Tusschen de Boeken der Wet
ZATERDAG 25 OCTOBER 1930
DE LE1DSCHE COURANT
ZWEEDE BLAD PAG. 5
HET HAAGSCHE PALEIS
Er staan er meer in de Residentiehet
Vredespaleis; dat der Koningin-Moeder;
dat voor prinses Juliana op den hoek van
de Heulstraat; het „Huis van Jokan de
Witt", waarin voorheen prins Alexander
woonde; het rechtsgebouw in het Korte
Voorhout, vroeger met het aangrenzen
de verzekeringsgebouw woonstede der
prinsen Von Wied; het „Huis ten Bosch".
Maar als we van „het" paleis spreken,
dan bedoelen we dat in het Noordeinde,
de woning der Koninklijke familie.
We zijn 't er allemaal over eens: 't is
eigenlijk met zijn geverfden gevel van
pleisterwerk, een leelijk perceel, ondanks
de twee gaanderijen, welke het voorplein
omsluiten, 't Is al stijf, wat er aan is, zoo
dat wellicht een hedendaagsch bouwmees
ter zoo een van strak-en-recht er van
smullen kan, maar het groote publiek
vindt het alles behalve Koninklijk. Al waait
de vlag van den nok, ten teeken dat de
Koningin thuis is, en al staan er dan kleu
rige lakeien achter de ramen der vesti
bule, het is en blijft er saai. Zelfs de ko
peren deuren aan den ingang vermogen
het geheel niet op te fleuren, omdat het
breede balcon het licht onderschept.
Inwendig is 't ook al niet gezellig: bree
de, witgekalkte gangen, ruime zalen, groo
te vertrekken, natuurlijk kostelijk gestof
feerd en gemeubeld, maar toch niet wat
men Koninklijk kan noemen. Daarvoor is
alles te nuchter van opzet.
Het pand werd trouwens niet voor een
paleis gebouwd. Toen in 1533 de ontvan
ger-generaal van Holland, Willem Goudt,
■er de grondslagen van legde, zal hij, met
zijn regenten-ideëen, weinig vermoed heb
ben, dat hij een paleis voor het Huis van
Oranje ging optrekken. Toch nam Oranje
er nog dezelfde eeuw intrek.
In 1590 n.l. werd het perceel, toen naar
zijn eigenaar „Huis van Brandwijk" ge
naamd, door de Staten van Holland ge
huurd voor de „Princesse van Oranje met
het jonge Heerken, haeren zoon", tot dus
verre in Zeeland woonachtig, doch waar
't niet gezond voor hem was. Die prinses
was Louise de Coligny, weduwe van Wil
lem den Zwijger, dat „jonge Heerken"
prins Frederik Hendrik, die later nog zoo
veel van zich zou doen spreken.
't Hxxis stond toen ongetwijfeld in 't
midden van een tuin, later door het Noord
einde doorsneden; waar nu de Paleis-
straat is, strekte zich nog tot op 't laatst
der vorige eeuw een tuin uit en, gelijk be
kend, wordt thans de paleistuin aan Sen
anderen kant begrensd door den Prrn-
sessewal en de Koninklijke stallen. De
huizen aan Noordeinde en Molenstraat
hebben achter op dien tuin uitzicht, zoodat
er voor de Koninklijke familie ook a-1 niet
veel vrijheid van wandelen is. Geen won
dei-, dat de Koningin liever in 't Huis ten
Bosch vertoeft, waar zij geen buren heeft.
Van huurder werd Frederik Hendrik
later eigenaar van het paleis; dat hij deed
uitbreiden en verfraaien. In de thans leege
nissen aan 't Noordeinde prijkten beelden
en het voorplein werd met een hek op
steenen voet afgesloten. Al waren er toen
nog niet de groote spiegelruiten van nu,
het geheel was toch wel zoo vorstelijk in
gericht, dat de Koningin van Engeland er
waardig ontvangen kon worden en er in
1646 met den vereischten luister het hu
welijk kon gesloten worden tusschen Fre
derik Hendriks oudsten dochter, prinses
Louisa, met den keurvorst Frederik Wil
lem van Brandenburg.
De vorstelijke huizinge heette toen: het
„Prinsen"- of „Oude Hof" en heeft ook
nog tot woning gediend van Stadhouder
Willem III. Na diens dood viel het pand
bij erfenis ten deel aan den Koning van
Een gezag moet er zijn in de samen
leving der menschen. Wij hebben een orde
lijke natuur wat sommigen wel eens be
twijfelen! en zonder gezag geen orde.
De natuur heeft ons daaromtrent geen
keuze gelaten, wel omtrent den vorm van
het staatsgezag. En van die vrijheid heeft
de menschheid in den loop der tijden een
gepast gebruik gemaakt, want de variaties
in de soort gezagsdragers zijn zeer talrijk
geweest en zijn dat nog.
In hoofdzaak draait het echter om twee
groote groepen n.l. de groep der monar
chen en die der republieken.
Bij de monarchie staat de vorst op den
voorgrond, bij de republiek het volk.
Monarchie en republiek zijn dus antipo
den, elkanders tegenstelling, maar t-och
zijn er practisch nog zooveel verschillende
soorten, dat de vraag: monarchie of repu
bliek? vaak slechts een kwestie van
naam is.
Aan het eene uiterste einde staat de ab
solute monarchie, een staatsvorm, welke
wij in de oudheid zeer vaak aantreffen
en nog gevonden wordt bij minder gecivili
seerde volken dan de onze. De vorst, de
alleenheerscher, heeft het meest absolute
gezag over zijn onderdanen. Zijn wil is wet
en bij hem berust ook de uitvoering der
wetten. De ambtenaren voeren slechts zijn
wil uit, er wordt geregeerd „in naam des
konings".
Constitutie en republiek.
In verschillende landen was deze vorm
van gezag piet meer te handhaven. Dat
gaat goed bij een vrij onbeschaafd volk, of
zoolang de vorst in hoog aanzien staat,
maar zoodra het volk zichzelf meer bewust
wordt en het zich niet lijdelijk wenscht te
laten ringelooren door gekroonde despoten,
Pruisen, in wiens- handen laatste Duit-
eche eigenaar er van was „der Alte Fritz"
het bleef tot 1754, toen het Huis van
Oranje het terugkocht.
Hoewel de Pruisische gezant er placht
te wonen, lieten de vreemde eigenaars het
paleis toch leelijk vervallen, want Voltaire,
die er voor Frederik den Grooten, wiens
vriendschap hij immers genoot, intrek
mocht nemen, liet er zich alles behalve
vleiend over uit. De Fransche -overheer-
sching zal er ook weinig goed aan ge
daan hebben, want bij 't herstel der on
afhankelijkheid bleken ook de kostbare
meubelen en andere versieringen, in 1725
nog aanwezig, verdwenen.
Van regeeringswege werd het „Oude
Hof" weer ingericht voor Koning Willem
I, die er intrek nam. Koning Willem II
gaf de voorkeur aan zijn prinselijk paleis
op den Kneuterdijk, maar Koning Willem
III vestigde zich weer in het Noordeinde,
maar vertoefde toch liever en dan ook
meestentijds op het Loo, wat. met Konin
gin Wilhelmina ook het geval lijkt. Het
Haagsehe paleis is en blijft intusschen de
officieele huizinge der Koninklijke familie.
Hoffeesten hebben daar plaats en als de
President-Minister zich in September op
maakt om de zitting der Staten-Generaal
te sluiten, rijdt hij eerst op eigen gelegen
heid naar 't Paleis in het Noordeinde, om
vandaar in statie naa-r het Binnenhof te
gaan. En na afloop der sluitingszitting
brengt de stoet hem ook weer naar 't
Noordeinde terug.
Hoe lang zal dat zoo nog blijven? 'Op
„Zorgvliet" aan den Scheveningschen weg
moet binnen afzienbaren tijd een Staats
gebouw verrijzen. Zal dat een nieuw Ko
ninklijk paleis worden? En zal dan het
oude, dat zoo ingebouwd is, misschien wij
ken voor den „moloch van 't verkeer", die
behoefte heeft aan een weg van Noord
naar Zuid door 't hart der stad? Wie zal
't zeggen.
Gebeurt dit laatste, dan zal eindelijk
de Paleisstraat, die al een halve eeuw op
verkeer wacht, aan haar bestemming kun
nen gaan beantwoorden. Op oude afbeel
dingen ziet men tegenover het paleis nog
een Gotischen zuilengang, bij welke gele
genheid bovengenoemde straat werd aan
gelegd. Laat men deze doorloopen, naar
de Parkstraat en verbreedt men de Ka
zernestraat, dan staat slechts het paleis
in den weg om de nieuwe Vondelstraat
met het Noordelijke deel der stad te ver
binden en de Prinsestraat van verkeer te
ontlasten.
Toekomstmuziek? Maar 't zal toch de
naaste toekomst wezen, welke dienaan
gaande zekerheid brengt.
AJO.
„Meneer de cipier, u hebt er zeker niets
tegen, dat ik mijn muzikale talenten blijf
oefenen?"
de
verlangt het zelf ook een aandeel in de
regeering, wil het ook wat te zeggen heb
ben. Dan is de vorst gedwongen een ge
deelte van zijn wetgevende macht prijs te
geven en af te staan aan de vertegenwoor
digers van het volk, wat natuurlijk ter dege
zwart op wit wordt vastgelegd. Dat noemt
men de constitutie en een vorst, die geza
menlijk met het volk regeert: een consti
tutioneel vorst. Was bij d absolute mo
narchie de vorst de eenige wetgever, bij de
constitutioneele monarchie zijn vorst en
volk beiden wetgever. Zoo is het ook in
ons land en in de meeste andere konink
rijken van Europa.
Gaan we nog een stapje verder en leg
gen we het zwaartepunt nog meer bij het
volk, dan belanden wij zoetjes aan in de
republiek. In de plaats van den koning
wordt dan een president aangesteld voor
een beperkt aantal jaren en de wetgeving
berust nagenoeg uitsluitend bij de volks
vertegenwoordiging. Hoogstens kan de
president de tot stand koming van een wet
eenigen tijd tegenhouden, als hij het recht
van veto heeft (veto is Latijn en beteekent:
ik verbied). In zulke republieken, waar het
volk de wetgevende macht heeft, moet die
macht worden uitgeoefend niet recht
streeks, doch door middel van de volks
vertegenwoordiging. Slechts in zeer kleine
republieken, waar het geheele volk op één
plaats bijeen zou kunnen komen, zouden
wetten gemaakt kunnen worden in een
recbtstreeksche volksvergadering. Dat ge
beurt tot op zekere hoogte in sommige
Zwitsersche kantons en in zekere mate ge
beurt dat ook bij een referendum, zooals
bijv. eenigen tijd geleden in Duitschland
het geval is geweest, toen de meer recht-
sche partijen een verwerping van het z.g.
Young-plan eischben. Hier sprak het volk
DE HELD.
Ik wist heel zeker, dat Victor een
lafaard was. Ik had met hem schoolgegaan
en hoewel ik niet tot de vechtersbazen
behoorde, was ik bij hem vergeleken, een
held geweest. Nooit durfde hij eens harte
lijk ruzie te maken met wien ook, altijd gaf
hij liever toe «en bekende desnoods onge
lijk, als hij daardoor dreigende oneenig-
heid kon voorkomen. Victor was een ban
gerd, dat was buiten allen twijfel. In zijn
later leven was zijn weinig strijdlustig ka
rakter niet veranderd. Ik heb hem altijd
van nabij gekend en dan weet men veel
van elkaar.
Toen kwam het oogenblik, dat hij en ik
allebei verliefd werden op hetzelfde meis
je. Zij logeerde bij den notaris op het dorp
ze was gewoonweg een ideaal van een
kind. Natuurlijk, ze zal ook wel haar ge
breken gehad hebben, maar ik geloofde in
elk geval toentertijd niet, dat zij ze had,
ik bewonderde alles in haar. En zoo be
wonderde ik haar ook, omdat zij erg ro
mantisch was. Ze las veel en altijd las ze
geschiedenissen met een romantisch tintje,
ze raakte in extase over de ridderlijke
daden van den held van het boek, dat zij
onder handen had, en zij stak haar bewon
dering voor lieden, die durf en moed toon
den, waarlijk niet onder stoelen en ban
ken.
Zooals gezegd vond ik dat schitterend,
ik bewonderde die bewondering op mijn
beurt in haar. En dat lag afgescheiden
van alles ook wel in mijn lijn, ik was jong
en enthousiast en hield ook wel van roo-
versgeschiedenis en dergelijke.
Maar Victor toonde zich een huichelaar,
want ik weet zeker, dat hij veel te nuchter
was en veel te pacificistisoh van aanleg
om bewondering te koesteren voor dur-
vers en vechters, hij was immers zelf laf
van aanleg. En niettegenstaande dat deed
hij nu heel anders, gaf hij het meisje groot
gelijk, deelde hij haar geestdrift voor groo
te en dappere daden en sprak alsof hij ook
dweepte met de lieden, die zij zoo bewon
derde. Ik wist zeker, dat hij huichelde om
bij haar in, de pas te komen en allicht deed
hij moeite om haar te doen gelooven, dat
hij ook, indien de omstandigheden zich
voordeden, als een held zich gedragen zou.
Maar dat loog hij en ik ben er achter ge
komen, dat hij een jongen uit ons dorp
heeft laten vertellen, dat hij in een beek
gevallen was en dat mijnheer Victor hem
er had uitgehaald. Dé jongen was er na
tuurlijk ingesprongen op een geheel onge
vaarlijke plaats en Victor had hem een
goede fooi gegeven om hem er te mogen
uithalen. Zoo'n echte flauwe streek niet
waar, maar hij bereikte er intusschen mee,
dat het meisje in hem een held ging zien.
En had zij tot dan toe geaarzeld, wie van
ons tweeën de voorkeur verdiende, nadat
zij gehoord had van Victors heldenmoed
sloeg de balans zeer beslist in zijn voor
deel over.
Maar u begrijpt toch wel, dat ik er dat
niet op kon laten zitten en ik maakte een
plannetje om haar ie overtuigen, dat Vic
tor een opschepper was en allesbehalve
een held. Ik zal u ook zeggen, hoe ik
eigenlijk op het idee kwam dat varkentje
zoo te wasschen. Ik liep op een goeden
middag me te vervelen, ik had geprobeerd
of ik het meisje niet zou kunnen ontmoe
ten, maar dat was me niet gelukt. Ik zag
ook Victor niet, anders had ik me bij hem
aangesloten, dat was toch de beste manier
om te verhinderen dat hij zich met haar
bezig hield.
Ik ging dus naar de „Gouden Zwaan" en
lummelde wat rond in de biljartzaal. Een
heer van mijn kennis kwam kort daarop
binnen en ik stelde hem voor, dat we een
zich rechtstreeks uit over het al of niet
aannemen van een wet, met uitschakeling
van de volksvertegenwoordiging.
Dictatuur.
In den laatsten tijd hebben wij nog een
anderen gezagsvorm naar voren zien ko
men, n.l. de dictatuur.
Zoo modern als dit instituut mag wezen,
is het toch niets nieuws onder de zon. De
Romeinen kenden n.l. reeds dictators vóór
Christus. Dat waren mannen, aan wie in
tijd van gevaar buitengewone volmachten
werden gegeven, omdat snel handelen in
zulke tijden van het hoogste gewicht is en
elke volksvertegenwoordiging met haar
veelheid van hoofden en dus ook veelheid
van zinnen nu eenmaal het nadeel heeft
van langzame besluitvorming.
De tegenwoordige dictators verschillen
echter van de oude Romeinsche hierin, dat
deze laatsten door den Senaat werden
aangewezen; de huidige dictators wijzen
echter zichzelf aan. Zij staan aan het hoofd
van een bepaalde groep en nemen op een
gunstig moment het heft in handeu. De
grondwet wordt dan eenvoudig op stal ge
zet, het parlement krijgt onbepaald verlof
en de dictator deelt de lakens uit. Gebeurt
zooiets in een republiek, zooals in Rusland
en Portugal, dan is van de „volksregee-
ring" weinig anders overgebleven dan de
naam; in feite heerscht de dictator met
een even onbeperkte macht als de absolute
monarch.
Bij ons in Europa kennen we verschei
dene van die dictaturen, n.l. in Rusland,
waar het proletariaat zoogenaamd de
macht in handen heeft, maar waar het
„kameraad" Stalin is, die decreteert; in
Joego-Slavië, waar koning Alexander de
typische combinatie van vorst-dictator ge
creëerd heeft; in Polen, waar Pilsoedski
de man is, die het heele parlement aan z'n
laars lapt; in Portugal, waar een militaire
dictatuur is; in Italië waar Mussolini den
baas speelt en vroeger in Spanje (Primo
de Rivera), Griekenland en Turkije.
Parlementair stelsel.
In Nederland en verscheidene andere
landen is zooals gezegd een constitu-
partijtje van vijftig zouden spelen, maar hij
weigerde, hij had geen tijd. Geen tijd, je
moet weten, dat hij eigenlijk nooit wat uit
voerde. Maar hij vertelde mij, dat de too-
neelclub den volgenden avond generale
repetitie had van het tooneelspel: „De
wraak van den bedelaar". Hij speelde de
hoofdrollen, hij had nog veel te verzorgen.
Hij was er vol van en vertelde me het ge
heele stuks, dat ik tamelijk vervelend vond
enfin, ik had toch niets te doen.
„Hier", zei hij, en hij liet mij een revol
ver zien, „op het laatst moet ik den graaf
neer willen schieten. „Sterf, schurk, zeg
ik dan, maar...."
Nu ben ik als de dood voor revolvers.
Daarom zei ik haastig: „Prachtig, maar
houd dat ding niet op me gericht, je kunt
nooit weten, die dingen gaan op de meest
onverwachte wijze af.
„Maar hij is niet geladen".
„Geladen of niet, er gebeuren heel vaak
ongelukken mee".
Toen begon hij te lachen. Hij trok af.
en al schrikte ik even, ik moest toch ook
lachen, want het was een aardig speelgoed-
ding, er kwam uit den loop een waaier. H(j
begon er zich koelte mee toe te wuiven.
„Hoort dat er bij?" vroeg ik, „moet dat
ook zóór op het tooneel?"
„Ben je mal", zei hij, „ik behoef niet te
schieten. Maar een leuk ding, hè. Om
iemand de stuipen op het lijf te jagen".
Toen kwam een boos idee -bij mij op. Ik
leende met eenige moeite het ding van
hem voor één avond, ik beloofde het tijdig
terug te brengen.
U begrijpt vermoedelijk al wat ik deed.
Dien avond wandelde Victor met het meis
je, ze wandelden in een laantje, dat achter
het huis van den notaris liep. Ik had de
kans om hem onsterfelijk te maken. Ik zou
hem aanvallen, hij zou op de vlucht slaan,
om genade smeeken en dan zou ik uit de
revolver den waaier te voorschijn laten
springen en het geheel gracieus aanbieden
aan haar, die dan wel weten zou, dat hij
géén held was. Nu, het verliep heelemaal
volgens programma. Ik had een oude jas
aangetrokken, ik had mijn hoed diep in
mijn oogen getrokken, ik had zelfs een
donkere baard aangedaan, óók van het
tooneel geleend.
En opeens stond ik voor hem
en voor het meisje en ik richtte mijn re
volver op hem. Hij had moeten vluchten,
maar hij deed het niet.
„Sterf!" siste ik.
Zij hief een jammerende kreet aan,
maar hij, zonder te vorbleeken, stelde zich
beschermend voor haar:
„Schooner dood, dan voor jou te ster
ven, ken ik niet", zei hij zacht, „en ik zal
me verdedigen ook".
Ik stond geheel perflex en voor ik had
kunnen overwegen, wat mij verder te doen
stond, had hij zoowaar ook een revolver
getrokken maar een echte. Toen wist ik
drommels goed wat ik doen moest. Ik
maakte rechtsomkeert en vluchtte, alsof
alle duivels mij op de hielen zaten, hem
het terrein latend.
Op diezelfde wandeling hebben zij zich
verloofd, ja, natuurlijk, want hij was een
held, hij wilde voor haar sterven.
Maar nu moet u niet meenen, dat ik
me zoo op hem vergist had, dat de liefde
den lafaard werkelijk tot een held gemaakt
had. Ik dacht het eerst zelf ook. Maar ik
hoorde een paar dagen later, dat die too-
neelspelende vriend van ons dat tooverre-
volvertje van Victor zelf geleend had, hij
kende het, hij wist dat er een waaier en
geen kogels uitkwamen.
Hij had mij dadelijk doorzien en hij kon
goed zeggen, dat hij voor haar sterven
wilde.
tioneele monarchie, d.w.z. de wetgevende
macht wordt door vorst en volksvertegen
woordiging gedeeld. Maar waar twee moe
ten samenwerken, daar is de mogelijkheid
van een conflict niet uitgesloten.
Wat moet er gebeuren, wanneer de
vorst neen zegt en de volksvertegenwoor
diging zegt ja?
Bij een gewone constitutioneele monar
chie komt de eindbeslissing toe aan den
vorst en dat was bij ons ook het geval tot
aan 1S68. Vanaf dat jaar is het staats
rechtelijk gewoonterecht geworden, dat
aan de volksvertegenwoordiging de eind
beslissing toekomt. Men noemt dat het par
lementaire stelsel.
Onder de regeering van Willem I en
Willem II waren de ministers louter 's ko
nings dienaren en wanneer in een belaug-
rijk punt van regeeringsbeleid de Kamers
het niet met hen eens waren, beteekende
dit een conflict mét den koning. Dan werd
het Parlement ontbonden en probeerde de
koning of hij het met andere volksvertegen
woordigers beter kon klaar spelen.
Nadat echter in 1848 de ministerieele
verantwoordelijkheid aan het Parlement
was aanvaard, heeft men vanaf het ge
noemde jaar 1868 de consequentie daarvan
doorgetrokken en sindsdien treedt de re
geering af, wanneer blijkt, dat het mi
nisterie het vertrouwen van de volksver
tegenwoordiging in een of ander belang
rijk onderdeel van het regeeringsbeleid
niet meer heeft. Wel kan ook nu nog het
parlement worden ontbonden, doch daartoe
gaat de Kroon alleen over, wanneer er
gegronde reden bestaat om aan te nemen,
dat de vertegenwoordigers des volks niet
langer een weerspiegeling zijn van de gees-
tesstroomingen in den lande. Maar wan
neer ook na Kamerontbinding het conflict
tusschen Parlement en Kroon blijft be
staan, moet de Kroon zich gewonnen ge
ven.
Deze wijziging van 1868 is een zeer be
langrijke, is een fundamenteele verandering
van de positie van de Kroon in ons staats
recht en het eigenaardige daarbij is, dat
deze wijziging is tot stand gekomen zonder
dat een titel of jota van onze grondwet
is veranderd. Het is louter gewoonterecht
of juister gezegd: het is een convention,
zooals men het met een Engelsch woord
KALENDER DER WEEK
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
geen Gloria en geen Credo. De gewone
Prefatie.
ZONDAG 26 Oct. Feestdag van Onzen
Heer Jesus Christus, Koning. Twintigste
Zondag na Pinksteren. Mis: Dignus est.
Gloria. 2e gebed en laatste Evangelie v. d.
Zondag. Credo. Eigen Prefatie. Kleur:
Wit.
Vandaag wordt in de Liturgie der H.
Mis plechtig hulde gebracht aan Hem, Die
voor Pilatus getuigde: „Ik ben Koning",
aan Jesus Christus, „het Lam, dat ge
slacht is, Wien roem en heerschappij toe
komt in de eeuwen der eeuwen". (Introitus).
Christus is Koning over al het geschapene,
over de zichtbare en onzichtbare dingen.
Koning is Hij, omdat Hij behalve onze
Schepper ook onze Verlosser is. Hij heeft
ons aan de macht der duisternis (slavernij
des duivels) onttrokken en overgezet in
het Rijk Zijner liefde (wederom gemaakt
tot kinderen Gods en erfgenamen des he
mels). Door Christus is het menschelijk ge
slacht wederom met God verzoend. (Epis
tel). Ja werkelijk, Christus is onze Koning!
Daarom heeft Hij dan ook recht op alle
volken en op geheel de aarde als Zijn be
zit (Offertorium). Daarom moeten alle vol
ken, ja zelfs alle koningen der aarde Hem
aanbidden en dienen (Graduale).
Maar Christus' Rijk is niet van deze we
reld. (Evangelie). Geestelijk is Zijn Ko
ninkrijk, dat nooit vervallen zal (Alleluja-
vers). Het is een Rijk van waarheid en le
ven, van heiligheid en genade, van gerech
tigheid en liefde en vrede. (Prefatie).
Christus wil Koning zijn over de harten
der menschen, daér Zijn koninklijken troon
vestigen, iederen dag (door de H. Commu
nie) van dadr uit Zijn zegen schenken.
(Communio). Een waarborg wil Hij zijn
voor ons, dat wij na den strijd onder Zijn
vaan als overwinnaars met Hem in den
hemel zullen heerschen. (Postcommunio).
Bidden wij op dezen feestdag met de
H. Kerk, lat, om de oneindige verdiensten
van den gekruisten Koning Christus, wel
ke in de H. Mis op ons worden toegepast,
alle volken aan Zijne zoete heerschappij
mogen onderworpen worden (Gebed) en
deelachtig aan Christus' koninklijke gave
van vrede en eendracht. (Stilgebed).
MAANDAG 27 Oct. Vigiliedag vóór het
feest v. d. H.H. Simon en Judas, Aposte
len. Mis: Intret. 2e gebed ter eere van Ma
ria (Concede); 3e voor Kerk of Paus.
Kleur: Paars.
DINSDAG 28 Oct. Feestdag v. d. H.H.
Simon en Judas, Apostelen. Mis: Mihi
autem. Gloria en Credo. Prefatie v. d.
Apostelen. Kleur: Rood.
De H. Simon met den bijnaam „IJve
raar" predikte de Leer van Christus in
Mesopotamië. Judas, die een brief ge
schreven heeft, welke behoort tot de H.
Schrift, n.l. „de brief van den Apostel Ju
das" en die ter onderscheiding van den
verrader Judas Iscarioth genoemd wordt
Judas „Thaddciis", doorreisde, het H.
Evangelie predikend, Egypte. Later win
nen beide in Perzië zeer velen voor Jesus
Christus en sterven daar den marteldood.
WOENSDAG 29 Oct. Mis v. d. Zondag
(20e na Pinksteren): Omnia. 2e gebed A
Cunctis (om de voorbede der Heiligen af
te smeeken); 3e naar keuze v. d. priester.
Kleur: Groen.
DONDERDAG 30 Oct. Mis als gisteren.
VRIJDAG 31 Oct. Vigiliedag vóór het
feest van Alle Heiligen. Geboden vasten
en onthoudingsdag. Mis: Judicant. 2e ge
bed tot den H. Geest; 3e-voor Kerk of
Paus. Kleur: Paars.
ZATERDAG 1 November. Feestdag van
pleegt aan te duiden; een overtuiging wel
ke bij Kroon, Parlement en volk heerscht,
dat een dergelijke regeling passend is.
De directe aanleiding tot deze omme
keer was de z.g. Luxemburgsche kwestie,
een conflict met Bismarck, die het Willem
III kwalijk had genomen, dat hij Luxem
burg aan Napoleon III wilde verkoopen.
De Kamer stelde toen den minister van
buitenlandsche zaken, graaf van Zuylen
van Nijevelt verantwoordelijk voor deze
strubbeling en uitte haar misnoegen over
den gang van zaken door de begrooting
van buitenlandsche zaken af te stemmen.
Hefc geheele kabinet bood zijn ontslag aan,
maar de koning weigerde en de Kamers
werden ontbonden. Hier is de consequentie
van het gewone constitutioneele stelsel:
bij een conflict moet de volksvertegenwoor
diging wijken. Maar de gemoederen waren
in dien tijd nogal opgewonden; in het jaar
daarvóór was de Kamer ook reeds ontbon
den. Wat toen evenwel niet gebeurd was,
gebeurde nu, do anti-monarchale Kamer
meerderheid keerde versterkt uit den ver
kiezingsstrijd terug. Het ministerie dacht
echter aan geen wijken, ondanks een mo
tie, welke afkeuring uitsprak over de jong
ste Kamerontbinding. De Kamer kendo
evenwel haar kracht en wist waar do
zwakke plek zat, n.l. in de financiën; op
nieuw verwierp zij de begrooting van bui
tenlandsche zaken. Dan maar voor de der
de maal Kamerontbinding!
Toen greep de Eerste Kamer in en wilde
den koning een adres aanbieden, om in
hemelsnaam het kabinet te doen aftreden.
Hot kwam niet zoover, want toen de ko
ning zag, dat het ernst was, liet hij het niet
op een dergelijke krachtproef aankomen
en verleende hij eindelijk aan alle minis
ters eervol ontslag. Dat was op 3 Juni 1868
en van dien tijd af dateert de vestiging
van het parlementaire stelsel, zonder dat
de Grondwet er ook maar één woord over
vuil had gemaakt.
Overigens regelt de Grondwet al de
fundamenteele dingen, waarop ons staats
bestel is opgebouwd. Het wordt heusch t.ijd,
dat wij in een volgend artikel met haar
kennis maken.
Mr. H. F. A. G.
in.
In naam des Konings De stem des volks en
stem van Mussolini Wat de Luxemburgse!
kwestie uithaalde.