: prijs 10 cent per emmer, en maakte goede zaken. Spoedig was de goede kwaliteit van zijn kunstmest door heel de 6tad bekend. Henson kwam nu voortaan iedere week de rivier over, schetterde lustig op zijn trom pet en schreeuwde tegen de menschen, dat zij de ramen moesten sluiten. Hij was geregeld in den voormiddag al uitverkocht. Dan vulde hij zijn kuip weer met de hoeven van runderen en allerlei hoornafval en trok de rivier weer over. Hij was even tevreden als de douane, want hij betaalde invoerrechten voor de hoevende Vereenigde Staten verdien den dus dubbel aan hem. Dar ging zoo een half jaar. Iedereen in de stad kende reeds den vroolijken blonden knaap, die thans tweemaal per week met zijn trompet een helsch lawaai maakte en daarbij met een Amerikaansche vlag zwaaide. Tot opzekeren dag de brave „stinkboy", zooals men hem algemeen noemde, dooi de douane gedwongen werd om met twee beambten verder de rivier op te varen en daar de kuip leeg te maken om ze eens nader te onderzoeken. Alle protesten werden afgewezen. de brei werd er uit gedaan en nu kwamen er op den bodem der kuip meer dan zes dozijn kleine platte gummizakjes te voorschijn, die alle.... cocaïne bevatten Daar hij bij iedere smok kel reis ongeveer 8 pond van het vergif bij zich had, waren er gedurende dat half jaar aanzienlijke hoeveelheden door zijn toedoen over de grenzen gekomenDe eigenaars van tuinen en bloembedden in die stad hebben nu het meeste spijt van het verraad van een dezer „achtenswaar dige" mannen, want nu kan uien nooit meer voor één dubbeltje een heelen em mer kunstmest koopen NIEUWSGIERIGE DIEREN. Er zijn vele menschelijke eigenschappen die men bij dieren terug vindt, zoo ook loeft bij jonge dieren het verlangen, om de omgeving eens nieuwsgierig op te nemen en ze te leeren kunnen. Maar ook bij vol wassen dieren der wildernis treft men vaak een zekere nieuwsgierigheid aan te genover de menschen. J. B. Gooch, geeft in een Amerikaansch tijdschrift enkele belangwekkende mede- deelingen omtrent het leven der dieren. Men ziet bijv. bijen die uiet alleen voort durend rond den mensch vliegen, maar als men ze hun gang laat gaan, over zijn li chaam kruipen en het nauwkeurig onder zoeken. Ook vleermuizen vliegen dicht rond den mensch. Op het land wordt men vaak door vogels vergezeld, die ons van heg tot heg blijven volgen. Eens liep Gooch onder de kalkrotsen langs de zee en werd daarbij 300 M. ver door een roodborstje gevolgd, ofschoon deze omgeving toch geheel vreemd was voor het diertje. Het vogeltje richtte zich geheel wat de snelheid betreft naar den man, en keerde eindelijk met hem naar het visschersdorp terug. Een anderen keer zag hij aan den rand van een rivier hoe een boschmuis beschut door het dichte mos, hem tot op 15 c.M. aistand naderde, terwijl zij hem voortdu rend strak aankeek en in zijn richting snuf felde. Hij hield zich onbeweegelijk, zoodat het dier hem vast als ongevaarlijk be schouwde en tenslotte zorgeloos en zonder dekking wegliep. Men kan ook met opzet do nieuwsgie righeid der dieren opwekken. Dal deed b.v. een vrouw die het roepen van de vink tel kens beantwoordde en tenslotte bereikte, dat de vogel haar 550 M. langs een heg volgde. Toen zij bleef staan keek de vogel van uit de takken van een boom, met groo te belangstelling naar haar. In een ander geval bootste iemand het roepen van den koekoek in het woud na, waarop het dier nieuwsgierig dichterbij kwam en zoo lang zijn roepstem deed hoo ren, tot hij tenslotte tegenover zijn concur rent het laatste woord behield. Het gelukte ook door mensciien met een zakdoek een waterrat te lokken, die dan van dichtbij met groote nieuwsgierigheid naar dit onverklaarbaar geval kwam kij ken. Konijntjes hebben voor gewoonte, bij naderend gevaar elkander door twee kor te slagen met de achterpooten fe waar schuwen. Op zekeren keer zat Gooch tegen het vallen van den avond in het woud en zag velschillende konijntjes op zich af ko men. Hij sloeg met de vlakke hand op den grond ep bootste zoo de slagen met de achterpooten na; zoodat er veel diertjes hem tot op 3 meter afstand naderden. Dan gaven zij drie slagen op den grond en kwamen nog dichterbij, ofschoon zij toch wel met een menschelijke gestalte bekend moesten zijn. Pas toen hij op stond, verstrooiden de talrijke konijntjes zich uaar alle kanten. Neen, ik kan dit sardientje er zelf wel weer in smijten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 10