Jfor. mr. dr. Jan Stalpaert v. d. Wiele Tusschen de Boeken der Wet ZATERDAG 15 NOVEMBER 1930 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 5 1630—1930 Den 29st en December a.s. zal bier te lande op feestelijke wijze het derde eeuw feest worden herdacht van den sterfdag van Jhr. Mr. Dr. Jan Stalpaert van der Wiele. Bij de herdenking te Delft, zullen als sprekers optreden pater dr. G. Vrijmoed O F M-, die zal spreken over Stalpaert den priester, terwijl de literatQr Dirk Coster hem als dichter zal beschouwen. Een com missie van voorbereiding, bestaande uit de heeren dr. P. C. Boutens, Dirk Coster, Anton van Duinkerken, prof. Granpré Mo lière en W. J. F. Weremeus Buning, heeft zich te dien einde reeds gevormd. Jan Stal paert werd den 22sten November 1579 te Den Haag geboren. Hij stamde van de adellijke familiën van Teisterband en Chastillon, waarom zijn vader Jacob, die advocaat was aan het hof van Holland den titel voerde van ridder. Evenals zijn moe der, Maria Pauw, de dochter van den be roemden advocaat mr. Jan Pauw, was de jongen vroom en zachtaardig en gehecht aan de Moederkerk. Jan, die naar Johan nes den Dooper genoemd was, scheen al op jeugdigen leeftijd zijn patroon te willen navolgen, daar hij dikwijls op vastenda gen niet aan tafel verscheen. Den 26sten Juli 1595 vertrok hij naar Leiden, om er zijn studiën in de rechten aan te vangen bij prof. Alkemade. Twee jaar daarna behaalde hij het li centiaat in de rechten aan de universiteit te Orleans, waar destijds verschillende Hol landers heentrokken om er te promovee- ren. Reeds 20 Mei 1589 kreeg hij een aan stelling als advocaat bij den Hoogen Raad van Holland, waar hij naar de oude bio grafen mededeelden met zooveel succes pleitte, dat jaren na zijn vertrek uit Den Haag zijn naam nog werd genoemd. Daar Jan een fijn beschaafd man was, geestig somt-ds en elegant, genoot hij de vriend schap van vele vooraanstaande families, die hem dan ook meerdere malen van deze genegenheid lieten blijken. Langzamer hand was in Stadpaert het verlangen naar een hooger geestelijk leven ontwaakt, ter wijl daarbij het voorbeeld van zijn vroege- ren biechtvader, den Dominicaan. Croes- wijck Oudziens, een buitengewone aan trekkingskracht op hem uitoefende. Hij vertrok dan, na den tegenstand van zijn ouders te hebben overwonnen, in 1602 naar Leuven, waar de studenten uit het bisdom Haarlem hun theologische studiën maak ten. Den 3en Juni 1605 ontving hij de klei ne wijdingen uit de handen van den aarts bisschop van Mechelen, mgr. Mathias Ho- vius, terwijl hij reeds het volgend jaar den 25sten Maart, priester werd gewijd en een week nadien zijn eerste H. Mis te 's-Gravenhage opdroeg. Teneinde zijn stu diën met een gradatie te doen bekronen, vertrok Stalpaert den 2en Juli naar Rome, temeer omdat dit land der Renaissance door iedere man van eruditie in die dagen werd bezicht. Hooft vertoefde tegelijkertijd in Italië.. Na in 1609 tot doctor in de theo logie te zijn gepromoveerd, keerde hij in 1611 terug naar Nederland; hij reisde via Keulen, waar hij zijn stadgenoot Sasbout Vosmeer, Vicaris Apostolicus bezocht. Aan vankelijk oefende Stalpaert in zijn vader stad, doch ook, zooals blijkt uit de brie ven en bescheiden, te Rotterdam en te Schiedam, geestelijke bedieningen uit, doch werd reeds het volgend jaar tot pastoor van de St. Hyppolytuskerkte Delft be noemd. Maar omdat hij aan de derdedaag- sche koorts leed, verbleef hij nog tot het voorjaar 1613 te Den Haag, aanvaarde daarop zijn functie als pastoor te Delft en vertrok in den zomer van datzelfde jaar naar Spa, om geheel op' krachten te ko men. Voor wie .de geschiedenis kent, is het duidelijk welk een zware taak den herder op de schouders was ge^gd, temeer toen Sasbout Vosmeer hem nog tot deken be noemde. Jan Stalpaert nam na zijn Bel gische reis zijn intrek bij den onderbrou wer van de brouwerij „De Verkeerde We reld", Jan Claessens ReynBoom gehee- ten. In de brouwerij, welke twee uitgan gen had, één naar de Gasthuislaan en één naar de Pieterstraat, hebben de Katholie ken van Delft in die dagen zeer vaak hun godsdienstoefeningen gehouden. Voor Stal paert is de brouwer van „De Verkeere We reld" een trouwe helper geweest, want ja ren lang heeft deze welgestelde burger, die bij zijn stadgenooten in hoog aanzien stond, het nederig ambt van koster der sohuilkerk uitgeoefend, terwijl hij tevens vaak mede op reis ging, teneinde in de schuren, waar de geheime bijeenkomsten op het platte land werden gehouden, de noodige toebereidselen te treffen. Op aan dringen van twee groote voorvechters van een ruimere interpretatie van „vrijheid van Consciëntie in Religie", Hugo de Groot en Johan van Oldebarneveld, verkreeg Jan Stalpaert den 15den Juli 1615 toestemming een kleinen kapel te stichten op het Ba- gijnhof, terwijl hij zelf zijn intrek nam in het_ huis, dat op den huidigen dag als pas torie van de Oud-bisschoppelijke Clerezy dienst dtfet. In Maart 1619 werd hij in hechtenis ge zet, omdat hij buiten Den Haag had gepre dikt. In dienst van zijn parochianen en niet in het minst van vele anders-denken den heeft deze priester zijn verder leven gesleten. De bagijnen, aan wier geestelijke vooruitgang hij met zulk een onvermoeiden ijver heeft gewerkt, hebben ook somtijds veel verdriet aangedaan, terwijl eenige andersdenkenden, die den priester geheel ten onrechte bespotten, zijn taak zeer heb ben bemoei1 ijkt. In 1625 brak de pest te Delft uitdag en nacht is Stalpaert, die toch een uiterst beschaafd en verfijnd per soon was, voor een ieder zonder onder scheid in de weer geweest, daarbij zijn pas torale zorgen met al de warmte van zijn gevoelig hart uitoefenend. Tegen het ein de van Januari 1630 openbaarden zich in hem de eerste verschijnselen van longte ring; hoewel de ziekte aanvankelijk niet zeer ernstig leek en opleving weder in trad, stortte hij tegen het eind van Maart weder in en kwijnt nu langzamerhand weg. In den loop van het jaar bracht hij al zijn parochiezaken in orde, schonk zijn eigen goederen zooveel mogelijk weg aan armen. Tegen December werd hij beulegerig, om niet meer op te staan. Den 29sten Decem ber eindelijk, Zondag na Kerstmis, des middags tegen 12 uur overleed deze pries terdichter. Stalpaert is zonder twiuel een zelfstandig poët, van beteekenis in de let terkunde der 17e eeuw. Niet het minst hebben tot zijn roem bijgedragen de Room- sche strijd'iederen, welke hij dichtte en in „Roomsche Reys" verzamelde, evenmin als zijn „Extractum Catholicum tegen alie gebreken van verwarde haisenen", dat de opwerpingen welke in dien tijd in het alge meen tegen het Katholieke geloof werden gemaakt, in 170 gedichten weerlegt. Dit werk, mogen wij er wel even tusschen haakjes bijvoegen, staat op een geheel an der plan dan de z.g. „Geuzenliederen", daar Stalpaert hier als den verfijnde ju rist en theoloog optreedt. Van hooger dichterlijke waarde zijn zijn heiligenliede ren, welke hij uitgaf als „De Evangelische Schat", de geschiedenis van Laurentius en St. Hippolylus, ,,'t Hemelrijck", de ver heerlijking van St. Adrianus, martelaar, en „Vrouwelijck Cieraet van St. Agnes ver- smaedt", waarin uitvoerig de levensge schiedenis van deze lievelingsheilige van den pastoor wordt verhaald. Tot de beste wer ken van den dichter behonren zijn geeste lijke liederen, samengebracht in „Gulde- Jaers-Feestdagen", een bundel van onge veer 400 gedichten, waarin vooral de mar teldood van een groot aantal heiligen wordt verhaald. Door verschillende critici zijn deze liederen gekwalificeerd als „mooie geestelijke volksliederen" en „als werk van een der zoetvloeiendste dichters van zijn tijd." En niet minder belangrijke bundel, zij dan minder omvangrijk (50 lie deren), bevat een soort homelie op de Evangeliën der Zondagen van het kerke lijk jaar. Terwijl Stalpaert in de 18e eeuw geheel in vergetelheid was geraakt, heeft vooral Tbijm de aandacht der 19e eeuw op dezen letterkundige persoonlijkheid geves tigd in zijn Volksalmanakken van 1853 1S56. Dr. Knippenberg bezorgde ons een „Keuze uit zijn werk", met inleiding en aanteekeningen voorzien. De lof van de zen dichter bezongen de oude critici als Te Winkel, van Vloten en Prof. Ka-lff, die te zamen met Haspels en Hooaerwerr een bloemlezing van dines werk samenstelden. Van de nieuwe critici is Dirk Koster een van de meest vurige bewonderaars van Stalpaert. Van Stalpaert's Griek zegt hij: „Een der weinige uitingen van primitief gebleven katholicisme in den zeer renais- sancistischen tijd der 17e eeuw...." en verder „een gedempte zinnelijkheid, een bijna vrouwelijke wijze om het oneindige aan te voelen, een weeke geur als van wierook, bij den eenvoud van den vers bouw en de onversierde strakheid van het beeld, deze zijn van uit de Middeleeuwen meer of minder zuiver bij hem thuis geko men". Het feit, dat het comité, tot viering van de nagedachtenis van Stalpaert inge steld, de meest vooraanstaande letterkun digen onder haar leiden telt, bewijst overi gens wel, hoezeer allen dezen persoon als dichter waardeeren. Stalpaert ligt begra- KALENDER DER WEEK N.B. Als niet anders wordt aangegeven dagelijks Gloria, geen Credo. De gewone Prefatie. ZONDAG 16 Nov. Drie en twintigste Zondag na Pinksteren. Mis: Dicit Dominus. 2e gebed v. d. H. Lebuinus, Belijder (Zie in het Feesteigen v. h. Bisdom). Credo. Prefa tie v. d. Allerh. Drieënheid. Kleur: Groen. Mij, die de vrouw genas op wonderbare wijze van hare kwaal, Die het dochtertje van Jaïrus onttrok aan den macht van den dood (Evangelie), Hij kan ons bevrijden van de macht der zonde. Hij kkn het niet alleen, maar Hij wil het ook. Want Hij koestert jegens ons vredelievende gedach ten (Introitus). Daarom roepen wij uit de diepten van onze ellende (Alleluja-vers; Offertorium) tot den Heer: „Wil de zonden van Uw volk vergeven'" (Gebed); „laat ons niet onder de gevaren bezwijken" (Postcom- munio). En met het volste vertrouwen gaat onze smeekbede tot God want Hij heeft eenmaal gezegd: „Al wat gij in het gebed vraagt, gelooft, dat gij het zult verkrijgen en het zal u geworden". (Communio). Ons gebed laten wij vergezeld gaan van het goede voornemen: in vrede en een dracht met elkander leven en streven al lereerst naar de hoogere, de hemelsche goederen, opdat onze Goddelijke Verlosser eenmaal ons nederig lichaam zal omvor men en gelijkvormig maken aan Zijn ver heerlijkt Lichaam. (Epistel). MAANDAG 17 Nov. Mis v. d. H. Grego- rius de Wonderdoener, Bisschop en Belij der: Statuit. 2e gebed A Cunctis (om de voorbede der Heiligen); 3e naar keuze v. d. priester. Kleur: Wit. Zijn bijnaam „de Wonderdoener" dankt de H. Gregorius, Bisschop van Neocaesa- rea in Pontus aan zijn door God hem ver leende wondermacht. Zoo werd een berg, welks ligging een beletsel was voor den bouw eener kerk op het gebed van den hei lige verplaatst. (Evangelie). DINSDAG 18 Nov. Gedenkdag van de wijding der Basilieken v. d. H. Petrus en v. d. H. Paulus. klis: Terribilis. Creio. Kleur: Wit. WOENSDAG 19 Nov. Mis v. d. H. Elisa beth, Weduwe: Cognovi. 2e gebed v. d. H. Pontianus, Paus en Martelaar. Kleur: Wit. Door veel lijden moest do H. Elisabeth van Thüringen tot groote heiligheid gera ken. Vooral heeft zij veel moeten verduren als twee en twintig jarige weduwe. Na den dood van haren echtgenoot werd zij verjaagd met hare kinderen uit haar slot en tot armoede gebfacht. De koningsdoch ter moest haar brood gaan bedelen. Sterk in de liefde tot God verdroeg zij alles met heldhaftig christelijk geduld, ja dankte zelfs God er voor. Elisabeth stierf op 24- jarigen leeftijd, den 19en Nov. 1231, na een leven wel kort, maar rijk aan liefde tot God en den naaste. DONDERDAG 20 Nov. Mis v. d. H. Felix van Valois, Belijder: Justus. Kleur: Wit. Na een zeer heilig leven in de eenzaam heid, te samen met den Parijschen profos- sor den H. Joannes de Matha, stichtte de H. Felix te samen met den H. Joannes de Orde der Allerh. Drieëenheid tot verlossing van slaven. Het scapulier der Orde is wit met een rood-blauw kruis. Het onder uns bekend scapulier v. d. Allerh. Drieëenheid (het eerste v. h. z.g. vijfvoudig scapulier) is er een verkleining van. VRIJDAG 21 Nov. Feest van Maria's opdracht in den Tempel. Mis: Salve. Credo. Prefatie van Maria (invullen: En U om de opdracht). Kleur: Wit. ZATERDAG 22 Nov. Mis v. d. H. Caeci- lia, Maagd en Martelares: Loquebar. 2e gebed voor den Paus. Kleur: Rood. Door hare standvastigheid in het bewa ren van hare aan God toegewijde zuiver heid, bracht dc tegen haar zin gehuwde Caecilia haren echtgenoot Valerianus tot het ware geloof, eveneens haren zwager Tiburtius. Na den marteldood van Vale rianus en Tiburtius werd ook Caecilia ge marteld en overleed aan een bekomen halswonde. Mogelijk wel naar aanleiding van den Antiphoon: „Onder begeleiding van or gelspel zong Caecilia voor den Heer" wordt Caecilia vereerd als de Patrones van mu ziek en zang. IN DE KERKEN DER E.E. P.P. FRANCISCANEN. Alles als in bovenstaande kalender, be halve: ZONDAG. 2e gebed v. d. H. Agnes van Assisië. MAANDAG. Mis v. d. Z.Z. Salomea en Joanna van Signa, Maagden: Virgines. 2e gebed v. d. H. Gregorius; 3e A Cunctis. WOENSDAG. Eigen Mis v. d. H. Elisa beth: Erat haec. 2e gebed (alleen in stille H.H. Missen) v. d. H. Pontianus. Credo. Amsterdam. ALB. M. KOK, Pr. ven in de St. Hippolytuskerk te Delft, wel ke toen in handen was van de protestanten. Het grafschrift, dat Anna Roemer Vis- scher opstelde, luidde: „Siet hier de plaets'van rust Van die sijn levens lust Was deucht met vreucht te soecken; Het lichaem leydt hier dood, De siel in Abrams schoot, Sijn geest leeft in sijn boecken". Werk maakt sterk. P? strijd met „ruw materiaal" is gezond. We hebben er be hoefte aan moeilijkheedn op te lossen. Werk verbant eenzaamheid, omdat het ons brengt in gemeenschap met anderen; het geeft vreugde door de voldoening iets te scheppen, 't gevoel van iets te kunnen. Wij kunnen niet ondergaan als we maar dapper en blijmoedig leven. Gezegend het kind, dat thuis de ar beidsvreugde leert kennen, het samenbin dend belang van de kleine huiselijke plichten. VI. De 100ste verjaardag van het B. W. Het levende recht en de doode letter. Ons leven in de wet weerspiegeld. Het B. W. als vademecum van den wieg tot het graf. Aan de Grondwet hebben wij in onze vorige artikelen een ruime plaats toege kend, omdat zij nu eenmaal een voorname plaats in ons rechtsleven inneemt. Zij is het plechtige verbond tusschen vorst en volk en de waarborg onzer vrijheid; een wetboek waaraan de koning zelf en de le den der Staten-Generaal de eed van trouw zweren; een wet wier afkondiging met meer dan gewone plechtigheid plaats vindt en die met bijzondere waarborgen wordt omgeven. Het was passend haar den voor rang te geven. Thans volgt het meest omvangrijke onzer Nederlandsche wetboeken, het Burgerlijk Wetboek, kortweg aangeduid als het B. W. Het zal niet lang meer duren of het B. W. viert z'n lOOsten verjaaidag. Dit heu gelijke feit zal plaats hebben op 1 October van het jaar 1938, op welken dag het feit herdacht zal worden dat ons B. W na lange jaren van voorbereiding in 1838 ein delijk werd ingevoerd. Vóór dien dag was de Fransche Code Civil van kracht, het wetboek van Napo leon, dat wij tijdens de Fransche overheer- schi'.g eveneens op ons dak kregen. Toen wij in 1814 onze onafhankelijkheid herkre- ge... stonden wij voor het feit, dat wij geen eigen wetboek hadden op dit gebied, om dat er vóór de Fransche Revolutie in ons land geen eenheid van recht geheersoht had. Daarom was een der eerste besluiten van koning Willem I, de handhaving van den Code Civil, die getoond had zeer goede kwaliteiten te bezitten. Dat kon evenwel niet zoo blijven en de Grondwet van 1814 eischte dan ook een nieuw en eigen B. W., waaraan int-isschen bijna 25 jaar lang gewerkt is, voordat het voltooid en ingevoerd was. Het spreekt vanzelf, dat de Code Civil van grooten invloed is gewee«t op den inhoud en ook op den vorm **-u on# B. W., zooals de Code trouwens van overwegenden invloed is geweest op de wetgeving in verscheidene andere lan den. Er was in dien tijd een algemeene beweging om het recht in wetboeken op te schrijven, het recht te codificeeren, zoo als men dat noemt, teneinde zoodoende meer rechtszekerheid en rechtseenheid te krijgen na de vroegere onzekere verhou dingen onder het regiem van het gewoon terecht. Men meende in dien tijd nog, dat men een wetboek kon samenste len, dat zoo volmaakt was, dat het recht eens en voor altijd zou zijn vastgelegd. Deze ver wachting werd al spoedig een desillusie. Het rechtsleven gaat z'n gang. Ook ons wetboek van 1838 is niet lang ongewijzigd gebleven; vele partieele her zieningen hebben de telkens opduikende gebreken moeten herstellen en een paar maal is het grondig nagezien. Het kon ook niet anders, want het rechtsleven gaat z'n gang, ontwikkelt zich tegelijk met het le ven der menschen, en de doode'lei ter van het boek staat stil en veroudert. Het regelt toestanden, die niet meer bestaan en weet geen regeling te geven voor omstandighe den, waarmede het een eeuw geleden uit- teraard niet bekend kon zijn. Wanneer het recht niet voortdurend le vend wordt gehouden door gestadige toe voer van versch bloed, verschrompelt het en vormt het een dood gewicht in de men- schelijke samenleving. Onze wetgevende mo'en draait evenwel langzaam, uiterst langzaam. Men tracht dan te ontkomen aan de drukkende regeling van een verouderd en niet meer als levend recht gevoeld wetsartikel op allerlei zonderlinge manie ren, waarbij de interpretatie of uitlegging van de wet een groote rol speelt. Zoo zegt bijv. art. 263 van het B. W. dat echtscheiding nimmer door onderlinge toe stemming kan p'aats hebben. Met het los ser worden der zeden werd dit als een belemmering gevoeld, doch men zag geen I kans het bij de huidige samenstelling der Kamer in de wet te veranderen. Thans beschuldigt een der partijen de ander van een daad, waarop de eisch tot scheiding gebaseerd kan worden, en de anderverschijnt eenvoudig niet en zwijgt. Het vonnis wordt dan bij verstek uitgesproken. Formeel genomen is hier geen wederzijdsch goedvinden, maar feite lijk is het niets meer dan een afspraakje. Een ander voorbeeld, hoe door wijziging van opvatting de inhoud van een wets artikel kan worden uitgebreid. Art. 1401 B. W. luidt: Elke onrechtma tige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebracht, stelt dengene, door wiens schuld die schade veroorzaakt is in de verp'ichting om dezelve te vergoeden. Alles hangt hier af van de beteekenis welke men toekent aan de term „onrecht matige daad". Vóór 1919 stelde de recht spraak zich op het standpunt, dat onder „onrechtmatige daad" verstaan moest worden „schennis van een rechtsplicht of inbreuk _op eens anders wettelijk recht". M. a. w. door de onrechtmatige daad moest steeds een wettelijke bepaling geschonden zijn, wilde de gedupeerde aanspraak kun nen maken op vergoeding der geleden schade. Zoo kan het bijv. voorkomen, dat iemand zijn huis verlaat en tot zijn ont steltenis later bemerkt, dat hij twee- din gen vergeten heeft, n.l. de huissleutel en om de waterkraan dicht te draaien, zoo dat zijn huis onder water loopt, terwijl hij er niet bij kan. Hij belt bij zijn buurman aan, met het verzoek of hij even door diens tuin mag loopen om over de schut ting zijn huis via de achterdeur te berei ken. Maar de buurman grinnikt gemeen, ziet z'n kans om zijn buur een hak te zet ten en weigert hem den toegang. Onder- tusschen klukt het water over den drem pel onder de voordeur op straat. Je zoudt zoo iemand een k'ap om z'n ooren geven, maar bij de vroeoere opvatting van het begrip „onrechtmatige daad" ging de man rechtens vrij uit. Hij kon niet aangespro ken worden voor de schade, door zijn on hebbelijkheid veroorzaakt, omdat hij geen rechtsplicht had geschonden noch inbreuk had gemaakt op iemands wettelijk recht. Hij was niet verplicht zijn buurman door te laten. Van deze opvatting is men later terug gekomen. Sinds 1919 verstaat de recht spraak onder „onrechtmatige daad": ieder handeien of nalaten, dat óf inbreuk maakt op eens anders recht, óf in strijd is met des daders rechtsplicht, of indruischt, het zij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappe lijk verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed. Volgens deze laatste uitbreiding zou dus de onverlaat van zooeven er gloeiend „bij" geweest zijn. Aldus verandert er wel eens wat in het recht, zonder- dat er iets verandert in de wet. Zoo worden ook nieuwe toestanden en verhoudingen vaak ondergebracht on der de regeling, welke eigenlijk voor an dere toestanden bedoeld was, maar toch wel pasklaar gemaakt kan worden, zoo goed en kwaad als het gaat, totdat een nieuwe wettelijke regeling getroffen is. Ons leven weerspiegeld in het B. W. Afgezien van de onvermijdelijke leem ten wordt overigens het geheele leven van den burger in het gewone rechtsverkeer door het B. W. in het juiste spoor gehou den. Het begint al met de geboorte. Het B. W. zorgt er voor dat de ouders verplicht worden het kind te onderhouden en op te voeden. Bij gebreke van de ouders dwingt het B. W. tot het aanstellen van een voogd. De rechtspositie van den min derjarige wordt uitgestippeld. Gaat hij trouwen, dan vindt hij een stel regels gereed omtrent het huwelijksrecht, al is uit den aard der zaak de wet hier op een terrein, waar rekening moet worden gehouden met den godsdienst en de mo raal. Zij houdt er in zooverre rekening mee dat zij uitdrukkelijk verzekert, het huwe lijk slechts te willen regelen in deszelfs burgerlijke betrekkingen (art. 83 B. W.). Maar het is onmogelijk om de sferen, van de burgerlijke betrekkingen en die, waar over de Kerk alleen zeggingsmacht heeft, uit elkander te houden. De staat heeft bijv. niet het recht om huwelijksbeletselen in het leven te roepen, noch om gevallen uit te denken, waarin echtscheiding ge oorloofd zou zijn. De Kerk heeft er niets op tegen, wanneer de wet de zuiver bur gerlijke gevo'gen van het huwelijk regelt, zooals bijv. de naamsverandering van do vrouw, het huwelijks-vermogensrecht, het erfrecht van de echtgenooten en de kinde ren, en zulke dingen meer Dat de wet ook andere dingen bédissell, zooals de huwe lijksvoltrekking zelf, is begrijpelijk in een land, waar zoo velen tot geen enkelen godsdienst behooren, maar voor haar eigen, kinderen erkent de Katholieke Kerk het burgerlijk huwelijk met en de echtschei ding natuurlijk evenmin. Onafhankelijk^van het feit of de men schen gehuwd zijn, treden zij in onderling contact met hun medemenscihen; zij koo- pen en verkoopen, zij huren en verhuren, sluiten leeningen, gaan een arbeidscon tract aan, spelen borg voor een ander, krijgen vruchtgebruik van een onroerend goed, belasten het met hypotheek of ver zwaren het mei erfdienstbaarheden kortom zij zijn levende en bewegende, handelende menschen in de maatschappij. Ook hier staat het B. W. gereed om oplos sing te geven op de vraag wat recht is en wat niet. Het kan ook zijn, dat de mensch dood gaat, dat komt ook voor. En dan zegt dat handige boekje alweer, wat er gedaan moet worden met zijn vermogen. Als men dat zelf wil bepa'en. vindt het B. W. dat goed, maar geeft dan de vereisehten aan, waaraan een testament of making moet voldoen. En als men heeft nagelat-en een testament te maken, zegt het, wie de erf genamen zijn, waarop zij aanspraak mo gen maken en hoe zij den inboedel mogen verdeelen. Zoo is het B. W. ons vademecum van den wieg naar het graf. Veel meer dan de andere wetten en wetboeken, die ook wel ongevraagd hun neus in onze zaken ste ken, maar toch niet op deze manier. Er is een wetboek van Koophandel, maar niet iedereen pleegt daden van koophandel; er is een wetboek van Rechtsvordering, maar het getal menschen, dat zich in een proces wikkelt, is beperkt; er is een wet boek van Strafrecht en Strafvordering, maar er zijn nog a'tijd blanke zielen, die nooit met de justitie in aanraking komen. Er is een Faillissementswet, maar er zijn menschen, die zelfs in deze zware tijden niet failliet slaan; er is een Kieswet, doch niet iedereen is kiezer, en niet aMe kiezers kiezen. Met andere woorden: andere wet boeken en wetten helpen ons in bijzondere gevallen, het B. W. echter is onze trouwe gezel. Een volgende maal nadere kennismaking met dezen goeden vriend. Mr. H. F. A G.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 5