DE LEIDSCHE COURANT
„EEN VROUW OM VOOR
TE VERVEN'.'
door Olvy Stroml.
Eiken middag om kwart over vijf stapte
zij parmantig met baar kleine voetjes over
den rood-trijpen looper van den winkel
naar de trap, welke haar tot op de eerste
verdieping bracht.
Zij kwam dan natuurlijk van buiten en
ging dan natuurlijk naar binnen, naar
haar kamers op de eerste etage, want met
dien winkel had zij niets te maken, hoe
genaamd niets. Dat zou ook te dwaas zijn,
nietwaar; een meisje, dat zijden kousen
di'aagt van de teerste kleur champagne
en hoedjes die zelfs de oogen van den
meest verstikten vrijgezel verlustigen, en
toiletjes, die schooner zijn dan de glim
lach van een Spaanscheach, zoon
meisje kan natuurlijk nooit iets met een
-winkel uitstaande hebben. Zij woont er
hoogstens boven.
Dit zijn geen gedachten van den schrij
ver, vriendelijke lezeres en lezer. O, verre
van dat! Het zijn de overpeinzingen van
he-t keurig gekleede jongmensch, dat eiken
middag om kwart over vijf aan den over
kant van den winkel stond te kijken naar
de zijden kousjes, het verrukkelijke hoedje
en het schoone toiletje, alsmede naar het
beeldschoons meisje, dat in al die heer
lijkheden verpakt was
Dat jonge mensch stond daar ook niet
voor zijn plezier; integendeel, hij stond er
voor zijn verdriet, want het griefde hem
zoo. dat „zij" altijd weer precies dezelfde
winkeldeur inging zonder ook maar eens
één enkel keertje haar dierbaar kopje om
te wenden naar hem. Dat zijn zulke harde
dingen in het leven van een jongeman:
verliefd zijn, je alle opofferingen daarvoor
getroosten en dan tot loon niets anders
ontvangen dan de koudste onverschillig
heid van haar, wier glimlach gelukkig kan
maken.
Zoo is het levenook voor keurig
gekleede jongelieden!
Maar het is een oude waarheid, dat het
najagen dikwijls mooier is dan het bezit,
en dat is misschien ook wel de reden
waarom ons keurig jongmensch met zoo
veel volharding eiken middag op het appèl
bleef verschijnen. Hij deed zelfs nog. meer,
hij zon op plannen om dichter bij die zij
den kousjes en dat leuke hoedje te komen
en doordat hij een goed salaris verdiende
en ontzaggelijk veel costuums bezat,
slaagde hij er betrekkelijk gauw in zoo'n
plan te verwezenlijken. Óp de ruiten van
dien winkel stond namelijk met zeldzaam
kromme letters geschilderd:
„Chemische stoomwasscherij^ en ververij.
Uw oude kleeren maken wij gloednieuw".
Dat was een attractie op zichzelf, niet
waar? Oude kleeren nieuw maken en dan
bovendien nog gewasschen met echte
stoom en ten overvloede nog geverfd
kon het mooier?
En zoo gebeurde het, dat toen op zekeren
middag de heldin van onze romantische
geschiedenis weer met haar kleine handje
de winkeldeur opende, daarna met haar
kleine voetjes het rood trijp van de vloer-
bekleeding betrad en met een genadig
knikje naar de winkeljufrouw doorliep
tot bij de trapzij op den voet_ ge
volgd werd door ons jongmensch, die in
zijn hand een doos droeg en in de andere
hand zijn hoed.
De deur, welke zij geopend had, werd
door hem weer gesloten. Het roode tapijt,
dat zij betreden had, werd door hem even
eens betreden en de winkeljuffrouw, die
door haar gegroet was, werd door hem
vierkant voorbij geloopen. Totdat zij bij
de trap waren. Toen riep de winkeljuf:
Meneer! u loopt verkeerd!
Hij keerde zich om en stamelde:
P-p-pardon.
Hij zag het groote lichtgat van de deur,
Vrijheid! En zoo vlug hij kon snelde hij er
heen, angstzweet op zijn voorhoofd.
Meneer! u vergeet uw handschoenen
af te geven
Weer bleef hij staan, nu allerwege ont
hutst. Waren dan werkelijk alle kwade
goden tegen hem? Was er dan niets dat
hij goed deed? Wat was hij hier eigenlijk
komen doen? Hulpeloos keek hij rond en
plotseling ontdekte hij, dat „zij" op de
trap haar kleine verrukkelijke hoedje had
afgezet, waardoor 'n weelde van kastanje
bruine krulletjes vroolijk om haar bekoor
lijk kopje danste en nog meer gratie ver
leende aan haar verschijning.
En het trof hem, haar zoo te zien staan.
Met verrukte oogen keek hij tot haar op:
liep voetje voor voetje in haar richting
en bleef weer onder aan de trap staan.
Hij wilde haar van heel dichtbij toefluis
teren hoe beeldig hij haar vond.... Hij
wilde haar zeggen hoe dankbaar hij zou
zijn als hij winkelbediende zou zijn in deze
chemische stoomwasscherij
Uw handschoenen, meneer, moedigde
de kleine godin hem aan, bemerkend dat
hij het doel van zijn komst totaal vergeten
had.
Hij reikte haar de doos.
O, meneer, sprak zij glimlachend en
blozend, u bent heelemaal in de war, de
winkeljuffrouw staat daar
Meteen snelde zij weg, naar beven. En
hij bleef haar nastaren tot langzaam het
besef van de werkelijkheid weer tot hem
terugkwam. Als een verdwaalde pelgrim
strompelde hij naar de toonbank toe.
Zijn dit uw handschoenen, meneer?
vroeg de jufrouw innemend, en zij pakte
de doos.
Hij knikte.
Kan ik ze morgen komen halen?
Als die doos heelemaal vol is, niet,
meneer. Zoo'n voorraad is genoeg voor uw
heele leven. U moet niet zoolang wachten
tot al uw handschoenen vuil zijn.
Jadaar hebt u gelijk in
maar ik draag nooit handschoenen, ziet u.
Hu kon de juffrouw haar lach niet meer
onderdrukken. Ze keerde zich even om.
Toen zij bijgekomen was, nam zij een
schaar en knipte het touw van de does
door.
Vindt u het niet beter, dat ik even
kijk wat er in zit, meneer? U bent veel te
verstrooid om het zoo maar uit het hoofd
te kunnen weten. Misschien zijn het wel
gordijnen
Hij knikte gelaten en bleef afwezig naar
buiten staren tot de juffrouw haar ontdek
king had gedaan.
Gut, meneer, het is een colbert-
costuum! Wat een prachtig grijs pak....
wilt. u het laten stoornen?
Hij schudde het hoofd.
Chemisch wasschen met stoom en
verven. U maakt oude kleeren toch nieuw?
Zeker, meneer, zeker. Maar heb is
zonde van zoo'n mooi, nieuw pak. Enfin,
dat moet u zelf weten. Welke kleur?
Maak het maar kastanje-bruin, die
hie rb own
Goed meneer. Over veertien dagen
is het klaar. Mag ik uw naam en adres
noteeren, dan zullen wij het laten bezor
gen.
Hij sprong op.
Neen, doet u dat in 's hemelsnaam
niet. Ik wil het zelf komen halen. Daar
gaat het immers om! Belt u maar op:
Erits Overaalten, Noord 38671.
De juffrouw noteerde alles en Frits slen
terde den winkel uit. Buiten gekomen
keek hij naar boven en tusschen de zware
gordijnen door zag hij twee lichtblauwe
oogen, tallooze kastanjebbruine lokken en
krulletjes, en een glimlacheen spot-
tenden glimlach.
Enkele dagen later werd het lieftallige
meisje met de zijden kousjes en de verruk
kelijke hoedjes opnieuw op den voet ge
volgd door het keurige jongmensch.
„Zij" keek strak naar de trap, ofschoon
zij glimlachte, en „hij" liep nu regelrecht
naar de toonbank en zette er een doos op.
De winkeljuffrouw knipte het touw door
en nam er een bruin costuum uit.
Welke kleur wilt u hebben, meneer?
Maak dit maar eens groen.
Goed, meneer. Over veertien dagen
klaar.
En het jongmensch verliet opnieuw den
winkel, keek buiten omhoog en zag op
nieuw dien glimlach van een rozemond en
twee rijen parelwitte tanden. Maar nu was
de lach nog spottender dan eerst!
Er gingen twee dagen voorbij. Toen
herhaalde zich 't spel opnieuw. Het meisje
lachte zonder dat te laten blijken en de
winkeljuffrouw proestte openlijk. Meewa
rig keek zij ten slotte weer naar het mooie
jaquet met den keurigen gestreepten pan
talon.
Welke kleur, meneer?
Neemt u nu maar eens paars.
Goed, meneer, over veertien dagen.
En buiten was de spottende lach.
Het werd voor Frits intusschen een ge
woonte en eiken avond om kwart over vijf
droeg hij een costuum naar den winkel
toe, alléén om het meisje van zijn droo-
men te kunnen zien van dichtbij. Nooit,
nooit was zij anders in haar optreden. In
den winkel zag hij haar rug cn haar blank
halsje. En buiten zag hij haar glimlach
vol hoon.
Na twaalf keer in den winkel te zijn ge
weest, waren al zijn costuums op. Hij
droes n°S slechts een tweed sportjasje
met een lichtgrijzen broek. Verder was
alles in de verfpot. Ten einde raad, begon
hij weer opnieuw en toen het eerste cos-
stuum klaar was, gaf hij heb meteen weer
af om opnieuw geverfd te worden in een
andere kleur. Des nachts lag hij uren
wakker om nieuwe kleuren uit te denken,
en meestal kwam het weer neer op
kastanjebruin. Die tint vond hij prachtig.
Toen op een avond zat Frits alleen
thuis. De bel ging en verveeld deed hij
open. Daar stond hij tegenover het meisje
met de kastanjebruine lokken
Met één smak viel hij naar beneden en
vroeg haar waarmede hij haar helpen kon.
O, meneer, u kent mij wel, nietwaar?
Ik woon boven de stoomwasscherij
U bedoelt de chemische stoomwas
scherij en ververij, waar men oude kleeren
gloednieuw maakt?
Juist. En nu wil het toeval, dat ik
daar gordijnen had laten verven, die van
daag klaar zouden zijn geweest, en nu is
de doos nergens te vinden in den winkel.
Het eenige wat de juffrouw nog heeft is
een wit tennis-pak van u, dat juist rood
geverfd isHebt u nu misschien van
middag een verkeerde doos meegenomen?
Frits schudde ontsteld het hoofd.
Dat zal niet meevallen om het uit te
zoeken. Weet u, al die doozen staan boven
nog onuitgepakt. Ik zet ze altijd maar
neer en als ik er dan weer mee in den
winkel kom, maakt de juffrouw ze open.
Maar ik zal dadelijk voor u gaan kijken.
Wilt u even binnen komen?
Het meisje aarzelde even, maar deed
het toch, en samen met Frits keken zij de
twaalf doozen na. De twaalfde bevatte
haar gordijnen
O,- wat ben ik blij. Ik wilde ze be
slist vanavond nog ophangen. Mag ik u
hartelijk bedanken voor de moeite? En....
ehtot ziens in de wasscherij
Zij wilde weggaan, maar hij hield haar
terug.
Wacht even. Ik mag u zoo niet laten
gaan. Het. is te laat en bovendien kunt u
dat zware pak toch niet dragen den heelen
weg. Kom, ik zal mijn hoed opzetten en
een jas aandoen, dan zal ik u even weg
brengen en het pak voor u dragen.
Hij verdween even een kwam weldra
met een hoed terug.
Ik vergat zoowaar, dat al mijn jas
sen bij de ververij zijn. Als u goedvindt,
ga ik zoo met u mee.
Zij vond het goed. En zij vond nog veel
meer goed, onder andere dat hij bij haar
huis een afspraak maakte voor den vol
genden dag.
Trek je dan je grijze pak aan? vroeg
zij knipoogend. Ik bedoel het pak, waarin
je vroeger altijd stond te wachten aan den
overkant. Weet je nog? Hè toe, dat stond
je zoo leuk.
Maar dat kan ik niet, lieve, dat pak
is kastanjebruin geverfd.
Hè _wat jammer. Dat is weer echt
zoo'n domme mannenstreek. Maar enfin,
doe het toch maar aan, want het past je
Ik zou graag een costuum zien, dat bij
mijn figuur past.
Dab zou ik ook wel eens willen zien!
toch .in elk geval goed.
En zoo spraken ze af.
Maar den volgenden avond sloeg zij
ontzet haar handen in elkaar en riep:
Is dat je grijze pak?
Hij knikte en vroeg wat er aan was.
Je zei, dat het. kastanjebruin was
geworden en het is nota bene hei-groen.
Hoe kun je nu zoo'n vergissing begaan?
Toen schudde hij meewarig het hoofd
en sprak:
Vergeef mijdan ben ik zeker
kleurenblind
Ja, knikte zij, dat kan, want tegen
de juffrouw in den winkel vertelde je ook,
dat ik kastanjebruin haar had en ik ben
warempel hoog blond
Hij lachte en nam haar in zijn armen.
Toen fluisterde hij
Wat komen die kleuren er op aan,
kind, je bent een vrouw om voor te ster
ven
Toen vleide,zij zacht haar blond kopje
tegen zijn schouder en zei:
Je bedoelt toch zeker: om voor te
NA 'N DETECTIVE-SCHLAGER.
Massale zuchten stegen op uit de leeren
„club", waarin de kogelronde rentenier
Johan Cotelet z'n detective-roman juist
beëindigde.
Ziezoo, zuchtte hij voor zich uit, die
zit ach'ter slot! Foei, foei! Wat kan een
mensch toch leelijk doen!
Onwillekeurig keek-ie even de gezellig
verlichte kamer rond, vreezend door een
of ander bandiet met-of-zonder-masker
beloerd te worden. Hij legde het boek op
't rooktafeltje naast 'm en stond op. Hij
zou vandaag maar in Royal gaan eten;
dab was 't dichtst bij".
Johan Cotelet was vrijgezel, ruim veer
tig en sedert 'n paar jaar rentenier. Hij
woonde op kamers en verdeelde z'n dagen
tusschen 't wandelpark, z'n fauteuil, de
soos en z'n couponnetjes. Hij was niet
wat men noemt 'n romanlezer, maar z'n
lijfblad had 'n premie-uitgave rondge
stuurd, 'n detectivehistorie, en die was-ie
in één namiddag-van-apanning doorgesneld.
Hij was er nerveus van geworden, wat
schrikachtig, en toen ie in de schemerver-
lichte vestibule z'n duffel stond aan te
trekken, flitste 't ineens door z'n fantasie,
dat James, de rijke bankier uit z'n premie
roman, vermoord werd in 'n vestibuul.
die ytond ook z'n jas aan te trekken
H' ff hij rilde er van.... en die bandiet
j Jack was vanuit de jassen aan de kapstok
i te voorschijn gekomenbrrrl
Allo! vermande hij zich, niet fanta-
zeerenhij was toch geen schooljongen
Maar toen hij 'n oogenblik later de deur
achter zich liet dichtvallen, kwamen hem
weer andere beelden bestormen. Nachte
lijke runs achter bandieten, detectives
met zwart haar, dito oogen en strakke,
onbeweeglijke gezichten.... hij hoorde pis
toolschoten, zag politie-auto's racen, en
I boven dit alles uit steeds maar de glu-
I rende oogen van Jack de moordenaar ach-
ter 'n groote bril met zwart, montuur
Hij kreeg 't heet, liep steeds sneller, en
toen-ie eindelijk aan de hei-verlichte Royal
was gekomen, had-ie zoowat geen asem
1 meer en stonden druppels op z'n glimmend-
i roode bol. Hij droogde zich 't zweet af,
ging door de glazen deur de zaal in en
hing hoed, jas en wandelstok aan de kap
stok.
Pff! 't deed hem goed, licht en men-
schen om zich heen te zien.
Hij zocht 'n tafeltje op en nam de spijs
kaart ter hand. Hij sna.pte d'r niks van..
hoe kwam ie toch zoo schrikachtig
't was te flauw om aan te denken: een
roman, die met succes op 'n H. B. S.-sers
boekerijtje kon staan, bracht hèm, meneer
Cotelet, die de vier kruisjes al was voor
bijgestreefd, geheel van streek
Meneer!
De kellner stond naast. 'm. O ja, da's
waar ook, hij was gekomen om te dineeren
bah! die vervelende roman! Hij be-
I stelde lukraak 'n voorgerechtje en 'n soep.
De rest zou-ie straks wel commandeeren.
1 Hij haalde aan de leestafel 'n krant en
1 keek het nieuws van den dag na. Meteen
j had-ie al 'n hoop drama's onder z'n neus:
hij las van moorden, van roofdiefstal. inkt
werpers, baldadigheden wat was de we
reld toch slechtbrrr!....
Meneer, alstublieft
't Gezicht van de gedekte tafel stelde
hem %-oor 'n goed deel gerust, en toen hij
eenmaal met z'n hors d'oeuvre'tje z'n maag
in de grondverf gezet had, en hij aan z'n
soep begon, was hij over z'n schrikaanval
heen. Hij bestelde bief met spinazie en ge
bakken aardappelen plus 'n halve flesch
en zat met genoegen naar 't- strijkje te
luistpren, dat vanaf 't podium de nieuwste
deun de zaal in deed gulven.
Maar eilaas, lang zou z'n rust niet du
ren: hij had juist met smaak 't laatste
goudgele aardappeltje naar binnen gehol
pen en dacht na of-ie als toe'tje fruit zou
nemen of gebak, toen-ie, opkijkend, plots
twee oogen op zich gericht zag, twee
oogen met zwarte hoornen randen erom
heen!.... Hé, wat was dab? Jack!
schoot 't 'm te binnenhij zag alles
wazig behalve die ééne, recht tegenover
'm.... vijf passen van 'm af. ja, 't
waren die oogen, dié scherpe kin, dat lan
ge gele gezicht, en dat grijze sportkostuum
zóó zag Jack er uit toen-ie James....
pffl! Hier hield-ie 't niet langer uit; die
vent zat nog met 'n heel diner voor zich.,
hij moest 'm vóór zijn:
Ober, afrekenen!
Fruit of gebak, daar daclit-ie niet eens
meer aan. De kellner, 'n tikje verwonderd
hij was die haast van z'n klant niet ge
wend kwam met de nota.
Cotelet betaalde, schoof tusschen tafel
tjes en stoelen naar de kapstok on schoot
in z'n jas, voordat de jongste kellner, die
'm wilde helpen, bij 'm washoed op,
wandelstok onder den arm, en weg
Bij de deur ewen omkijkend, zag-t-ie
zoowaar de kerel opstaan en 'm achterna
komen: zie je wel, hij werd bespionneerd
Buiten ging-ie de eerste de beste dwars
straat in, en, zoo vlug als z'n korte been
tjes en z'n pas gevulde maag 't permit
teerden, stevende hij, niets of niemand
ziende, naar huis.
Daar aangekomen, holde hij de schemer-
vestibuul door, de trap op en naar z'n
kamer.
Eindelijk! Hier voelde-n-ie zich veilig,
voor 't oogenblik althans. Hij deed z'n jas
uit en slingerde stok en hoed in 'n fau
teuil, zelf ging-ie op de sofa zitten uit
puffen.
Dat was me wat geweest.... heel de
geschiedenis repeteerde zich in z'n brein.
Jack!nee, dat was immers klets,
Jack was 'n romanfiguur!
Maar laat 't géén Jack zijn: 'n boef was
't in ieder geval, en die had 't op hèm ge
munt
Rrrr! deed de huisbel.
Hè! wat is dat schrikken!....
Even later: 'n tik tegen z'n deur.
Jal kneep-ie uit z'n keel.
De hit van de hospita komt binnen:
Meheerdaar is iemand voor uwes
aan de deur!
Hè? Hoe ziet-ie d'r uit?
Gewoon, meheer, maar hij heeft haast,
geloof ik.
Heeft-ie 'n zwarte bril op?
Ja-a!
En 'n grijs pak aan?
Ja-al maar uwes doet ook al zoo ze
nuwachtig!
Stil! wat moet die meneer?
Ohij zegt: woont hier meneer Co
telet? Ik heb in Royal navraag gedaan:
vraag aan je baas of-ie niet 'n verkeerde
wandelstok heeft meegenomen
Cotelet hijgt naar asem.... in z'n her
sens gaat 'n licht opmet oogen als
oesters kijkt hij naar de onschuldige stok
Zwijgend beduidt-ie de meid het voor
werp naar voren te brengen.
Detective-romans heeft-ie nooit meer ge
lezen.
„Kruistriumf". H. v. J.
DE LEGENDEN VAN DEN
EEREPRIJS
door H. L. L.
In den vroegen morgen, toen de zon
boven den Libanon kwam, hoorde Johan-
nes de stem. Hij verstond het vreemde
I geluid niet, maar hij vernam in den wind,
dien de H. Geest hem overzond, het ge
brekkig fluisteren van een ouden man,
die naar God verlangde.
Hij greep naar den dorren stam van
een zoirtstruik, trok den ruigen gordel
vaster om zijn harig kleed en zocht het
verre meer vanwaar de roepstem kwam.
Johannes de Dooper liet langzaam het
hoofd zinken en begaf zich op weg.
Daar blikte hij over de Helleensche
eilanden; aan den Donau lesohte hij zijn
dorstde onrustige stad Rome ont
week hij en ging midden door het bloei-
i ende veld de geurige lucht onder een wit-
bewolkten hemel verkoelde zijn bloed en
toen de avond viel, dreunden zijn schre
den reeds naar de onherbergzame Alpen.
Hij betrad een dicht woud van berken
en lorkeboomen en zienu klonk de
stem heel dichtbij. Terwijl hij ijlings door
stapte viel de nacht.... het werd al don
kerder en donkerderRadeloos bleef
Johannes staan.
Maar een heilige ondervindt meer dan
andere mensehen. De lange afstanden
verschrompelen onder zijn voet tot steen
worpen samende rotsachtige bodem
wordt glad en effende bloemen fluis
teren en de dieren spreken als vertrouw
de vrienden.
Bloemen kwamen tot Johannes om
zijne wenschcn te vernemenDieren
naderden hem om raad te gevenAl
leen de sprinkhanen bleven uit zijn nabij
heid, want zij wisten, dat hij ze als voed
sel gebruikte.
Toen Johannes de bloemen en dieren
naar de verblijfplaats van een ouden marl
vroeg zwegen zij en waren zóó geheel
en al ten einde raade dat er plotseling
een diepe stilte intrad. Sterretjes ston
den aan den hemelde dieren waag-
j den het niet te ademen en de bloemen
j lieten hun kopjes hangen. Er heerschte
een groote stilte en het was' een donkere
nacht....
Toen vroeg Johannes of een der dieren
hem hooger in het gebergte wilde lei-
I deu. Maar allen zwegen en zelfs de zonne-
I bloem en het glimworpje openden de lip
pen niet. Want de dieren vreesden de
steile, zwarte afgronden en de bloemen
waren bang van den steenen bodem, die
hun voet dreigde te verdorren.
Jchannes vroeg nogmaals en weer zweeg
alles rondom hem. Toen greep de heilige
zijn staf om het gebod der liefde te ver
vullen. Want waar een ziel berouwvol
weent, daar iB de genade der verlossing
nabij. Zoo wae zijn geweldig woord ge
weest, daarnaar richtte hij nu ook zijn
daad.
Nadat hij reeds en heel tijdje flink
doorgestapt was, zag hij plotseling een
zwak licht voor zich. Als een wolkje
zweefde het voor hem uit.en 'het werd
hoe langer hoe helderder.... witte lan-
taarntjes wierpen hun licht. Op schitte
rende steeltcjs zaten zijdicht op el
kaarenkele vast bijeen in den vork
van een sterker takje, dab meer naar
onderen zich weer met andere vereenig-
dede onderste takjes stonden ge
paard op den stengel ter dikte van een
vinger.
De Dooper bemerkte het struikje, dat
veel op een distel geleek, wel, maar hij
had geen tijd om daarnaar te vragen. Ook
wilde hij in het aangezicht van den
dood, wiens adem hij ernstig en zonder
schrik voelde naderen, zich niet aan aard-
sc'he gedachten overgeven. Bovendien was
het pad zeer moeilijk te begaan. Hij
zweeg dus
Het duurde niet lang of hij stond voor
een hut, die tusschen granietblokken ver
scholen lag. Geen boom ruischte hier ia
den adem der nachtelijke stilte en geen
kruid ritselde hier om sap te zuigen, ten
einde het leven te behouden. Alleen mos
sen en korstmossen bedekten de kanten
der steenen met hun vale kleur....
De heilige trad de hut binnen. Daac
lag een oude man op een oud bed van
kaf. Zijn baard was sneeuwwit, zijn
hoofdhaar vormde en witten stralenkrans
om het klare voorhoofdde oogen wa
ren gesloten, maar de lippen bewogen
zich.
Johannes strekte den arm uit naar den
voöhtigen wand en liet druppel voor
druppel het water in zijn holle hand val
len, tot zij meer dan half gevuld was.
Toen doopte hij den eenzamen man in
den naam van den Drieëenigen God. Dien
hij uit zijn visioenen als den eenig ware
kendeIn dezen naam ontsloot hij
voor den roependen grijsaard het Rijk
des Hemels.
De bloem stond ter zijdetweevou
dig straalde zij in bovenaardsch licht. De
hut was verlicht alsof de maan door het
open dak scheen. En zelfs, toen de Doo
per vertrokken was, bleef er een schemer
tusschen de muren, alsof er een minnende
ziel bij den ontslapene wilde waken.
Johannes volgde het kruid en vond
den tijd om het te beschouwen. Hij dacht
aan Hem, die na hem komen zou. Öok dit
schepsel behoorde hem en het diende
evenals hij de hoop op een eeuwige heer
lijkheid. En toen hij dicht bij het donkere
woud van larilcs- en berkenboomen was,
hief hij zegenend de handen. Toen drong
er in het kopje en de takjes der distels
een blauwe glans, die aan deze plant haar
eigen wijding verleende.
„Stijg op naar de hooge, onvruchtbare
bergen! Schiet er onbezorgd uwe wortels!
Den glans van den glans des hemels,
die mijn vanderland is, siere u! Schitter
fel aan do hellingen der bergen in de
achten, die de Lente van den Zomer
scheien. Gij waart mijn trouwe gezel op
mijn pad! Wees dus een teeken van trouw,
van mannclijken moed!"
Zoo sprak de heilige en maakte zich
gereed om verder te gaan.
De plant vermenigvuldigde zich meer
en meer en meer in het hooge gebergte,
zij kwam in de tuinen der vlakto tot
aan de kusten der zee. Op den dag van
Johannes de Dooper (St. Jan) begint ze
te bloeien dan krijgt zij haar blauwen
bovenaar.ischen glans. De menschcn noe
men haar „mannentrouw" of ook wel
eereprijs.
't Duurde te lang.
Teun de smid en zijn zoon stotteren bei
den. Teun nam het ijzer uit het vuur en
riep tot z'n zoon: „J. .j. .j. .onge. .en. .n
nsl. .sl. .si. .a d'r op l..l..los".
En de jongen vroeg: ,,W.w.w. .waar
moet ik..k..k slaan n. .n.v.v. .vader?
De vader zuchtte en zei: ,,'t K..k..komt
d'r..r..r niet meer op..p .pp. .an, 't
ij..ij..ijzer is t..t. toch al w\v..weer
koud".
Het dienstmeisje, dat een erfenis kreeg,
schafte zich een face a main aan. om er
pleizier van te hebben.