Jfor. mr. dr. Jan Stalpaert v. d. Wiele
Tusschen de Boeken der Wet
ZATERDAG 15 NOVEMBER 1930
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 5
1630—1930
Den 29st en December a.s. zal bier te
lande op feestelijke wijze het derde eeuw
feest worden herdacht van den sterfdag
van Jhr. Mr. Dr. Jan Stalpaert van der
Wiele. Bij de herdenking te Delft, zullen
als sprekers optreden pater dr. G. Vrijmoed
O F M-, die zal spreken over Stalpaert den
priester, terwijl de literatQr Dirk Coster
hem als dichter zal beschouwen. Een com
missie van voorbereiding, bestaande uit
de heeren dr. P. C. Boutens, Dirk Coster,
Anton van Duinkerken, prof. Granpré Mo
lière en W. J. F. Weremeus Buning, heeft
zich te dien einde reeds gevormd. Jan Stal
paert werd den 22sten November 1579 te
Den Haag geboren. Hij stamde van de
adellijke familiën van Teisterband en
Chastillon, waarom zijn vader Jacob, die
advocaat was aan het hof van Holland den
titel voerde van ridder. Evenals zijn moe
der, Maria Pauw, de dochter van den be
roemden advocaat mr. Jan Pauw, was de
jongen vroom en zachtaardig en gehecht
aan de Moederkerk. Jan, die naar Johan
nes den Dooper genoemd was, scheen al
op jeugdigen leeftijd zijn patroon te willen
navolgen, daar hij dikwijls op vastenda
gen niet aan tafel verscheen. Den 26sten
Juli 1595 vertrok hij naar Leiden, om er
zijn studiën in de rechten aan te vangen
bij prof. Alkemade.
Twee jaar daarna behaalde hij het li
centiaat in de rechten aan de universiteit
te Orleans, waar destijds verschillende Hol
landers heentrokken om er te promovee-
ren. Reeds 20 Mei 1589 kreeg hij een aan
stelling als advocaat bij den Hoogen Raad
van Holland, waar hij naar de oude bio
grafen mededeelden met zooveel succes
pleitte, dat jaren na zijn vertrek uit Den
Haag zijn naam nog werd genoemd. Daar
Jan een fijn beschaafd man was, geestig
somt-ds en elegant, genoot hij de vriend
schap van vele vooraanstaande families,
die hem dan ook meerdere malen van deze
genegenheid lieten blijken. Langzamer
hand was in Stadpaert het verlangen naar
een hooger geestelijk leven ontwaakt, ter
wijl daarbij het voorbeeld van zijn vroege-
ren biechtvader, den Dominicaan. Croes-
wijck Oudziens, een buitengewone aan
trekkingskracht op hem uitoefende. Hij
vertrok dan, na den tegenstand van zijn
ouders te hebben overwonnen, in 1602 naar
Leuven, waar de studenten uit het bisdom
Haarlem hun theologische studiën maak
ten. Den 3en Juni 1605 ontving hij de klei
ne wijdingen uit de handen van den aarts
bisschop van Mechelen, mgr. Mathias Ho-
vius, terwijl hij reeds het volgend jaar
den 25sten Maart, priester werd gewijd
en een week nadien zijn eerste H. Mis te
's-Gravenhage opdroeg. Teneinde zijn stu
diën met een gradatie te doen bekronen,
vertrok Stalpaert den 2en Juli naar Rome,
temeer omdat dit land der Renaissance
door iedere man van eruditie in die dagen
werd bezicht. Hooft vertoefde tegelijkertijd
in Italië.. Na in 1609 tot doctor in de theo
logie te zijn gepromoveerd, keerde hij in
1611 terug naar Nederland; hij reisde via
Keulen, waar hij zijn stadgenoot Sasbout
Vosmeer, Vicaris Apostolicus bezocht. Aan
vankelijk oefende Stalpaert in zijn vader
stad, doch ook, zooals blijkt uit de brie
ven en bescheiden, te Rotterdam en te
Schiedam, geestelijke bedieningen uit, doch
werd reeds het volgend jaar tot pastoor
van de St. Hyppolytuskerkte Delft be
noemd. Maar omdat hij aan de derdedaag-
sche koorts leed, verbleef hij nog tot het
voorjaar 1613 te Den Haag, aanvaarde
daarop zijn functie als pastoor te Delft en
vertrok in den zomer van datzelfde jaar
naar Spa, om geheel op' krachten te ko
men. Voor wie .de geschiedenis kent, is het
duidelijk welk een zware taak den herder
op de schouders was ge^gd, temeer toen
Sasbout Vosmeer hem nog tot deken be
noemde. Jan Stalpaert nam na zijn Bel
gische reis zijn intrek bij den onderbrou
wer van de brouwerij „De Verkeerde We
reld", Jan Claessens ReynBoom gehee-
ten. In de brouwerij, welke twee uitgan
gen had, één naar de Gasthuislaan en één
naar de Pieterstraat, hebben de Katholie
ken van Delft in die dagen zeer vaak hun
godsdienstoefeningen gehouden. Voor Stal
paert is de brouwer van „De Verkeere We
reld" een trouwe helper geweest, want ja
ren lang heeft deze welgestelde burger, die
bij zijn stadgenooten in hoog aanzien
stond, het nederig ambt van koster der
sohuilkerk uitgeoefend, terwijl hij tevens
vaak mede op reis ging, teneinde in de
schuren, waar de geheime bijeenkomsten
op het platte land werden gehouden, de
noodige toebereidselen te treffen. Op aan
dringen van twee groote voorvechters van
een ruimere interpretatie van „vrijheid van
Consciëntie in Religie", Hugo de Groot en
Johan van Oldebarneveld, verkreeg Jan
Stalpaert den 15den Juli 1615 toestemming
een kleinen kapel te stichten op het Ba-
gijnhof, terwijl hij zelf zijn intrek nam in
het_ huis, dat op den huidigen dag als pas
torie van de Oud-bisschoppelijke Clerezy
dienst dtfet.
In Maart 1619 werd hij in hechtenis ge
zet, omdat hij buiten Den Haag had gepre
dikt. In dienst van zijn parochianen en
niet in het minst van vele anders-denken
den heeft deze priester zijn verder leven
gesleten. De bagijnen, aan wier geestelijke
vooruitgang hij met zulk een onvermoeiden
ijver heeft gewerkt, hebben ook somtijds
veel verdriet aangedaan, terwijl eenige
andersdenkenden, die den priester geheel
ten onrechte bespotten, zijn taak zeer heb
ben bemoei1 ijkt. In 1625 brak de pest te
Delft uitdag en nacht is Stalpaert, die
toch een uiterst beschaafd en verfijnd per
soon was, voor een ieder zonder onder
scheid in de weer geweest, daarbij zijn pas
torale zorgen met al de warmte van zijn
gevoelig hart uitoefenend. Tegen het ein
de van Januari 1630 openbaarden zich in
hem de eerste verschijnselen van longte
ring; hoewel de ziekte aanvankelijk niet
zeer ernstig leek en opleving weder in
trad, stortte hij tegen het eind van Maart
weder in en kwijnt nu langzamerhand weg.
In den loop van het jaar bracht hij al zijn
parochiezaken in orde, schonk zijn eigen
goederen zooveel mogelijk weg aan armen.
Tegen December werd hij beulegerig, om
niet meer op te staan. Den 29sten Decem
ber eindelijk, Zondag na Kerstmis, des
middags tegen 12 uur overleed deze pries
terdichter. Stalpaert is zonder twiuel een
zelfstandig poët, van beteekenis in de let
terkunde der 17e eeuw. Niet het minst
hebben tot zijn roem bijgedragen de Room-
sche strijd'iederen, welke hij dichtte en in
„Roomsche Reys" verzamelde, evenmin als
zijn „Extractum Catholicum tegen alie
gebreken van verwarde haisenen", dat de
opwerpingen welke in dien tijd in het alge
meen tegen het Katholieke geloof werden
gemaakt, in 170 gedichten weerlegt. Dit
werk, mogen wij er wel even tusschen
haakjes bijvoegen, staat op een geheel an
der plan dan de z.g. „Geuzenliederen",
daar Stalpaert hier als den verfijnde ju
rist en theoloog optreedt. Van hooger
dichterlijke waarde zijn zijn heiligenliede
ren, welke hij uitgaf als „De Evangelische
Schat", de geschiedenis van Laurentius en
St. Hippolylus, ,,'t Hemelrijck", de ver
heerlijking van St. Adrianus, martelaar, en
„Vrouwelijck Cieraet van St. Agnes ver-
smaedt", waarin uitvoerig de levensge
schiedenis van deze lievelingsheilige van den
pastoor wordt verhaald. Tot de beste wer
ken van den dichter behonren zijn geeste
lijke liederen, samengebracht in „Gulde-
Jaers-Feestdagen", een bundel van onge
veer 400 gedichten, waarin vooral de mar
teldood van een groot aantal heiligen
wordt verhaald. Door verschillende critici
zijn deze liederen gekwalificeerd als
„mooie geestelijke volksliederen" en „als
werk van een der zoetvloeiendste dichters
van zijn tijd." En niet minder belangrijke
bundel, zij dan minder omvangrijk (50 lie
deren), bevat een soort homelie op de
Evangeliën der Zondagen van het kerke
lijk jaar. Terwijl Stalpaert in de 18e eeuw
geheel in vergetelheid was geraakt, heeft
vooral Tbijm de aandacht der 19e eeuw op
dezen letterkundige persoonlijkheid geves
tigd in zijn Volksalmanakken van 1853
1S56. Dr. Knippenberg bezorgde ons een
„Keuze uit zijn werk", met inleiding en
aanteekeningen voorzien. De lof van de
zen dichter bezongen de oude critici als
Te Winkel, van Vloten en Prof. Ka-lff, die
te zamen met Haspels en Hooaerwerr een
bloemlezing van dines werk samenstelden.
Van de nieuwe critici is Dirk Koster een
van de meest vurige bewonderaars van
Stalpaert. Van Stalpaert's Griek zegt hij:
„Een der weinige uitingen van primitief
gebleven katholicisme in den zeer renais-
sancistischen tijd der 17e eeuw...." en
verder „een gedempte zinnelijkheid, een
bijna vrouwelijke wijze om het oneindige
aan te voelen, een weeke geur als van
wierook, bij den eenvoud van den vers
bouw en de onversierde strakheid van het
beeld, deze zijn van uit de Middeleeuwen
meer of minder zuiver bij hem thuis geko
men". Het feit, dat het comité, tot viering
van de nagedachtenis van Stalpaert inge
steld, de meest vooraanstaande letterkun
digen onder haar leiden telt, bewijst overi
gens wel, hoezeer allen dezen persoon als
dichter waardeeren. Stalpaert ligt begra-
KALENDER DER WEEK
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
dagelijks Gloria, geen Credo. De gewone
Prefatie.
ZONDAG 16 Nov. Drie en twintigste
Zondag na Pinksteren. Mis: Dicit Dominus.
2e gebed v. d. H. Lebuinus, Belijder (Zie in
het Feesteigen v. h. Bisdom). Credo. Prefa
tie v. d. Allerh. Drieënheid. Kleur: Groen.
Mij, die de vrouw genas op wonderbare
wijze van hare kwaal, Die het dochtertje
van Jaïrus onttrok aan den macht van den
dood (Evangelie), Hij kan ons bevrijden
van de macht der zonde. Hij kkn het niet
alleen, maar Hij wil het ook. Want Hij
koestert jegens ons vredelievende gedach
ten (Introitus). Daarom roepen wij uit de
diepten van onze ellende (Alleluja-vers;
Offertorium) tot den Heer: „Wil de zonden
van Uw volk vergeven'" (Gebed); „laat ons
niet onder de gevaren bezwijken" (Postcom-
munio). En met het volste vertrouwen gaat
onze smeekbede tot God want Hij heeft
eenmaal gezegd: „Al wat gij in het gebed
vraagt, gelooft, dat gij het zult verkrijgen
en het zal u geworden". (Communio).
Ons gebed laten wij vergezeld gaan van
het goede voornemen: in vrede en een
dracht met elkander leven en streven al
lereerst naar de hoogere, de hemelsche
goederen, opdat onze Goddelijke Verlosser
eenmaal ons nederig lichaam zal omvor
men en gelijkvormig maken aan Zijn ver
heerlijkt Lichaam. (Epistel).
MAANDAG 17 Nov. Mis v. d. H. Grego-
rius de Wonderdoener, Bisschop en Belij
der: Statuit. 2e gebed A Cunctis (om de
voorbede der Heiligen); 3e naar keuze v.
d. priester. Kleur: Wit.
Zijn bijnaam „de Wonderdoener" dankt
de H. Gregorius, Bisschop van Neocaesa-
rea in Pontus aan zijn door God hem ver
leende wondermacht. Zoo werd een berg,
welks ligging een beletsel was voor den
bouw eener kerk op het gebed van den hei
lige verplaatst. (Evangelie).
DINSDAG 18 Nov. Gedenkdag van de
wijding der Basilieken v. d. H. Petrus en
v. d. H. Paulus. klis: Terribilis. Creio.
Kleur: Wit.
WOENSDAG 19 Nov. Mis v. d. H. Elisa
beth, Weduwe: Cognovi. 2e gebed v. d.
H. Pontianus, Paus en Martelaar. Kleur:
Wit.
Door veel lijden moest do H. Elisabeth
van Thüringen tot groote heiligheid gera
ken. Vooral heeft zij veel moeten verduren
als twee en twintig jarige weduwe. Na
den dood van haren echtgenoot werd zij
verjaagd met hare kinderen uit haar slot
en tot armoede gebfacht. De koningsdoch
ter moest haar brood gaan bedelen. Sterk
in de liefde tot God verdroeg zij alles met
heldhaftig christelijk geduld, ja dankte
zelfs God er voor. Elisabeth stierf op 24-
jarigen leeftijd, den 19en Nov. 1231, na een
leven wel kort, maar rijk aan liefde tot
God en den naaste.
DONDERDAG 20 Nov. Mis v. d. H. Felix
van Valois, Belijder: Justus. Kleur: Wit.
Na een zeer heilig leven in de eenzaam
heid, te samen met den Parijschen profos-
sor den H. Joannes de Matha, stichtte de
H. Felix te samen met den H. Joannes de
Orde der Allerh. Drieëenheid tot verlossing
van slaven. Het scapulier der Orde is wit
met een rood-blauw kruis. Het onder uns
bekend scapulier v. d. Allerh. Drieëenheid
(het eerste v. h. z.g. vijfvoudig scapulier)
is er een verkleining van.
VRIJDAG 21 Nov. Feest van Maria's
opdracht in den Tempel. Mis: Salve. Credo.
Prefatie van Maria (invullen: En U om de
opdracht). Kleur: Wit.
ZATERDAG 22 Nov. Mis v. d. H. Caeci-
lia, Maagd en Martelares: Loquebar. 2e
gebed voor den Paus. Kleur: Rood.
Door hare standvastigheid in het bewa
ren van hare aan God toegewijde zuiver
heid, bracht dc tegen haar zin gehuwde
Caecilia haren echtgenoot Valerianus tot
het ware geloof, eveneens haren zwager
Tiburtius. Na den marteldood van Vale
rianus en Tiburtius werd ook Caecilia ge
marteld en overleed aan een bekomen
halswonde.
Mogelijk wel naar aanleiding van den
Antiphoon: „Onder begeleiding van or
gelspel zong Caecilia voor den Heer" wordt
Caecilia vereerd als de Patrones van mu
ziek en zang.
IN DE KERKEN DER
E.E. P.P. FRANCISCANEN.
Alles als in bovenstaande kalender, be
halve:
ZONDAG. 2e gebed v. d. H. Agnes van
Assisië.
MAANDAG. Mis v. d. Z.Z. Salomea en
Joanna van Signa, Maagden: Virgines. 2e
gebed v. d. H. Gregorius; 3e A Cunctis.
WOENSDAG. Eigen Mis v. d. H. Elisa
beth: Erat haec. 2e gebed (alleen in stille
H.H. Missen) v. d. H. Pontianus. Credo.
Amsterdam. ALB. M. KOK, Pr.
ven in de St. Hippolytuskerk te Delft, wel
ke toen in handen was van de protestanten.
Het grafschrift, dat Anna Roemer Vis-
scher opstelde, luidde:
„Siet hier de plaets'van rust
Van die sijn levens lust
Was deucht met vreucht te soecken;
Het lichaem leydt hier dood,
De siel in Abrams schoot,
Sijn geest leeft in sijn boecken".
Werk maakt sterk. P? strijd met „ruw
materiaal" is gezond. We hebben er be
hoefte aan moeilijkheedn op te lossen.
Werk verbant eenzaamheid, omdat het
ons brengt in gemeenschap met anderen;
het geeft vreugde door de voldoening iets
te scheppen, 't gevoel van iets te kunnen.
Wij kunnen niet ondergaan als we maar
dapper en blijmoedig leven.
Gezegend het kind, dat thuis de ar
beidsvreugde leert kennen, het samenbin
dend belang van de kleine huiselijke
plichten.
VI.
De 100ste verjaardag van het B. W. Het
levende recht en de doode letter. Ons leven
in de wet weerspiegeld. Het B. W. als
vademecum van den wieg tot het graf.
Aan de Grondwet hebben wij in onze
vorige artikelen een ruime plaats toege
kend, omdat zij nu eenmaal een voorname
plaats in ons rechtsleven inneemt. Zij is
het plechtige verbond tusschen vorst en
volk en de waarborg onzer vrijheid; een
wetboek waaraan de koning zelf en de le
den der Staten-Generaal de eed van trouw
zweren; een wet wier afkondiging met
meer dan gewone plechtigheid plaats vindt
en die met bijzondere waarborgen wordt
omgeven. Het was passend haar den voor
rang te geven.
Thans volgt het meest omvangrijke onzer
Nederlandsche wetboeken, het Burgerlijk
Wetboek, kortweg aangeduid als het B. W.
Het zal niet lang meer duren of het B.
W. viert z'n lOOsten verjaaidag. Dit heu
gelijke feit zal plaats hebben op 1 October
van het jaar 1938, op welken dag het feit
herdacht zal worden dat ons B. W na
lange jaren van voorbereiding in 1838 ein
delijk werd ingevoerd.
Vóór dien dag was de Fransche Code
Civil van kracht, het wetboek van Napo
leon, dat wij tijdens de Fransche overheer-
schi'.g eveneens op ons dak kregen. Toen
wij in 1814 onze onafhankelijkheid herkre-
ge... stonden wij voor het feit, dat wij geen
eigen wetboek hadden op dit gebied, om
dat er vóór de Fransche Revolutie in ons
land geen eenheid van recht geheersoht
had. Daarom was een der eerste besluiten
van koning Willem I, de handhaving van
den Code Civil, die getoond had zeer
goede kwaliteiten te bezitten. Dat kon
evenwel niet zoo blijven en de Grondwet
van 1814 eischte dan ook een nieuw en
eigen B. W., waaraan int-isschen bijna 25
jaar lang gewerkt is, voordat het voltooid
en ingevoerd was. Het spreekt vanzelf,
dat de Code Civil van grooten invloed is
gewee«t op den inhoud en ook op den vorm
**-u on# B. W., zooals de Code trouwens
van overwegenden invloed is geweest op
de wetgeving in verscheidene andere lan
den. Er was in dien tijd een algemeene
beweging om het recht in wetboeken op
te schrijven, het recht te codificeeren, zoo
als men dat noemt, teneinde zoodoende
meer rechtszekerheid en rechtseenheid te
krijgen na de vroegere onzekere verhou
dingen onder het regiem van het gewoon
terecht. Men meende in dien tijd nog, dat
men een wetboek kon samenste len, dat
zoo volmaakt was, dat het recht eens en
voor altijd zou zijn vastgelegd. Deze ver
wachting werd al spoedig een desillusie.
Het rechtsleven gaat z'n gang.
Ook ons wetboek van 1838 is niet lang
ongewijzigd gebleven; vele partieele her
zieningen hebben de telkens opduikende
gebreken moeten herstellen en een paar
maal is het grondig nagezien. Het kon ook
niet anders, want het rechtsleven gaat z'n
gang, ontwikkelt zich tegelijk met het le
ven der menschen, en de doode'lei ter van
het boek staat stil en veroudert. Het regelt
toestanden, die niet meer bestaan en weet
geen regeling te geven voor omstandighe
den, waarmede het een eeuw geleden uit-
teraard niet bekend kon zijn.
Wanneer het recht niet voortdurend le
vend wordt gehouden door gestadige toe
voer van versch bloed, verschrompelt het
en vormt het een dood gewicht in de men-
schelijke samenleving. Onze wetgevende
mo'en draait evenwel langzaam, uiterst
langzaam.
Men tracht dan te ontkomen aan
de drukkende regeling van een verouderd
en niet meer als levend recht gevoeld
wetsartikel op allerlei zonderlinge manie
ren, waarbij de interpretatie of uitlegging
van de wet een groote rol speelt.
Zoo zegt bijv. art. 263 van het B. W. dat
echtscheiding nimmer door onderlinge toe
stemming kan p'aats hebben. Met het los
ser worden der zeden werd dit als een
belemmering gevoeld, doch men zag geen I
kans het bij de huidige samenstelling der
Kamer in de wet te veranderen.
Thans beschuldigt een der partijen de
ander van een daad, waarop de eisch tot
scheiding gebaseerd kan worden, en de
anderverschijnt eenvoudig niet en
zwijgt. Het vonnis wordt dan bij verstek
uitgesproken. Formeel genomen is hier
geen wederzijdsch goedvinden, maar feite
lijk is het niets meer dan een afspraakje.
Een ander voorbeeld, hoe door wijziging
van opvatting de inhoud van een wets
artikel kan worden uitgebreid.
Art. 1401 B. W. luidt: Elke onrechtma
tige daad, waardoor aan een ander schade
wordt toegebracht, stelt dengene, door
wiens schuld die schade veroorzaakt is in
de verp'ichting om dezelve te vergoeden.
Alles hangt hier af van de beteekenis
welke men toekent aan de term „onrecht
matige daad". Vóór 1919 stelde de recht
spraak zich op het standpunt, dat onder
„onrechtmatige daad" verstaan moest
worden „schennis van een rechtsplicht of
inbreuk _op eens anders wettelijk recht".
M. a. w. door de onrechtmatige daad moest
steeds een wettelijke bepaling geschonden
zijn, wilde de gedupeerde aanspraak kun
nen maken op vergoeding der geleden
schade. Zoo kan het bijv. voorkomen, dat
iemand zijn huis verlaat en tot zijn ont
steltenis later bemerkt, dat hij twee- din
gen vergeten heeft, n.l. de huissleutel en
om de waterkraan dicht te draaien, zoo
dat zijn huis onder water loopt, terwijl hij
er niet bij kan. Hij belt bij zijn buurman
aan, met het verzoek of hij even door
diens tuin mag loopen om over de schut
ting zijn huis via de achterdeur te berei
ken. Maar de buurman grinnikt gemeen,
ziet z'n kans om zijn buur een hak te zet
ten en weigert hem den toegang. Onder-
tusschen klukt het water over den drem
pel onder de voordeur op straat. Je zoudt
zoo iemand een k'ap om z'n ooren geven,
maar bij de vroeoere opvatting van het
begrip „onrechtmatige daad" ging de man
rechtens vrij uit. Hij kon niet aangespro
ken worden voor de schade, door zijn on
hebbelijkheid veroorzaakt, omdat hij geen
rechtsplicht had geschonden noch inbreuk
had gemaakt op iemands wettelijk recht.
Hij was niet verplicht zijn buurman door
te laten.
Van deze opvatting is men later terug
gekomen. Sinds 1919 verstaat de recht
spraak onder „onrechtmatige daad": ieder
handeien of nalaten, dat óf inbreuk maakt
op eens anders recht, óf in strijd is met
des daders rechtsplicht, of indruischt, het
zij tegen de goede zeden, hetzij tegen de
zorgvuldigheid, welke in het maatschappe
lijk verkeer betaamt ten aanzien van eens
anders persoon of goed.
Volgens deze laatste uitbreiding zou
dus de onverlaat van zooeven er gloeiend
„bij" geweest zijn.
Aldus verandert er wel eens wat in het
recht, zonder- dat er iets verandert in de
wet. Zoo worden ook nieuwe toestanden
en verhoudingen vaak ondergebracht on
der de regeling, welke eigenlijk voor an
dere toestanden bedoeld was, maar toch
wel pasklaar gemaakt kan worden, zoo
goed en kwaad als het gaat, totdat een
nieuwe wettelijke regeling getroffen is.
Ons leven weerspiegeld in het B. W.
Afgezien van de onvermijdelijke leem
ten wordt overigens het geheele leven van
den burger in het gewone rechtsverkeer
door het B. W. in het juiste spoor gehou
den.
Het begint al met de geboorte. Het B.
W. zorgt er voor dat de ouders verplicht
worden het kind te onderhouden en op
te voeden. Bij gebreke van de ouders
dwingt het B. W. tot het aanstellen van
een voogd. De rechtspositie van den min
derjarige wordt uitgestippeld.
Gaat hij trouwen, dan vindt hij een stel
regels gereed omtrent het huwelijksrecht,
al is uit den aard der zaak de wet hier op
een terrein, waar rekening moet worden
gehouden met den godsdienst en de mo
raal. Zij houdt er in zooverre rekening mee
dat zij uitdrukkelijk verzekert, het huwe
lijk slechts te willen regelen in deszelfs
burgerlijke betrekkingen (art. 83 B. W.).
Maar het is onmogelijk om de sferen, van
de burgerlijke betrekkingen en die, waar
over de Kerk alleen zeggingsmacht heeft,
uit elkander te houden. De staat heeft
bijv. niet het recht om huwelijksbeletselen
in het leven te roepen, noch om gevallen
uit te denken, waarin echtscheiding ge
oorloofd zou zijn. De Kerk heeft er niets
op tegen, wanneer de wet de zuiver bur
gerlijke gevo'gen van het huwelijk regelt,
zooals bijv. de naamsverandering van do
vrouw, het huwelijks-vermogensrecht, het
erfrecht van de echtgenooten en de kinde
ren, en zulke dingen meer Dat de wet ook
andere dingen bédissell, zooals de huwe
lijksvoltrekking zelf, is begrijpelijk in een
land, waar zoo velen tot geen enkelen
godsdienst behooren, maar voor haar eigen,
kinderen erkent de Katholieke Kerk het
burgerlijk huwelijk met en de echtschei
ding natuurlijk evenmin.
Onafhankelijk^van het feit of de men
schen gehuwd zijn, treden zij in onderling
contact met hun medemenscihen; zij koo-
pen en verkoopen, zij huren en verhuren,
sluiten leeningen, gaan een arbeidscon
tract aan, spelen borg voor een ander,
krijgen vruchtgebruik van een onroerend
goed, belasten het met hypotheek of ver
zwaren het mei erfdienstbaarheden
kortom zij zijn levende en bewegende,
handelende menschen in de maatschappij.
Ook hier staat het B. W. gereed om oplos
sing te geven op de vraag wat recht is en
wat niet.
Het kan ook zijn, dat de mensch dood
gaat, dat komt ook voor. En dan zegt dat
handige boekje alweer, wat er gedaan
moet worden met zijn vermogen. Als men
dat zelf wil bepa'en. vindt het B. W. dat
goed, maar geeft dan de vereisehten aan,
waaraan een testament of making moet
voldoen. En als men heeft nagelat-en een
testament te maken, zegt het, wie de erf
genamen zijn, waarop zij aanspraak mo
gen maken en hoe zij den inboedel mogen
verdeelen.
Zoo is het B. W. ons vademecum van
den wieg naar het graf. Veel meer dan de
andere wetten en wetboeken, die ook wel
ongevraagd hun neus in onze zaken ste
ken, maar toch niet op deze manier. Er is
een wetboek van Koophandel, maar niet
iedereen pleegt daden van koophandel;
er is een wetboek van Rechtsvordering,
maar het getal menschen, dat zich in een
proces wikkelt, is beperkt; er is een wet
boek van Strafrecht en Strafvordering,
maar er zijn nog a'tijd blanke zielen, die
nooit met de justitie in aanraking komen.
Er is een Faillissementswet, maar er zijn
menschen, die zelfs in deze zware tijden
niet failliet slaan; er is een Kieswet, doch
niet iedereen is kiezer, en niet aMe kiezers
kiezen. Met andere woorden: andere wet
boeken en wetten helpen ons in bijzondere
gevallen, het B. W. echter is onze trouwe
gezel.
Een volgende maal nadere kennismaking
met dezen goeden vriend.
Mr. H. F. A G.