DE LEIDSCHE COURANT
EEN MAAND BIJ DE
COMMUNISTEN IN CHINA
Het vreesciijk lijden van een Missionaris.
20 Februari—19 Maart 1900.
(Van een medewerker in China).
Pater P. Crocq, Missionaris te Kouang-
>Si a\ erd einde Februari gevangen genomen
door dc Communisten. Zijn missie to Tai-
Ping-Fou (tussclicn Long-Tschcou en Nan-
ning) werd totaal verwoest. Er waren ech
ter gelukkig geen ïncnschonlcvens te be
treuren. Wij laten thans oen beschrijving
volgen van hetgeen deze Priester geleden
heeft.
Hanoi, 9 April 1930.
In den avond van den 20sten Februari om
7 uur werd ik brutaalweg te midden van
mijn christenen gevangen genomen in mijn
missiepost \an Tai-Ping-Fou. Onder voor
wendsel dat men mij een gewichtig tele
gram had te bezorgen drongen 20 soldaten
van het Roode leger mijn woning binnen;
zij richtten hun geladen revolvers op mij
en dwongen me om hen-te volgen naar het
bureau van de plaatselijke sovjets. Er zat
niets anders op dan te gehoorzamen. Mijn
lijdensweg was begonnen. Nauwelijks was
de deur geopend of ik zag dat honderden
soldaten bezig waren om mijn missiepost
te plunderen. Zij hebben alles geroofd wat
ze konden meenemen, dc rest hebben zo
kapot geslagen; maar ik wist gelukkig dat
mijn christenen zich in veiligheid hadden
kunnen stellen.
Eenigc oogcnblikken later stond ik voor
dc vereenigde Sovjets, boeren, arbeiders
en soldaten. Eerst werd mij mijn horloge
ontnomen, mijn bril, mijn brevier en m'n
rozenkrans en alles wat ik in m'n zakken
had; ik werd bijna geheel ontkleed; ze
deden dat zoo handig, dat men kon zien dat
ze hierin bedreven waren. Toen bonden
deze wilde beesten mij aan een paal en
gedurende twee uren had ik do meest gru
welijke kwellingen te verduren. Ton slotte
werd ik ter dood veroordeeld, omdat ik
als missionaris een verderfelijke godsdienst
gepredikt had, omdat ik een buitenlander
was en een vijand van de communisten. Te
gen hun valsche beschuldigingen dn gods
lasteringen moest ik mijn geloof en mijn
eer verdedigen, maar zoodra ik een ant
woord gaf waarlegen ze niets konden in
brengen, kreeg ik een geweldig pak slaag.
Ik stond niet tegenover een rechtbank,
maar tegenover een troep beulen. Men
kan zich geen voorstelling vormen van de
wreedheden die ik toen te verduren had.
Iedere keer wanneer het over den gods
dienst ging, leek het wel alsof geheel de
hel was losgebroken.
Waarvan ze me allemaal niet beschul
digden? Zij verweten mij dab ik het volk
misleidde en verraad pleegde tegenover
China; dat het mijn schuld was dat dui
zenden Boxers, hun eerwaarde broeders
vermoord waren, (in 1900 was ik nog niet in
China); ik had het volk misleid en er
huichelaars van gemaakt, ik had de men-
pchen gedwongen om op hun knieën te
bidden, en w eet ik wat al meer. Daarom
was ik des doods schuldig. Een hunner
wist zelfs zoover te gaan, dat ik hem twee
jaar geleden, veertig piasters had afge
perst. Ik kende den man niet eens en had
hem zelfs nog nooit gezien, want in 192S
bevond ik mij te Nanning en niet in Tai-
Ping. Toen de rechtbank geen raad meer
wist met mijn antwoorden, wreekten zij
zich op mij door mij verschrikkelijk op mijn
hoofd te slaan. Mijn baard zelfs was een
tecken van de imperialistische overlieer-
sching: men trok er aan, men wilde hem
afknippen en in brand steken. Ik stond
daar vastgebonden aan een paal: mijn ar
men zaten zóó gekneld in de touwen die
zoodanig in m'n vleesch drongen, dat mijn
bloed niet regelmatig meer kon circuleeren;
mijn beenen zagen bont en blauw tengevol
ge van de slagen die ik gekregen had. Ik
dacht dat mijn laatste uur geslagen was,
en ik offerde mijn leven aan God op voor
dat arme onmetelijk-grootc China, voor
mijn beproefde en verstrooide christenen,
voor mijn ouders en mijn vrienden, voor
het Seminarie der Vreemde Missiën, voor
mijn missiepost, voor de H. Kerk. Mijn
hart wais rustig, blij zelfs dat ik smaad en
vervolging mocht lijden voor Jesus' naam.
Lichamelijke pijn en kwelling voelde ik
niet meer, alleen die vreesclijke godslaste
ringen verscheurden mijn hart.
„Touw Jcsus is toch almachtig"
schreeuwde ze roep hem dan aan dat
Hij je vrijmaakt.
De dorst die ik tijdens dit vreeselijk tor
ment te verduren had, had mijn verdroogde
keel zoo samengetrokken, dat ik geen
woord meer kon uitbrengen. Ik vroeg om
te mogen drinken: zij antwoorden mij met
beschimpingen. Onclertusschen had toch
eeiï kleine jongen medelijden met me ge
kregen en hij waagde het om mij een kop
thee te brengen, die ik gretig uitslurpte.
Maar onmiddellijk daarop werd de kleine
reeds gebrutaliseerd voor zijn liefdedaad:
„Dat is er ook van die bende", riepen de
beulen, „houdt hem vast'". Maar de kleine
jongen was hen te vlug af en het gelukte
hem te ontsnappen.
Een half uur later werd ik weer gekweld
door een nog veel heviger dorst, en ik
vroeg om een glas water. Zij brachten mij
een soort vocht waaraan ik geen naam
kan geven, dat zc uit een naburige sloot
geschept hadden. Ik dacht aan de azijn
en de- gal van den Calvarieberg, ik weiger
de cm dien verschrikkelijkcn kelk te ledi
gen. Onder veel lawaai werden alle toe
bereidselen gemaakt om mij naar de straf
plaats te brengen, toen opeens alle geluid
verstomde. Een der plaatselijke Sovjet-
autoriteiten was ten tooneele verschenen,
omringd door verschillende officieren van
het Roode Leger: „Een beschaafde na
tie", zoo riep hij met vervaarlijke stem
..heeft niet hot recht om zijn misdadigers
te kwellen. Zij volstaat er mee haar slacht
offers ter dood te brengen, maak dien man
daar losl" Deze officieren en huil kapitein
kwamen juist terug uit mijn missiepost die
zij geheel hadden leeggeplundex*d en ver-
w oost.
Zoodra ik losgemaakt was, werd ik om
ringd door soldaten, naar een kamer ge
bracht. Enkele soldaten bleven in dc ka
mer om mij te bewaken. Ik ging op den
vloer liggen cn uitgeput van vermoeienis
sliep ik enkele oogcnblikken. De klok in
dc kamer ivecr toen half tien.
Maar weldra werd ik weer wakker ge
maakt; ik moest opnieuw voor „de recht
bank" verschijnen, althans naar den uiter-
lijkcn schijn te oordeelen, was dit hier een
„gewone" rechtbank van boeren, arbeiders
en soldaten. Naast den griffier zaten twee
raadsleden, daarnaast de president van de
rechtbank, een man met 'n verwaand uiter
lijk; hij had een wetboek in zijn hand.
Dc terechtzitting werd geopend.
U weet, waarvoor u thans hier te
recht staat?
Neen mijnheer, daar weet ik niets
van.
Goed, dan zal ik het je aan je ver
stand brengen. Griffier schrijf op.
Hij vroeg naar mijn naam, voornamen,
leeftijd, nationaliteit en mijn beroep. Ver
der wilde hij weten, waar mijn vrouw was
en of ik kinderen had. Bovendien moest
ik opgeven, welke bronnen van inkomsten
ik bezat, welk salaris, welke uitgaven.
Een oogenblik later stond hij op en leg
de de volgende verklaring af:
In naam van de nieuwe communisti
sche gemeenschap zijn al uw goederen ver
beurd verklaard, ook uwe huizen, eigen
dommen en landerijen en vanaf heden zult
gij geen enkel recht meer kunnen doen gel
den".
Ik zei niets. Deze heele vertooning duur
de ongeveer een half uur; men had mij
niet geslagen, maar groot onrecht aange
daan.
Plotseliug kwam er wijziging in het op
treden van den president. Hij begon me
tallooze verwijten te maken: ik heb er maar
vier onthouden: dat ik missionaris was,
buitenlander, dat ik geld bezat en wapens
droeg.
Minachtend op mij neerziende, vroeg hij:
Waarom zijt ge uw godsdienst hier
bij ons komen prediken?
Ik ben enkel en alleen gekomen om
onder u het Evangelie van Chi'istus te pre
diken, om Zijn geboden te leeren kennen,
om het Chineesche volk wel te doen, vooral
aan de ongelukkigen en 'kleine kinderen.
Dab is een listig voorwendsel om ons
te kunnen bespionneeren en ons nog beter
te kunnen verraden. (Intusschen kreeg ik
enkele schoppen en kaakslagen).
Hoelang zijt ge al in China?
Dertig jaar; ik ben nog nooit terug
naar huis geweest: ik reken er op heel
m'n leven hier te blijven, want ik houd
veel, heel veel van het Chineesche volk.
Jullie zijn de pest, jullie betooveren
het volk. Gij hebt natuurlijk nog een hoop
handlangers? Hoe groot is die troep ver
raders en welke zijn de voornaamste aan
voerders?
Ik bewaarde een hardnekkig stilzwijgen.
Zoo, zoo, kim je niet praten. Wacht
maar even, ik zal je tong wel los krijgen.
Vooruit er mee, op de pijnbank!
Daar stond die beruchte bank. Vier sol
daten wierpen me op dat foltertuig; ik
werd uit elkaar gerukt; mijn armen waren
vastgebonden aan een paal, mijn bloote
beenen op de pijnbank. Toen begon de
marteling: ik werd bijna bedwelmd van
de pijn. Ik riep de patrones der Missiona
rissen aan, de H. Theresia van het Kindje
Jezus, en voelde me ineens gesterkt om
alle» te verduren. De kalmte keerde weer
terug; de rechter begon blijkbaar te aar
zelen, want na een kort onderhoud met het
comité der Sovjets, werd ik, tot mijn groo-
te verwondering niet verder meer gemar
teld.
Woedend ging hij weer op zijn plaats
zitten en deed mij bittere verwijten: ik
was een vreemdeling, een verrader, een
door de regeei'ing betaalde spion. Toen ik
zulks ontkende, riep hij woedend, dat al
mijïi landgenooten vermoord zouden wor
den of over de grenzen gezet, nadat eerst
al huu goederen verbeurd verklaard zouden
worden. Maar de grootste misdaad was
wel, dat men mij beschuldigde van groote
sommen gelds te bewaren en dat de bui-
tenlandsck-e kooplieden en handelsagenten
groote voorraden wapens en munitie naar
de missieposten hadden gezonden. Ik moest
hem die geheime bewaarplaatsen aanwij
zen waar die fabelachtige rijkdommen ver
borgen waren.
Ik ontkende alles, maar tevex-geefs en
daarom moest ik van 's avonds U uur tot
's nachts een uur de meest pijnlijke kwel
lingen verduren.
Gij hebt mijn huis doorzocht, mijnheer,
en ge hebt alles meegenomen wat ik bezat,
tot den laatsten cent. Ik heb nooit geld
van kooplieden of kapitalisten gekregen.
Ik bezit geexi oorlogstuig, behalve dan die
kleine flobert die gij ook gevonden hebt.
Ja dat laatste is juist: zij is hier en
in ons bezit. Men heeft u ook beschuldigd
dat gij vijf geweren verborgen hield die
aan eenige handelsagenten toebehoorden.
Ik eisch dat u die ook zult inleveren.
Ik heb u al gezegd mijnheer, dat ik
geen andere wapens bezat da-n die flobert.
Je bent heel brutaal, je liegt!
En kwaad stond bij op, gooide zijn wet
Twee kaarsen, dat 16 te veel.
't Is xnaar één kaars, mevrouw, ik heb
hem doorgesneden.
boek met een smak op tafel, liep als een
krankzinnige op en neer, veroordeelde me
ter dood en gaf aan zes soldaten bevel om
hun geweren te laden.
Ik kreeg tien minuten tijd om me voor
te bereiden op den dood: mijn vonnis zou
voltrokken worden 's morgens vroeg om
twee uur, op den oever van de rivier: mijn
lijk zou in het water geworpen worden,
zonder een spoor na te laten. Ik had dus
niet. veel tijd incer om te leven. Heer in
Uwe handen beveel ik mijnen geest: ik
dacht aan mijn fouten cn tekortkomingen,
mijn christenen gevlucht, mijn kerk ver
woest, het Allerheiligste onteerd....
Het liep tegen twee uur: Nu moest ik
sterk zijn. Ik werd naar buiten gebracht
in de richting van de rivier, een officier
met een electrische lantaarn ging voorop.
Heer wees mij arme zondaar genadig...
Heel mijn leven trok als in een film aan
mijn geest voorbij. Jezus, Maria, Jozef,
sta mij bij, H. Theresia- help mij!
Ja Theresia zou me helpen. Want er
was een officier uit het Roode Leger aan
gekomen M. Koan, dien ik vroeger eens
belangrijke diensten had bewezen. Juist
een uur voor middernacht was hij uit Tai-
ping teruggekeerd en toevallig vernam hij
mijn doodvonnis. Omiddellijk had hij te
gen zijn vrienden onder de officieren ge
zegd: de Pater die jullie ter dood veroor
deeld hebben is een beste kerel. Hij zal
niet terechtgesteld worden: ik ben er op
tegen en ik neem hem onder mijn bescher-
mixig.
Het comité van arbeiders en boeren
stond verbaasd. En van deze ontsteltenis
maakte M. Koan gauw gebruik om het
hoofdkwartier op te bellen, waar de voor
zitter van het comité vertoefde M. Wang-
Si. Ik was gered.
Een officier kwam naar mij toe om het
te zeggen: Wees maar niet bang, je bent
gered: ik moet je naar Longtcheou bren
gen. Ik bedankte hem, maar ik kon het
xiiet gelooven, want- op dat oogenblik
dacht ik niet meer aan de wereld. Op den
lixikeroever van de rivier werd ik overge
geven aan een troep soldaten die ook
naar Longtcheon gingen. We moesten en
kele uren met. een klein stoombootje varen
dat 's morgens om vijf uur vertrok. Ik was
goed beschut tegen de kou, kreeg sigaret
ten, thee en een paar broodjes. Dexi an
deren dag gingen we te voet verder langs
den rechteroever van de rivier. Toen we
ongeveer 20 K.M. hadden geloopen ont
moetten we een bende bandieten waarvoor
we moesten wijken. We gingen weer terug
naar de Waterwallen, waar we de boot
verlaten hadden. Ik moest op den vorh-
tigen grond slapen; er was niets te eten;
ik had geen cent op zak; enkele medelij
dende menschen gaven me een stuk brood.
De officier, die me geen oogenblik alleen
liet, vertelde dat de bandietenbende, waar
voor wij moesten wijken een heel dorp ge
plunderd en verwoest had. Den volgenden
dag héél vroeg in den morgen, gingen we
weer op stap, nu langs den rechteroever:
ik had bijna niets te eten gekregen. We
moesten een 60 K.M. ver loopen. We gin
gen langs verwoeste dorpen, waar gras en
bloemen weer bloeiden tusschen de puin-
hoopen. Er was nergens een levend wezen
te bespeuren. Boven de sombere ruines
zongen de vogels hun heerlijk lied. De of
ficieren hadden me oxidertusschen ge
vraagd of ik hen wilde bijstaan met m'n
gebeden, wanneer er onverwachts een aan
val zou plaats hebben. Als de Pater bij
ons is, behoeven we niet bang te zijn.
's Avonds om 5 uur waren we in Longt-
chou; we hadden 100 K.M. afgelegd in
twee dagen.
Toen werd ik toevertrouwd aan een of
ficier Ya-Tas-Yu, die me goed behandelde.
Juist toen ik 's avonds om 10 uur wilde
gaan slapen, moest ik voor den krijgsraad
komen. Dat was dus nog een avondwande
ling van vier K.M. door de stille straten
van de slapende stad.
De voorzitter keek me eens even aan en
zonder gehoord te zijn, werd ik overgele
verd aan de Commissie voor Buitenland-
sche Zaken. Ik werd streng bewaakt, maar
had geen enkele kwellixig meer te verdu
ren; ik kreeg tweemaal daags iets te eten,
om 9 uur 's morgens en 's middags om 4
uur. Er waren enkele katholieken, die me
kwamen bezoeken; van M. Ouko kreeg ik
zelfs een warme overjas. Ik wist zelfs een
boek van Pater Pinard in handen te krij
gen: „Beschouwingen over plichtsbetraeh-
ting".
Vanuit mijn gevangenis had ik een droe
vig uitzicht op de verwoeste gebieden,
waar de leeggebraxide kerken liun ge
scheurde torens schreiend ten hemel sta
ken.
Eindelijk 18 Maart werd ik vrijgelaten.
Er was een mooie kans voorbijgegaan om
mijn leven op te offeren voor de goede
zaak. Maar een missionaris in de kracht
van zijn jaren en vol werklust heeft nog
heel veel te doen.
Een troep soldaten van het Roode Le
ger bracht me naar Ping-Tsiang, 16 K.M.
van Nan-Koan verwijderd.
Op het feest van Sint Jozef zong ik
het Magnificat van mijn bevrijding.
Je hebt mijn das toch niet vergeten?
Neen, zooals je ziet, heb ik mijn pak
ket er meer samengebonden.
ROZEN
Overal rozen, waar je ook maar kijkt.
Er is geen ontkomen aan, zei hij op bijna
wreveügen toon. Voor hen in het wazige
licht van den zomermiddag lag het breede
watervlak van de Brisbane-rivier. Een
stoomschip uit het Zuiden voer langzaam
stroomopwaarts, achter een ratelend exi
puffend sleepbootje aan. Duidelijk hoorden
zij vanuit de stad het fluitsein van de
clectrischc centrale. Het was vijf uur. Een
licht windje speelde door de oleanders, die
te pronken stonden met hun ro.se en witte
bloemen, en ritselde vooxrt langs de dichte
heggen beneden, waar de rotsen afdaalden
in het water. En waar de schuin neer
schietende zonnestralen in den achtorhoek
van dexr tuin vielen, wiegden de heesters
en struiken hun geurige bloesems in den
wind en verspreidden een bedwelmend
aroma ver om zich heen als lxoninggeui'.
En overal om hen heen waren rozen,
gele, die afhingen van de met latwerk be
timmerde prioelen, bleek-rose aan de strui
ken langs de veranda, donkerroode en
sterk geurende, die de grintpaden omzoom
den, terwijl hier en daar op de grasperken,
op hooge stengels, trotsche pioenrozen te
pronken stonden.
Waarom hou-je eigenlijk niet van
rozen? vroeg het meisje, terwijl ze in haar
ligstoel achterover leunde en hem van
achter haar palmbladen-waaier toelachte.
Och, niet van houden is het woord
niet, zei de man, de asch uit zijn pijp
kloppend. Zie je, dat komt, omdat
Weetje, ik heb ze al dien tijd, dat ik in
West-Australië geweest ben, geroken, en
nu voorspellen ze me teleurstelling.
Het meisje tikte met haar goudbroka
ten schoen tegen den tafelpoot en keek
strak voor zich uit.
Ik zie niet in, wat voor teleurstelling
ze je zouden kunnen voorspellen, zei zc.
Je hebt me verteld, dat je hoopen geld
verdiend hebt in die oude mijn, waar ik
altijd zoo over in angst gezeten heb, en
hoewel je er ziek vandaan kwam, ben je
toch nu weer heelemaal de oude. En
Ja, dat „En", dat is het, waar ik me
zoo bezorgd over maak, antwoordde hij
rustig, haar recht in de oogen kijkend. Zie
je, jij was die „En", en jij hebt me de te
leurstelling bezorgd.
Ik was toch erg blij, dat ik j.e weer
zag, zei ze, wrevelig plukkend aan haar
waaier.
Trek je waaier niet stuk, sprak hij
op ernstigen toon. O ja, ik geef toe, dat
je blij scheen te zijn, me weer te zien,
maar.
Er zijn geen maren, zei ze nijdig,
haar voeten heen en weer bewegend. Ze
was erg ingenomen met haar nieuwe
schoenen.
Ik ben niet de eenige, dien je graag
ziet. antwoordde hij, zijn pijp weer stop
pend en in zijn vestzak zoekend naar
lucifers.
Wat wou jij dan? vroeg zij. Je kunt
toch zeker niet van me eischen
Al je aandacht? Och neen. Zoo ben ik
eenmaal. Alles of niets. En toen ik weg
ging....
Was ik nog maar een schoolxneisje,
zei ze, terwijl ze hem met haar bruine
oogen van terzijde aanzag en zich afvroeg
of 't het klimaat van West-Australië was
geweest, dat zijn donker haar had door
spikkelt met grijs.
Was je maar een schoolmeisje geble
ven, zei hij zacht. Hij streek een lucifer
af, maar bracht ze niet naar zijn pijp; het
vlammetje brandde af tot aan zijn vinger,
en snel liet hij de lucifer vallen.
Kleintjes worden ook groot. Heftig
wuifde zij zich met haar waaier koelte
toe.
Juist, antwoordde hij. En dat je moet
leeren vergeten, is zeker ook een van je
stelregels, niet?
Weer keek zij hem van terzijde aan,
Er zijn massa's mannen, die ik aar
dig vind, antwoordde ze onbeschaamd.
Dat weet ik.
Een jacht met witte zeilen kwam de ri
vier afglijden en zij zagen het veerbootje
oversteken, dwars door het kielwater van
een vrachtschip, dat de Amerikaansche
vlag voerde. Verderop lag een Italiaansch
oorlogschip voor anker, 's Avonds en 's
morgens speelde aan boord het strijkje,
steeds beginnend met" het Britsche Volks
lied, ter eere van de verafgelegen bezit
tingen van het Koninkrijk.
Ook nu kwamen zacht de tonen van het
snarenspel over de rivier en vermengden
zich met de geur der rozen tot een be
dwelmende harmonie.
Ik lag in mijn tent, zei hij. Ik zag
muggen en vliegen langs de tentpalen op
en neer loopen, en over den leemen vloer
slixxgerde zich een onafgebroken rij roode
mieren. Ik wist, dat ze het begrepen had
den op de suiker en andere levensmidde
len, maar ik was te zwak, om me te ver
roeren. Plotseling rook ik den geur van
rozen, jouw rozen, waar we samen zoo
vaak over gesproken hadden, die we zoo
dikwijls samen hadden gesnoeid. Ik zal
nooit vergeten, wat dat voor mij op dat
oogenblik beteekende: de geur van bloe
men in die snikheete tent, waar ik dood
ziek van de koorts op het rustbed lag.
Zinsbegoocheling moet het ook geweest
zijn, hoewel ik nog nooit gehoord heb, dat
iemand, ook al is hij nog zoo koortsig,
bloemengeur ruikt, die er niet is. En toch
wist ik, dat het rozen waren, en een hevig
verlangen naar jouw kwam plotseling in
me open toen viel ik in slaap. En al
dien tijd was jij hier in gezelschap van
andere mannen; maar gelukkig wist ik dat
toen niet.
Hij legde zijn pijp naast zich neer op
de balustrade, en staarde strak voor zich
uit over de rivier. Het Italiaansche strijk
je speelde passage's uit „Rigoletto". „La
Donna e mobile"zeer toepasselijk, zei
hij, half lachend, terwijl hij knikte in de
richting van het oorlogschip.
Toen werd hij weer ernstig.
Ik vrees, dat ik niet erg gezellig ben,
't „Rijke" Amerika
15 miiHoen armen in de
Vereenigde Staten
Wol hoort men in 't oude Europa telkens
en telkens weer van de fabelachtige rijk
dom en de verbazyigwekkend-snelle ont
wikkeling van Amerika, maar van de scha
duwzijden, die toch ook aan 't Amerikaan
sche levexi verbondcxi zijn, wordt maar zel
den gerept. En toch is 't sociaal-economi
sche vraagstuk in de Vereenigde Staten
minstens even acctueel als bij ons. De we
tenschap breekt zich al jaren 't- hoofd met
dit probleem en reeds in het begin dezer
eeuw kan men in verschillende boeken ge
wezen zien op de ontzettende tegexistellin-
gen tusschen rijk en arm, die zich in 't
„rijke" Amerika aan den opmerkzaruen be
schouwer opdringen en die natuurlijk een
groot gevaar voor de rust en de veiligheid
en de welvaart van den Staat beteekenen.
Men dient zich echter eerst af te vra
gen wat 't begrip „arm" eigenlijk betee-
kent, dus: wie is arm?
Aan de hand van statistische gegevens
zou men kunnen trachten dat begrip te om
lijnen. Maar daarnaast is 't niet oninteres
sant eens te luisteren naar de verschillen
de opvattingen, die daaromtrent bestaan.
Volgens den staathuishoudkundige Hunter
is hij arm, „die niet in staat is, om zich
datgene te verschaffen, dat nóodig is, om
zijn lichaamskrachten op peil te Ixouden".
Zulke menschen waren er in 1904 't jaar
dat Hunter deze uitspraak dee l. in de
Vereenigde Staten 10 millioen, da is 8 pet.
van de totale bevolking. Toentertijd werd
dat getal echter over 't algemeen als te
hoog beschouwd. Méér instemming vond
de definitie, welke tien jaar later werd ge
geven door Professor Hollandex-, die zich
aldus uitdrukt: „Arm is degexie, die niet
voldoende heeft, aan voeding, kleeding en
onderdak". Te laag acht men de uitspraak
van Prof. Parmalée, dat 10 pet. van de be
volking gedurende 'n zeker deel van 't jaar
ondersteuxiing noodig heeft; hij zegt zoo:
„de bezittingen van deze lieden zijn niet
voldoende om zichzelf voldoende lichame
lijke en geestelijke capaciteit te verschaf-
fen".
In 't jaar 1925 verscheen 'n boek van
Prof. Douglas „Loon en familie" en hierop
vooral steunt de medische wetenschap. Een
arbeider in 'n tamelijk-groote stad verdient
in Amerika gemiddeld per jaar 1000 tot
1100 dollar. Maar 'n arbeider die tamelijk
zwaar werk heeft te verrichten heeft 300
kalorieën noodig. „En hoe is dat mogelijk,
als hij daarbij nog een gezin heeft met b.v.
drie kinderen en dan maar 1000 a 1100 dol
lar verdient?" Hij heeft berekend, dat in
deze oxnstandigheden zich 10 tot 12 mil
lioen arbeiders bevinden.
Omtrent den allerlaatsten tijd worden
we ingelicht door 't Amerikaansche jaar
boek van den Arbeid van 1928 en door de
publicaties van James Davis, secretaris
van de Afd. Arbeid van 't Kabinet van den
President. Zij beiden stellen een bedrag
van 1500 a 1800 dollar per jaar vast voor
'n familie van man, vrouw en drie kinde
ren, dat deze minstens noodig heeft om
te kunnen leven. Daar tegenover staat
vast, dat 7.250.000 mannelijke arbeiders van
20 jaar en ouder minder dan 25 dollar per
week verdienen. Neemt men aan dat ze
slechts twee weken op een heel jaar wer
keloos zijn, dan is dat 'n jaarlijksch inko
men van 1200 dollar.
Maarover het algexneen zijn de
meesten langer dan veertien dagen zon
der werk. Bedenk hierbij dat minstens de
helft van die 7 1/4 millioen getrouwd is en
kixideren heeft; dat zij meer als een derde
uitmaken van de gezamenlijk volwassen
mannelijke arbeiders. En Da-vis beweert
dat 10 tot 15 millioen niet genoeg verdie
nen, om behoorlijk te kunnen leven, om te
deelen in den welstand, die de rest van
hun landgenooten genieten.
Wij kunnen de zaak ook van 'xi anderen
kant bekijken, waardoor deze cijfers nog
scherper belicht worden.v Zoo geniet vijf
zesde deel der bevolking geen inkomen
uit z'n bezittingen, zooals rente e.d. maar
moet uitsluitend leven van zijn arbeid. En
Davis voorspelt dat de economische positie
der arbeiders xiog veel slechter worden
zal. Want-, zooals overal, is in Amerika
overproductie; de producten van z'n nij
verheid en van den grond kunnen nergens
meer worden geplaatst noch in eigen land.
noch in den vreemde En elke nieuwe uit
vinding van 'n machine maakt mensche-
lijke werkkracht overbodig. Davis meent
echter 'n middel gevonden te hebben om
hieraan 'n eixide te maken en dat zal dan
alleen kunxien gebeuren door 'n algexneexi-
doorgevoerde vermindering van arbeids
tijd.
zei hij eenigszins scherp.
Neen, dat ben je ook niet. Zij strekte
haar hand uit en raakte met haar koele
blanke vingers zacht zijn bruinen pols
aan.
Hij keek op, verrast. In haar oogen lag
nu een zachtere uitdrukking; hij had haar
waaier terzijde gelegd.
Je amuseert me in het geheel niet,
zei ze met nadruk. Je beleedigt me.
Waarom? Hij hield haar beide handen
in de zijne gesloten, en boog zich naar
haar over.
Omdat jijalles vooj' me bent
en de anderenin het geheel niets, zei
ze, terwijl de roode rozen bloosden op
haar wangen.
JJïj boog zich nog dieper, opende de
palmen van haar kleine handen, en kuste
ze, en weer zei hij, maar nu op heel an
deren toon:
Overal rozen, waar je ook kijkt. Er
is geen ontkomen aan. „Cntr."