I w
ZATERDAG 8 NOVEMBER 193t
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
CORRESPONDENTIE.
Anneke Sanders, Leiden Wel,
Anneke, dat heb jij d'r netjes afgebracht.
Dat is ander werk. als het eerste stukje
„Naar 't bal". Weet je het nog? Het is
al een paar jaartjes geleden, zou het niet?
Keetje uit de Woonwagen laten we de
volgende week plaatsen. Kijk maar eens
goed uit! En nu, Anneke, begin aan iets
nieuws! Ik heb gezien, dat je kunt, dus....
doe! Een plaatsje is bij voorbaat gereser
veerd. Dag Anneke! Groeten aan Vader
en Moeder
Pierewiet, Oegstgeest. Flink
zoo! Nu is de heele redactie present. Ik
dacht al, waar blijft mijn „rechterhand"
uit Oegstgeest! En daar verschijnt zij
om den hoek van de deur enis het
getal compleet. Dag, lief Nichtje, maak
me veel groeten aan alle huisgenooten en
maak iets nieuws al is het in de ge
dachte al vast-' klaar! De volgende
week treedt „Blinde Bobbie" op. Wat de
leeftijd getreft, jij bent de jongste van het
stelletje, dat rondom me de redactie
vormt.
Tootje Broeken, Leiden. Wat
zeg je me nu daarvan? Ik ben er wel
overtuigd van, dat het boek bevallen zal.
En jouw bijdragen? Nou Tootje, je hebt
er slag van. Het wordt vast geplaatst.
Als jij zoo doorgaat, zul je nog eens naast
me komen zitten. Veel groeten thuis!
H e rm an van Kesteren, Leiden.
Zeker vind ik het goed, dat jij meedoet
en ik vind het zelfs fijn ons goed
Hermanneke bij ons te zien. Blijf maar
goed leeren Herman, danvul dit nu
zelf een? inMaak veel groeten aan Vader
en Moeder! Wat heb jij dat briefje keurig
geschreven! Dag klein Neefje!
Nelly van Rijn, Wassenaar.
Wel Nelly, heb jij nu dat versje zelf ge
maakt? Zoo ja. dan maak ik je mijn com
pliment. En om nu eens al de Neefjes
en Nichtjes, die onze rubriek lezen, ook
te laten genieten van jouw dichterlijke
ontboezeming, laat het versje hieronder
afdrukken. Het moet gezongen worden.
Daar gaan we dan:
DE KERMIS
door
door Nelly van Rijn.
Wijze: Wie in Januari
geboren is.
Wanneer de kermis komt in 't land, hoezee
Zet men de boeken aan den kant, hoezee
En gaat men opgeruimd van geest,
Want eens in 't jaar is er hier feest,
Boezee, hoezee, hoezee! (bis)
Eerst tellen wij de kramen goed, hoezee,
En gaan we alle blij gemoed, hoezee
Met Rie en Toos en Bets en Sjaan,
Gezellig in de autobaan,
Hoezee, hoezee, hoezee! (bis)
Ook was er nog een vlooientent, hoezee,
Twee kocht die baas er voor tien cent,
hoezee,
Zeg als je zoo iets vooruit wist
Bewaarde je de beestjes in een kist,
Hoezee, hoezee, hoezee! (bis)
De hengelkraam kreeg ook een beurt,
hoezee,
Want op een feest wordt niet getreurd,
hoezee,
En had niemand van ons een prijs,
Ze brachten ons niet van de wijs,
Hoezee, hoezee, hoezee! (bis)
Ook stond er een wagen om den hoek,
hoezee,
Met nougat, chocolade en koek, hoezee,
Eerst kochten wij iets naar ons zin,
Toen vlug de ponny-baan weer in,
Hoezee, hoezee, hoezee! (bis)
Maar aan elk pretje komt een end, hoezee,
Dat is een ieder wel bekend, hoezee,
Nu zitten wij weer in de school,
En uit is weer de pret en jool,
Hoezee, hoezee, hoezee! (bis)
Tonny Duindam, Leiden.
Jouw bijdrage, Tonny, getuigt van voor
uitgang. Ga zoo door en verras ons vaker
met opstellen, die minstens een acht waard
zijn. Groote broer mag best een handje
helper, of zusjes hulp is ook niet te ver
smaden. Dag Tonny! Maak veel groeten
aan alle huisgenooten, en denk eens over
wat nieuws! Zie de volgende week!
Johanna Elsgeest, Sassen-
h e i m. Dat hondje uit het versje had
nooit straf verdiend, is wel. Maar iemand
uit Sassenheim, wier naam ik niet noe
men zal, wel. Zij had den brief te laag ge
frankeerd en moesten 2.5 cent ctraf-
port betalen. Hoe vindt je dat, Johanna?
Gerard Gussenhoven, Lei
den. Die- feestgenoegens in Katwijk
zijn goed beschreven. Zoodra er plaats is,
kom jij aan de beurt. En nu ik gezien
heb, dat jij zoo aardig weet te vertellen,
reken ik op „meer". Willen we dat eens
3
afspreken? Da-g Gerard! Maak me veel
groeten aan Vader en Moeder en zusjes
en broertjes!
Jan Schouten, Zoeterwoude.
Wat hoor ik me daar? Is onze goeie
Jan ziek! Ik hoop heel spoedig betere
berichten te krijgen. En nu je me beloofd
hebt, een verhaaltje te maken, zit ik na
tuurlijk iedere post af te wachten, of Jan
nog niet komt binnenstappen. Maak we-
derkeerig veel groeten aan Vader, Moeder,
Kees. Piet en Piep, en ik wensch jou
spoedig beterschap! Dag Neefje!
De volgende week gaan we door! Tot
Zaterdag. Hoe zijn de prijzen bevallen?
Hoor ik dat eens!
OOM WIM.
EEN HEERLIJKE VACANTIE
door ELLY.
V.
(Slot).
Al heel gauw en met hulp van Henry
had Lily er een dozijn nieuwe kennissen
bij en voelde ze zich niet meer als een
kat in een vreemd pakhuis-.
Mijnheer en Mevrouw waren ook heel
aardig. Er was een pianist en violist ge
huurd, die den avond met muziek op
luisterden en heel dikwijls „lang zal ze
leven" voor de jarige speelden.
Om 2 uur werden de 2 bekenden naar
den Rijnsburgerweg gebracht in de auto-,
daar de tram niet meer reed en ze dus
niet behoefden te loopen.
Den volgenden dag moest Lily weer ver
trekken wat ze wel "iet prettig vond,
maar 't kon niet altijd feest blijven.
Des- morgens ging ze echter eerst nog
met de drie neven naar de Maarsmans-
steeg. Daar Lily binnenkort jarig was,
mocht ze zich er nu vast 'n mooi cadeautje
uitzoeken. Haar keus was gauw gedaan
en gevallen op een beige tasoh met pa
tent sluiting. De jongens vonden, dat ze
een schitterende keus had.
Lily pakte thuis natuurlijk, de heele
familie om de hals, bedankte allen voor
de heerlijke vacantie en vast voor de
mooie cadeautjes, en werd toen door Tante
en 't 3-tal naar 't station gebracht en in
de trein gezet, met de belofte, de vol
gende vacantie stellig weer te komen, als
ze tenminste zou mogen.
Lily zwaaide en wuifde tot Tante en
de jongens niet meer te zien waren.
Haar Vader en Moeder kwamen haar
beiden afhalen. Lily kwam niet uitge
praat over de hartelijkheid van Oom,
Tante en de neven, en over al haar nieu
we kennissen en Henny.
Mina moest ook 't heele verhaal hooren,
en daarna ging ze naar haar yriendin-
nen, om die ook nog eens lekker te maken
met vacanties en partijtjes.
Toen Lily 's avonds weer in haar eigen
bed lag, dacht ze over alles nog eens
heerlijk na. Wat waren de neven lief
voor haar geweest en hoe gezellig zou
't zijn als- ze ook zoo'n groote broer had
als Henny.
Eindelijk viel ze in slaap en droomde
natuurlijk van „haar heerlijke vacantie".
MIJN VERBLIJF TE EERSEL
door Herman.
I.
Ik zou voor me gezondheid naar Eersel
gaan. Ik vond dat natuurlijk erg fijn. De
avond daarvoor werd mijn koffer inge
pakt, en den anderen dag om 8 uur was ik
aan het station. In de vestibule waren nog
meer kinderen uit Leiden. Toen ze er alle
maal waren, gingen we naar het perron.
We stonden net aan den overkant. Toen
kwam de trein al binnenstoomen. We
stapten in en reden toen naar Den Haag,
daar moesten we overstappen. Toen naar
Rotterdam. Wij gingen over de Maas. Ik
zag er zooveel schepen varen. We- gingen
over de Dordsche Kil, daar voeren ook
veel schepen. Maar niet zooveel als op de
Maas. Toen gingen we verder, langs landen
en weiden en kwamen eindelijk aan het
Hollandsch Diep. Dit was zeer breed en
wij keken onze oogen uit naar de schepen,
je kon ze wel niet zoo goed zien want de
spijlen van de brug vlogen voor je oogen.
Toen we er over waren gingen we_ nog
andere steden voorbij en kwamen einde
lijk in Eindhoven. Hier stapten we uit'en
droegen onze koffers het perron af. We
moesten een half uur wachten eer de i
stoomtram kwam om ons naar Eersel te
rijden. We stapten in en reden nog wel
één uur eer we in Eersel kwamen. We
werden erg vriendelijk ontvangen door
zuster Amina en zuster Mijdali. Eerst
kregen we brood met rookvleesoh en een
glas melk. De jongens, die er waren slie
pen al, maar even later stonden ze op en
mochten op de sneelolaats gain spelen.
Toen wij op de speelplaats kwamen wa-
ren de jongens er pas aan het spelen; we
hadden er toen een tijdje gespeeld en gin
gen we wandelen naai hel Doolhof. Daar
hadden de jongens een hut. We hebben
daar den middag fijn doorgebracht. Toen
we 's middags thuis kwamen, kregen we
pap en toen we klaar waren mochten we
•}s.\ag; 'poq xbbu uao^ ue uopds usxa Sou
gingen we naar de waschkamer. Ieder had
een gootsteen. Een paar jongens moesten
er een ander bij hebben, want er waren
een paar gootsteenen te weinig. Toen
bidden en naar bed. Toen 's morgens bet
engel des Heeren luidde, moesten we er
al weer uit. Toen we aangekleed waren,
gingen we naar de waschkamer. We moch
ten ons niet met zeep wasschen, want we
gingen te communie. Toen we van de
waschkamer kwamen gingen we door de
eetzaal, waar de melk en het brood reeds
op ons te wachten stond. Toen gingen we
over de speelplaats van de meisjes naar
de kapel. Daar was een heel mooi altaar.
Toen we de kerk weer uit gingen, gingen
we aan tafel. En na gegeten te hebben,
mochten we weer spelen. Ei was een groot
eekhoornhok met wel 5 eekhoorns er in.
De jongens praatten wel erg raar vond ik.
Toen we een tijd gespeeld hadden gingen
we met zuster Majella uit wandelen. Het
was een aardige zuster. We gingen naar
het Zustersbosch, daar waren de boomen
netjes geplant maar hoe verder je er in
kwam, waren er geen boomen maar slin
gerplanten. De zuster moest heel wat
moeite doen om haar kap niet te scheuren.
We moesten ook over greppels, die haast
in ieder bosch waren toen we naar huis
gingen, naar de kolonie, begon onze maag
ook te jeuken.
(Wordt ver voigd).
HET VERHAAL
door Josephine Schermer-Voest
Ja, lieve deugd, ik moest dat verhaal
nog maken voor de wedstrijd onder C. En
't was al Maandag. Ik draafde naar mijn
kamer en viel neer op de eerste de beste
stoel, dien ik tegenkwam. Maar waarover
nu gepraat? Mijn hoofd op mijn handen,
dat is altijd 't beste middel om inspiraties
te krijgen. Bij mij tenminste wel. Ja, waar
over zou ik nu in 's hemels naam een op
stel maken? Ik zit niet meer op kostschool
Daar had je dagen dat je elk oogenblik
een boek kon schrijven en „pakkend"
hoorl Nu daar kon ik niets meer van ver
tellen. Bij de buren gebeurden ook geen
„schokkende" feiten, 't Was hopeloos rus
tig, en de inspiraties willen niet komen.
Toch blijf ik in mijn geliefkoosde houding
zitten en het resultaat is, dat ik bemerk
dat er een ladder in mijn nieuwe kousen
zit! Ja, een reuze ladder die bij elke be
weging „evenzoo vroolijk" aangroeit. Ik
pak mijn zeep en wrijf ermee over de
plaats des onheils. Wist je al, dat zeep
zoo'n nooit-falend middel is om ladders
in hun groei te belemmeren? O nee? Vast
probeeren hoor! Mijn schoenen mogen ook
wel gepoetst worden. Maar waar blijven
nu toch de inspiraties Ik kijk half wanho
pig mijn kamer rond. Misschien brengen
de stoelen of mijn bureautje mij op een
ideeZou ik wat van mijn bed vertel
len? 'ns Kijken! Ik zou dan beginnen met
de titel „Mijn bed". Mijn bed is.. Nu dat
zou niets worden. Hoogstens een tele
gram! Dan mijn tafeltje. Ik moet die boe
ken vanavond nog wegbrengen. Mijn kast
of die 2 wajangpoppen erop. En nu houd
ik stil. Die wajangpoppen? 't Zou misschien
wel gaan.
Dan kijk ik weer verder. Nee 't zou niet
gaan. Ik val op mijn stoel weer neer. Oom
Wim, 't is vandaag hopeloos. Mijn deelna
me gaat niet door bij gebrek aan „stof!"
't Is wel jammer hé? Die raadsels heb ik
ook al niet, want toen was ik uit! Ja, het
spijt mij -heel erg! Ik zit nu al een half uur
te „broeien" op een onderwerp. Een versje
maken, nee daar kom ik heelemaal niet
voor in aanmerking. Hé, wat steken die
vliegen toch! Ik zal maar naar beneden
gaan. Het wordt toch niks vandaag.
(Voor de Grooten).
DE GEHEIMZINNIGE KELLNER
door Anton 01de Kalter.
V.
Ja heeren, vanavond heeft onze eerste
vergadering plaats. Hebt u misschien van
avond een uurtje tijd om onze vergade
ring te bezoeken?
JTu weet je wat, als wij eenigszins kun
nen, zullen wij komen, maar vast zeggen
kunnen wij het niets Waar vindt de ver
gadering plaats? In het gebouw voor neu-
tra'-e bijeenkomsten. IJ weet wel in de Co-
lumbusstraat direct naast het Fox no. 24
Theater. Wij zullen, tenzij wij verhinderd
zijn, komen. Na dit gesprek lieien zij den
heer uit. Heb je hem herkend, Charles?
Direct, hij is den kellner van het Wash
ington-hotel, vermomd als een bejaard
heer met baard. PreciesEen gladde vent,
hij wil ons daar natuurlijk in de val lok
ken. Het is jammer da-t hij een pruik op
had. Maar nu weer wat anders.
Snap jij eigenlijk waarom die Chinees
vermoord is? Centen had hij niet. Hij had
precies genoeg om te kunnen leven. Ja,
dat snap ik ook niet-, antwoordde Charles.
Maar men kan 't nooit weten, daar kan
ook nog wel iets anders achter zitten. Af
wachten is het beste. Maar, zullen we daar
vanavond naar toe gaan, Edward? Wei
neen, ben je nu mal? Wij laten hun van
avond netjes naar dat huis toe gaan. Dan
kunnen ze als zij er eenmaal zijn nog lang
op ons wachten, maar waarom zouden die
kerels die vergadering nou net naast zoo'n
druk bezocht theater houden. Wat voor
'n film wordt er vanavond vertoond? of
weet- je het niet? Jawel, vanavond is het
niet vee1. Jackie Coogan in the Bugle Call.
Dus zal wel niet zoo heel druk worden.
Maar nu over die vergadering. Als die ke
rels daar nu vanavond op ons zitten te
wachten en wij komen niet, dan zal je
eens zien, hoe woedend ze worden. Juist,
maar hé! Het is ondertusschen al half
acht geworden, kom aan Charles, ik heb
honger. Ik ook Edward.
HOOFDSTUK III.
Het is zes uur in den namiddag. Char
les, ben je gereed? Direct Erward, even
mijn overjas aantrekken.
Denk er aan Charles, dat jij je photo-
toestel meeneemt, misschien zijn er nog
eenige belangrijke kiekjes te nemen; bel
tevens even een taxi op. Ik zal er voor
zorgen Edward. Haddeywell begaf zich
naar zijn eigen kamer. Hij ontsloot aller
eerst zijn schrijfbureau, nam er eenige
electrische apparaatjes uit met een fleschje
chloroform, nam vervolgens zijn looper,
sloot daarna alles weer zorgvuldig. In den
gang kwam Char es al bij hem. Samen
gingen zij nu naar de deur. Buiten geko
men wachtte de taxi hun al op. Zij stap
ten in. Bij Bostonstreel, Fairbankspalace
naar Forystreet, eerste tunnel. De chauf
feur knikte. Zonder bijzonderheid vlogen
zij de eerste straat door, doch toen zij het
Fairbankspalace genaderd waren konden
zij nog net zien hoe een netjes gekleed
heer uit het besproken gebouw kwam, het
gebouw voor neutrale bijeenkomsten, een
paar keer achtereen achterdochtig om zich
heen keek en zich vervolgens schuw in den
gereedstaanden snorrenden taxi begaf, om
een seconde later met duivelsche snelheid
het plein overvloog, een zwenk maakte en
met ver dubbelde sne'heid de Forysrreet
invloog om binnen de 3 a 4 seconden uit
het gezicht te verdwijnen. Vlug, schreeuw
de Erward den chauffeur toe. 80 kilome
ter, vlugger, 90, vlugger 100, het wijzei je
ging de 110 over, zelfs de 120. De wagen
lichtte zich slag op slag op. De chauffeur
keek strak voor zich uit. Daar kregen zij
de taxi weer in het gezicht, die op een
gegeven oogenblik met een ruk direct na
de eerste tunnel te zijn genaderd stopte.
(Wordt vervolgd).
KERSTAVOND
door Joh. de Graaf.
Ik ben alleen.
Gezeten in de gemakkelijkste stoel, die
er in de kamer te vinden is, ben ik ver
diept in een mooie boeiende roman.
De kamer zelf is slechts flauw verlicht
door de schemerlamp, die naast mij op een
tafeltje staat, en waarvan het licht onmid
dellijk op m'n lectuur valt.
Een fijne nevel van sigarettenrook
hangt om mij heen en'doet mij de overige
dingen, die zich in de kamer bevinden, an
ders gewaar worden, dan bij het daglicht
het geval is.
Juist slaat de klok half negen en
eene langgerekte slag doet mij even op
schrikken uit mijn droomerige fantasie,
waarin ik vanzelfsprekend, door het lezen
en de stille eenzaamheid, ben geraakt.
Buiten hoor ik het gegier van den storm
en het kreunen der onbarmhartig heen en
weer gezweepte boomen. Kletterend slaat
de regen tegen de .ruiten.
Regen, regen, altijd maar regen
Mijn gedachten dwalen af van het boek.
Hondenweer! Beklagenswaardig zijn ze,
die nu voor hun boterham, daar buiten
over straten en langs wegen moeten loo
pen of fietsen.
Nog treuriger is het voor hen, die nu op
zee hebben te kampen met de woedende
elementen, misschien worstelend met den
dood
En in mijn verbeelding zie ik dat too-
neel zich afspelen.
Donkere wolken voortgezweep, door
den storm, jagen door het luchtruim.
De kokende en bruischende zee, de gol
ven huizenhoog opgedreven en met don
derend geweld ineenstortend.
En daarop het hulpelooze schip, het
roer afgeslagen en nu heen en weer ge
smakt en gebeukt door de witbeschuimde
golven. De bemanning in doodsangst, door
nat en huiverend van de kou, den dood
voor oogen hebbende.
Een enkele jammerklacht, een kreet om
hulp wordt aan flarden gerukt door het ge
bulder van storm en zee.
Langzaam komt een soort van heimwee
in mij op naar den zomer, met zijn heer
lijke avonden en nachten, wanneer het ge
zang van den nachtegaal ver wegzweeft
over de velden en wanneer de lucht zwan
ger is van de bijna bedwelmende bloe
mengeuren.
Die tijd wanneer men zijn fantasie
hoogtij kan laten vieren en wanneer men
onder den indruk komt van Gods schoo-
ne machtige schepping.
Dat alles is voorbij; weg is de zon, weg
de bloemen, de diepblauwe lucht, het ge
zang der vogelen.
Weemoed
Nog in gedachten verzonken sta ik op,
toeloopend op het raam en na het gordijn
een weinig te hebben weggeschoven, werp
ik een blik naar buiten.
Het flakkerende licht van gindsche lan
taarn doet de omgeving nog mistroostiger
aanzien.
De boomen schudden met hun ontbla
derde kruinen heen en weer en laten groo
te droppels, als tranen op den haastigen,
en in den kraag van zijn jaar weggedoken
voorbijganger, neervallen.
Somber, als zwarte schaduwen staan
gindsche huizen, van waaruit hier en daar
een flauwe lichtschijn naar buiten valt.
Een armoedige kletsnatte straathond
sukkelt nog op een drafje langs den weg,
angstvallig de groote plassen vermijdend.
Bulderende storm, kletterende regen en
kreunende boomen.
Langzaam schuif ik het gordijn weer
dicht en laat mij met een zucht neer in
mijn stoel terugvallen.
Negen uur slaat de klok en wekt mij
daardoor voor den tweeden maal uit mijn
gepeins.
Ik steek een sigaret op, blaas de blauwe
wolkjes ver voor mij uit en hervat mijn
lectuur.
In de kamer is het weer stil.
Buiten het gebulder van den storm en
het kletteren van den regen.
Dit is weer een van die opstellen, die
ik speciaal aanbeveel voor de grooten on
der onze lezers. Leest daarom deze bijdra
gen met meer dan gewone aandacht en
onthoudt de gedachten, die Joh. de Graaf
hier uitwerkte. Leest ook met aandacht
het humoristische stukje van Josephine
Schermer-Voest vooral. Zij is de eenige on
der de medewerksters, die in dit genre
iets moois weet te scheppen, of het moest
Pierewiet worden die eveneens de komische
zijde van het onderwerp belicht!
Oom Wim.
EEN UITSTAPJE.
door Cornells Stampraad.
't Was Maandag, 't weer was prachtig.
Moeder en wij zaten gezellig ons brood
op te eten.
Opeens kwam Tante in huis en vroeg
wie gaat er mee een uitstapje maken?
„Ikke, ikke", riepen we uit alle macht.
„Wat een liefhebbers. Nou vooruit maar,
we gaan vanmiddag weg".
Tante ging alles klaar maken voor *t
uitstapje, 's Middags gingen we weg. On
derweg praatten we, wat we doen zouden.
Ik zei: „Beukennootjes zoeken".
„Goed", zei Leen.
We gingen naar „Vreugd en Rust" op
Voorburg. Toen we er zoo wat waren, za
gen we de boomen a-1, die hun toppen
ver over de huizen reikten. Eindelijk wa
ren we er.
Tante zei: „Loopen, jongens, loopen!"
Wat was er dan wel, een klein muisje.
Ik greep 't bij de staart en zocht een
mooi zakje op, stopte 't muisje er in en
liet 't aan Tante zien.
Tante vroeg: „Wat is dat"?
„Ik zei: „Ik weet 't niet."
Tante keek en een gil van benauwd
heid klonk door 't bosch. Wij proestten
't uit van 't lachen. Ze gooide 't zakje al
weg en begon ook eens hartelijk te la
chen.
Daarna kregen we een glas limonade
en wat lekkers. Toen gingen we beuken-
en eikennootjes zoeken, die we gretig op
aten. 't mooiste van alles was: er lag
rondom de boomen een vijvertje, waar
zwanen in zwommen. Toen we gingen
eten, mochten we ieder een stukje brood
er aan geven, dat ze met smaak opaten.
Al gooide je een stukje brood ver weg,
dan zwommen ze er allemaal op af, en ze
deden 't zamen.
Pas om 7 uur gingen we naar huis, en
vertelden, alles aan moeder, die geen ooren
genoeg had om te luisteren.
BLINDE G0RUS.
door Kees Bos.
I.
Blinde Gorus woonde met zijn vrouw
Neel, op de hei. Hij was stekeblind. Dit is
hij niet altijd geweest. O, nee. Toen ie on
geveer vijftig jaar was, kreeg hij een ziek
te op z'n oogen. Hij bleef er mee voort
sukkelen. Ten laatste wou ie den dokter
in den arm nemen, maar t was reeds te
laat. Gorus werd blind, stekeblind. Nu
verdiende ie de kost met bezembinden, ter
wijl de oude Neel de huishoudelijke wer
ken deed. Als Gorus dan een partij bezems
klaar had ging Neel er mee naar de markt
om ze te verkoopen. En als Neel dan
thuis kwam, was Gorus' eerste vraag, „en
hoe is 't?" En dan klonk het meestal op
gewekt, „alls verkocht, God is toch wel
goed voor ons".
II.
Ver van het huisje van Gorus verwijderd
stond een ander huisje. Een huisje van een
strooper, van een dief, Giel genaamd. De3
avonds laat als alle menschen ter ruste
zijn, sluipt Giel zijn huisje uit, om in to
breken bij een of ander kasteelheer uit
de buurt.
't Was op een November-avond, Giel nain
zijn buks uit zijn rusthoek, om het nabij-
zijnde bosch in te gaan, toen hij bij een
kromming van den weg een licht zag. Giel
wierp zich op den grond, en verschool zich
achter een boom. 't Licht kwam nader.
Giel's nieuwsgierigheid stond gespannen.
III.
Wat was dat? 't Was een vreemdeling
die verdwaald was, hij .had een gouden
lorgnet op den neus, een gouden keten
op de borst. Giel's oogen hadden direct
die schatten bemerkt, en hij had 't voorne
men gemaakt om de vreemdeling te be-
rooven. Deze stapte recht op het huis van
Gorus en Neel af dat niet ver af was. Giel
volgde op eenigen afstand. De vreemde
ling klopte aan, en vroeg om een nachtver
blijf bij Gorus en Neel. Wat hem werd
toegestaan.-
IV.
Binnen zoete rust, buiten sluwe bereke
ningen. Wat is dat? Loopt daar iemand?
Ja, 't is Giel. Wat doet hij daar? Hij is
bezig de deur van Gorus' hut te forceeren.
Zacht sluipt ie naar binnen, doch toen ie
de deur der slaapkamer wilde openen, liet
ie de kruk weer los en met een vloek op
de lippen ijlde hij het huisje uitWat
was dat met de kruk? Wel met de kruk
nietsMaar hij werd in zijn lagen ar
beid gestoord door oude Neel. Zij kon de
slaap niet vatten, en zij wild aan haar
rozenkrans gaan bidden, toen zij bemerkte
dat er iemand binnen kwam, zij ging haar
bed uit, en zag Giel rechtsomkeert ma
ken. 's Morgens werd de vreemdeling met
alles wat dien nacht in de hut was voor
gevallen in kennis gesteld. Hij was zeer
blij, want hij had, behalve de reeds ge
noemde gouden voorwerpen, een porte
feuille bij zich, dik van het bankpapier.
En bij zijn weggaan gaf ie een paar van
die biljetten aan Borus en Neel met dé
belofte voor hun ouden dag te zorgen. En
hij heeft woord gehouden, nog geen week
later verhuisden ze naar een dorp waar
ze hun laatste levensdagen sleten.
Het 3 Octoberfeest.
door Elly
3 October is in Leiden,
Steeds 'n heel groot feest,
Voor de grooten, voor de kleinen,
Maar voor jonge'ui 't meest.
Hossen, hossen, al maar hossen,
Heel dan lieven dag,
Pa zegt: „Jij host nog zoo lang,
Tot je niet meer mag.
Jullie hollen net als dwazen
Door de heele stad".
Ik liet hem maar even razen
En ging weer gauw op pad,
Toen ik echter 's avonds thuis kwam
Met m'n nicht Margat,
Zei mama: „Pa is ook gaan hossen
Met Oom Piet en nichtie Co
uimiiiimiiimiiimmmmimimiiiiiiLiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiimiiimimiitt
riiiiiiiu 11 ii ii i li min iiiiiiiiiii niiiiii niiiiiii 111 iiiiii li 11 nu iiuiiii mi nu li ii n iiiiiin ii;?iiiiiii! iiiiiiit