DE LEIDSCHE COURANT EEN MAAND BIJ DE COMMUNISTEN IN CHINA Het vreesciijk lijden van een Missionaris. 20 Februari—19 Maart 1900. (Van een medewerker in China). Pater P. Crocq, Missionaris te Kouang- >Si a\ erd einde Februari gevangen genomen door dc Communisten. Zijn missie to Tai- Ping-Fou (tussclicn Long-Tschcou en Nan- ning) werd totaal verwoest. Er waren ech ter gelukkig geen ïncnschonlcvens te be treuren. Wij laten thans oen beschrijving volgen van hetgeen deze Priester geleden heeft. Hanoi, 9 April 1930. In den avond van den 20sten Februari om 7 uur werd ik brutaalweg te midden van mijn christenen gevangen genomen in mijn missiepost \an Tai-Ping-Fou. Onder voor wendsel dat men mij een gewichtig tele gram had te bezorgen drongen 20 soldaten van het Roode leger mijn woning binnen; zij richtten hun geladen revolvers op mij en dwongen me om hen-te volgen naar het bureau van de plaatselijke sovjets. Er zat niets anders op dan te gehoorzamen. Mijn lijdensweg was begonnen. Nauwelijks was de deur geopend of ik zag dat honderden soldaten bezig waren om mijn missiepost te plunderen. Zij hebben alles geroofd wat ze konden meenemen, dc rest hebben zo kapot geslagen; maar ik wist gelukkig dat mijn christenen zich in veiligheid hadden kunnen stellen. Eenigc oogcnblikken later stond ik voor dc vereenigde Sovjets, boeren, arbeiders en soldaten. Eerst werd mij mijn horloge ontnomen, mijn bril, mijn brevier en m'n rozenkrans en alles wat ik in m'n zakken had; ik werd bijna geheel ontkleed; ze deden dat zoo handig, dat men kon zien dat ze hierin bedreven waren. Toen bonden deze wilde beesten mij aan een paal en gedurende twee uren had ik do meest gru welijke kwellingen te verduren. Ton slotte werd ik ter dood veroordeeld, omdat ik als missionaris een verderfelijke godsdienst gepredikt had, omdat ik een buitenlander was en een vijand van de communisten. Te gen hun valsche beschuldigingen dn gods lasteringen moest ik mijn geloof en mijn eer verdedigen, maar zoodra ik een ant woord gaf waarlegen ze niets konden in brengen, kreeg ik een geweldig pak slaag. Ik stond niet tegenover een rechtbank, maar tegenover een troep beulen. Men kan zich geen voorstelling vormen van de wreedheden die ik toen te verduren had. Iedere keer wanneer het over den gods dienst ging, leek het wel alsof geheel de hel was losgebroken. Waarvan ze me allemaal niet beschul digden? Zij verweten mij dab ik het volk misleidde en verraad pleegde tegenover China; dat het mijn schuld was dat dui zenden Boxers, hun eerwaarde broeders vermoord waren, (in 1900 was ik nog niet in China); ik had het volk misleid en er huichelaars van gemaakt, ik had de men- pchen gedwongen om op hun knieën te bidden, en w eet ik wat al meer. Daarom was ik des doods schuldig. Een hunner wist zelfs zoover te gaan, dat ik hem twee jaar geleden, veertig piasters had afge perst. Ik kende den man niet eens en had hem zelfs nog nooit gezien, want in 192S bevond ik mij te Nanning en niet in Tai- Ping. Toen de rechtbank geen raad meer wist met mijn antwoorden, wreekten zij zich op mij door mij verschrikkelijk op mijn hoofd te slaan. Mijn baard zelfs was een tecken van de imperialistische overlieer- sching: men trok er aan, men wilde hem afknippen en in brand steken. Ik stond daar vastgebonden aan een paal: mijn ar men zaten zóó gekneld in de touwen die zoodanig in m'n vleesch drongen, dat mijn bloed niet regelmatig meer kon circuleeren; mijn beenen zagen bont en blauw tengevol ge van de slagen die ik gekregen had. Ik dacht dat mijn laatste uur geslagen was, en ik offerde mijn leven aan God op voor dat arme onmetelijk-grootc China, voor mijn beproefde en verstrooide christenen, voor mijn ouders en mijn vrienden, voor het Seminarie der Vreemde Missiën, voor mijn missiepost, voor de H. Kerk. Mijn hart wais rustig, blij zelfs dat ik smaad en vervolging mocht lijden voor Jesus' naam. Lichamelijke pijn en kwelling voelde ik niet meer, alleen die vreesclijke godslaste ringen verscheurden mijn hart. „Touw Jcsus is toch almachtig" schreeuwde ze roep hem dan aan dat Hij je vrijmaakt. De dorst die ik tijdens dit vreeselijk tor ment te verduren had, had mijn verdroogde keel zoo samengetrokken, dat ik geen woord meer kon uitbrengen. Ik vroeg om te mogen drinken: zij antwoorden mij met beschimpingen. Onclertusschen had toch eeiï kleine jongen medelijden met me ge kregen en hij waagde het om mij een kop thee te brengen, die ik gretig uitslurpte. Maar onmiddellijk daarop werd de kleine reeds gebrutaliseerd voor zijn liefdedaad: „Dat is er ook van die bende", riepen de beulen, „houdt hem vast'". Maar de kleine jongen was hen te vlug af en het gelukte hem te ontsnappen. Een half uur later werd ik weer gekweld door een nog veel heviger dorst, en ik vroeg om een glas water. Zij brachten mij een soort vocht waaraan ik geen naam kan geven, dat zc uit een naburige sloot geschept hadden. Ik dacht aan de azijn en de- gal van den Calvarieberg, ik weiger de cm dien verschrikkelijkcn kelk te ledi gen. Onder veel lawaai werden alle toe bereidselen gemaakt om mij naar de straf plaats te brengen, toen opeens alle geluid verstomde. Een der plaatselijke Sovjet- autoriteiten was ten tooneele verschenen, omringd door verschillende officieren van het Roode Leger: „Een beschaafde na tie", zoo riep hij met vervaarlijke stem ..heeft niet hot recht om zijn misdadigers te kwellen. Zij volstaat er mee haar slacht offers ter dood te brengen, maak dien man daar losl" Deze officieren en huil kapitein kwamen juist terug uit mijn missiepost die zij geheel hadden leeggeplundex*d en ver- w oost. Zoodra ik losgemaakt was, werd ik om ringd door soldaten, naar een kamer ge bracht. Enkele soldaten bleven in dc ka mer om mij te bewaken. Ik ging op den vloer liggen cn uitgeput van vermoeienis sliep ik enkele oogcnblikken. De klok in dc kamer ivecr toen half tien. Maar weldra werd ik weer wakker ge maakt; ik moest opnieuw voor „de recht bank" verschijnen, althans naar den uiter- lijkcn schijn te oordeelen, was dit hier een „gewone" rechtbank van boeren, arbeiders en soldaten. Naast den griffier zaten twee raadsleden, daarnaast de president van de rechtbank, een man met 'n verwaand uiter lijk; hij had een wetboek in zijn hand. Dc terechtzitting werd geopend. U weet, waarvoor u thans hier te recht staat? Neen mijnheer, daar weet ik niets van. Goed, dan zal ik het je aan je ver stand brengen. Griffier schrijf op. Hij vroeg naar mijn naam, voornamen, leeftijd, nationaliteit en mijn beroep. Ver der wilde hij weten, waar mijn vrouw was en of ik kinderen had. Bovendien moest ik opgeven, welke bronnen van inkomsten ik bezat, welk salaris, welke uitgaven. Een oogenblik later stond hij op en leg de de volgende verklaring af: In naam van de nieuwe communisti sche gemeenschap zijn al uw goederen ver beurd verklaard, ook uwe huizen, eigen dommen en landerijen en vanaf heden zult gij geen enkel recht meer kunnen doen gel den". Ik zei niets. Deze heele vertooning duur de ongeveer een half uur; men had mij niet geslagen, maar groot onrecht aange daan. Plotseliug kwam er wijziging in het op treden van den president. Hij begon me tallooze verwijten te maken: ik heb er maar vier onthouden: dat ik missionaris was, buitenlander, dat ik geld bezat en wapens droeg. Minachtend op mij neerziende, vroeg hij: Waarom zijt ge uw godsdienst hier bij ons komen prediken? Ik ben enkel en alleen gekomen om onder u het Evangelie van Chi'istus te pre diken, om Zijn geboden te leeren kennen, om het Chineesche volk wel te doen, vooral aan de ongelukkigen en 'kleine kinderen. Dab is een listig voorwendsel om ons te kunnen bespionneeren en ons nog beter te kunnen verraden. (Intusschen kreeg ik enkele schoppen en kaakslagen). Hoelang zijt ge al in China? Dertig jaar; ik ben nog nooit terug naar huis geweest: ik reken er op heel m'n leven hier te blijven, want ik houd veel, heel veel van het Chineesche volk. Jullie zijn de pest, jullie betooveren het volk. Gij hebt natuurlijk nog een hoop handlangers? Hoe groot is die troep ver raders en welke zijn de voornaamste aan voerders? Ik bewaarde een hardnekkig stilzwijgen. Zoo, zoo, kim je niet praten. Wacht maar even, ik zal je tong wel los krijgen. Vooruit er mee, op de pijnbank! Daar stond die beruchte bank. Vier sol daten wierpen me op dat foltertuig; ik werd uit elkaar gerukt; mijn armen waren vastgebonden aan een paal, mijn bloote beenen op de pijnbank. Toen begon de marteling: ik werd bijna bedwelmd van de pijn. Ik riep de patrones der Missiona rissen aan, de H. Theresia van het Kindje Jezus, en voelde me ineens gesterkt om alle» te verduren. De kalmte keerde weer terug; de rechter begon blijkbaar te aar zelen, want na een kort onderhoud met het comité der Sovjets, werd ik, tot mijn groo- te verwondering niet verder meer gemar teld. Woedend ging hij weer op zijn plaats zitten en deed mij bittere verwijten: ik was een vreemdeling, een verrader, een door de regeei'ing betaalde spion. Toen ik zulks ontkende, riep hij woedend, dat al mijïi landgenooten vermoord zouden wor den of over de grenzen gezet, nadat eerst al huu goederen verbeurd verklaard zouden worden. Maar de grootste misdaad was wel, dat men mij beschuldigde van groote sommen gelds te bewaren en dat de bui- tenlandsck-e kooplieden en handelsagenten groote voorraden wapens en munitie naar de missieposten hadden gezonden. Ik moest hem die geheime bewaarplaatsen aanwij zen waar die fabelachtige rijkdommen ver borgen waren. Ik ontkende alles, maar tevex-geefs en daarom moest ik van 's avonds U uur tot 's nachts een uur de meest pijnlijke kwel lingen verduren. Gij hebt mijn huis doorzocht, mijnheer, en ge hebt alles meegenomen wat ik bezat, tot den laatsten cent. Ik heb nooit geld van kooplieden of kapitalisten gekregen. Ik bezit geexi oorlogstuig, behalve dan die kleine flobert die gij ook gevonden hebt. Ja dat laatste is juist: zij is hier en in ons bezit. Men heeft u ook beschuldigd dat gij vijf geweren verborgen hield die aan eenige handelsagenten toebehoorden. Ik eisch dat u die ook zult inleveren. Ik heb u al gezegd mijnheer, dat ik geen andere wapens bezat da-n die flobert. Je bent heel brutaal, je liegt! En kwaad stond bij op, gooide zijn wet Twee kaarsen, dat 16 te veel. 't Is xnaar één kaars, mevrouw, ik heb hem doorgesneden. boek met een smak op tafel, liep als een krankzinnige op en neer, veroordeelde me ter dood en gaf aan zes soldaten bevel om hun geweren te laden. Ik kreeg tien minuten tijd om me voor te bereiden op den dood: mijn vonnis zou voltrokken worden 's morgens vroeg om twee uur, op den oever van de rivier: mijn lijk zou in het water geworpen worden, zonder een spoor na te laten. Ik had dus niet. veel tijd incer om te leven. Heer in Uwe handen beveel ik mijnen geest: ik dacht aan mijn fouten cn tekortkomingen, mijn christenen gevlucht, mijn kerk ver woest, het Allerheiligste onteerd.... Het liep tegen twee uur: Nu moest ik sterk zijn. Ik werd naar buiten gebracht in de richting van de rivier, een officier met een electrische lantaarn ging voorop. Heer wees mij arme zondaar genadig... Heel mijn leven trok als in een film aan mijn geest voorbij. Jezus, Maria, Jozef, sta mij bij, H. Theresia- help mij! Ja Theresia zou me helpen. Want er was een officier uit het Roode Leger aan gekomen M. Koan, dien ik vroeger eens belangrijke diensten had bewezen. Juist een uur voor middernacht was hij uit Tai- ping teruggekeerd en toevallig vernam hij mijn doodvonnis. Omiddellijk had hij te gen zijn vrienden onder de officieren ge zegd: de Pater die jullie ter dood veroor deeld hebben is een beste kerel. Hij zal niet terechtgesteld worden: ik ben er op tegen en ik neem hem onder mijn bescher- mixig. Het comité van arbeiders en boeren stond verbaasd. En van deze ontsteltenis maakte M. Koan gauw gebruik om het hoofdkwartier op te bellen, waar de voor zitter van het comité vertoefde M. Wang- Si. Ik was gered. Een officier kwam naar mij toe om het te zeggen: Wees maar niet bang, je bent gered: ik moet je naar Longtcheou bren gen. Ik bedankte hem, maar ik kon het xiiet gelooven, want- op dat oogenblik dacht ik niet meer aan de wereld. Op den lixikeroever van de rivier werd ik overge geven aan een troep soldaten die ook naar Longtcheon gingen. We moesten en kele uren met. een klein stoombootje varen dat 's morgens om vijf uur vertrok. Ik was goed beschut tegen de kou, kreeg sigaret ten, thee en een paar broodjes. Dexi an deren dag gingen we te voet verder langs den rechteroever van de rivier. Toen we ongeveer 20 K.M. hadden geloopen ont moetten we een bende bandieten waarvoor we moesten wijken. We gingen weer terug naar de Waterwallen, waar we de boot verlaten hadden. Ik moest op den vorh- tigen grond slapen; er was niets te eten; ik had geen cent op zak; enkele medelij dende menschen gaven me een stuk brood. De officier, die me geen oogenblik alleen liet, vertelde dat de bandietenbende, waar voor wij moesten wijken een heel dorp ge plunderd en verwoest had. Den volgenden dag héél vroeg in den morgen, gingen we weer op stap, nu langs den rechteroever: ik had bijna niets te eten gekregen. We moesten een 60 K.M. ver loopen. We gin gen langs verwoeste dorpen, waar gras en bloemen weer bloeiden tusschen de puin- hoopen. Er was nergens een levend wezen te bespeuren. Boven de sombere ruines zongen de vogels hun heerlijk lied. De of ficieren hadden me oxidertusschen ge vraagd of ik hen wilde bijstaan met m'n gebeden, wanneer er onverwachts een aan val zou plaats hebben. Als de Pater bij ons is, behoeven we niet bang te zijn. 's Avonds om 5 uur waren we in Longt- chou; we hadden 100 K.M. afgelegd in twee dagen. Toen werd ik toevertrouwd aan een of ficier Ya-Tas-Yu, die me goed behandelde. Juist toen ik 's avonds om 10 uur wilde gaan slapen, moest ik voor den krijgsraad komen. Dat was dus nog een avondwande ling van vier K.M. door de stille straten van de slapende stad. De voorzitter keek me eens even aan en zonder gehoord te zijn, werd ik overgele verd aan de Commissie voor Buitenland- sche Zaken. Ik werd streng bewaakt, maar had geen enkele kwellixig meer te verdu ren; ik kreeg tweemaal daags iets te eten, om 9 uur 's morgens en 's middags om 4 uur. Er waren enkele katholieken, die me kwamen bezoeken; van M. Ouko kreeg ik zelfs een warme overjas. Ik wist zelfs een boek van Pater Pinard in handen te krij gen: „Beschouwingen over plichtsbetraeh- ting". Vanuit mijn gevangenis had ik een droe vig uitzicht op de verwoeste gebieden, waar de leeggebraxide kerken liun ge scheurde torens schreiend ten hemel sta ken. Eindelijk 18 Maart werd ik vrijgelaten. Er was een mooie kans voorbijgegaan om mijn leven op te offeren voor de goede zaak. Maar een missionaris in de kracht van zijn jaren en vol werklust heeft nog heel veel te doen. Een troep soldaten van het Roode Le ger bracht me naar Ping-Tsiang, 16 K.M. van Nan-Koan verwijderd. Op het feest van Sint Jozef zong ik het Magnificat van mijn bevrijding. Je hebt mijn das toch niet vergeten? Neen, zooals je ziet, heb ik mijn pak ket er meer samengebonden. ROZEN Overal rozen, waar je ook maar kijkt. Er is geen ontkomen aan, zei hij op bijna wreveügen toon. Voor hen in het wazige licht van den zomermiddag lag het breede watervlak van de Brisbane-rivier. Een stoomschip uit het Zuiden voer langzaam stroomopwaarts, achter een ratelend exi puffend sleepbootje aan. Duidelijk hoorden zij vanuit de stad het fluitsein van de clectrischc centrale. Het was vijf uur. Een licht windje speelde door de oleanders, die te pronken stonden met hun ro.se en witte bloemen, en ritselde vooxrt langs de dichte heggen beneden, waar de rotsen afdaalden in het water. En waar de schuin neer schietende zonnestralen in den achtorhoek van dexr tuin vielen, wiegden de heesters en struiken hun geurige bloesems in den wind en verspreidden een bedwelmend aroma ver om zich heen als lxoninggeui'. En overal om hen heen waren rozen, gele, die afhingen van de met latwerk be timmerde prioelen, bleek-rose aan de strui ken langs de veranda, donkerroode en sterk geurende, die de grintpaden omzoom den, terwijl hier en daar op de grasperken, op hooge stengels, trotsche pioenrozen te pronken stonden. Waarom hou-je eigenlijk niet van rozen? vroeg het meisje, terwijl ze in haar ligstoel achterover leunde en hem van achter haar palmbladen-waaier toelachte. Och, niet van houden is het woord niet, zei de man, de asch uit zijn pijp kloppend. Zie je, dat komt, omdat Weetje, ik heb ze al dien tijd, dat ik in West-Australië geweest ben, geroken, en nu voorspellen ze me teleurstelling. Het meisje tikte met haar goudbroka ten schoen tegen den tafelpoot en keek strak voor zich uit. Ik zie niet in, wat voor teleurstelling ze je zouden kunnen voorspellen, zei zc. Je hebt me verteld, dat je hoopen geld verdiend hebt in die oude mijn, waar ik altijd zoo over in angst gezeten heb, en hoewel je er ziek vandaan kwam, ben je toch nu weer heelemaal de oude. En Ja, dat „En", dat is het, waar ik me zoo bezorgd over maak, antwoordde hij rustig, haar recht in de oogen kijkend. Zie je, jij was die „En", en jij hebt me de te leurstelling bezorgd. Ik was toch erg blij, dat ik j.e weer zag, zei ze, wrevelig plukkend aan haar waaier. Trek je waaier niet stuk, sprak hij op ernstigen toon. O ja, ik geef toe, dat je blij scheen te zijn, me weer te zien, maar. Er zijn geen maren, zei ze nijdig, haar voeten heen en weer bewegend. Ze was erg ingenomen met haar nieuwe schoenen. Ik ben niet de eenige, dien je graag ziet. antwoordde hij, zijn pijp weer stop pend en in zijn vestzak zoekend naar lucifers. Wat wou jij dan? vroeg zij. Je kunt toch zeker niet van me eischen Al je aandacht? Och neen. Zoo ben ik eenmaal. Alles of niets. En toen ik weg ging.... Was ik nog maar een schoolxneisje, zei ze, terwijl ze hem met haar bruine oogen van terzijde aanzag en zich afvroeg of 't het klimaat van West-Australië was geweest, dat zijn donker haar had door spikkelt met grijs. Was je maar een schoolmeisje geble ven, zei hij zacht. Hij streek een lucifer af, maar bracht ze niet naar zijn pijp; het vlammetje brandde af tot aan zijn vinger, en snel liet hij de lucifer vallen. Kleintjes worden ook groot. Heftig wuifde zij zich met haar waaier koelte toe. Juist, antwoordde hij. En dat je moet leeren vergeten, is zeker ook een van je stelregels, niet? Weer keek zij hem van terzijde aan, Er zijn massa's mannen, die ik aar dig vind, antwoordde ze onbeschaamd. Dat weet ik. Een jacht met witte zeilen kwam de ri vier afglijden en zij zagen het veerbootje oversteken, dwars door het kielwater van een vrachtschip, dat de Amerikaansche vlag voerde. Verderop lag een Italiaansch oorlogschip voor anker, 's Avonds en 's morgens speelde aan boord het strijkje, steeds beginnend met" het Britsche Volks lied, ter eere van de verafgelegen bezit tingen van het Koninkrijk. Ook nu kwamen zacht de tonen van het snarenspel over de rivier en vermengden zich met de geur der rozen tot een be dwelmende harmonie. Ik lag in mijn tent, zei hij. Ik zag muggen en vliegen langs de tentpalen op en neer loopen, en over den leemen vloer slixxgerde zich een onafgebroken rij roode mieren. Ik wist, dat ze het begrepen had den op de suiker en andere levensmidde len, maar ik was te zwak, om me te ver roeren. Plotseling rook ik den geur van rozen, jouw rozen, waar we samen zoo vaak over gesproken hadden, die we zoo dikwijls samen hadden gesnoeid. Ik zal nooit vergeten, wat dat voor mij op dat oogenblik beteekende: de geur van bloe men in die snikheete tent, waar ik dood ziek van de koorts op het rustbed lag. Zinsbegoocheling moet het ook geweest zijn, hoewel ik nog nooit gehoord heb, dat iemand, ook al is hij nog zoo koortsig, bloemengeur ruikt, die er niet is. En toch wist ik, dat het rozen waren, en een hevig verlangen naar jouw kwam plotseling in me open toen viel ik in slaap. En al dien tijd was jij hier in gezelschap van andere mannen; maar gelukkig wist ik dat toen niet. Hij legde zijn pijp naast zich neer op de balustrade, en staarde strak voor zich uit over de rivier. Het Italiaansche strijk je speelde passage's uit „Rigoletto". „La Donna e mobile"zeer toepasselijk, zei hij, half lachend, terwijl hij knikte in de richting van het oorlogschip. Toen werd hij weer ernstig. Ik vrees, dat ik niet erg gezellig ben, 't „Rijke" Amerika 15 miiHoen armen in de Vereenigde Staten Wol hoort men in 't oude Europa telkens en telkens weer van de fabelachtige rijk dom en de verbazyigwekkend-snelle ont wikkeling van Amerika, maar van de scha duwzijden, die toch ook aan 't Amerikaan sche levexi verbondcxi zijn, wordt maar zel den gerept. En toch is 't sociaal-economi sche vraagstuk in de Vereenigde Staten minstens even acctueel als bij ons. De we tenschap breekt zich al jaren 't- hoofd met dit probleem en reeds in het begin dezer eeuw kan men in verschillende boeken ge wezen zien op de ontzettende tegexistellin- gen tusschen rijk en arm, die zich in 't „rijke" Amerika aan den opmerkzaruen be schouwer opdringen en die natuurlijk een groot gevaar voor de rust en de veiligheid en de welvaart van den Staat beteekenen. Men dient zich echter eerst af te vra gen wat 't begrip „arm" eigenlijk betee- kent, dus: wie is arm? Aan de hand van statistische gegevens zou men kunnen trachten dat begrip te om lijnen. Maar daarnaast is 't niet oninteres sant eens te luisteren naar de verschillen de opvattingen, die daaromtrent bestaan. Volgens den staathuishoudkundige Hunter is hij arm, „die niet in staat is, om zich datgene te verschaffen, dat nóodig is, om zijn lichaamskrachten op peil te Ixouden". Zulke menschen waren er in 1904 't jaar dat Hunter deze uitspraak dee l. in de Vereenigde Staten 10 millioen, da is 8 pet. van de totale bevolking. Toentertijd werd dat getal echter over 't algemeen als te hoog beschouwd. Méér instemming vond de definitie, welke tien jaar later werd ge geven door Professor Hollandex-, die zich aldus uitdrukt: „Arm is degexie, die niet voldoende heeft, aan voeding, kleeding en onderdak". Te laag acht men de uitspraak van Prof. Parmalée, dat 10 pet. van de be volking gedurende 'n zeker deel van 't jaar ondersteuxiing noodig heeft; hij zegt zoo: „de bezittingen van deze lieden zijn niet voldoende om zichzelf voldoende lichame lijke en geestelijke capaciteit te verschaf- fen". In 't jaar 1925 verscheen 'n boek van Prof. Douglas „Loon en familie" en hierop vooral steunt de medische wetenschap. Een arbeider in 'n tamelijk-groote stad verdient in Amerika gemiddeld per jaar 1000 tot 1100 dollar. Maar 'n arbeider die tamelijk zwaar werk heeft te verrichten heeft 300 kalorieën noodig. „En hoe is dat mogelijk, als hij daarbij nog een gezin heeft met b.v. drie kinderen en dan maar 1000 a 1100 dol lar verdient?" Hij heeft berekend, dat in deze oxnstandigheden zich 10 tot 12 mil lioen arbeiders bevinden. Omtrent den allerlaatsten tijd worden we ingelicht door 't Amerikaansche jaar boek van den Arbeid van 1928 en door de publicaties van James Davis, secretaris van de Afd. Arbeid van 't Kabinet van den President. Zij beiden stellen een bedrag van 1500 a 1800 dollar per jaar vast voor 'n familie van man, vrouw en drie kinde ren, dat deze minstens noodig heeft om te kunnen leven. Daar tegenover staat vast, dat 7.250.000 mannelijke arbeiders van 20 jaar en ouder minder dan 25 dollar per week verdienen. Neemt men aan dat ze slechts twee weken op een heel jaar wer keloos zijn, dan is dat 'n jaarlijksch inko men van 1200 dollar. Maarover het algexneen zijn de meesten langer dan veertien dagen zon der werk. Bedenk hierbij dat minstens de helft van die 7 1/4 millioen getrouwd is en kixideren heeft; dat zij meer als een derde uitmaken van de gezamenlijk volwassen mannelijke arbeiders. En Da-vis beweert dat 10 tot 15 millioen niet genoeg verdie nen, om behoorlijk te kunnen leven, om te deelen in den welstand, die de rest van hun landgenooten genieten. Wij kunnen de zaak ook van 'xi anderen kant bekijken, waardoor deze cijfers nog scherper belicht worden.v Zoo geniet vijf zesde deel der bevolking geen inkomen uit z'n bezittingen, zooals rente e.d. maar moet uitsluitend leven van zijn arbeid. En Davis voorspelt dat de economische positie der arbeiders xiog veel slechter worden zal. Want-, zooals overal, is in Amerika overproductie; de producten van z'n nij verheid en van den grond kunnen nergens meer worden geplaatst noch in eigen land. noch in den vreemde En elke nieuwe uit vinding van 'n machine maakt mensche- lijke werkkracht overbodig. Davis meent echter 'n middel gevonden te hebben om hieraan 'n eixide te maken en dat zal dan alleen kunxien gebeuren door 'n algexneexi- doorgevoerde vermindering van arbeids tijd. zei hij eenigszins scherp. Neen, dat ben je ook niet. Zij strekte haar hand uit en raakte met haar koele blanke vingers zacht zijn bruinen pols aan. Hij keek op, verrast. In haar oogen lag nu een zachtere uitdrukking; hij had haar waaier terzijde gelegd. Je amuseert me in het geheel niet, zei ze met nadruk. Je beleedigt me. Waarom? Hij hield haar beide handen in de zijne gesloten, en boog zich naar haar over. Omdat jijalles vooj' me bent en de anderenin het geheel niets, zei ze, terwijl de roode rozen bloosden op haar wangen. JJïj boog zich nog dieper, opende de palmen van haar kleine handen, en kuste ze, en weer zei hij, maar nu op heel an deren toon: Overal rozen, waar je ook kijkt. Er is geen ontkomen aan. „Cntr."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 10