DE LEIDSCHE COURANT „EEN VROUW OM VOOR TE VERVEN'.' door Olvy Stroml. Eiken middag om kwart over vijf stapte zij parmantig met baar kleine voetjes over den rood-trijpen looper van den winkel naar de trap, welke haar tot op de eerste verdieping bracht. Zij kwam dan natuurlijk van buiten en ging dan natuurlijk naar binnen, naar haar kamers op de eerste etage, want met dien winkel had zij niets te maken, hoe genaamd niets. Dat zou ook te dwaas zijn, nietwaar; een meisje, dat zijden kousen di'aagt van de teerste kleur champagne en hoedjes die zelfs de oogen van den meest verstikten vrijgezel verlustigen, en toiletjes, die schooner zijn dan de glim lach van een Spaanscheach, zoon meisje kan natuurlijk nooit iets met een -winkel uitstaande hebben. Zij woont er hoogstens boven. Dit zijn geen gedachten van den schrij ver, vriendelijke lezeres en lezer. O, verre van dat! Het zijn de overpeinzingen van he-t keurig gekleede jongmensch, dat eiken middag om kwart over vijf aan den over kant van den winkel stond te kijken naar de zijden kousjes, het verrukkelijke hoedje en het schoone toiletje, alsmede naar het beeldschoons meisje, dat in al die heer lijkheden verpakt was Dat jonge mensch stond daar ook niet voor zijn plezier; integendeel, hij stond er voor zijn verdriet, want het griefde hem zoo. dat „zij" altijd weer precies dezelfde winkeldeur inging zonder ook maar eens één enkel keertje haar dierbaar kopje om te wenden naar hem. Dat zijn zulke harde dingen in het leven van een jongeman: verliefd zijn, je alle opofferingen daarvoor getroosten en dan tot loon niets anders ontvangen dan de koudste onverschillig heid van haar, wier glimlach gelukkig kan maken. Zoo is het levenook voor keurig gekleede jongelieden! Maar het is een oude waarheid, dat het najagen dikwijls mooier is dan het bezit, en dat is misschien ook wel de reden waarom ons keurig jongmensch met zoo veel volharding eiken middag op het appèl bleef verschijnen. Hij deed zelfs nog. meer, hij zon op plannen om dichter bij die zij den kousjes en dat leuke hoedje te komen en doordat hij een goed salaris verdiende en ontzaggelijk veel costuums bezat, slaagde hij er betrekkelijk gauw in zoo'n plan te verwezenlijken. Óp de ruiten van dien winkel stond namelijk met zeldzaam kromme letters geschilderd: „Chemische stoomwasscherij^ en ververij. Uw oude kleeren maken wij gloednieuw". Dat was een attractie op zichzelf, niet waar? Oude kleeren nieuw maken en dan bovendien nog gewasschen met echte stoom en ten overvloede nog geverfd kon het mooier? En zoo gebeurde het, dat toen op zekeren middag de heldin van onze romantische geschiedenis weer met haar kleine handje de winkeldeur opende, daarna met haar kleine voetjes het rood trijp van de vloer- bekleeding betrad en met een genadig knikje naar de winkeljufrouw doorliep tot bij de trapzij op den voet_ ge volgd werd door ons jongmensch, die in zijn hand een doos droeg en in de andere hand zijn hoed. De deur, welke zij geopend had, werd door hem weer gesloten. Het roode tapijt, dat zij betreden had, werd door hem even eens betreden en de winkeljuffrouw, die door haar gegroet was, werd door hem vierkant voorbij geloopen. Totdat zij bij de trap waren. Toen riep de winkeljuf: Meneer! u loopt verkeerd! Hij keerde zich om en stamelde: P-p-pardon. Hij zag het groote lichtgat van de deur, Vrijheid! En zoo vlug hij kon snelde hij er heen, angstzweet op zijn voorhoofd. Meneer! u vergeet uw handschoenen af te geven Weer bleef hij staan, nu allerwege ont hutst. Waren dan werkelijk alle kwade goden tegen hem? Was er dan niets dat hij goed deed? Wat was hij hier eigenlijk komen doen? Hulpeloos keek hij rond en plotseling ontdekte hij, dat „zij" op de trap haar kleine verrukkelijke hoedje had afgezet, waardoor 'n weelde van kastanje bruine krulletjes vroolijk om haar bekoor lijk kopje danste en nog meer gratie ver leende aan haar verschijning. En het trof hem, haar zoo te zien staan. Met verrukte oogen keek hij tot haar op: liep voetje voor voetje in haar richting en bleef weer onder aan de trap staan. Hij wilde haar van heel dichtbij toefluis teren hoe beeldig hij haar vond.... Hij wilde haar zeggen hoe dankbaar hij zou zijn als hij winkelbediende zou zijn in deze chemische stoomwasscherij Uw handschoenen, meneer, moedigde de kleine godin hem aan, bemerkend dat hij het doel van zijn komst totaal vergeten had. Hij reikte haar de doos. O, meneer, sprak zij glimlachend en blozend, u bent heelemaal in de war, de winkeljuffrouw staat daar Meteen snelde zij weg, naar beven. En hij bleef haar nastaren tot langzaam het besef van de werkelijkheid weer tot hem terugkwam. Als een verdwaalde pelgrim strompelde hij naar de toonbank toe. Zijn dit uw handschoenen, meneer? vroeg de jufrouw innemend, en zij pakte de doos. Hij knikte. Kan ik ze morgen komen halen? Als die doos heelemaal vol is, niet, meneer. Zoo'n voorraad is genoeg voor uw heele leven. U moet niet zoolang wachten tot al uw handschoenen vuil zijn. Jadaar hebt u gelijk in maar ik draag nooit handschoenen, ziet u. Hu kon de juffrouw haar lach niet meer onderdrukken. Ze keerde zich even om. Toen zij bijgekomen was, nam zij een schaar en knipte het touw van de does door. Vindt u het niet beter, dat ik even kijk wat er in zit, meneer? U bent veel te verstrooid om het zoo maar uit het hoofd te kunnen weten. Misschien zijn het wel gordijnen Hij knikte gelaten en bleef afwezig naar buiten staren tot de juffrouw haar ontdek king had gedaan. Gut, meneer, het is een colbert- costuum! Wat een prachtig grijs pak.... wilt. u het laten stoornen? Hij schudde het hoofd. Chemisch wasschen met stoom en verven. U maakt oude kleeren toch nieuw? Zeker, meneer, zeker. Maar heb is zonde van zoo'n mooi, nieuw pak. Enfin, dat moet u zelf weten. Welke kleur? Maak het maar kastanje-bruin, die hie rb own Goed meneer. Over veertien dagen is het klaar. Mag ik uw naam en adres noteeren, dan zullen wij het laten bezor gen. Hij sprong op. Neen, doet u dat in 's hemelsnaam niet. Ik wil het zelf komen halen. Daar gaat het immers om! Belt u maar op: Erits Overaalten, Noord 38671. De juffrouw noteerde alles en Frits slen terde den winkel uit. Buiten gekomen keek hij naar boven en tusschen de zware gordijnen door zag hij twee lichtblauwe oogen, tallooze kastanjebbruine lokken en krulletjes, en een glimlacheen spot- tenden glimlach. Enkele dagen later werd het lieftallige meisje met de zijden kousjes en de verruk kelijke hoedjes opnieuw op den voet ge volgd door het keurige jongmensch. „Zij" keek strak naar de trap, ofschoon zij glimlachte, en „hij" liep nu regelrecht naar de toonbank en zette er een doos op. De winkeljuffrouw knipte het touw door en nam er een bruin costuum uit. Welke kleur wilt u hebben, meneer? Maak dit maar eens groen. Goed, meneer. Over veertien dagen klaar. En het jongmensch verliet opnieuw den winkel, keek buiten omhoog en zag op nieuw dien glimlach van een rozemond en twee rijen parelwitte tanden. Maar nu was de lach nog spottender dan eerst! Er gingen twee dagen voorbij. Toen herhaalde zich 't spel opnieuw. Het meisje lachte zonder dat te laten blijken en de winkeljuffrouw proestte openlijk. Meewa rig keek zij ten slotte weer naar het mooie jaquet met den keurigen gestreepten pan talon. Welke kleur, meneer? Neemt u nu maar eens paars. Goed, meneer, over veertien dagen. En buiten was de spottende lach. Het werd voor Frits intusschen een ge woonte en eiken avond om kwart over vijf droeg hij een costuum naar den winkel toe, alléén om het meisje van zijn droo- men te kunnen zien van dichtbij. Nooit, nooit was zij anders in haar optreden. In den winkel zag hij haar rug cn haar blank halsje. En buiten zag hij haar glimlach vol hoon. Na twaalf keer in den winkel te zijn ge weest, waren al zijn costuums op. Hij droes n°S slechts een tweed sportjasje met een lichtgrijzen broek. Verder was alles in de verfpot. Ten einde raad, begon hij weer opnieuw en toen het eerste cos- stuum klaar was, gaf hij heb meteen weer af om opnieuw geverfd te worden in een andere kleur. Des nachts lag hij uren wakker om nieuwe kleuren uit te denken, en meestal kwam het weer neer op kastanjebruin. Die tint vond hij prachtig. Toen op een avond zat Frits alleen thuis. De bel ging en verveeld deed hij open. Daar stond hij tegenover het meisje met de kastanjebruine lokken Met één smak viel hij naar beneden en vroeg haar waarmede hij haar helpen kon. O, meneer, u kent mij wel, nietwaar? Ik woon boven de stoomwasscherij U bedoelt de chemische stoomwas scherij en ververij, waar men oude kleeren gloednieuw maakt? Juist. En nu wil het toeval, dat ik daar gordijnen had laten verven, die van daag klaar zouden zijn geweest, en nu is de doos nergens te vinden in den winkel. Het eenige wat de juffrouw nog heeft is een wit tennis-pak van u, dat juist rood geverfd isHebt u nu misschien van middag een verkeerde doos meegenomen? Frits schudde ontsteld het hoofd. Dat zal niet meevallen om het uit te zoeken. Weet u, al die doozen staan boven nog onuitgepakt. Ik zet ze altijd maar neer en als ik er dan weer mee in den winkel kom, maakt de juffrouw ze open. Maar ik zal dadelijk voor u gaan kijken. Wilt u even binnen komen? Het meisje aarzelde even, maar deed het toch, en samen met Frits keken zij de twaalf doozen na. De twaalfde bevatte haar gordijnen O,- wat ben ik blij. Ik wilde ze be slist vanavond nog ophangen. Mag ik u hartelijk bedanken voor de moeite? En.... ehtot ziens in de wasscherij Zij wilde weggaan, maar hij hield haar terug. Wacht even. Ik mag u zoo niet laten gaan. Het. is te laat en bovendien kunt u dat zware pak toch niet dragen den heelen weg. Kom, ik zal mijn hoed opzetten en een jas aandoen, dan zal ik u even weg brengen en het pak voor u dragen. Hij verdween even een kwam weldra met een hoed terug. Ik vergat zoowaar, dat al mijn jas sen bij de ververij zijn. Als u goedvindt, ga ik zoo met u mee. Zij vond het goed. En zij vond nog veel meer goed, onder andere dat hij bij haar huis een afspraak maakte voor den vol genden dag. Trek je dan je grijze pak aan? vroeg zij knipoogend. Ik bedoel het pak, waarin je vroeger altijd stond te wachten aan den overkant. Weet je nog? Hè toe, dat stond je zoo leuk. Maar dat kan ik niet, lieve, dat pak is kastanjebruin geverfd. Hè _wat jammer. Dat is weer echt zoo'n domme mannenstreek. Maar enfin, doe het toch maar aan, want het past je Ik zou graag een costuum zien, dat bij mijn figuur past. Dab zou ik ook wel eens willen zien! toch .in elk geval goed. En zoo spraken ze af. Maar den volgenden avond sloeg zij ontzet haar handen in elkaar en riep: Is dat je grijze pak? Hij knikte en vroeg wat er aan was. Je zei, dat het. kastanjebruin was geworden en het is nota bene hei-groen. Hoe kun je nu zoo'n vergissing begaan? Toen schudde hij meewarig het hoofd en sprak: Vergeef mijdan ben ik zeker kleurenblind Ja, knikte zij, dat kan, want tegen de juffrouw in den winkel vertelde je ook, dat ik kastanjebruin haar had en ik ben warempel hoog blond Hij lachte en nam haar in zijn armen. Toen fluisterde hij Wat komen die kleuren er op aan, kind, je bent een vrouw om voor te ster ven Toen vleide,zij zacht haar blond kopje tegen zijn schouder en zei: Je bedoelt toch zeker: om voor te NA 'N DETECTIVE-SCHLAGER. Massale zuchten stegen op uit de leeren „club", waarin de kogelronde rentenier Johan Cotelet z'n detective-roman juist beëindigde. Ziezoo, zuchtte hij voor zich uit, die zit ach'ter slot! Foei, foei! Wat kan een mensch toch leelijk doen! Onwillekeurig keek-ie even de gezellig verlichte kamer rond, vreezend door een of ander bandiet met-of-zonder-masker beloerd te worden. Hij legde het boek op 't rooktafeltje naast 'm en stond op. Hij zou vandaag maar in Royal gaan eten; dab was 't dichtst bij". Johan Cotelet was vrijgezel, ruim veer tig en sedert 'n paar jaar rentenier. Hij woonde op kamers en verdeelde z'n dagen tusschen 't wandelpark, z'n fauteuil, de soos en z'n couponnetjes. Hij was niet wat men noemt 'n romanlezer, maar z'n lijfblad had 'n premie-uitgave rondge stuurd, 'n detectivehistorie, en die was-ie in één namiddag-van-apanning doorgesneld. Hij was er nerveus van geworden, wat schrikachtig, en toen ie in de schemerver- lichte vestibule z'n duffel stond aan te trekken, flitste 't ineens door z'n fantasie, dat James, de rijke bankier uit z'n premie roman, vermoord werd in 'n vestibuul. die ytond ook z'n jas aan te trekken H' ff hij rilde er van.... en die bandiet j Jack was vanuit de jassen aan de kapstok i te voorschijn gekomenbrrrl Allo! vermande hij zich, niet fanta- zeerenhij was toch geen schooljongen Maar toen hij 'n oogenblik later de deur achter zich liet dichtvallen, kwamen hem weer andere beelden bestormen. Nachte lijke runs achter bandieten, detectives met zwart haar, dito oogen en strakke, onbeweeglijke gezichten.... hij hoorde pis toolschoten, zag politie-auto's racen, en I boven dit alles uit steeds maar de glu- I rende oogen van Jack de moordenaar ach- ter 'n groote bril met zwart, montuur Hij kreeg 't heet, liep steeds sneller, en toen-ie eindelijk aan de hei-verlichte Royal was gekomen, had-ie zoowat geen asem 1 meer en stonden druppels op z'n glimmend- i roode bol. Hij droogde zich 't zweet af, ging door de glazen deur de zaal in en hing hoed, jas en wandelstok aan de kap stok. Pff! 't deed hem goed, licht en men- schen om zich heen te zien. Hij zocht 'n tafeltje op en nam de spijs kaart ter hand. Hij sna.pte d'r niks van.. hoe kwam ie toch zoo schrikachtig 't was te flauw om aan te denken: een roman, die met succes op 'n H. B. S.-sers boekerijtje kon staan, bracht hèm, meneer Cotelet, die de vier kruisjes al was voor bijgestreefd, geheel van streek Meneer! De kellner stond naast. 'm. O ja, da's waar ook, hij was gekomen om te dineeren bah! die vervelende roman! Hij be- I stelde lukraak 'n voorgerechtje en 'n soep. De rest zou-ie straks wel commandeeren. 1 Hij haalde aan de leestafel 'n krant en 1 keek het nieuws van den dag na. Meteen j had-ie al 'n hoop drama's onder z'n neus: hij las van moorden, van roofdiefstal. inkt werpers, baldadigheden wat was de we reld toch slechtbrrr!.... Meneer, alstublieft 't Gezicht van de gedekte tafel stelde hem %-oor 'n goed deel gerust, en toen hij eenmaal met z'n hors d'oeuvre'tje z'n maag in de grondverf gezet had, en hij aan z'n soep begon, was hij over z'n schrikaanval heen. Hij bestelde bief met spinazie en ge bakken aardappelen plus 'n halve flesch en zat met genoegen naar 't- strijkje te luistpren, dat vanaf 't podium de nieuwste deun de zaal in deed gulven. Maar eilaas, lang zou z'n rust niet du ren: hij had juist met smaak 't laatste goudgele aardappeltje naar binnen gehol pen en dacht na of-ie als toe'tje fruit zou nemen of gebak, toen-ie, opkijkend, plots twee oogen op zich gericht zag, twee oogen met zwarte hoornen randen erom heen!.... Hé, wat was dab? Jack! schoot 't 'm te binnenhij zag alles wazig behalve die ééne, recht tegenover 'm.... vijf passen van 'm af. ja, 't waren die oogen, dié scherpe kin, dat lan ge gele gezicht, en dat grijze sportkostuum zóó zag Jack er uit toen-ie James.... pffl! Hier hield-ie 't niet langer uit; die vent zat nog met 'n heel diner voor zich., hij moest 'm vóór zijn: Ober, afrekenen! Fruit of gebak, daar daclit-ie niet eens meer aan. De kellner, 'n tikje verwonderd hij was die haast van z'n klant niet ge wend kwam met de nota. Cotelet betaalde, schoof tusschen tafel tjes en stoelen naar de kapstok on schoot in z'n jas, voordat de jongste kellner, die 'm wilde helpen, bij 'm washoed op, wandelstok onder den arm, en weg Bij de deur ewen omkijkend, zag-t-ie zoowaar de kerel opstaan en 'm achterna komen: zie je wel, hij werd bespionneerd Buiten ging-ie de eerste de beste dwars straat in, en, zoo vlug als z'n korte been tjes en z'n pas gevulde maag 't permit teerden, stevende hij, niets of niemand ziende, naar huis. Daar aangekomen, holde hij de schemer- vestibuul door, de trap op en naar z'n kamer. Eindelijk! Hier voelde-n-ie zich veilig, voor 't oogenblik althans. Hij deed z'n jas uit en slingerde stok en hoed in 'n fau teuil, zelf ging-ie op de sofa zitten uit puffen. Dat was me wat geweest.... heel de geschiedenis repeteerde zich in z'n brein. Jack!nee, dat was immers klets, Jack was 'n romanfiguur! Maar laat 't géén Jack zijn: 'n boef was 't in ieder geval, en die had 't op hèm ge munt Rrrr! deed de huisbel. Hè! wat is dat schrikken!.... Even later: 'n tik tegen z'n deur. Jal kneep-ie uit z'n keel. De hit van de hospita komt binnen: Meheerdaar is iemand voor uwes aan de deur! Hè? Hoe ziet-ie d'r uit? Gewoon, meheer, maar hij heeft haast, geloof ik. Heeft-ie 'n zwarte bril op? Ja-a! En 'n grijs pak aan? Ja-al maar uwes doet ook al zoo ze nuwachtig! Stil! wat moet die meneer? Ohij zegt: woont hier meneer Co telet? Ik heb in Royal navraag gedaan: vraag aan je baas of-ie niet 'n verkeerde wandelstok heeft meegenomen Cotelet hijgt naar asem.... in z'n her sens gaat 'n licht opmet oogen als oesters kijkt hij naar de onschuldige stok Zwijgend beduidt-ie de meid het voor werp naar voren te brengen. Detective-romans heeft-ie nooit meer ge lezen. „Kruistriumf". H. v. J. DE LEGENDEN VAN DEN EEREPRIJS door H. L. L. In den vroegen morgen, toen de zon boven den Libanon kwam, hoorde Johan- nes de stem. Hij verstond het vreemde I geluid niet, maar hij vernam in den wind, dien de H. Geest hem overzond, het ge brekkig fluisteren van een ouden man, die naar God verlangde. Hij greep naar den dorren stam van een zoirtstruik, trok den ruigen gordel vaster om zijn harig kleed en zocht het verre meer vanwaar de roepstem kwam. Johannes de Dooper liet langzaam het hoofd zinken en begaf zich op weg. Daar blikte hij over de Helleensche eilanden; aan den Donau lesohte hij zijn dorstde onrustige stad Rome ont week hij en ging midden door het bloei- i ende veld de geurige lucht onder een wit- bewolkten hemel verkoelde zijn bloed en toen de avond viel, dreunden zijn schre den reeds naar de onherbergzame Alpen. Hij betrad een dicht woud van berken en lorkeboomen en zienu klonk de stem heel dichtbij. Terwijl hij ijlings door stapte viel de nacht.... het werd al don kerder en donkerderRadeloos bleef Johannes staan. Maar een heilige ondervindt meer dan andere mensehen. De lange afstanden verschrompelen onder zijn voet tot steen worpen samende rotsachtige bodem wordt glad en effende bloemen fluis teren en de dieren spreken als vertrouw de vrienden. Bloemen kwamen tot Johannes om zijne wenschcn te vernemenDieren naderden hem om raad te gevenAl leen de sprinkhanen bleven uit zijn nabij heid, want zij wisten, dat hij ze als voed sel gebruikte. Toen Johannes de bloemen en dieren naar de verblijfplaats van een ouden marl vroeg zwegen zij en waren zóó geheel en al ten einde raade dat er plotseling een diepe stilte intrad. Sterretjes ston den aan den hemelde dieren waag- j den het niet te ademen en de bloemen j lieten hun kopjes hangen. Er heerschte een groote stilte en het was' een donkere nacht.... Toen vroeg Johannes of een der dieren hem hooger in het gebergte wilde lei- I deu. Maar allen zwegen en zelfs de zonne- I bloem en het glimworpje openden de lip pen niet. Want de dieren vreesden de steile, zwarte afgronden en de bloemen waren bang van den steenen bodem, die hun voet dreigde te verdorren. Jchannes vroeg nogmaals en weer zweeg alles rondom hem. Toen greep de heilige zijn staf om het gebod der liefde te ver vullen. Want waar een ziel berouwvol weent, daar iB de genade der verlossing nabij. Zoo wae zijn geweldig woord ge weest, daarnaar richtte hij nu ook zijn daad. Nadat hij reeds en heel tijdje flink doorgestapt was, zag hij plotseling een zwak licht voor zich. Als een wolkje zweefde het voor hem uit.en 'het werd hoe langer hoe helderder.... witte lan- taarntjes wierpen hun licht. Op schitte rende steeltcjs zaten zijdicht op el kaarenkele vast bijeen in den vork van een sterker takje, dab meer naar onderen zich weer met andere vereenig- dede onderste takjes stonden ge paard op den stengel ter dikte van een vinger. De Dooper bemerkte het struikje, dat veel op een distel geleek, wel, maar hij had geen tijd om daarnaar te vragen. Ook wilde hij in het aangezicht van den dood, wiens adem hij ernstig en zonder schrik voelde naderen, zich niet aan aard- sc'he gedachten overgeven. Bovendien was het pad zeer moeilijk te begaan. Hij zweeg dus Het duurde niet lang of hij stond voor een hut, die tusschen granietblokken ver scholen lag. Geen boom ruischte hier ia den adem der nachtelijke stilte en geen kruid ritselde hier om sap te zuigen, ten einde het leven te behouden. Alleen mos sen en korstmossen bedekten de kanten der steenen met hun vale kleur.... De heilige trad de hut binnen. Daac lag een oude man op een oud bed van kaf. Zijn baard was sneeuwwit, zijn hoofdhaar vormde en witten stralenkrans om het klare voorhoofdde oogen wa ren gesloten, maar de lippen bewogen zich. Johannes strekte den arm uit naar den voöhtigen wand en liet druppel voor druppel het water in zijn holle hand val len, tot zij meer dan half gevuld was. Toen doopte hij den eenzamen man in den naam van den Drieëenigen God. Dien hij uit zijn visioenen als den eenig ware kendeIn dezen naam ontsloot hij voor den roependen grijsaard het Rijk des Hemels. De bloem stond ter zijdetweevou dig straalde zij in bovenaardsch licht. De hut was verlicht alsof de maan door het open dak scheen. En zelfs, toen de Doo per vertrokken was, bleef er een schemer tusschen de muren, alsof er een minnende ziel bij den ontslapene wilde waken. Johannes volgde het kruid en vond den tijd om het te beschouwen. Hij dacht aan Hem, die na hem komen zou. Öok dit schepsel behoorde hem en het diende evenals hij de hoop op een eeuwige heer lijkheid. En toen hij dicht bij het donkere woud van larilcs- en berkenboomen was, hief hij zegenend de handen. Toen drong er in het kopje en de takjes der distels een blauwe glans, die aan deze plant haar eigen wijding verleende. „Stijg op naar de hooge, onvruchtbare bergen! Schiet er onbezorgd uwe wortels! Den glans van den glans des hemels, die mijn vanderland is, siere u! Schitter fel aan do hellingen der bergen in de achten, die de Lente van den Zomer scheien. Gij waart mijn trouwe gezel op mijn pad! Wees dus een teeken van trouw, van mannclijken moed!" Zoo sprak de heilige en maakte zich gereed om verder te gaan. De plant vermenigvuldigde zich meer en meer en meer in het hooge gebergte, zij kwam in de tuinen der vlakto tot aan de kusten der zee. Op den dag van Johannes de Dooper (St. Jan) begint ze te bloeien dan krijgt zij haar blauwen bovenaar.ischen glans. De menschcn noe men haar „mannentrouw" of ook wel eereprijs. 't Duurde te lang. Teun de smid en zijn zoon stotteren bei den. Teun nam het ijzer uit het vuur en riep tot z'n zoon: „J. .j. .j. .onge. .en. .n nsl. .sl. .si. .a d'r op l..l..los". En de jongen vroeg: ,,W.w.w. .waar moet ik..k..k slaan n. .n.v.v. .vader? De vader zuchtte en zei: ,,'t K..k..komt d'r..r..r niet meer op..p .pp. .an, 't ij..ij..ijzer is t..t. toch al w\v..weer koud". Het dienstmeisje, dat een erfenis kreeg, schafte zich een face a main aan. om er pleizier van te hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 11