DE LEIDSCHE COURANT
REISGEN OEGENS IN DEN
GOEDEN OUDEN TIJD
J. D. O. van Dokkum schrijft in het, als
altijd, uitstekend verzorgde nummer van
deze maand van „Ons Eigen Tijdschrift",
Uitgave van O. W. van Houten en Zn. te'
Weesp:
Heeds eon vijftigtal jaren geleden spotte
onzo populaire dichter Nicolaas Beet», die
ook de trekschuit en de diligence nog in
volle glorie gekend had:
Reizen, reizen, reizen,
Heel de wereld door:
'k Heb een plaats genomen
Op het langste spoor,
'k Rijd in zeven dagen
Even naar Japan
Met dien ijzren wagen!....
Voerman, kookt je span?
Dit was een sarcastische hulde aan het
zich ontwikkelende spoorwegverkeer, dat
het gemakkelijke en gemoedelijke reisge-
noegen geschapen heeft, thans voor ons zoo
van-zelfsprekend geworden, als een kopje
thee bij het ontbijt en een zacht kussen,
om oii» moede hoofd op neer te leggen, VVe
kunnen het ons haast niet verbeelden, dat
er een tijd geweest is, waarin dit gomak
en genot niet bestonden, en vragen ons af,
hoe het mogelijk was toen de eentonige
weken en maanden door te komen.
En toch liggen die dagen van olim nog
niet zoo heel lang achter ons. Minder dan
honderd jaar geleden was er in ons land
nog geen enkele spoorbaan; een stoomboot
was nog een bezienswaardigheid, waarvoor
de stad, die er door bezocht werd, uitliep;
vijftig jaar vroeger was een diligence nog
een noviteit en een goede straatweg een
zeldzaamheid; en nog weer een halve eeuw
terug, was de trekschuit op de vele NTe-
derlandsche waterwegen het ideale ver
voermiddel, dat een groot deel van Euro
pa ons benijdde, want wat men een rij
weg noemde was hier en daar en overal in
dien tijd nog een ondefinieerbaar iets, dat
in den zomer het midden hield tusschen een
mul boschpad en een niet al te boosaardige
zandwoestijn, en in den herfst en winter
een niet onduidelijke gelijkenis vertoonde
met een ondiep moeras. Hoe zulk een oude
rijweg er uitzag kon men eenige jaren ge
leden nog constateeren in het Gooi tusschen
's-Graveland en Bussum. Recht tegenover
de Villa Walden bevond zich daar een
breed boschpad; dat de Melkweg genoemd
werd. Dit was weleer de postweg, die Hil
versum met Bussum verbond, en daar kon
men zich een levendig beeld vormen van
de gemakken en genoegens der diligence-
reizigers uit de achttiende eeuw: wegzak
ken in kuilen; hobbelen over steenklom
pen; door elkaar geschud worden als in
een zeilschip op een woelige zee in een sncl-
heidstempo van zes of acht kilometer hoog
stens per uur, 's winters rillende van de
kou, weggedoken in een pelskraag temid
den der onfrissche atmosfeer van veel men-
schen in een te kleine ruimte.
En toch was de diligence of de postkoets
reeds een vooruitgang, een tamelijk be
trouwbare, niet al te dure en op vrij gere
gelde tijden loopende reisgelegenheid. Nog
weder een halve eeuw vroeger waren er
zehs geen post koeteen, geen gesloten rij
tuigen dan alleen de particuliere reiswa
gens, een voorrecht, waarover alleen de
zeer rijken der aarde konden beschikken
Op het land reisde men in een open huif
kar, die tegen de wisselvallige weersom
standigheden nagenoeg geen beschutting
bood en in gerammel, gekraak en gehob-
bel de slechtste diligence nog ver over
trof, want deze rijtuigen rustten zelfs niet
op veeren, en waren niet beter of slechter
dan de plompste boerenwagens van thans.
In de zestiende en zeventiende eeuw een
reis naar verre landen te doen, was een
onderneming, die vooraf een heldhaftig be
sluit vorderde, want de reiziger stelde zich
bloot aan vele avonturen en ongemakken.
Voor zijn genoegen reisde men nagenoeg
in het geheel niet, en het moest wel een
heel belangrijk doel zijn, dat zulk een ge
waagde onderneming motiveerde. Het wa
ren dan ook voornamelijk kooplieden, op
groote winsten gespitst, kunstenaars en
geleerden, die naar wijsheid zochten, en nel.
grim», van vromen ijver bezield, die deze
tochten durfden ondernemen, welke soms
ook to paard, en ook meestal geheel te voet
werden volbracht.
Dit laatste was wel de meest Iangdradi-
ge en meest vermoeiende methode, maar
zeker de veiligste, want in sommige stre-
„n" vïi ,and' FrankrÜk «n Italië
zelfs in Nederland waren de aanvallen
van roversbenden geen zeldzaamheid,
maar deze golden vooral de in koetsen rei
zende rijkaards; de arme wandelaars waren
m de meeste gevallen de zonde niet waard.
Boven allen bevoorrecht waren de vorsten
en de hooge adel, want deze reisden onder
gewapend escorte, maar deze voorzorgs
maatregelen konden alleen de rijksten en
de machtigsten zich veroorloven, en wie dit
met kon, moest op zijn goed gesternte ho-
pen.
Nog in de llïde en het begin der 17de
eeuw waren ook de rivierovergangen een
buitengewone hinderpaal voor den reizigor.
Berge lagen mir im Wege,
tt ^trÖISe, hommt«n meinen Fuss,
Ueber Schlünde baute ich Stege
Brücken durch den wilden Flu'ss.
Had zelfs Friedrich Schiller nog onder
vinding van dergelijke reishinderpalen, toen
hij deze woorden zijn „Pilgrim in den
mond legdel Zijn tijd toch raakte reeds
aan verbetering; maar een eeuw vroeger
was ceil goede stevige brug over een ri
vier nog een groote zeldzaamheid. In een
der vele oude reisverhalen vertelt de
auteur dat h„ te St. Jean, waar men zich
de weelde van een brug veroorloofde, het
beter vond maar meteen den weg door het
din h n°men"' en b'j een andere rivier,
die bevaarbaar was, negeerde bij eveneens
de brug en liet zich overzetten in een
schuit, In de stad Straatsburg trof een zes
tiemle-eeuwsch reiziger bruggen aan waar-
di einden tanie-n 7w,pt0n e" he' water
Dreigden te tuimelen, wanneer nien er den
voet opzette; en een andere globetrotter
uit de zeventiende eeuw vertelt ons, dat
hij te Yarunow een brug over den Weichsel
zag, welke de trots was van deze stad,
maar die zoo slecht onderhouden bleek te'
zijn, dat zijn paard er een gat in trapte.
Zelfs in een luxe-stad als Parijs waren bij
het begin der 17de eeuw nog slechts vijf
bruggen. De reizigers in koetsen hadden
dan ook bij rivier-overgangen vaak zeer
zware hinderpalen te overwinnen.
Op den 9 Juni 180G moest koning Hen
drik IV, toen hij met zijn vrouw en den her
tog van Vendóme in zijn koets terugkeerde
van St. Germain, waar hij gedineerd had,
bij Neuilly de Seine oversteken. Er was
geen brug en zelfs geen pont. De karos,
met paarden en al, moest in een gewone
schuit worden geladen, en daar het stork
regende besloot het vorstelijke gezelschap
de koets niet te verlaten. Deze vrees voor
het hemelwater had hun bijna het leven
gekost, en droog bleven ze toch allerminst,
want do twee achterste paarden van het
viertal vielen bij het inladen te water, en
trokken de geheele koet» met zich mee in
de Seine. Gelukkig was het aan den oever
niet al te diep, zoodat het illustre gezel
schap met een nat pak en met den schrik
vrij kwam. De koning nam de zaak luch
tig op en riep lachend uit: „Het eten was
zeker te zout, dat we zooveel moesten
drinken'. Ik betwijfel zeer of we thans nog
dergelijke wantoestanden met zulk een ge
lijkmatigheid van humeur zouden verdra
gen.
Het spreekt van zelf, dat onder omstan
digheden als deze nagenoeg niemand het
echte reisgenot kende. Uiterst zeldzaam
zijn de reizigers, die bij hün tochten volop
van de schoonheid der natuur genoten. Rei
zen was slechts het streven naar een zeker
doel, waarvoor men veel moeite en bezwa
ren en ellenden moest over hebben. Me
nigeen moge zich dit te binnen brengen
wanneer hij in de eerste-klas coupé van een'
D-trein in de roodfluweelen kussens ligt
te soezen, en erover moppert, dat de ver
warming niet voldoende is aangelegd.
Een uitstapje van een paar honderd
kilometer is iets, dat men thans met alle
mogelijke comfort m een uur of'drie kan
verrichten per trein of per auto, men be-
hoeit dan nog met eens te vliegen. Maar
nog op het einde van da 17de eeuw had in
normale omstandigheden een koets zes uur
noodig, om een afstand te rijden van ander
halve mijl over heuvelachtig terrein.
Madame De Sévigné, die in 1672 een reis
per wagen maakte van Parijs naar Mar
seille, kon deze slechts volbrengen in der
tig dagen. Ihans doen we dit per auto in
een hal ven dag. En dit gebeurde toch reeds
in de dagen van vooruitgang. In nog vroe
ger tijd, in het bizonue. in de middel
eeuwen, was er van rijden op de wegen in
het geheel geen sprake, tenzij te paard. De
middeleeuwen kenden feitelijk in het ge
heel niets wat wij een weg noemen, want
al die kleine, op elkander naijverige poten
t-aatjes, die het land beheerschten, hadden
er veel te veel belang bij, om den toegang
tot hun roofnesten zoo moeilijk mogelijk te
maken, dan dat ze den bouw van land-
ot heirwegen zouden hebben bevorderd of
bekostigd. Zelfs voor voetgangers op de
landwegen waren de hinderpalen soms on
overkomelijk en niet zelden, vooral des
nachts of bij slecht weer, werd hun iiet
voortschrijden op het ongebaande pad on
mogelijk, of trof hun een ongeval, dat hen
voor meerdere dagen en soms wel voor al
tijd buiten gevecht stelde.
Wie zich in een wagen buiten de stad
waagde, gaf daardoor blijk van groote
roekeloosheid, want hij stelde zich bloot
aan de zeer waarschijnlijke kans, dat hij
zijn ha s of zijn beenen zou brekenmoest
zich bovendien ongelooflijke afzetterijen
getroosten van „tollenaren en zondaren",
en bleel dan, ondanks de kostbaarste voor-
zorgsuiaatregeien, nog veelal op de helft
van den weg in den modder steken.
De nieuwere tijd bracht de verbetering
van dit alles natuurlijk het eerst in de
nabijheid der groote steden, maar op het
land bleven nog vele jaren middeleeuw sche
toestanden heerschen. Ter toelichting hier
van diene de volgende historische anec
dote uit het bcgm van de lSde eeuw.
iaar 1721 namelijk ondernam oen
rijk burger van Schwabisck-Gmiind met
zijn vrouw en een dienstmaagd een reis
naar Ellwanggen, dat thans binnen een
uur met den trein te bereiken is. De rijk-
aard was van tevoren zoodanig overtuigd,
dat het uitstapje een geduchte waaghalze
rij was, dat hij voor het goed gelukken van'
den tocht een Mis liet lezen. Zijn offeran
de bleek echter een Kaïns-offer, dat door
den hemel werd algewezen, want nauwelijks
was hot gezelschap een uur onderweg of
de wagen liep op den landweg, die door
langdurige regens een moeras geleek, vast
in den modder, zoodat allen moesten uiU
stappen ,om, tot aan de knieën in den mod
der staande, met vereende krachten het
voertuig weder vlot te krijgen. Na eenige
vergeefsche pogingen slaagde men daarin
en sukkelde voort tot aan het dorp Lö-
bingen, waar een der voorwielen van bet
rijtuig in een mestput terecht kwam, zoo
dat liet omsloeg en alle inzittenden op e-n
zeer onwelriekend modderbad werden ont-
naald.
Men had er nu vooreerst genoeg van en
besloot in het dorp te overnachten, om pen
weinig op z'n verhaal te komen. Men 'iet
zich echter nog geenszins uit het veld
slaan, en den volgenden d»g werd mot
nieuwen meod de reis voortgezet. Reeds
was men onder hopen en vreezen tot aan
het dorp Hof en genaderd, toen een nieu
we hinderpaal den reizigers in den weg
trad de wagen in een diepen plas ver
zeild raakte en opnieuw met man en muis
omsloeg, thans met zeer ernstige gevolgen,
vant het dienstmeisje brak een harer schou
derbladen, de koetsier verstuikte zijn hand
de vooras van den wagen knapte midden
door, en een der paarden was door een
verlamming totaal onbruikbaar geworden.
De inzittenden liepen bovendien allen een
zeer vuil en nat pak <v, zoodat het voor
hen onmogelijk was, om nog dienzelfden
dag verder te reizen. Zij bleken echter over
een geweldig doorzettingsvermogen te be-
LAUWE KATHOLIEKEN
Toen in 1871 een voorloopige President
moest gekozen worden en de volksstem
ming in de Fransche republiek voor een
groot depl afhing van de conservatieve
meerderheid, zond deze partij eenige afge
vaardigden tot Thiers om hem te polsen
omtrent zijn verhouding tot den gods
dienst. Op politiek terrein was men het
sindB lang met hem eens. In den Senaat
had de heer Thiers zich steeds zeer mee
gaande getoond en beurt om beurt op het
spreekgestoelte het applaus aanvaard der
geloovige groepen en der tegenstanders.
Deze houding is wel niet bepaald het
voorrecht van dien grooten staatsman
alleen. Velen betrachten dezelfde levens
wijsheid. De Belgen noemen dezulken
„chévrechoutistes", wat zeggen wil: dob
beren tusschen de kool en de geit, om
reden dat zij hun genegenheid schenken,
nu aan de kool omdat ze door de geit ge
geten wordt, dan weer aan de geit, door
don honger geprikkeld tot het eten van
de kool
De deputatie dan vroeg den candidaat
Thiers, hoe hij stond tegenover God en
godsdienst.
Wat God betreft, antwoordde hij, ik
ben niet van Zijn partij, maar ik behoor
evenmin tot de oppositie.
Natuurlijk, mompelde een der afge
vaardigden, hij kan niet dan schipperen.
Hij is een Laodiceeër, een lauwe!
Hoevele katholieken in Frankrijk en
elders verdienen dien naam? Zij zijn niet
tegen God zij zijn gedoopt, gevormd,
in het geloof opgevoed, hebben hun eerste
H. Communie gedaan, zij sloten hun hu
welijk voor den priester, zouden niet wil
len sterven zonder bediening, en verlan
gen ook een kerkelijke begrafenis. Maar
overigens zijn zij niet voor bun geloof: zij
geven God niet wat Hij van hen verlangt
en waartoe zij verplicht zijn. Des Zondags
Mis hooien, zij denken er niet aan. De
eenige kans hen in de kerk te treffen is
op Paaschdag of Pinksteren! Misschien
bij het begin van de Vasten doet men mee
aan het aschkruisje of op Goeden Vrijdag
aan de vereering van het H. Kruis, plech
tigheden waarbij de staat van genade
geen vereischte is. Doch voor biecht en
Paaschcomnvinie zijn zij niet te vinden.
En toch, zooals ik zei, hebben zij ook het
H. Vormsel ontvangen, zijn zij strijders
van Christus geworden!*-.. Het zijn
echter reserve-soldaten, strijders buiten
dienst
Oudere personen, die dit lezen, hebben
den tijd gekend, dat men aan den mili
tairen dienst kon voldoen door een plaats
vervanger te stellen, wien men daarvoor
een zeker bedrag moest uitkeeren. De
christenen, over wie ik spreek, doen juist
hetzelfde. Zij laten zioh vertegenwoordi
gen in de kerk.
Ik heb geen tijd om naar de Mis te
gaan, zei mij een lid van den Senaat, lie
ik aan de kerkdeur ontmoette bij het ein
digen van den laatste dienst., maar m.jn
vrouw gaat voor mij; ik kom haar even
afhalen.
Mijn vrouw gaar- erheen!Alsof zij
niet ieder een eigen ziel hebben!
In het politieke leven is hij werkzaam
genoeg, in het godsdienstige slecht» een
naam-katholiek, een van hen, die weten
te geven en te nemen, die meer nalaten
dan doen, een lauwe, een Laodiceeër.
Op de Antillen hebben de zwarten c-en
uitgesproken afkeer var: 'lo Mulatten,
wier óf verschoten zwarte tint óf vaal-
bleeko gelaatskleur hun dubbele afkomst
verraadt. Een missionaris wilde de reden
van dien afkeer te weten komen. Hij on
dervroeg den neger:
Ik begrijp, dat gij niet van de
blanken houdt, omdat zij zooveel van u
verschillen, maar de malutfen, die meer
op u gelijken, waarom kunt gij hen niet
uitstaan?
Vader, antwoordde de zwarte, de
goede God maakt de koffie, do goede God
maakt de melk, maar hij heeft de melk-
met-koffie niet geschapen!
Als ik durfde, zou ik tot de naam
katholieken willen zeggen: Weest melk
of koffie, doch geen koffio-melk!
Voor de predikatie bewaar ik eerder
deze andere vergelijking, aan den H.
Joannes onleend: Weest warm of weest
koud, weest niet lauw
Dus, lauwe katholieken, die u tevreden
stelt met te gelooven en uw geloof niet
te beleven, uw geloof zonder de werken
is een dood geloof....
Lauwe katholieken, die in tegenstelling
met de vorigen, ijvert voor de christelijke
werken van barmhartigheid, zonder u om
den grondslag van het geloof, om God en
Kerk te bekommeren, uwe werken zonder
het geloof zijn een wankelend gebouw,
schikken, en den volgenden (derden) dag,
reisden zij met een nieuw rijtuig en versche
paarden verder, en bereikten eindelijk te
gen den avond him doel, zoodanig gerad
braakt en vermoeid, dat ze nog eenige da
gen noodig hadden om er weer bovenop
te komen. Of de angst om nog eenmaal
dien helschen weg te gaan hun belet heeft
ooit weer naar hun stadje terug te keeren,
vermeldt de historie ni maar we zouden
het ons kunnen begrijpen, want daartoe
moet een heldenmoed noodig geweest zijn
een betere zaak waardig!
Wie sprak daar van den „goeden, ouden
tijd?"....
Het ontbrak den voertuigen, die men
toenmaals bezigde in vele gevallen zeker
niet aa luxe en sierlijkheid, evenmin als
het reisvermaal: romantische prikkeling
miste. Men zal nochtans bezwaarlijk kun
nen ontkennen, dat we in dit opzicht thans
nog wel eenigszins zijn vooruitgegaan. De
verbetering der wegen in het laatst van de
18de en het begin van do 19de eeuw, wa-s
de eerste groote schre4e vooruit.en
wat toen volgde was een reeks van ver
rassingen en wonderen, die nog haar hoog
ste stijging niet heeft bereikt.
Hoe groeien onze eischen met den tijd,
en waar is het einde?
een kaartenhui», dat de minste zucht om
verwerpt.
Lauwe katholieken, die enkel aan zich
zelf denken, aan hun eigen heil, doch
nooit aan de menigte die verloren gaan
en tot wier redding zij konden bijdragen.
Dat is de taak van den prietter,
zeggen zij. OngetwijfeldMaar de
priesters hebben de hulp der getrouwe
leeken noodig. Hulp, zeg ik, geen leiding
of bestier. Het juiste midden moet be
waard blijven. Dat voorbehoud echter ge
maakt, herinnert u do voorschriften van
den Opperpriester! Weest katholieken uit
één stuk, geloovig en werkdadig, oprecht
en onderworpen, die tot hun broeders
gaan met de waarheid en die, liefde,
onder welke de waarheid niet volmaakt is.
Beoefent het leeken-apostolaat!
Een leger, waarin elk de hem toegewezen
plaats inneemt, waar allen weten te ge
hoorzamen, allen aan de overheid en de
overheid aan hun plicht, dat is een leger
dat de eindoverwinnig zal behalen!
PIERRE L'ERMITE.
VAN REUZEN EN DWERGEN.
Wanneer het waar is, wat de Fransche
geleerde Henrion, in het jaar 1718 schreef,
dan leeft thans nog op aarde een gedege
nereerd geslacht.
Bij onze voorouders vergeleken zijn we
eigenlijk niet anders dan dwergen.
Henrion heeft n.l. beweerd, dat Adam
41 meter en 60 c.M. groot, Eva 40 meter
lang zou zijn geweest. Na het verdrijven
uit het paradijs schijnt de groei van het
menschdom te hebben geleden, want aarts
vader Abraham, zou volgens den Fran-
schen schrijver, nog slechts 6.60 meter,
Mozes 4.70 meter gemeten hebben.
In het moderne Europa bchooren lie
den, die 175 c.M. of 2 Meter lang zijn tot
de groote menschen. Allen, die hun haar
dos meer dan 2.20 meter boven den grond
dragen, moeten als reuzen worden be
schouwd. Een lengte van 250 c.M. behoort
tot de zeldzaamheden.
Bekende reuzen, uit vroegere dagen
waren de portier van koning Jacobus den
eerste van Engeland, Walter Passus, die
een lengte van 2.34 M. had en Maximiliaan
Muller, een statig heer van 255 c.M., die
op zijn vijf en vijftigste jaar nog groeide.
Ze zouden zijn overtroffen door den be
roemden Patrick O'brien, die op zijn 3Sste
jaar 268 c.M. hoog was. Dikwerf vond hij
er genoegen in zijn pijp aan een lantaarn
paal aan te steken.
De grootste van deze heeren was wel
de Oostenrijker Franz Winkelmeier, die
273 c.M. bereikte, maar buitengewoon ma
ger was. Hij stier 4 September 1887 te
Londen, in den ouderdom van 24 jaar, aan
de tering. De grootste vrouw, die ooit op
aarde heeft geleefd, was Maria Wedde,
die in 1866 te Benkcndorf bij Halle aan
de Saaie was geboren en in 1885 te Parijs
stierf. Ze droeg haar hoofd 2.65 M. hoog.
Vee'belovend was de in 1880 geboren reu-
zenjongen Karl Ullrich. Toen hij vijftien
jaar oud was, had hij een lengte van 2 50
M. Zijn ledematen waren zoo groot, dat
door een ring, welke hij aan zijn middel
vinger droeg, een .gulden kon.
Onder de zeer kleine menschen had men
ook tal van beroemdheden. Aan menig
hof werden dwergen lot vermaak gehou
den. Vooral in den tijd der renaissance.
Vier en dertig misvormde dwergen wacht
ten bij een feestmaal den aartsbisschop
Vitalli in het jaar 1556 op. Peter de Groote
hield veel van deze kleine menschen en
van hen hield nog meer zijn zuster, groot
vorstin Nathalie. Te Mns-kou had men
voor de dwergen een voltedice hofhouding
ingericht en ze werden uit alle deelen van
de wereld hierheen gelokt, om ze in prach
tige gewaden te kleeden en in gouden
equipage rond te rijden. Ieder huwelijk
tusschen Lülinutters werd te Moskou schit
terend gevierd.
Jeffrey Hudson, die 18 duim groot was.
werd door Koning Karei van Entre'and tot
baron verheven. Hij was zoo danper en
ridderlijk als een groot mensch. Toen hij
eens door een normaal opgegroeiden kerel
werd beteedigd, schoot hij hem in een duel
neer. Niet zoo gelukkig als Sir Hudson
was de dwerg John Wnrrenburgh. Toen hij
reeds beroemd was, wilde hij. zooals Sal-
tarino vertelt, van Rotterdam naar Lon
den terugkeeren. Hij logeerde in een doos,
en die doos was aan de zorgen van een
bewaker toevertrouwd. Deze g'eed uit,
toen hij op het punt stond zich naar het
schip te begeven. Hij viel in het water en
met hem de doos, waar de kleine John
een, naar hij meende, veilige rustplaats
had gevonden. Het gelukte wel den bewa
ker te redden, mna-r de dwerg kwam in zijn
doos ellendig om het Jeven.
Ofschoon dwergen, in het algemeen,
ook geen hnocen leeftijd bereiken, zijn er
ook onder hen, die zeer oud worden. Een
hunner was graaf Jozef Bnrown'fski, een
buitengewoon klpine kerel, die 98 inar oud
werd. De vrouwe'ijke dwerg ERsabeth
Walson. die iets langer was dan 70 c.M.,
werd 150 jaar oud.
Wanneer wordt deze brievenbus ge-
ïeega.
Brievenbus? Ik heb deze wijk al 30
jaar en heb nog nooit geweten, dat daar
een brievenbus hing.
dakgoot stuk.
DIE NIET GELOOFD ZAL HEBBEN..
Oude Bart was aan het slot van z'n
leven gekomen. Z'n aardsche pelgrim,,
reize nas zoo ongeveer volbracht. Nog
enkele jaren misschien', ofwel nog wat
maanden of weken wie weet! en 't
liep op li eindje voor 'm. Alles bijeen
genomen kon ie tevreden zijn. Hij had
tamelijk geleefd. Geen buitensporighe
den natuurlijk, „ee, daar hield ie
trouwens met van.... Hij vloekte niet,
gaf geen ergernis, was eerlijk misschien
a s goud en ging in 't geheel genomen
ais n rechtvaardige z'n weg.
Altijd goed gehumeurd, nooit of maar
zelden terneergeslagen, van 'n gelukkig
gesternte of situatie, zoo men wil
met bepaald veel gevoel voor humor.
™..»0»r was alles - zij hier nog
h'J'-onHer vermeld - bepaald wel,
en behoorlijk zelfs met 'm in orde. Edoch,
een ding ontbrak er aan dit alles
Bart. was n.lniet geloovig I.
Bart «aa "i't geloovig, Ah, niets
bijzonders, zult ge misschien zesgen.
van dat slag loopen er zooveel in onzo
samenleving. Wie laboreert er al niet
aan de kwaal om niet geloovig te zijn!
Die „t geloof" niet kennen b.v., en dan
verders ook zij, die zoo tamelijk weg in
doorloopend conflict liggen met oen of
ander goddelijk of kerkelijk gebod. Maar
toen, hoe een en ander ook zij, bij Bart
was dit toch wel van 'n zeer bijzondere
schrijnende beteekems Hij had. zooals ik
reeds zcide, zoo tamelijk wel als '11 recht-
vaardige geleefd. Niemand die 'm dan
ook van „overfeils" kon belichten en de
„gave van „leef maar raak, 't komt.
wel ns ooit in orde" bezat hij niet. Maar
dat de mensch nu eenmaal wel degelijk
gehouden is Gods woord te aanhooren en
te on lerhouden, waa iets, dat hij Bart,
althans in 'n meer ruimer en zedelijke
beteekenis, maar matig ingang vond. Het.
Evangeliewoord van: >>dir in don Zoon
gelooff, heeft het eeuwige leven en gaat
niet naar de veroordceling, maar dip in
den Zoon niet gelooft, zal 't leven niet
?i?n» maar Gods gramschap blijft ovpr
hem was voor hem maar van 'n uiterst
vage beteekenis.
Nee, Bart was, 't zij hier n*" mo*,
ten ovcrvl ede gezegd, n et geloorig Ocl|
ten overvloede gezegd, niet golooviOch
hij waa nu feitelijk wel niet zoozeer wat'
men n geboren vrijdenker noemt: de
traditie der aloude Moederkerk, waar
van hij tenslotte tochook nog, zij 't dan
alleszins een dood en gestorven lid was
"ij was n.L van huis uit katholiek
had m ondanks alles toch nog niet ge
heel en al „uit de roerselen" kunnen ko
men en n zekere eerbied voor hot Opper-
wezen was 'm ondanks alles tocl, nog
wel bijgebleven. Maar die organisatie,
zie je, of liover dat instituut, «orogeonl
door menschen! Daar kon ie zoo met z'n
ietwat naar 't hoovaardigo neigenden
geest minder mee overweg!
Dat hij dus niet geloovig en toch,
wat men noemt, „goed vair leven" was.
„T Z1! d° verklali"g geven voor
zooveel contrasten dio rond ons henen
zijnt lk voor mij heb hom toch altijd
«el n nobele baas moeten vinden en
vooral om zijn goeden levenswandel stak
hij bepaald hij een cn ander gunstig ar.
Want, nietwaar, als men niet slnclt
Zn €tl n'et vlofkt' en geen aanstoot-
geeft en zoo verders tamelijk rechtvaar
dig door t leven gaal, dan heeft men
"1 voor n groot doel de wet van Chris-
tus vervuld.
di^rnR.'Ja' "^1 cn..di°P beklagenswaar
dige Bart.. Als gij zoo met betnogend
gebaar uw knokkigr wijsvinger hebt om-
Stafrblf TC,"',r "w befloerste
staarblik in doffe strakheid in 't oog van
den schouwer staat, en gij dan zoo
God beter t uw God-ncgeerendo „stel
lingen onteert, dan zijt ge voor mij als
de person,lieenng van de diepste tragedie.
91' W1't niet tot Hem komen, die van
ei, b f t getU'gt de Wet' 'lc Waarheid
m„, k 7C" zijn' cn houdt ''ever
met hen die reeds voor eeuwen her door
Hem gebrandmerkt werden, als de wijzen
en verstandigen der aard, voor wie do/e
duigen noodzakelijk, om hun hoogmoed
en verstoktheid, verborgen moeten blij
ven. Gij wilt dus niet tot Hem komen
en rusten en ingang vinden! Maar hopen
wij alsnog en bidden! dat do Vader
"et te efder uren evenwel nog geven
mag, want al wat do Vader immer geeft
zal tot Hem komen en wie tot Hem'
komt, zal Hij (de Zoon) zeker niet buiten
werpen.
Ongeloovige wereldbeschouwing en we-
tensohap, ziehier eon van uwo slacht-
„Geld."^^^ HARBIE F. B. S.