DE LEIDSCHE COURANT REISGEN OEGENS IN DEN GOEDEN OUDEN TIJD J. D. O. van Dokkum schrijft in het, als altijd, uitstekend verzorgde nummer van deze maand van „Ons Eigen Tijdschrift", Uitgave van O. W. van Houten en Zn. te' Weesp: Heeds eon vijftigtal jaren geleden spotte onzo populaire dichter Nicolaas Beet», die ook de trekschuit en de diligence nog in volle glorie gekend had: Reizen, reizen, reizen, Heel de wereld door: 'k Heb een plaats genomen Op het langste spoor, 'k Rijd in zeven dagen Even naar Japan Met dien ijzren wagen!.... Voerman, kookt je span? Dit was een sarcastische hulde aan het zich ontwikkelende spoorwegverkeer, dat het gemakkelijke en gemoedelijke reisge- noegen geschapen heeft, thans voor ons zoo van-zelfsprekend geworden, als een kopje thee bij het ontbijt en een zacht kussen, om oii» moede hoofd op neer te leggen, VVe kunnen het ons haast niet verbeelden, dat er een tijd geweest is, waarin dit gomak en genot niet bestonden, en vragen ons af, hoe het mogelijk was toen de eentonige weken en maanden door te komen. En toch liggen die dagen van olim nog niet zoo heel lang achter ons. Minder dan honderd jaar geleden was er in ons land nog geen enkele spoorbaan; een stoomboot was nog een bezienswaardigheid, waarvoor de stad, die er door bezocht werd, uitliep; vijftig jaar vroeger was een diligence nog een noviteit en een goede straatweg een zeldzaamheid; en nog weer een halve eeuw terug, was de trekschuit op de vele NTe- derlandsche waterwegen het ideale ver voermiddel, dat een groot deel van Euro pa ons benijdde, want wat men een rij weg noemde was hier en daar en overal in dien tijd nog een ondefinieerbaar iets, dat in den zomer het midden hield tusschen een mul boschpad en een niet al te boosaardige zandwoestijn, en in den herfst en winter een niet onduidelijke gelijkenis vertoonde met een ondiep moeras. Hoe zulk een oude rijweg er uitzag kon men eenige jaren ge leden nog constateeren in het Gooi tusschen 's-Graveland en Bussum. Recht tegenover de Villa Walden bevond zich daar een breed boschpad; dat de Melkweg genoemd werd. Dit was weleer de postweg, die Hil versum met Bussum verbond, en daar kon men zich een levendig beeld vormen van de gemakken en genoegens der diligence- reizigers uit de achttiende eeuw: wegzak ken in kuilen; hobbelen over steenklom pen; door elkaar geschud worden als in een zeilschip op een woelige zee in een sncl- heidstempo van zes of acht kilometer hoog stens per uur, 's winters rillende van de kou, weggedoken in een pelskraag temid den der onfrissche atmosfeer van veel men- schen in een te kleine ruimte. En toch was de diligence of de postkoets reeds een vooruitgang, een tamelijk be trouwbare, niet al te dure en op vrij gere gelde tijden loopende reisgelegenheid. Nog weder een halve eeuw vroeger waren er zehs geen post koeteen, geen gesloten rij tuigen dan alleen de particuliere reiswa gens, een voorrecht, waarover alleen de zeer rijken der aarde konden beschikken Op het land reisde men in een open huif kar, die tegen de wisselvallige weersom standigheden nagenoeg geen beschutting bood en in gerammel, gekraak en gehob- bel de slechtste diligence nog ver over trof, want deze rijtuigen rustten zelfs niet op veeren, en waren niet beter of slechter dan de plompste boerenwagens van thans. In de zestiende en zeventiende eeuw een reis naar verre landen te doen, was een onderneming, die vooraf een heldhaftig be sluit vorderde, want de reiziger stelde zich bloot aan vele avonturen en ongemakken. Voor zijn genoegen reisde men nagenoeg in het geheel niet, en het moest wel een heel belangrijk doel zijn, dat zulk een ge waagde onderneming motiveerde. Het wa ren dan ook voornamelijk kooplieden, op groote winsten gespitst, kunstenaars en geleerden, die naar wijsheid zochten, en nel. grim», van vromen ijver bezield, die deze tochten durfden ondernemen, welke soms ook to paard, en ook meestal geheel te voet werden volbracht. Dit laatste was wel de meest Iangdradi- ge en meest vermoeiende methode, maar zeker de veiligste, want in sommige stre- „n" vïi ,and' FrankrÜk «n Italië zelfs in Nederland waren de aanvallen van roversbenden geen zeldzaamheid, maar deze golden vooral de in koetsen rei zende rijkaards; de arme wandelaars waren m de meeste gevallen de zonde niet waard. Boven allen bevoorrecht waren de vorsten en de hooge adel, want deze reisden onder gewapend escorte, maar deze voorzorgs maatregelen konden alleen de rijksten en de machtigsten zich veroorloven, en wie dit met kon, moest op zijn goed gesternte ho- pen. Nog in de llïde en het begin der 17de eeuw waren ook de rivierovergangen een buitengewone hinderpaal voor den reizigor. Berge lagen mir im Wege, tt ^trÖISe, hommt«n meinen Fuss, Ueber Schlünde baute ich Stege Brücken durch den wilden Flu'ss. Had zelfs Friedrich Schiller nog onder vinding van dergelijke reishinderpalen, toen hij deze woorden zijn „Pilgrim in den mond legdel Zijn tijd toch raakte reeds aan verbetering; maar een eeuw vroeger was ceil goede stevige brug over een ri vier nog een groote zeldzaamheid. In een der vele oude reisverhalen vertelt de auteur dat h„ te St. Jean, waar men zich de weelde van een brug veroorloofde, het beter vond maar meteen den weg door het din h n°men"' en b'j een andere rivier, die bevaarbaar was, negeerde bij eveneens de brug en liet zich overzetten in een schuit, In de stad Straatsburg trof een zes tiemle-eeuwsch reiziger bruggen aan waar- di einden tanie-n 7w,pt0n e" he' water Dreigden te tuimelen, wanneer nien er den voet opzette; en een andere globetrotter uit de zeventiende eeuw vertelt ons, dat hij te Yarunow een brug over den Weichsel zag, welke de trots was van deze stad, maar die zoo slecht onderhouden bleek te' zijn, dat zijn paard er een gat in trapte. Zelfs in een luxe-stad als Parijs waren bij het begin der 17de eeuw nog slechts vijf bruggen. De reizigers in koetsen hadden dan ook bij rivier-overgangen vaak zeer zware hinderpalen te overwinnen. Op den 9 Juni 180G moest koning Hen drik IV, toen hij met zijn vrouw en den her tog van Vendóme in zijn koets terugkeerde van St. Germain, waar hij gedineerd had, bij Neuilly de Seine oversteken. Er was geen brug en zelfs geen pont. De karos, met paarden en al, moest in een gewone schuit worden geladen, en daar het stork regende besloot het vorstelijke gezelschap de koets niet te verlaten. Deze vrees voor het hemelwater had hun bijna het leven gekost, en droog bleven ze toch allerminst, want do twee achterste paarden van het viertal vielen bij het inladen te water, en trokken de geheele koet» met zich mee in de Seine. Gelukkig was het aan den oever niet al te diep, zoodat het illustre gezel schap met een nat pak en met den schrik vrij kwam. De koning nam de zaak luch tig op en riep lachend uit: „Het eten was zeker te zout, dat we zooveel moesten drinken'. Ik betwijfel zeer of we thans nog dergelijke wantoestanden met zulk een ge lijkmatigheid van humeur zouden verdra gen. Het spreekt van zelf, dat onder omstan digheden als deze nagenoeg niemand het echte reisgenot kende. Uiterst zeldzaam zijn de reizigers, die bij hün tochten volop van de schoonheid der natuur genoten. Rei zen was slechts het streven naar een zeker doel, waarvoor men veel moeite en bezwa ren en ellenden moest over hebben. Me nigeen moge zich dit te binnen brengen wanneer hij in de eerste-klas coupé van een' D-trein in de roodfluweelen kussens ligt te soezen, en erover moppert, dat de ver warming niet voldoende is aangelegd. Een uitstapje van een paar honderd kilometer is iets, dat men thans met alle mogelijke comfort m een uur of'drie kan verrichten per trein of per auto, men be- hoeit dan nog met eens te vliegen. Maar nog op het einde van da 17de eeuw had in normale omstandigheden een koets zes uur noodig, om een afstand te rijden van ander halve mijl over heuvelachtig terrein. Madame De Sévigné, die in 1672 een reis per wagen maakte van Parijs naar Mar seille, kon deze slechts volbrengen in der tig dagen. Ihans doen we dit per auto in een hal ven dag. En dit gebeurde toch reeds in de dagen van vooruitgang. In nog vroe ger tijd, in het bizonue. in de middel eeuwen, was er van rijden op de wegen in het geheel geen sprake, tenzij te paard. De middeleeuwen kenden feitelijk in het ge heel niets wat wij een weg noemen, want al die kleine, op elkander naijverige poten t-aatjes, die het land beheerschten, hadden er veel te veel belang bij, om den toegang tot hun roofnesten zoo moeilijk mogelijk te maken, dan dat ze den bouw van land- ot heirwegen zouden hebben bevorderd of bekostigd. Zelfs voor voetgangers op de landwegen waren de hinderpalen soms on overkomelijk en niet zelden, vooral des nachts of bij slecht weer, werd hun iiet voortschrijden op het ongebaande pad on mogelijk, of trof hun een ongeval, dat hen voor meerdere dagen en soms wel voor al tijd buiten gevecht stelde. Wie zich in een wagen buiten de stad waagde, gaf daardoor blijk van groote roekeloosheid, want hij stelde zich bloot aan de zeer waarschijnlijke kans, dat hij zijn ha s of zijn beenen zou brekenmoest zich bovendien ongelooflijke afzetterijen getroosten van „tollenaren en zondaren", en bleel dan, ondanks de kostbaarste voor- zorgsuiaatregeien, nog veelal op de helft van den weg in den modder steken. De nieuwere tijd bracht de verbetering van dit alles natuurlijk het eerst in de nabijheid der groote steden, maar op het land bleven nog vele jaren middeleeuw sche toestanden heerschen. Ter toelichting hier van diene de volgende historische anec dote uit het bcgm van de lSde eeuw. iaar 1721 namelijk ondernam oen rijk burger van Schwabisck-Gmiind met zijn vrouw en een dienstmaagd een reis naar Ellwanggen, dat thans binnen een uur met den trein te bereiken is. De rijk- aard was van tevoren zoodanig overtuigd, dat het uitstapje een geduchte waaghalze rij was, dat hij voor het goed gelukken van' den tocht een Mis liet lezen. Zijn offeran de bleek echter een Kaïns-offer, dat door den hemel werd algewezen, want nauwelijks was hot gezelschap een uur onderweg of de wagen liep op den landweg, die door langdurige regens een moeras geleek, vast in den modder, zoodat allen moesten uiU stappen ,om, tot aan de knieën in den mod der staande, met vereende krachten het voertuig weder vlot te krijgen. Na eenige vergeefsche pogingen slaagde men daarin en sukkelde voort tot aan het dorp Lö- bingen, waar een der voorwielen van bet rijtuig in een mestput terecht kwam, zoo dat liet omsloeg en alle inzittenden op e-n zeer onwelriekend modderbad werden ont- naald. Men had er nu vooreerst genoeg van en besloot in het dorp te overnachten, om pen weinig op z'n verhaal te komen. Men 'iet zich echter nog geenszins uit het veld slaan, en den volgenden d»g werd mot nieuwen meod de reis voortgezet. Reeds was men onder hopen en vreezen tot aan het dorp Hof en genaderd, toen een nieu we hinderpaal den reizigers in den weg trad de wagen in een diepen plas ver zeild raakte en opnieuw met man en muis omsloeg, thans met zeer ernstige gevolgen, vant het dienstmeisje brak een harer schou derbladen, de koetsier verstuikte zijn hand de vooras van den wagen knapte midden door, en een der paarden was door een verlamming totaal onbruikbaar geworden. De inzittenden liepen bovendien allen een zeer vuil en nat pak <v, zoodat het voor hen onmogelijk was, om nog dienzelfden dag verder te reizen. Zij bleken echter over een geweldig doorzettingsvermogen te be- LAUWE KATHOLIEKEN Toen in 1871 een voorloopige President moest gekozen worden en de volksstem ming in de Fransche republiek voor een groot depl afhing van de conservatieve meerderheid, zond deze partij eenige afge vaardigden tot Thiers om hem te polsen omtrent zijn verhouding tot den gods dienst. Op politiek terrein was men het sindB lang met hem eens. In den Senaat had de heer Thiers zich steeds zeer mee gaande getoond en beurt om beurt op het spreekgestoelte het applaus aanvaard der geloovige groepen en der tegenstanders. Deze houding is wel niet bepaald het voorrecht van dien grooten staatsman alleen. Velen betrachten dezelfde levens wijsheid. De Belgen noemen dezulken „chévrechoutistes", wat zeggen wil: dob beren tusschen de kool en de geit, om reden dat zij hun genegenheid schenken, nu aan de kool omdat ze door de geit ge geten wordt, dan weer aan de geit, door don honger geprikkeld tot het eten van de kool De deputatie dan vroeg den candidaat Thiers, hoe hij stond tegenover God en godsdienst. Wat God betreft, antwoordde hij, ik ben niet van Zijn partij, maar ik behoor evenmin tot de oppositie. Natuurlijk, mompelde een der afge vaardigden, hij kan niet dan schipperen. Hij is een Laodiceeër, een lauwe! Hoevele katholieken in Frankrijk en elders verdienen dien naam? Zij zijn niet tegen God zij zijn gedoopt, gevormd, in het geloof opgevoed, hebben hun eerste H. Communie gedaan, zij sloten hun hu welijk voor den priester, zouden niet wil len sterven zonder bediening, en verlan gen ook een kerkelijke begrafenis. Maar overigens zijn zij niet voor bun geloof: zij geven God niet wat Hij van hen verlangt en waartoe zij verplicht zijn. Des Zondags Mis hooien, zij denken er niet aan. De eenige kans hen in de kerk te treffen is op Paaschdag of Pinksteren! Misschien bij het begin van de Vasten doet men mee aan het aschkruisje of op Goeden Vrijdag aan de vereering van het H. Kruis, plech tigheden waarbij de staat van genade geen vereischte is. Doch voor biecht en Paaschcomnvinie zijn zij niet te vinden. En toch, zooals ik zei, hebben zij ook het H. Vormsel ontvangen, zijn zij strijders van Christus geworden!*-.. Het zijn echter reserve-soldaten, strijders buiten dienst Oudere personen, die dit lezen, hebben den tijd gekend, dat men aan den mili tairen dienst kon voldoen door een plaats vervanger te stellen, wien men daarvoor een zeker bedrag moest uitkeeren. De christenen, over wie ik spreek, doen juist hetzelfde. Zij laten zioh vertegenwoordi gen in de kerk. Ik heb geen tijd om naar de Mis te gaan, zei mij een lid van den Senaat, lie ik aan de kerkdeur ontmoette bij het ein digen van den laatste dienst., maar m.jn vrouw gaat voor mij; ik kom haar even afhalen. Mijn vrouw gaar- erheen!Alsof zij niet ieder een eigen ziel hebben! In het politieke leven is hij werkzaam genoeg, in het godsdienstige slecht» een naam-katholiek, een van hen, die weten te geven en te nemen, die meer nalaten dan doen, een lauwe, een Laodiceeër. Op de Antillen hebben de zwarten c-en uitgesproken afkeer var: 'lo Mulatten, wier óf verschoten zwarte tint óf vaal- bleeko gelaatskleur hun dubbele afkomst verraadt. Een missionaris wilde de reden van dien afkeer te weten komen. Hij on dervroeg den neger: Ik begrijp, dat gij niet van de blanken houdt, omdat zij zooveel van u verschillen, maar de malutfen, die meer op u gelijken, waarom kunt gij hen niet uitstaan? Vader, antwoordde de zwarte, de goede God maakt de koffie, do goede God maakt de melk, maar hij heeft de melk- met-koffie niet geschapen! Als ik durfde, zou ik tot de naam katholieken willen zeggen: Weest melk of koffie, doch geen koffio-melk! Voor de predikatie bewaar ik eerder deze andere vergelijking, aan den H. Joannes onleend: Weest warm of weest koud, weest niet lauw Dus, lauwe katholieken, die u tevreden stelt met te gelooven en uw geloof niet te beleven, uw geloof zonder de werken is een dood geloof.... Lauwe katholieken, die in tegenstelling met de vorigen, ijvert voor de christelijke werken van barmhartigheid, zonder u om den grondslag van het geloof, om God en Kerk te bekommeren, uwe werken zonder het geloof zijn een wankelend gebouw, schikken, en den volgenden (derden) dag, reisden zij met een nieuw rijtuig en versche paarden verder, en bereikten eindelijk te gen den avond him doel, zoodanig gerad braakt en vermoeid, dat ze nog eenige da gen noodig hadden om er weer bovenop te komen. Of de angst om nog eenmaal dien helschen weg te gaan hun belet heeft ooit weer naar hun stadje terug te keeren, vermeldt de historie ni maar we zouden het ons kunnen begrijpen, want daartoe moet een heldenmoed noodig geweest zijn een betere zaak waardig! Wie sprak daar van den „goeden, ouden tijd?".... Het ontbrak den voertuigen, die men toenmaals bezigde in vele gevallen zeker niet aa luxe en sierlijkheid, evenmin als het reisvermaal: romantische prikkeling miste. Men zal nochtans bezwaarlijk kun nen ontkennen, dat we in dit opzicht thans nog wel eenigszins zijn vooruitgegaan. De verbetering der wegen in het laatst van de 18de en het begin van do 19de eeuw, wa-s de eerste groote schre4e vooruit.en wat toen volgde was een reeks van ver rassingen en wonderen, die nog haar hoog ste stijging niet heeft bereikt. Hoe groeien onze eischen met den tijd, en waar is het einde? een kaartenhui», dat de minste zucht om verwerpt. Lauwe katholieken, die enkel aan zich zelf denken, aan hun eigen heil, doch nooit aan de menigte die verloren gaan en tot wier redding zij konden bijdragen. Dat is de taak van den prietter, zeggen zij. OngetwijfeldMaar de priesters hebben de hulp der getrouwe leeken noodig. Hulp, zeg ik, geen leiding of bestier. Het juiste midden moet be waard blijven. Dat voorbehoud echter ge maakt, herinnert u do voorschriften van den Opperpriester! Weest katholieken uit één stuk, geloovig en werkdadig, oprecht en onderworpen, die tot hun broeders gaan met de waarheid en die, liefde, onder welke de waarheid niet volmaakt is. Beoefent het leeken-apostolaat! Een leger, waarin elk de hem toegewezen plaats inneemt, waar allen weten te ge hoorzamen, allen aan de overheid en de overheid aan hun plicht, dat is een leger dat de eindoverwinnig zal behalen! PIERRE L'ERMITE. VAN REUZEN EN DWERGEN. Wanneer het waar is, wat de Fransche geleerde Henrion, in het jaar 1718 schreef, dan leeft thans nog op aarde een gedege nereerd geslacht. Bij onze voorouders vergeleken zijn we eigenlijk niet anders dan dwergen. Henrion heeft n.l. beweerd, dat Adam 41 meter en 60 c.M. groot, Eva 40 meter lang zou zijn geweest. Na het verdrijven uit het paradijs schijnt de groei van het menschdom te hebben geleden, want aarts vader Abraham, zou volgens den Fran- schen schrijver, nog slechts 6.60 meter, Mozes 4.70 meter gemeten hebben. In het moderne Europa bchooren lie den, die 175 c.M. of 2 Meter lang zijn tot de groote menschen. Allen, die hun haar dos meer dan 2.20 meter boven den grond dragen, moeten als reuzen worden be schouwd. Een lengte van 250 c.M. behoort tot de zeldzaamheden. Bekende reuzen, uit vroegere dagen waren de portier van koning Jacobus den eerste van Engeland, Walter Passus, die een lengte van 2.34 M. had en Maximiliaan Muller, een statig heer van 255 c.M., die op zijn vijf en vijftigste jaar nog groeide. Ze zouden zijn overtroffen door den be roemden Patrick O'brien, die op zijn 3Sste jaar 268 c.M. hoog was. Dikwerf vond hij er genoegen in zijn pijp aan een lantaarn paal aan te steken. De grootste van deze heeren was wel de Oostenrijker Franz Winkelmeier, die 273 c.M. bereikte, maar buitengewoon ma ger was. Hij stier 4 September 1887 te Londen, in den ouderdom van 24 jaar, aan de tering. De grootste vrouw, die ooit op aarde heeft geleefd, was Maria Wedde, die in 1866 te Benkcndorf bij Halle aan de Saaie was geboren en in 1885 te Parijs stierf. Ze droeg haar hoofd 2.65 M. hoog. Vee'belovend was de in 1880 geboren reu- zenjongen Karl Ullrich. Toen hij vijftien jaar oud was, had hij een lengte van 2 50 M. Zijn ledematen waren zoo groot, dat door een ring, welke hij aan zijn middel vinger droeg, een .gulden kon. Onder de zeer kleine menschen had men ook tal van beroemdheden. Aan menig hof werden dwergen lot vermaak gehou den. Vooral in den tijd der renaissance. Vier en dertig misvormde dwergen wacht ten bij een feestmaal den aartsbisschop Vitalli in het jaar 1556 op. Peter de Groote hield veel van deze kleine menschen en van hen hield nog meer zijn zuster, groot vorstin Nathalie. Te Mns-kou had men voor de dwergen een voltedice hofhouding ingericht en ze werden uit alle deelen van de wereld hierheen gelokt, om ze in prach tige gewaden te kleeden en in gouden equipage rond te rijden. Ieder huwelijk tusschen Lülinutters werd te Moskou schit terend gevierd. Jeffrey Hudson, die 18 duim groot was. werd door Koning Karei van Entre'and tot baron verheven. Hij was zoo danper en ridderlijk als een groot mensch. Toen hij eens door een normaal opgegroeiden kerel werd beteedigd, schoot hij hem in een duel neer. Niet zoo gelukkig als Sir Hudson was de dwerg John Wnrrenburgh. Toen hij reeds beroemd was, wilde hij. zooals Sal- tarino vertelt, van Rotterdam naar Lon den terugkeeren. Hij logeerde in een doos, en die doos was aan de zorgen van een bewaker toevertrouwd. Deze g'eed uit, toen hij op het punt stond zich naar het schip te begeven. Hij viel in het water en met hem de doos, waar de kleine John een, naar hij meende, veilige rustplaats had gevonden. Het gelukte wel den bewa ker te redden, mna-r de dwerg kwam in zijn doos ellendig om het Jeven. Ofschoon dwergen, in het algemeen, ook geen hnocen leeftijd bereiken, zijn er ook onder hen, die zeer oud worden. Een hunner was graaf Jozef Bnrown'fski, een buitengewoon klpine kerel, die 98 inar oud werd. De vrouwe'ijke dwerg ERsabeth Walson. die iets langer was dan 70 c.M., werd 150 jaar oud. Wanneer wordt deze brievenbus ge- ïeega. Brievenbus? Ik heb deze wijk al 30 jaar en heb nog nooit geweten, dat daar een brievenbus hing. dakgoot stuk. DIE NIET GELOOFD ZAL HEBBEN.. Oude Bart was aan het slot van z'n leven gekomen. Z'n aardsche pelgrim,, reize nas zoo ongeveer volbracht. Nog enkele jaren misschien', ofwel nog wat maanden of weken wie weet! en 't liep op li eindje voor 'm. Alles bijeen genomen kon ie tevreden zijn. Hij had tamelijk geleefd. Geen buitensporighe den natuurlijk, „ee, daar hield ie trouwens met van.... Hij vloekte niet, gaf geen ergernis, was eerlijk misschien a s goud en ging in 't geheel genomen ais n rechtvaardige z'n weg. Altijd goed gehumeurd, nooit of maar zelden terneergeslagen, van 'n gelukkig gesternte of situatie, zoo men wil met bepaald veel gevoel voor humor. ™..»0»r was alles - zij hier nog h'J'-onHer vermeld - bepaald wel, en behoorlijk zelfs met 'm in orde. Edoch, een ding ontbrak er aan dit alles Bart. was n.lniet geloovig I. Bart «aa "i't geloovig, Ah, niets bijzonders, zult ge misschien zesgen. van dat slag loopen er zooveel in onzo samenleving. Wie laboreert er al niet aan de kwaal om niet geloovig te zijn! Die „t geloof" niet kennen b.v., en dan verders ook zij, die zoo tamelijk weg in doorloopend conflict liggen met oen of ander goddelijk of kerkelijk gebod. Maar toen, hoe een en ander ook zij, bij Bart was dit toch wel van 'n zeer bijzondere schrijnende beteekems Hij had. zooals ik reeds zcide, zoo tamelijk wel als '11 recht- vaardige geleefd. Niemand die 'm dan ook van „overfeils" kon belichten en de „gave van „leef maar raak, 't komt. wel ns ooit in orde" bezat hij niet. Maar dat de mensch nu eenmaal wel degelijk gehouden is Gods woord te aanhooren en te on lerhouden, waa iets, dat hij Bart, althans in 'n meer ruimer en zedelijke beteekenis, maar matig ingang vond. Het. Evangeliewoord van: >>dir in don Zoon gelooff, heeft het eeuwige leven en gaat niet naar de veroordceling, maar dip in den Zoon niet gelooft, zal 't leven niet ?i?n» maar Gods gramschap blijft ovpr hem was voor hem maar van 'n uiterst vage beteekenis. Nee, Bart was, 't zij hier n*" mo*, ten ovcrvl ede gezegd, n et geloorig Ocl| ten overvloede gezegd, niet golooviOch hij waa nu feitelijk wel niet zoozeer wat' men n geboren vrijdenker noemt: de traditie der aloude Moederkerk, waar van hij tenslotte tochook nog, zij 't dan alleszins een dood en gestorven lid was "ij was n.L van huis uit katholiek had m ondanks alles toch nog niet ge heel en al „uit de roerselen" kunnen ko men en n zekere eerbied voor hot Opper- wezen was 'm ondanks alles tocl, nog wel bijgebleven. Maar die organisatie, zie je, of liover dat instituut, «orogeonl door menschen! Daar kon ie zoo met z'n ietwat naar 't hoovaardigo neigenden geest minder mee overweg! Dat hij dus niet geloovig en toch, wat men noemt, „goed vair leven" was. „T Z1! d° verklali"g geven voor zooveel contrasten dio rond ons henen zijnt lk voor mij heb hom toch altijd «el n nobele baas moeten vinden en vooral om zijn goeden levenswandel stak hij bepaald hij een cn ander gunstig ar. Want, nietwaar, als men niet slnclt Zn €tl n'et vlofkt' en geen aanstoot- geeft en zoo verders tamelijk rechtvaar dig door t leven gaal, dan heeft men "1 voor n groot doel de wet van Chris- tus vervuld. di^rnR.'Ja' "^1 cn..di°P beklagenswaar dige Bart.. Als gij zoo met betnogend gebaar uw knokkigr wijsvinger hebt om- Stafrblf TC,"',r "w befloerste staarblik in doffe strakheid in 't oog van den schouwer staat, en gij dan zoo God beter t uw God-ncgeerendo „stel lingen onteert, dan zijt ge voor mij als de person,lieenng van de diepste tragedie. 91' W1't niet tot Hem komen, die van ei, b f t getU'gt de Wet' 'lc Waarheid m„, k 7C" zijn' cn houdt ''ever met hen die reeds voor eeuwen her door Hem gebrandmerkt werden, als de wijzen en verstandigen der aard, voor wie do/e duigen noodzakelijk, om hun hoogmoed en verstoktheid, verborgen moeten blij ven. Gij wilt dus niet tot Hem komen en rusten en ingang vinden! Maar hopen wij alsnog en bidden! dat do Vader "et te efder uren evenwel nog geven mag, want al wat do Vader immer geeft zal tot Hem komen en wie tot Hem' komt, zal Hij (de Zoon) zeker niet buiten werpen. Ongeloovige wereldbeschouwing en we- tensohap, ziehier eon van uwo slacht- „Geld."^^^ HARBIE F. B. S.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 7