ZATERDAG 28 JUNI 1930
DE LEIDSCHE COURANT
1WEEDE BLAD PAG. 5
TYIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllMIIIIIIIMIMIIIIIMIIKIIIIIIIIIIIIIIIIllIlllllllllllllMIIIVIIIIHIIIin:
1M
CORESPONDENTIE.
u n t j e Walraven, Bode
graven. Mag ik jc nu eens even er
op attent maken, dat een brief naar Lei
den 6 cent, kost en geen 5. Wij moesten 2.5
cent strafport betalen en dat is nu niet
precies, wat. we afgesproken hebben. Het
opstel wordt geplaatst. Dag Pleuntje! Veel
groeten thuis!
Oor Vehagen, S t o m p w ij k. Ja
Corretje, dat versje is zeker mooi, maar..
:t is afgeschreven en daar moet je voortaan
niet je eigen naam onder zetten, maar die
van den maker. Wil je daar eens aan den
ken. Dag Cor! Maak zelf eens wat.
Leo Moraal, Leiden. Zoo Leo,
zie ik je ook weer? En 't opstel? Wordt
geplaatst! Zie de volgende week eens en
als je weer een uitstapje maakt, be
schrijf dit dan eens. Je hebt er slag van.
Dag Leo!
L i n a v. d. Plas, N o o r d w ij k.
Het versje laat ik de volgende, of als het
kan nog deze week plaatsen. Kijk eens uit!
Maak me wederkeerig de groeten aan Pa
cn Moe, de broertjes en zusjes en maak
eens een verseje over „Aan de Zee". Dag
Li na
P i in Verhuist, Leiden. Hoe
is het nu met je hand! Ik zou uit het
schrijven haast gaan afleiden, dat je nog
een zwerenden vinger hebt. Jammer, hé
Pim, dat Fortuna jou nog maar altijd pas
seert. Ja jongen, zoo gaat het mij ook.
Toch moed houden en volhouden. Dag
Pim. Maak wederkeerig de hartelijke groe
ten aan vader en moeder.
Corry en Anny van Diest, Sas
sen h e i m. Ha, daar zijn mijn twee
Nichtjes uit Sassenheim ook weer. En wan
neer maakt het leuke „Duo" uit Sassem
weer eens een verhaaltje, dat. twee plaat
sen waard is? Ik wacht- geduldig af. Dag
jongens! Veel groeten ook aan Pa en Moe!
Corrie Koek. R oelof arends
vee n. Ja Co mie, ik hoopte met jou
mee, maar het heeft niet mogen zijn.
Het verhaaltje is nu heusch een plaatsje
waard. Zie de volgende week eens. Dag
Corretje! Groetjes thuis!
D o r a Schaleen bosch, Warmond.
Dat opstel is niet slecht. Ik laat het
plaatsen. Ecu speciaal briefje is er niet bij.
Dusben ik gauw klaar met mijn ant
woord.
Ag a t h a Hartveld, Leiden.
Een paar jaar geleden hebben we een
heel© serie art. over „Bernadette" ge
plaatst. Heb je die niet gelezen of was je
toen nog te klein. Het kleine opstelletje
van jou als een inleiding van het grootc
wonder van Lourdes laat ik plaatten. Dag
Agatha!
W i m van Haarlem, Leiden,.
Ik wacht nog altijd tevergeefs op het mij
beloofde verhaltje. Of heb ik het mis?
Probeer eens vriendje! Jij schrijft netjes
en maak je werk met zorg, twee eigen
schappen noodig voor het maken van een
verhaal voor onze rubriek. Dag Wim! Maak
veel groeten aan vader en moeder en aan
Plonia en Nico.
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven.
Met hand en groet voor allen.
Oom Wim.
NIEUWE RAADSELS
ingestuurd door Hendrik Paridon.
Raadsel I:
Ik ben vleesch, neemt mijn eerste deel
weg en ik ben nog vleesch?
Raadsel II:
Ik ben een dier, neemt mijn eerste letter
weg en ik ben nog een dier?
Raadsel III:
KL
Wat staat hier
J 8
Raadsel IV
In welke bak bergt men niets?
Raadsel V
Hoeveel is 2 pond en 1 Meter?
Raadsel VI:
Wat is een schoone daad en ook een
wreede moord?
Raadsel VII:
Welke bijten doen niet- zeer?
Raadsel VIII:
Wat is langdradig en toch vlug?
Raadsel IX:
Welke het vierde deel van een el?
Ras-deel X:
Wat doe je aan t einde van ieder lied
Rü^dsel XI:
Wie heeft oogen en k\<n niet zien?
Raadsel XTF
Met i» biwi £fr er geen, zonder li ben i-k er
eeaï
wi» esse nieuwe raadsels kent,
hart z» inleveren, met de oplossingen er
i afzonderlijk vel papier.
Oom Wim.
DORUS
door Oom Wim.
UI. (Slot).
Nogmaals werden de bedienden onder
vraagd en aan een scherp verhoor onder
worpen. Allen hielden zich flink en ferm
en de Jonkheer kon met den besten wil
niemand den schuldige noemen: aller hou
ding was even onschuldig als correct.
En toch! Dorus had zijn plaatsje inge
nomen en drukte zijn oor tegen het dunne
beschot, zoodat dadelijk als de kamerdie
naar en zijn vrouw binnentrad, hem geen
enkel woord zou ontgaan, wat zooal in
verband met den diefstal zou gezegd wor
den.
Daar komen ze! Voor een wijle is het
stil. Hij hoort het plaats nemen van man
en vrouw. De kamerdienaar is de eerste,
die de stilte verbreekt.
Dal was een pijnlijk oogenblik vrouw
Ik meende door den grond tc zakken, toen
hij mij scherp opnam.
Zwijg me d'r van! Mijn knieën knik
ken nog onder mijn lijf en ik begrijp nog
niet. dat mijn kleur me niet verraden
heeft.
Dat komt doordat de Jonkheer een
onbegrensd vertrouwen in ons stelt. Als
de chauffeur nu maar niet door de
mand valt. Anders zijn wij drietjes verlo
ren en kunnen we onze biezen wel pakken.
Ja man, ik weet wel, dat ik er spijt
van heli en ik verzeker je, dat ik wou,
dat wij drietjes dat niet gedaan hadden.
Ik zal blij zijn als alles in de stad ver
kocht is en we het geld verdeeld hebben.
Zou het in zijn koffer wel goed be
waard liggen? Mij dunkt, als hij wat zegt,
zal zijn koffer worden nagezien en dan.
Vinden ze nog niets, domme gans!
Zijn koffer heeft immers een dubbelen bo
dem! Daar ligt alles bewaard zoo sicuur
als in de brandkast van den Jonkheer
zelf.
Nou ik zal er het beste van hopen,
maar ben er niet op gerust.
Sedert die dwarskijker hier is, heb ik
rust noch duur en ik zal den hemel dan
ken, als Dorus is afgereisd.
Nu zwijgt men stil en zet men zich aan
tafel, om het ontbijt, dat nog niet afge-
loopcn was, verder af te eten.
Dorus weet genoeg.
Een glimlach speelt om zijn mond.
De boekenrij staat weer op zJrf ouwe
plaats.
Hij zit vergenoegd voor zich uit te sta
ren, als dc kasteelheer verschijnt.
En mijn vriend? Is het onderzoek al
afgeloopen? Of moet het nog gaan be-
ginnën
Ik ben klaar Jonkheer? En u?
Ik deed zooals we afspraken en mijn
resultaat is natuurlijk „nihilIk twijfel
er trouwens ook aan en nu meer nog dan
ooit, of één der mijnen den diefstal ge
pleegd heeft.
En wat is uw bevinding.
Mag ik vrij handelen Jonkheer en de
maatregelen nemen, die ik goedvind.
Volkomen! U mag doen, wat u het
beste lijkt.
Laat u dan den chauffeur en uw ka
merdienaar en zijn vrouw vóór mij bren
gen
En tien minuten later staat het drietal
in de bibliotheek. De chauffeur en de
kamerdienaar kijken rond met een vrij
moedigheid, alsof ze zeggen willen, wie
doet je wat, terwijl de vrouw van den ka
merdienaar verlegen de oogen neerslaat
en met hoog-roode kleur van aandoening
en met kloppend hart dreigt neer te val
len.
Begrijpen jullie ook, waarom ik U
hier deed verschijnen?
Neen heer, dat begrijpen we niet, te
meer niet, daar wij ons niet schuldig we
ten aan den diefstal. Ons hier zijn, zal dan
ook met het misdrijf geen verband hou
den, zou ik zoo denken, zegt de chauffeur,
met de hem eigen vrijpostigheid van daar
straks.
Zóó, dacht je dat! Dan heb je het
mis! Jullie drieën beschuldig ik, de daders
te zijn van den diefstal zegt Dorus nu!"
Wie heeft hierop wat te zeggen!
"Wij zijn onschuldig en weten van
niets af. Wie beschuldigt, moetbewijzen!
En wie die bewijzen niet kan leveren, is
een schoft, laat u dit gezegd zijn, ant
woordt. do kamerdienaar uit de hoogte.
Bewijzen zal ik leveren! Maar alleen
in tegenwoordigheid van het voltallig per
soneel.
Die zullen er zijn! Ga en roep ze
allen hier!
Weldra staan allen acht man in getal
in een kring rondom den Jonkheer en
Dorus en allen wachten vol nieuwsgierig
heid, naar wat dat eenvoudige boertje in
deze affaire te beweren weet. Hij spreekt.
Ik beschuldig den kamerdienaar en zijn
vrouw en den chauffeur, de daders te zijn
van den diefstal. Haal den koffer van den
chauffeur uit het koetshuis. Dan kan het
onderzoek beginnen!
De chauffeur blijft kalmHij is zeker
van zijn zaak! De kamerdienaar wordt
beurtelings rood en bleek en zijn vrouw
beeft over alle ledematen en heeft wel
een voorgevoel ontmaskerd te worden. Do
rus weet misschien de volle waarheid en
dan
De kist wordt naar binnen gedragen en
voor den kasteelheer neergezet.
Maak open chauffeur!
Hij gehoorzaamt en het slot. springt
open en het. deksel wordt opgetild.
Leg alles hier op een hoopi En laat
niets in de kist achter. Zoo zien we, wat
er is, en wat er niet is.
Niets wordt gevonden.
Triomphantelijk kijkt, de chauffeur rond.
Halt, zegt Dorus! Nu is het mijn
beurt. Waar is de bijl? De bodem is van
dubbel hout. Tussclien de twee planken in,
is liet gestoleno tc vinden.
En zoo was het!
Men vond alles terug, wat gemist werd
sedert de komst van den Jonkheer op het
kasteel.
En toen?
Het spreekt, dat het mooie drietal op
stol en sprong werd weggejaagd en
dat Dorus door den Jonkheer rijkelijk werd
beloond met den bewezen grooten dienst
cndat door dit feit, Dorus nog grooter
werd in de oogen van alle dorpelingen, en
dat hij met evenveel eerbied behandeld
werd als de burgemeester en de jonkheer
zelfs en dat hij bleef de vraagbaak van
allen, tot aan zijn dood
WAT MARIETJE DROOMDE
door Apolonia Walraven.
Het was een warme dag geweest. De
menschen waren moe en afgemat. Ook
kleine Marietje was erg moe. Ze was pas
vijf jaar en moest al om zeven uur naar
bed. Ze kleedde zich met een beetje hulp
van Moe uit. Toen ze klaar was bad ze
een mooi avondgebedje, 'dat ze van de
Zuster op school geleerd had, en ging toen
gauw slapen. Het was niet alleen slapen
maar ook droomen. En nu lezers en leze
resjes willen jullie graag weten wat ze
droomde? Nu vooruit dan maar: Marietjes
droom.
Voordat ik jullie Marietjes droom ga
vertellen moet ik ook even zeggen dat
Marietje niet hoovaardig was, neen hoor,
maar in een droom kan zoo iets gebeuren
he. Nu Marietje droomde, dat er een klein
mannetje, zoo'n kaboutertje weet Je, op
haar bed kwam zitten en haar zachtjes
vroeg of ze met hem mee wou gaan, dan
zou ze gelukkig worden. Marietje sprong
uit haar bedje, kleedde zich aan en ging
met het kaboutertje mee. Toen ze met
hem buiten was, kwam er opeens een vo
gel uit de lucht vliegen en daalde voor
hen beiden neer en zei: „gaat maar op
mijn rug zitten". Het kaboutertje deed
het, maar Marietje was wel een beetje
bang en daarom mocht ze vooraan zitten
en het kaboutertje hield ze vast, rrrst
daar ging het de lucht in. Toen de vogel
een kwartiertje gevlogen had, zei het ka
boutertje: „halt". En de vogel daalde neer.
Marietje en spillebeen (want zoo heette
het kaboutertje) stapten uit of eigenlijk
af, bedankte de vogel die er rrrst vandoor
ging. Toen nam het kaboutertje Marietje
bij de hand en ze gingen het bosch in.
Toen zij een eind het bo'sch in waren
kwamen ze bij een holle boom. Spillebeen
nam een sleutel uit zijn zak en maakte
het deurtje open en ging achtervolgd door
Rietje naar binnen. Ze liepen twee don
kere gangen door en kwamen eindelijk aan
een helder verlichte zaal waar niemand
was. Daar haalde Spillebeen een toover-
stok voor den dag, zwaaide drie maal bo
ven het hoofd van Rietje, terwijl hij
sprak: „Als jij hier blijft, wordt je ko
ningin. Daarna klapte hij in de handen,
en zie, terstond kwamen er een groep
meisjes aanloopen, die om haar heen
dansten en zongen, tralala, tralala, onze
koningin Maria. Nu werd Marietje verle
gen en begon te huilen, toen ze opeens
wakker schrok. Haar lieve Moe stond al
bij haar ledikantje. Marietje sprong uit
haar bedje en vertelde Moe haar leuken
droom.
UIT JANTJES KAST
door Anny Veelenturf.
„Moes, daar is een arme vrouw aan de
deur". Met deze wooren sprong Loesje
Hamel de kamer in. Gut, kindje, ik heb
w.erkelijk geen tijd meer; zeg maar aan
Anna, dat ze een paar boterhammen
klaar maakt". Maar Moeder er, erer
is zoo'n klein.... zoo'n jongetje bij en....
ach Moeder, hij heeft niets aan." Hij is
zoo groot als onze Jan, Moeke, „Jan". Och
kindje je weet dat ik slecht iets van hem
kan missen. Wacht maar even, ik za-1 zelf
even kijken. En Mevrouw Hamel wischte
gauw een paar tranen weg. 't Was drie
maanden geleden, dat Jantje haar vierja
rig zoontje, gestorven was. Loesje en Jan
scheelden elkaar negen jaar.o Iedereen
hield van den kleinen bengel. Maar Jan
was te goed voor de aarde, en op een
avond sliep hij heel kalm invoor
eeuwig. Mevrouw Hamel was ontroost
baar. Telkens als ze iets van. Jantje' in
handen kreeg, kwamen de tranen voor
den dag. Nu vanmiddag ook weer. Toen
Mevrouw aan de voordeur kwam, begon
de arme vrouw al direct: „O, Mevrouw,
gelukkig dat u zelf het zegt, kijk me nou
dezen stumper eens aan. 't Kind heeft geen
stukkie heel meer aan zijn lijf. Och Me
vrouw, heb medelijden met een arme we
duwe". 'Met mecwarigen blik keek ze het
drie- a vier-jarige ventje aan. Toen ging
ze naar de kinderkamer, 'n Groote spiegel
kast trok ze open. Alles lag er nog, zooals
ze het voor Jantjes dood neergelegd had.
Z'n truitje, pakjes, schoentjes, alles, alles
en op de onderste plank z'n speelgoed, z'n
ju-ju zonder staart en manen, de brommer,
die heelemaal ingedeukt was en 'n maclit
dingen meer. Snikkend yiel de arme moe
der op dc knieën en nam de dingen één
voor één in haar hand, terwijl ze er lief
kozend overheen streek. Daarna nam ze
'n v'olledig pak voor het arme jongetje en
ging naar de vrouw, die angstig stond te
wachten. Even later ging er een gelukkige
moeder naar buiten, terwijl binnen eene
witte kat voor een ka-st zat met een ge
breken karretje in haar bevende hand.
door Joop Speet.
Op zee stormde liet, een scheepje moest
nog op zee zijn. Want men miste een
scheepje.
„Kijk zei er een, die stip zal dat niets
zijn!"
Het kwam al naderbij.
Ja, het is hem.
Daar kwam vrouw Louwens aan.
„Zeg!", jullie moeten mijn man gaan
redden want hij worstelt met den dood.
De boot heeft een lek gekregen, want ik
heb hem gezien bij den vuurtoren.
Doe het nu?
Ja maar, hoe kunnen wij nu tegen zoo'n
branding opkomen.
Nu, dan zal ik het wel probeeren.
Ze stapten op de reddingsboot toe en
wou instappen. Maar het volk hield haar
tegen.
Wat is er aan de hand, vroeg een stem.
Vier vingers en een duim.
Neen, nu geen grapjes.
„Mijn man worstelt met den tlood, want
liet schip heeft een lek begonnen, ik heb
het gezien bij den vuurtoren," zei vrouw
Louwens.
En nu wou ik het doen.
Zoo, laten wc het probeeren, zei Aal-
ders.
Nu stapten ze in.
Toen begonnen zij te roeien.
Langzaam maar zeker kwamen zij dich
ter bij het schip. Er scheen niemand meer
op dek te zijn.
„Ja, toch 'n man. Gooi hem 'n touw toe
en maak het vast.
Eindelijk stond het touw gespannen, om
langs dat touw van het schip in de red
dingsboot te glijden.
Gelukkig de eerste was binnenboord,
de tweede volgde, maar de derde liet zich
van angst in het water vallen, en werd
door de woeste golven tegen den boot ge
slagen.
Hij hield zich stevig vast aan een der
touwen die men hem toegegooid liad, ein
delijk was die ook binnenboord maar hij
was bewusteloos. Zij hadden hem weer
gauw bijgemaakt met een glaasje bran
dewijn. En deze was een broer der helden.
Nu ze allemaal binnenboord waren,
roeiden ze huiswaarts; het ging gelukkig
beter dan den eersten keer. Aan het
strand gekomen, ging er een gejubel op.
Juffrouw Louwens riep: „Mijn man!
Mijn man!" Na alle helden bedankt te
hebben keerden dc helden huiswaarts met
een zware taak achter den rug.
EEN SCHRANDERE HOND
door
Op 'n zekeren dag moest boer Knelissen
naar de stad toe. Hij had daar 'n groote
som geld af te geven. Daar z'n eigen paard
een manken poot had, en de andere op
het land werkten, moest hij 't te voet af
leggen. Hij had voor pleizier zijn hond
meegenomen, die zoo blij was als 'n vrij
gelaten vogeltje. Nauwelijk was hij een
eind op weg, toen hij achter zich het hob
belen van een wagen hoorde. Gauw keek
hij achter zich, en zag dat 't zijn vriend
was. Vlak bij boer Knelissen hield hij halt
„Instappen", klonk het vroolijk uit boer
Peters mond. „Nou, heel graag", ant
woordde boer Knelissen.
Nauwelijk zat hij, of daar begon z'n
hond te blaffen en te janken. Wacht,
dacht boer Knelissen. misschien wil hij
d'r ook wel inzitten. Maar nee hoor, hij
bleef maar blaffen. „Dan za-1 ik 'm maar
naar huis sturen", zei boer Knelissen. En
hij beval op ruwen toon: „Vooruit naar
huis toe." Hij gehoorzaamde daarop on
middellijk. Weldra waren ze in de stad
aangekomen. Boer Knelissen ging naar de
bank, waar hij het geld af moest geven, en
z'n vriend ging zijn eigen weg. Toen hij
dicht bij de bank was, wou hij het geld
voor den dag halen. Maar wat schrok hij,
hij had 't geld verloren. Treurig gestemd
ging hij huiswaarts. Hij zocht en zocht
maar 't was vergeefsehe moeite. Eenmaal
verloren, bleef verloren. Al heel gauw was
hij dicht bij zijn huis gekomen. Wat zou
'n vrouw schrikken, als hij 't haar vertelde.
Toen hij binnenkwam zag hij tot zijn groo
te blijdschap dat het geld op tafel lag.
Dadelijk begreep hij alles. Zijn hond had
het geld gevonden en thuisgebracht. Daar
om kreeg hij dien middag een extra kluif
je als benooning en ik behoef niet te zeg
gen, dat hij bij zijn baas bleef, tot hij van
ouderdom dood ging.
DE MAAND VAN MARIA.
De lente is weer aangebroken,
En .ik de lieve Mei.
Men ziet ze allen loopen,
Met bloemen in 'n rij.
Maria onze Moeder,
Die gaan we nu versieren,
Versieren met witte bloemen;
Haar feest gaan we nu vieren.
Het beeldje van Maria,
Staat in *'n hoekje thuis,
Wij zetten nu de bloemen dra,
Voor de Beschermster van ons huis.
Ook wij leggen een krans.
Van bloemen voor uw voeten,
Omdat wij eens aan de hemeltrans,
U, ook mogen begroeten.
Wij knieleu voor TJ neder,
En zenden onze gebeden,
Voor kleine kindertjes teeder.
Die zooveel voor Jezus leden.
De kindertjes in Rusland;
Zij lijden toch zooveel,
O, Maria strekt uwe hand,
Beschermend over hen' neer.
Lina v. d. Plas.
DE LAFAARD
door Johan van Berkel.
't Waren broer en zusje dat kon je goed
zien. Bij haar vielen de krullen tot op de
schouders en hij droeg het haar kort ge
knipt. Hij had een rond gezicht en heldere
oogen en zag er flink uit, maar zijn zusje
had een smal gezicht en bleeke wangen.
Zij was langzamerhand zwakker en zwak
ker geworden, totdat dc dokter kwam.
Maar nu was Willie toch hersteld en
ging weer geregeld naar school. Zij liepen
altijd samen, want Joop kreeg de bood
schap mede dat die goed op zijn zusje
moest passen. In de eerste dagen was het
hem wel eens moeilijk gevallen, zoo kalm,
met kleine pasjes langs den weg te loo
pen.
De jongens van zijn klas konden hem
niet lijden, want hij ging nooit met hen
spelen. Als ze naar buiten stroomden, de
poort uit, en op straat gingen spelen, liep
hij aanstonds door naar de zusterschool
om zijn kleine zusje af te halen en naar
huis te brengen.
„Je bent 'n flauwe vent, je doet nooit
met ons mee", zeiden ze tegen hem en ze
hadden niets liever gedaan dan liem eens
flink nijdig te maken. Maar ofschoon hij
een paar flinke knuisten had, liet hij zich
niet door hen ophouden.
„Hij mag niet met ons mee, hij moet
zijn zusje halen", schimpte er een die hem
dikwijls voorbij zag gaan. „Je zult zien
dat hij nog eens kindermeisje wordt, 't is
een echte lafaard".
Joop zag wel, dat de jongens hem niet
goed gezind waren en dat vond hij erg.
Heel graag zou hij na schooltijd nog een
poosje gebleven zijn, maar wat hij zijn
moeder beloofd had, dat bleef hij doen en
nooit behoefde Willie op hem te wachten.
Maar op een keer maakten de jongens
het te bar. Joop had in school een pluim
pje gehad, omdat hij de eenige was die
zijn sommen goed had en daarom waren
de jongens nijdig en scholden hem uit
voor huichelaar en lafaard. De eene vroeg
of hij babbelaars voor de meester had
meegebracht, de ander zei, dat hij studec-
de voor „heilig boontje". t
Joop wilde de wijste zijn en stapte flink
door om zijn zusje te halen. Hij moest
zich goed inhouden en voortdurend aan
zijn zusje denken, anders had hij vast op
de jongens aangevlogen. Zoo doorloopen-
de, met een heele sliert jongens achter
zich, kwam hij voorbij een boerderij.
Plotseling hielden de plagers op en wer
den doodsbleek, ook Joop. Wat was er ge
beurd? De eigenaar van de boerderij was
juist bezig een stier in den stal te doen,
maar deze wist. los te komen en vloog op
een meisje met een rood manteltje aan.
Alle jongens stonden meteen als aan
den grond genageld, alleen Joop behield
zijn tegenwoordigheid van geest. Reeds
had de stier den kop gebogen om het
meisje op zijn horens te nemen, toen Joop
bliksemsnel voor den stier sprong en riep:
„Gauw breng het meisje in veiligheid".
Dit was spoedig gebeurd en toen kon men
den stier weer vangen.
Maar wat was er. met Joop gebeurd. De
stier nijdig omdat zijn prooi was ontsnapt
had de jongen op zijn horens genomen en
hem in de hoogte gegooid, waardoor hij
op de punte» van een hek terecht was
gekomen en viel toen bewusteloos neer.
•Spoedig was de dokter er die zei, dat hij
bijna al zijn ribben had gebroken en dat
hij den avond wel niet meer zou halen.
Daarom werd de Priester geroepen die hem
de laatste H.H. Sacramenten toedoenden
en nog dienzelfden dag stierf hij. Groot
was de droefheid van zqn ouders en van
zijn schoolmakkers, want ze hadden nu
zoo'n berouw over hun daad. Neen, nu
noemden ze hem geen lafaard meer, want
hij had getoond dat die geen lafaard was.
Maar wie bracht nu zijn zusje naar
school? Nu, dat raad je nooit. Niemand
anders dan de schooljongens deden het
nu, en ze vochten er zelfs om, bij wie zij
't eerst op den rug mocht zitten.
OE BABBELKOUS
nageschreven door Nelly Huyts.
Er was eens 'n katje,
Dat zei tot 'n muis,
Zeg eens klein ding.
Is jouw moeder niet thuis.
Welnee, zei de muis,
Mijn moeder is uit,
Zij is naar de keuken
Daar haalt zij beschuit.
Dat is braaf van je moeder.
Maar nu is mijn zin,
De deur is gesloten
Hoe komt zij er in?
Kijk door dat gaatje.
Daar kruipt zij nu door,
Ik mocht 't niet vertellen
Verklap 't niet hoor.'.
En nu moet je eens raden.
Wat toch is gebeurd,
En waarom de babbelkous
Nu toch zoo treurt.
De poes heeft de moeder
Door 'b gaatje gesnapt,
Dat komt er nu van
Als je geheimen verklapt.
GELIJK.
'n Neger was voor 't. eerst gaan vliegen,
Maar de luchtreisviel niet mee,
Toen hij beneden was gekomen
Dankte hij piloot voor twee.
„Voor twee" sprak deze, toen eens
lachend,
Je vloog met mij toch nooit eens meer,
De neger zei: „ik dank u nogmaals,
„Voor deez' eersten en den laatsten
keer.
J. van Maurik.