O— OOR |£IHPEBEH ZATERDAG 12 JULI 1930 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 eiiiiiiiiiiiiiiiininiiiiiiinniMiiiniimiiunniiiiniiiiiiiinnniniiuiiiiiiinnnumniiiiiiiiiiiiniiie Siiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiimiiuiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiir; CORRESPONDENTIE. Annie van Nieuwen huizen, Al phen a. d. R ij n. Ik dank je Annie voor dat opstelletje. Het is heel aardig nageschreven. Ik heb het ook eens gelezen en zal het, als ik veel plaats over heb, de volgende week laten plaatsen. Dag Annie! Maak nog eens wat! Probeer eens aan de uitwerking van mijn vraag van verleden week. Simon van R ij n, Woubrugge. Als dat opstelletje twee keer zoo lang was Simon, dan konden we het tenminste te rugvinden, als het gedrukt stond, nu zal het bezwaarlijk gaan. Dag Simon. Zou je niet eens een lang verhaaltje maken? Dora Ver del, Roelofarend s- v e e n. Je schrijft, dat je hoopt een prijs te winnen en dat jo opstel in de krant komen zal. Het eerste is mis, en het 2de zal gebeuren, al was het alleen maar, om jou blij te maken. Zie de volgende week. Dag Nichtje! Mientje v. d. Valk, Zoeterwou- d e. Weet je van welken Fransohen schrijver die fabels afkomstig zijn? Wij hebben van dien dichter nog niet veel stukjes gehad, daarom zal ik „De Krekel en de Mier" een plaatsje geven; temeer nog, omdat je zoo keurig geschreven hebt. Dat mag ik! Maak nog eens wat! Marie v. d. Akker, Zoeter w o u- d e. Ook jouw opstelletje Marietje zal ik laten drukken. Ben jij een vriendinnetje van Mientje v. d. Valk? Ik hoop jullie va ker te zien. Den volgenden keer, ook mee doen! Daag! Hermanus Wilhelmus Barne- v e 1 d, Leiden. Winnen is een quaestie van geluk en dan.... het geluk is nu eenmaal voor de gelukkigen! Prijs of geen, toch meedoen, zoo doet een jon gen van Jan de Wit. DusHet opstel? Ik zal jou eens een pleizier doen. Nog even geduld. Maak wederkeerig veel groeten aan allemaal. Johan Bijen, Roelofarend s- v e e n. „Eindelijk", hoor ik je al zeg gen, eindelijk hoor ik eens wat. Ja Johan, dat zit zooWie voor is, voor maalt. Ik beantwoord de brieven van den hoop af en nu vind ik pas jouw opstel. Het is wel een plaats waard. Zie de volgende week eens! Begin aan iets nieuws! Dag, Johan! Veel groeten aan alle huisgenoo- ten. Marietje Disseldorp, Hoog- m a d e. Aangename kennismaking Marietje! Ik bewonder je moeder, maar ik hou je aan je belofte: meedoen net zoo lang, tot je een prijs hebt. Nou, weet je wat, omdat, je zoo spreekt, krijg je van mij den volgenden keer een boek, als je geen prijs wint. Zie je, dan heb je toch wat. Maak veel groeten aan Mijnheer Jo v. Beukering, Leiden. Ik wil jou eens een briefje schrijven, al was er geen briefje apart bij voor mij en wel ,om jou eens te feliciteeren met dat keu rig en mooi schrift. Jij schrijft als een pro fessor, neen wat zeg ik, die schrijven zoo mooi niet. Wat zal de Zuster in de school tevreden zijn! Dag Jo! Maak veel groeten aan jo ouders! Blijf zoo netjes en ordelijk werken, Nichtje! Maak eens een opstel! Wil je? Nanda en Bertus v. d. Wiel, Leiden. Ook jullie beidjes hebt zeer goed je' best gedaan! Ik wou dat allen zoo veel zorg aan het werk besteedden. En zi© ik jullie ook weer bij den volgenden wed strijd? Dag jongens! Henk v. Kempen, Voorschoten. Dat is een aardig sprookje Henk. Ik las het vroeger ook. Toch laat ik het plaatsen. Nog even geduld. Dag Henk! Nu scheiden we uit! Het is welletjes voor deze week. A.s. Zaterdag ga ik door! Geduld, die nog geen antwoord kreeg. Ik vergeet niemand. Jullie liefhebbende, Oom Wim. MIJN K0STSCH00LH0ED door Jos Schermer-Voest. Ik zie ze nog liggen, hooge torentjes pa namahoeden. lb was toen een week of twee op kostschool. Wat een enorme hoe den waren dat! Reuze bollen, en vreese- lijke zakkeude randen. Ik kreeg ereen, waar ik bijDa in verdronk, maar de zuster zei, dat er geen kleine hoeden waren en zoo draafde ik twee zomers met mijn „schuit" Zondags naar de kapel. Twee jaar l*xer kwam een nieuwe par tij hoeden voor de kinderen, die toen op kostschool kwamen. De collectie was be slist mooi en 'n tikje elegant! Ik deed al het mogelijke om mijn akeligen „schuit" te verruilen tegen 'n nieuwe. En ja hoor. Prundence vond, dat haar hoed (een nieuw model!) veel te nauw was en ik bood haar, galant, mijn hoedje aan. Prundje vond mijn dop goed en ik deed alsof ik niets blij was met mijn hoed, anders zou de zuster misschien nog zeggen dat het niet mocht. Nou, ik was dolblij met mijn dop, hij flat teerde mij werkelijk een beetje. Maar je wilt altijd van „beter" tot „best" komen en weer een jaar later maakte ik een mazzel tje met Jet die nog zoo'n mooie schoone had, terwijl de mijne al afgrijselijke dou wen en vouwen had gekregen. Het kon Jet toch niet schelen, die hoed bleef toch hier en ik was weer een jaartje netjes. Toen kwam „de dag". Wij moesten onze koffers in pakken en mijn dierbare „kano" („schuit" was nu een minderwaardig woord) stopte ik bovenop. Die moest mee, al zei de soeur dat hij vreeselijk gedeukt zou aankomen. Nou dat was wel waar, hij was ontoonbaar toen ik mijn koffer thuis uitpakte, maar ik wilde hem houden en toen deed de hoedenmaakster er aan wat zij kon. Hij werd vervormd en gedraaid, en geknipt en toen ik 14 dagen later mijn dierbare kostschoolhoed ging halen, kreeg ik een hypermoderne dop te zien aan de eene kant kort en de andere wat langer, een groot zwart stuk fluweel er omheen en een bouquet veldbloemen op zij. Ik kan nog niet begrijpen hoe dat mijn oude hoed kan zijn met die onnoozele „rand-in-de hoogte". Maar 't schijnt toch waar te zijn, want hij ruikt nog precies hetzelfde!! HET HERDERINNETJE VAN LOURDES. door Agatha Hartveld. Wat ik nu ga vertellen, zult ge allen wel mooi vinden. Want het lijkt wel een schoo ne droom. Maar het is geen droom. Neen het is werkelijk gebeurd. Hier ver vandaan, in Frankrijk, ligt een lief stadje. Lourdes, heet het. O, wa-t is de natuur daar schoonEr zijn heel veel ber gen; geen heuvels zooals hier maar hooge bergen, die tot aan de wolken reiken. Je hebt er ook een breede rivier. Die loopt er tusschen de bergen door, meestal heel wild en woest. Vooral de arme mensohen houden veel van die rivier. Weet je waar om? Er drijft dikwijls aardig wat hout in. In Lourdes wordt het water wat kalmer, en spoelt het hout op den oever. Dit ra pen de arme menschen samen en gebrui ken het als brandhout. „Maar wat is er nu in dat mooie stadje gebeurd?" hoor ik jullie vragen. Luister Langen tijd geleden woonden daar in een arm huisje een vader en een moeder. Ze hadden vier kinderen, twee jongens en twee meisjes. Het oudste heette Berna- dette. Dan volgde haar zusje Marie. En dan de twee broertjes. Bernadette was veertien jaar oud. Flink gezond was ze niet; altijd za-g ze er even bleek uit. Om niet ziek te worden moest ze zeer voor zichtig zijn, vooral bij koud en guur weer. Dit was voor haar ouders niet prettig, maar toch beleefden ze veel pleizier van hun zwak kind. En weet je waarom? Ber nadette was braaf, erg braaf. Altijd was ze even lief voor haar vader en moeder. Als dezen haar wat geboden, deed ze het direct, en altoos met vreugde. Nooit zou ze een leugen willen zeggen al was het nog zoon kleintje. En wat blonk haar ge zichtje altijd tevreden en opgeruimd! Ja, haar braafheid was voor haar ouders een groote vreugde. Op een Donderdag nu, vlak voor de groote Vasten, was moeder van plan eens een heerlijken maaltijd te bereiden, 't Liep al tegen elven; moeder wou daarom het vuur aanmaken. „Marie", sprak ze, „loop eens vlug naar de rivier, en zie of je niet wat brandhout kunt vinden". Dat hoorde Bernadette. „Mag ik meegaan moeder?" vroeg het ziekelijke kind. „Volstrekt niet!" antwoordde moeder. ,Je hoest en 't is buiten veel te koud". Dat viel Bernadette erg tegen. Juist wou Ma ria er alleen op uitgaan toen er een buur meisje binnenkwam. Johanna heette ze. Ook zij was door haar moeder uitgezon den, om wat hout te halen. En nu kwam ze vragen, of Bernadette mee mocht. Eerst klonk het telkens van „Neen, neen, 't is te guur", maar ten laatste gaf moeder aan Bernadette toch verlof. Johanna praatte ook zoo mooi. „Maar doe eerst een doek om, en trek je kousen aan," sprak moeder bezorgd. Je moet weten, dat de arme kinderen in die streken het grootste gedeelte van het jaar blootsvoets gaan. Bernadette deed haar kousen aan, en een oogenblik later gingen onze drie sprokkel vrouwtjes op stap. Ik beschouw dit als de inleiding tot het bekende, groote verhaal. Ben je van plan verder te vertellen? Wij wachten af. Oom Wim. EEN DAG AAN ZEE door Leo Moraal. Het was in Augustus. En het zonnetje lachte ons vriendelijk toe. Geen wonder dat onze familie ook naar het strand ging. Het was al over tienen, toen we aankwa men. Eerst begon men de tent op te slaan. Er werd hapd gewerkt, geen won der want hoe eerder klaar, hoe liever. Wim ging ondertusschen al wat graven en Jaap en Jan stonden al te baden in het koele frissche zeewater. Het drietal ver maakte zioh dan ook uitstekend. Ondertussohen was de tent al klaar. Eerst ging men toen eten, want we had den honger als een paard. Het was al kwart voor elf, toen Jan vroeg: Moe! mo gen we ons badpak aan. 't Water is nog frisch, zei Jaap, nu ja, daar wen je wel aan. Nu vooruit dan maar jongens! Niet te ver in zee Jaap! Neen moeder en tegelijkertijd stormde het drietal naar zee. Jaap was het eerst in zee. Toen volgde Wim en toen Jan die eerst zioh even nat gegooid had in een binnenzeetje brrrü wat koud schreeuwde Jan die het water in het binnenzeetje warmer vond. Ik ga daar 't is me veel te koud hier. HaEn de twee anderen lachten hem uit, en zeide, wat een koukleum! Jan genoot in het plasje, dat hij uitge kozen had. Maar de anderen hadden het koud. Kijk eens Jan daar is Henk ook aan 't zwemmen. Kom ga mee dan gaan we naar hem toe en dan vragen we meteen of hij ons ook wel leeren zwemmen. Sprin gend en dansend gingen we naar Henk toe. Dag Jan, dag Jaap, kom hier Jo! Ga je mee een eindje verder in zee! Nee, ik mag zoover niet, heeft moeder gezegd. Henk wil je ons leeren zwemmen. Ja ze ker wel! waarom niet, vooruit ga maar op je buik liggen. Henk hield hem nog al goed boven wa ter. Kom laten we maar eens naar de tent toe gaan. Toen zij aankwamen, zat Wim al te lezen brrrü wat koud rilde Jaap. Jongens we moeten eens opstappen, zei vader die het ook jammer vond dat je weg moesten. Vooruit jongens aankleeden en de schoenen aan. Maar de schoenen gin gen niet zoo gauw aan als dat ze van hun voeten kwamen, maar eindelijk waren ze klaar. Nu. nog je blouse aan Jan! riep moeder. Eindelijk waren ze heelemaal klaar. En nu nog de tent afbreken, riep vader. Jon gens help eens een handje mee, jij ook Jaap, niet zoo lui doen! In een wip was het zeildoek van de tent af en toen tou wen. Alles netjes opbergen boor, riep va der. Ja vader. Toen alles in gereedheid was, zette de stoet zioh stapte zingend op huis aan. HET ONGELUK door Corrie Koek. In een Hein dorpje in Noord-Brabant woonde in een aardig huisje het gezin Janssen. Ze woonden heel gezellig met elkaar. Moeder en drie kinderen. Twee meisjes Annie en Bcppie. Een een klein ventje Dikkie, een erg ondeugend ventje hoor! De vader was gestorven, toen Dik kie nog maar een half jaar was. De meis jes waren al op sohool. Dikkie was nog te jong, die was pas 4 jaar oud. Als er nie mand in de kamer was, klom hij wel eens op de onderste plank van het kastje om er het een en ander van de meisjes uit te halen. Toen de zusjes op een keer naar school waren en Moeder in de keuken aan het werk was, klom ons ventje weer op de onderste plank van de kast en de kast stond niet erg vast en hij trok er nog al hard aan om er op te komen, tot opeens de kast boven op Dikkie viel. Hij gaf een harde gil en Moeder kwam verschrikt uit de keuken loopen. Zij zag de kast omver liggen en Dikkie er onder; het kastje was niet erg zwaar, ze haalde eerst Dikkie er onder uit. Hij had en diepe snee in zijn hoofd. Van het H. Hartbeeld, dat op het kastje stond was het armpje afgebroken. Moeder ging gauw buurman roepen die in den tuin aan het werk was. Buurman pak te het ventje op en lei hem voorzichtig in zijn bedje. Hij gilde van de pijn. Buurman zei, wil ik even den dokter halen? Ja, dat is goed zei Moeder. De dokter kwam di rect, maar het was niet erg, zei hij. De snee zou met een week of twee of drie wel weer beter zijn. Hij legde een verband om het hoofd en ging toen weer heen. Buur man bleef nog een poosje en ging toen ook weer aan zijn werk. Toen de meisjes uit school kwamen, vroegen ze dadelijk waar Dikkie was, omdat ze al gewend waren dat hij ze altijd in de gang al kwam halen. Moeder vertelde toen wat er met Dikkie gebeurd was. Ze gingen direct naar Dikkie Hij lachte alweer een beetje tegen de zus jes. Toen Annie en Beppie gingen eten, sliep Dikkie in en sliep wel 3 uur lang. Dien volgenden morgen was hij al heel wat beter. De dokter kwam ook nog even een ander- verband om zijn hoofd doen, dat natuurlijk nog lang niet beter was. Binnen twee weken was Dikkie weer de vroolijke jongen van eerst. Maar hij be loofde nooit meer op de kast te zullen staan. Den volgenden dag zou Moeder jarig zijn. Ze hadden geen geld om een ca deautje voor Moeder te koopen, maar An nie en Beppie hadden toch een mooi versje geleerd. En buurman was bloemist en Dikkie mooht van buurman een mooie ruiker rozen geven. O, wat was hij blij! Buurman en buurvrouw kwamen ook Moe der feliciteeren en raad eens wat Moe der van die goede menschen kreeg? Een mooi H. Hartbeeld! O, wat was Moeder blij! Den heelen dag was het volop feest, 's Avonds mochten de kinderen opblijven tot 8 uur. Want toen kwam er nog meer visite en daar hooren kleine kinderen nog niet bij, zei Moeder, dus toen moesten ze naar bed. Wat was dat een pleizierige dag geweest. Ik wou dat Moeder iederen dag jarig was, zei Dikkie den volgenden dag. En de kinderen praatten nog lang over dat heerlijke feest van Moeders verjaring, CORRIE EN JAN door Annie v. d. Bosch. (Voor de kleintjes). Corrie en Jan waren nog maar klein. Corrie was wijf jaar en Jan zes jaar. Jan ging naar de groote school, hij zat in de eerste klas en Corrie naar de bewaarschool Ze waren wel eens ondeugend. Op 'n keer waren ze samen weggekropen. Moeder zocht al, maar kon ze niet vinden. Ze ging maar in huis; als 't donker werd, zouden ze wel komen. Toen het donker werd kwa men ze voor den dag. Ze kregen 'n standje en moesten direct naar bed. Den volgenden dag was Corrie ziek. 't Was niet zoo erg, maar 's middags werd het erger. Tegen den avond, toen vader van het werk kwam en hoorde dat 't erger geworden was, ging hij den dokter halen. Toen vader terug kwam, vroeg Jan of dokter kwam. „Hij komt dadelijk, zei vader. Daar kwaon dok ter al aan. Hij ging naar Corrie's kamertje. Toen hij de koorts opgenomen had, zei hij, dat ze kou gevat had. De dokter zou den volgenden dag terugkomen. Daags daarna, zei hij, dat ze nog een paar dagen op bed moest blijven. Toen die verstreken waren, mooht ze uit bed, maar nog niet naar bui ten. Toen ze weer beter was, mocht ze weer buiten spelen. Donderdags was Cor rie jarig. Ze had vriendinnetjes gevraagd om ,te komen spelen. Ze hadden thee met koekjes gehad. Toen ze naar huis gingen, liepen ze nog te praten over den heerlij ken middag. Den volgenden dag ging Cor rie met de poppen spelen, ze had twee poppen. Den vorigen dag had ze er een van Moe gehad voor de verjaardag. Ze ging ook wel eens naar de buurmeisjes toe. Dan gingen ze wegkruipertje doen. Dan had je de meeste schik. Jan ging altijd met de jongens spelen. Ze speelden altijd met de knikkers. Kuiltje rollen deden ze. Jan won haa-st altijd. Zoo speelden ze al tijd samen, 's Avonds, als de school uit was, speelde Jan altijd met Corrie en de dag was om voor ze het wisten. EEN LEERZAME DROOM door Annie Bakker. Op zekeren avond was juffrouw Spin boodschappen wezen doen in de stad. Toen ze thuis kwam, bemerkte ze dat ze haar taartjes had laten liggen in den win kel. Dan maar weer terug, dacht ze bij zichzelf, 't Was nog al dichtbij, en was ze dus in vijf minuten weer terug. Juf frouw Spin had zin, om er maar dadelijk aan te beginnen. Het eene volgde na het andere, en ondertussohen had ze er al vier op, nu bleef er nog een over. Afijn dacht ze, die eene kan er dan ook nog wel bij. Maar wat schrok ze, toen ze op de klok keek, al elf uur, en haar man was nog niet thuis, die zat in een herberg. Dus zou ze maar naar bed toe gaan. De taar tjes waren zeker niet goed gevallen, want weldra werd ze gekweld door een akeligen droom. Ze droomde dat ze gestorven was, en nu aan de hemelpoort klopte. Ze was vroeger wel Katholiek geweest, maar nu deed ze er niets meer aan, haar ruaji deed 't toch ook niet, en waarom zij dan wel. Maar nu voelde ze dat ze verkeerd ge daan had. Ze schrok, St. Petrus had een raampje geopend, en riep nu met een barsche stem: wie is daar? Is het soms een Heilige of een maagd of een goede ka tholieke huisvrouw, spreek eens op. Juf frouw Spin rilde, en durfde niets te zeg gen. Komt er nog wat, zei St. Pe trus, die al ongeduldig werd. Ik ben Juf frouw Spin St. Petrus, ik ben geen Heili ge, en ook geen maagd, wel een huisvrouw maar niet Katholiek. Nu maar dan hoor je hier niet thuis. Maar ga verder, misschien heeft u nog iets bijzonders. Nu vatte Juffrouw Spin moed. Hier heb ik twee kaarten van wel dadigheidsconcerten. Die zijn hier niet meer geldig. Hier heb ik een kaart van de Elisabeth en Maria-vereeniging. En nooit neem ik er arme bedelaars in huis. Begin nu niet over zulke kleine dingen, noemt eerst het voornaamste maar. Ik heb een kostganger in huis, en een meid kan ik niet krijgen. Dat doet mij genoegen viel St. Petrus haar in de rede. Weet ge niets meer vroeg St. Petrus, toen Juffrouw Spin geen antwoord meer gaf. Och neen, ik kan me niets meer herinneren. Nu begon St.' Petrus maar weer uit te vTagen. Maakt gij het leven van uw man wel aangenaam, dat hij thuis blijft en niet naar de herberg gaat. O ja, mijn man gaat altijd, hij zit daar veel gezelliger, zegt hij, als ik hem vraag om thuis te blijven. Genoeg, ieder zorgt voor zijn eigen; uw man komt later wel. Bidt gij wel eens met uw kinderen, heb ben uw jongens wel heele kousen aan, en zijn de meisjes netjes gekleed. Maar heb ik niet gehoord, dat ge met uw buurvrouw ruzie hebt. Nou zeg, ver beeld je, dat mensch. Ik hoor het al, het gaat daar beneden goed toe, zei St. Pe trus. En nu zoudt ge zeker van de aarde, gelijk den hemel binnen willen gaan. Juffrouw Spin zonk op de knieën, en smeekte: „O, St. Petrus, laat me nog een keer naar de aarde terug gaan, ik wil mijn leven beteren, och laat me toch gaan. Zoo mag ik het hooren, ga mijn kind, ga in vrede. God zei met u. St. Petrus deed het raampje dicht. En juffrouw Spin schrok wakker, terwijl de wekker afliep. Toen 's avonds de zon onderging, was 't werk al gedaan. Twee paar kousen ge stopt, een arme gespijzigd, en de kostgan ger lekker eten gehad. Haar man bleef thuis uit de herberg en zij had vrede ge sloten met haar buurvrouw. Den volgenden nacht sliep ze rustig en voet, en droomde ook zeker rustig en zoet. Maar, wat, dat weet ik niet. ANNEKE'S SUIKERVARKEN door Dora Schakenbosch. Anneke stond met haar neus gedrukt tegen de ruit van een bakkerswinkel. „O, wat was dat alles toch mooi!" Aller lei heerlijks lag daar voor de étalage. Maar ran alles vond ze toch het suikervarkentje het mooist. Het stond hier al zoo lang en des te meer ze er naar keek, des te groo- ter werd haar verlangen er naar. Ze was maar een arm kind. Vader was al een tijd ziek en daardoor was er ook geen geld, om zoo'n varkentje te koopen. Dat wist Amieke wel en daarom dadht ze, zal ik het varkentje wel nooit krijgen. Ze wendde zich van de winkelruit en ging de kant uit van haar hui?. Ja haar huis, daar zouden ze wel niet lang meer wonen, want doordat vader geen geld verdiende, waren ze met de huur ten aohter. Ze ging langs de spoorlijn loopen, want het werd al wat laat. Ze neuriede een liedje om zoo het suikervarkentje te vergeten. Opeens stond ze verschrikt stil, daar zag ze een groote steen liggen midden óp de rails. O, als er nu eens een trein aankwam dan gebeurde er vast een ongeluk. Wat moest ze doen. De steen weg halen, maar dat ging niet, wat dan? O, daar wist je wat. Vlug trok ze haar rood jakje uit en bond dit aan een stok en liep zoo de lijn langs roepende zoo hard als ze kon. 't Duurde niet lang of ze hoor de een trein aankomen. ,0, God, geef dat ze mij zien. Met on verminderde vaart kwam de trein aange reden. Opeens een schril gefluit en de trein stond stil. De mensohen keken bui ten de ramen en wisten niet wat er aan de hand was. De conducteur uit de trein en keek spiedend rond. Met haar laatste adem gilde Anneke: „Daar ligt een steen op de rails". De menschen kwamen toe- geloopen. Anneke werd er verlegen onder. Ze liep hard naar huis. Thuis gekomen daoht ze er niet aan haar avontuur te ver tellen. Ze was er zich niet van bewust iets bijzonders gedaan te hebben. Een poosje later hoorden ze een auto toeteren, wat moest die hier doen, twee heeren stapten uit en kwamen naar binnen. „Wij komen voor uw dochtertje", sprak een der heeren, kom eens hier Anneke! Verlegen trad het kind nader. De heeren noemden haar een dapper meisje. Nu sprak hij met vader: „omdat u zoon dapper dochtertje heeft dat door haar moed een heele trein voor een ongeluk behoedde, daarom hebben de passagiers allen wat bij gelegd en hebben besloten dit huisje voor u te koopen dan hoeft u nooit geen huur meer te betalen". ,God loone het u hee ren", sprak moeder. De andere heer vroeg aan Anneke wat ze zelf graag wilde heb ben, zeg het maar gerust. Meteen dacht ze aan het suikervarkentje maar ze durfde het niet zeggen. ,Toen dan", moedigde de heer aan. Toen kwam het er verlegen uit. „Bij den bakker voor de ramen staat zoo'n mooi suikervarkentje, als dat niet te duur is. Een varkentje vroeg de heer nu, hoor je zult het hebben „O, mijnheer, wat fijn. 's Avonds laat kwam er een bediende met een groote mand. Hij gaf een briefje aan vader en deze las: „Voor de dappere Anneke". In spanning werd de mand ge opend. Er kwam veel moois en lekkers, levensmiddelen en vruchten, speelgoed en nog vele andere dingen en in 't midden een mooi pakje met een rose lintje. Bevend maakte Anneke het pakje los en daar lag het lang begeerde varkentje. Ze streelde het met haar handje. Wat een weelde. „O, Moeder, wat geluk dat ik juist een rood jurkje aan had." ,Ja, dat was net een geluk", lachte vader met tranen in de oogen van geluk, en hij drukte Anneke aan zijn hart. ANECDOTEN. Gemist „Zeg Nelis, weet gij wel, dat jouw kui kens op mijn erf loopen?" Tweede boer, Nelis bekijkend: „Ja, dat weet ik zeker wel, Rik, ik hem er al vier stuks gemist." Oom: „Zeg eens Jantje hoeveel is 6 en 4?" Jantje: „Elf, Oom". Oom: „En waarom geen 10 Jantje?" Jantje: „Dat kan onmogelijk Oom, want 5 en 5 is 10." Mooi speelgoed. r heeft u nog zoo'n doos je pillen als vader laatst had?" Apotheker: „Jawel j'ongen heeft je va der er baat bij?" Klaas: „Dat niet mijnheer, maar ze passen precies in mijn Mevrouw: „Wat zie ik nu Kaatje, doe je spijkers in de saus?" Kaatje: „Ja mevrouw, u zei toch dat ik de saus pikant moest maken." Vader: „Heb jij je boterham wegge gooid met moedwil Jantje? Jantje: „Met moedwil niet vader, maar met kaas". Rika Peek.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8