ZATERDAG 28 JUNI 1930 DE LEIDSCHE COURANT 1WEEDE BLAD PAG. 5 TYIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllMIIIIIIIMIMIIIIIMIIKIIIIIIIIIIIIIIIIllIlllllllllllllMIIIVIIIIHIIIin: 1M CORESPONDENTIE. u n t j e Walraven, Bode graven. Mag ik jc nu eens even er op attent maken, dat een brief naar Lei den 6 cent, kost en geen 5. Wij moesten 2.5 cent strafport betalen en dat is nu niet precies, wat. we afgesproken hebben. Het opstel wordt geplaatst. Dag Pleuntje! Veel groeten thuis! Oor Vehagen, S t o m p w ij k. Ja Corretje, dat versje is zeker mooi, maar.. :t is afgeschreven en daar moet je voortaan niet je eigen naam onder zetten, maar die van den maker. Wil je daar eens aan den ken. Dag Cor! Maak zelf eens wat. Leo Moraal, Leiden. Zoo Leo, zie ik je ook weer? En 't opstel? Wordt geplaatst! Zie de volgende week eens en als je weer een uitstapje maakt, be schrijf dit dan eens. Je hebt er slag van. Dag Leo! L i n a v. d. Plas, N o o r d w ij k. Het versje laat ik de volgende, of als het kan nog deze week plaatsen. Kijk eens uit! Maak me wederkeerig de groeten aan Pa cn Moe, de broertjes en zusjes en maak eens een verseje over „Aan de Zee". Dag Li na P i in Verhuist, Leiden. Hoe is het nu met je hand! Ik zou uit het schrijven haast gaan afleiden, dat je nog een zwerenden vinger hebt. Jammer, hé Pim, dat Fortuna jou nog maar altijd pas seert. Ja jongen, zoo gaat het mij ook. Toch moed houden en volhouden. Dag Pim. Maak wederkeerig de hartelijke groe ten aan vader en moeder. Corry en Anny van Diest, Sas sen h e i m. Ha, daar zijn mijn twee Nichtjes uit Sassenheim ook weer. En wan neer maakt het leuke „Duo" uit Sassem weer eens een verhaaltje, dat. twee plaat sen waard is? Ik wacht- geduldig af. Dag jongens! Veel groeten ook aan Pa en Moe! Corrie Koek. R oelof arends vee n. Ja Co mie, ik hoopte met jou mee, maar het heeft niet mogen zijn. Het verhaaltje is nu heusch een plaatsje waard. Zie de volgende week eens. Dag Corretje! Groetjes thuis! D o r a Schaleen bosch, Warmond. Dat opstel is niet slecht. Ik laat het plaatsen. Ecu speciaal briefje is er niet bij. Dusben ik gauw klaar met mijn ant woord. Ag a t h a Hartveld, Leiden. Een paar jaar geleden hebben we een heel© serie art. over „Bernadette" ge plaatst. Heb je die niet gelezen of was je toen nog te klein. Het kleine opstelletje van jou als een inleiding van het grootc wonder van Lourdes laat ik plaatten. Dag Agatha! W i m van Haarlem, Leiden,. Ik wacht nog altijd tevergeefs op het mij beloofde verhaltje. Of heb ik het mis? Probeer eens vriendje! Jij schrijft netjes en maak je werk met zorg, twee eigen schappen noodig voor het maken van een verhaal voor onze rubriek. Dag Wim! Maak veel groeten aan vader en moeder en aan Plonia en Nico. De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven. Met hand en groet voor allen. Oom Wim. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Hendrik Paridon. Raadsel I: Ik ben vleesch, neemt mijn eerste deel weg en ik ben nog vleesch? Raadsel II: Ik ben een dier, neemt mijn eerste letter weg en ik ben nog een dier? Raadsel III: KL Wat staat hier J 8 Raadsel IV In welke bak bergt men niets? Raadsel V Hoeveel is 2 pond en 1 Meter? Raadsel VI: Wat is een schoone daad en ook een wreede moord? Raadsel VII: Welke bijten doen niet- zeer? Raadsel VIII: Wat is langdradig en toch vlug? Raadsel IX: Welke het vierde deel van een el? Ras-deel X: Wat doe je aan t einde van ieder lied Rü^dsel XI: Wie heeft oogen en k\<n niet zien? Raadsel XTF Met i» biwi £fr er geen, zonder li ben i-k er eeaï wi» esse nieuwe raadsels kent, hart z» inleveren, met de oplossingen er i afzonderlijk vel papier. Oom Wim. DORUS door Oom Wim. UI. (Slot). Nogmaals werden de bedienden onder vraagd en aan een scherp verhoor onder worpen. Allen hielden zich flink en ferm en de Jonkheer kon met den besten wil niemand den schuldige noemen: aller hou ding was even onschuldig als correct. En toch! Dorus had zijn plaatsje inge nomen en drukte zijn oor tegen het dunne beschot, zoodat dadelijk als de kamerdie naar en zijn vrouw binnentrad, hem geen enkel woord zou ontgaan, wat zooal in verband met den diefstal zou gezegd wor den. Daar komen ze! Voor een wijle is het stil. Hij hoort het plaats nemen van man en vrouw. De kamerdienaar is de eerste, die de stilte verbreekt. Dal was een pijnlijk oogenblik vrouw Ik meende door den grond tc zakken, toen hij mij scherp opnam. Zwijg me d'r van! Mijn knieën knik ken nog onder mijn lijf en ik begrijp nog niet. dat mijn kleur me niet verraden heeft. Dat komt doordat de Jonkheer een onbegrensd vertrouwen in ons stelt. Als de chauffeur nu maar niet door de mand valt. Anders zijn wij drietjes verlo ren en kunnen we onze biezen wel pakken. Ja man, ik weet wel, dat ik er spijt van heli en ik verzeker je, dat ik wou, dat wij drietjes dat niet gedaan hadden. Ik zal blij zijn als alles in de stad ver kocht is en we het geld verdeeld hebben. Zou het in zijn koffer wel goed be waard liggen? Mij dunkt, als hij wat zegt, zal zijn koffer worden nagezien en dan. Vinden ze nog niets, domme gans! Zijn koffer heeft immers een dubbelen bo dem! Daar ligt alles bewaard zoo sicuur als in de brandkast van den Jonkheer zelf. Nou ik zal er het beste van hopen, maar ben er niet op gerust. Sedert die dwarskijker hier is, heb ik rust noch duur en ik zal den hemel dan ken, als Dorus is afgereisd. Nu zwijgt men stil en zet men zich aan tafel, om het ontbijt, dat nog niet afge- loopcn was, verder af te eten. Dorus weet genoeg. Een glimlach speelt om zijn mond. De boekenrij staat weer op zJrf ouwe plaats. Hij zit vergenoegd voor zich uit te sta ren, als dc kasteelheer verschijnt. En mijn vriend? Is het onderzoek al afgeloopen? Of moet het nog gaan be- ginnën Ik ben klaar Jonkheer? En u? Ik deed zooals we afspraken en mijn resultaat is natuurlijk „nihilIk twijfel er trouwens ook aan en nu meer nog dan ooit, of één der mijnen den diefstal ge pleegd heeft. En wat is uw bevinding. Mag ik vrij handelen Jonkheer en de maatregelen nemen, die ik goedvind. Volkomen! U mag doen, wat u het beste lijkt. Laat u dan den chauffeur en uw ka merdienaar en zijn vrouw vóór mij bren gen En tien minuten later staat het drietal in de bibliotheek. De chauffeur en de kamerdienaar kijken rond met een vrij moedigheid, alsof ze zeggen willen, wie doet je wat, terwijl de vrouw van den ka merdienaar verlegen de oogen neerslaat en met hoog-roode kleur van aandoening en met kloppend hart dreigt neer te val len. Begrijpen jullie ook, waarom ik U hier deed verschijnen? Neen heer, dat begrijpen we niet, te meer niet, daar wij ons niet schuldig we ten aan den diefstal. Ons hier zijn, zal dan ook met het misdrijf geen verband hou den, zou ik zoo denken, zegt de chauffeur, met de hem eigen vrijpostigheid van daar straks. Zóó, dacht je dat! Dan heb je het mis! Jullie drieën beschuldig ik, de daders te zijn van den diefstal zegt Dorus nu!" Wie heeft hierop wat te zeggen! "Wij zijn onschuldig en weten van niets af. Wie beschuldigt, moetbewijzen! En wie die bewijzen niet kan leveren, is een schoft, laat u dit gezegd zijn, ant woordt. do kamerdienaar uit de hoogte. Bewijzen zal ik leveren! Maar alleen in tegenwoordigheid van het voltallig per soneel. Die zullen er zijn! Ga en roep ze allen hier! Weldra staan allen acht man in getal in een kring rondom den Jonkheer en Dorus en allen wachten vol nieuwsgierig heid, naar wat dat eenvoudige boertje in deze affaire te beweren weet. Hij spreekt. Ik beschuldig den kamerdienaar en zijn vrouw en den chauffeur, de daders te zijn van den diefstal. Haal den koffer van den chauffeur uit het koetshuis. Dan kan het onderzoek beginnen! De chauffeur blijft kalmHij is zeker van zijn zaak! De kamerdienaar wordt beurtelings rood en bleek en zijn vrouw beeft over alle ledematen en heeft wel een voorgevoel ontmaskerd te worden. Do rus weet misschien de volle waarheid en dan De kist wordt naar binnen gedragen en voor den kasteelheer neergezet. Maak open chauffeur! Hij gehoorzaamt en het slot. springt open en het. deksel wordt opgetild. Leg alles hier op een hoopi En laat niets in de kist achter. Zoo zien we, wat er is, en wat er niet is. Niets wordt gevonden. Triomphantelijk kijkt, de chauffeur rond. Halt, zegt Dorus! Nu is het mijn beurt. Waar is de bijl? De bodem is van dubbel hout. Tussclien de twee planken in, is liet gestoleno tc vinden. En zoo was het! Men vond alles terug, wat gemist werd sedert de komst van den Jonkheer op het kasteel. En toen? Het spreekt, dat het mooie drietal op stol en sprong werd weggejaagd en dat Dorus door den Jonkheer rijkelijk werd beloond met den bewezen grooten dienst cndat door dit feit, Dorus nog grooter werd in de oogen van alle dorpelingen, en dat hij met evenveel eerbied behandeld werd als de burgemeester en de jonkheer zelfs en dat hij bleef de vraagbaak van allen, tot aan zijn dood WAT MARIETJE DROOMDE door Apolonia Walraven. Het was een warme dag geweest. De menschen waren moe en afgemat. Ook kleine Marietje was erg moe. Ze was pas vijf jaar en moest al om zeven uur naar bed. Ze kleedde zich met een beetje hulp van Moe uit. Toen ze klaar was bad ze een mooi avondgebedje, 'dat ze van de Zuster op school geleerd had, en ging toen gauw slapen. Het was niet alleen slapen maar ook droomen. En nu lezers en leze resjes willen jullie graag weten wat ze droomde? Nu vooruit dan maar: Marietjes droom. Voordat ik jullie Marietjes droom ga vertellen moet ik ook even zeggen dat Marietje niet hoovaardig was, neen hoor, maar in een droom kan zoo iets gebeuren he. Nu Marietje droomde, dat er een klein mannetje, zoo'n kaboutertje weet Je, op haar bed kwam zitten en haar zachtjes vroeg of ze met hem mee wou gaan, dan zou ze gelukkig worden. Marietje sprong uit haar bedje, kleedde zich aan en ging met het kaboutertje mee. Toen ze met hem buiten was, kwam er opeens een vo gel uit de lucht vliegen en daalde voor hen beiden neer en zei: „gaat maar op mijn rug zitten". Het kaboutertje deed het, maar Marietje was wel een beetje bang en daarom mocht ze vooraan zitten en het kaboutertje hield ze vast, rrrst daar ging het de lucht in. Toen de vogel een kwartiertje gevlogen had, zei het ka boutertje: „halt". En de vogel daalde neer. Marietje en spillebeen (want zoo heette het kaboutertje) stapten uit of eigenlijk af, bedankte de vogel die er rrrst vandoor ging. Toen nam het kaboutertje Marietje bij de hand en ze gingen het bosch in. Toen zij een eind het bo'sch in waren kwamen ze bij een holle boom. Spillebeen nam een sleutel uit zijn zak en maakte het deurtje open en ging achtervolgd door Rietje naar binnen. Ze liepen twee don kere gangen door en kwamen eindelijk aan een helder verlichte zaal waar niemand was. Daar haalde Spillebeen een toover- stok voor den dag, zwaaide drie maal bo ven het hoofd van Rietje, terwijl hij sprak: „Als jij hier blijft, wordt je ko ningin. Daarna klapte hij in de handen, en zie, terstond kwamen er een groep meisjes aanloopen, die om haar heen dansten en zongen, tralala, tralala, onze koningin Maria. Nu werd Marietje verle gen en begon te huilen, toen ze opeens wakker schrok. Haar lieve Moe stond al bij haar ledikantje. Marietje sprong uit haar bedje en vertelde Moe haar leuken droom. UIT JANTJES KAST door Anny Veelenturf. „Moes, daar is een arme vrouw aan de deur". Met deze wooren sprong Loesje Hamel de kamer in. Gut, kindje, ik heb w.erkelijk geen tijd meer; zeg maar aan Anna, dat ze een paar boterhammen klaar maakt". Maar Moeder er, erer is zoo'n klein.... zoo'n jongetje bij en.... ach Moeder, hij heeft niets aan." Hij is zoo groot als onze Jan, Moeke, „Jan". Och kindje je weet dat ik slecht iets van hem kan missen. Wacht maar even, ik za-1 zelf even kijken. En Mevrouw Hamel wischte gauw een paar tranen weg. 't Was drie maanden geleden, dat Jantje haar vierja rig zoontje, gestorven was. Loesje en Jan scheelden elkaar negen jaar.o Iedereen hield van den kleinen bengel. Maar Jan was te goed voor de aarde, en op een avond sliep hij heel kalm invoor eeuwig. Mevrouw Hamel was ontroost baar. Telkens als ze iets van. Jantje' in handen kreeg, kwamen de tranen voor den dag. Nu vanmiddag ook weer. Toen Mevrouw aan de voordeur kwam, begon de arme vrouw al direct: „O, Mevrouw, gelukkig dat u zelf het zegt, kijk me nou dezen stumper eens aan. 't Kind heeft geen stukkie heel meer aan zijn lijf. Och Me vrouw, heb medelijden met een arme we duwe". 'Met mecwarigen blik keek ze het drie- a vier-jarige ventje aan. Toen ging ze naar de kinderkamer, 'n Groote spiegel kast trok ze open. Alles lag er nog, zooals ze het voor Jantjes dood neergelegd had. Z'n truitje, pakjes, schoentjes, alles, alles en op de onderste plank z'n speelgoed, z'n ju-ju zonder staart en manen, de brommer, die heelemaal ingedeukt was en 'n maclit dingen meer. Snikkend yiel de arme moe der op dc knieën en nam de dingen één voor één in haar hand, terwijl ze er lief kozend overheen streek. Daarna nam ze 'n v'olledig pak voor het arme jongetje en ging naar de vrouw, die angstig stond te wachten. Even later ging er een gelukkige moeder naar buiten, terwijl binnen eene witte kat voor een ka-st zat met een ge breken karretje in haar bevende hand. door Joop Speet. Op zee stormde liet, een scheepje moest nog op zee zijn. Want men miste een scheepje. „Kijk zei er een, die stip zal dat niets zijn!" Het kwam al naderbij. Ja, het is hem. Daar kwam vrouw Louwens aan. „Zeg!", jullie moeten mijn man gaan redden want hij worstelt met den dood. De boot heeft een lek gekregen, want ik heb hem gezien bij den vuurtoren. Doe het nu? Ja maar, hoe kunnen wij nu tegen zoo'n branding opkomen. Nu, dan zal ik het wel probeeren. Ze stapten op de reddingsboot toe en wou instappen. Maar het volk hield haar tegen. Wat is er aan de hand, vroeg een stem. Vier vingers en een duim. Neen, nu geen grapjes. „Mijn man worstelt met den tlood, want liet schip heeft een lek begonnen, ik heb het gezien bij den vuurtoren," zei vrouw Louwens. En nu wou ik het doen. Zoo, laten wc het probeeren, zei Aal- ders. Nu stapten ze in. Toen begonnen zij te roeien. Langzaam maar zeker kwamen zij dich ter bij het schip. Er scheen niemand meer op dek te zijn. „Ja, toch 'n man. Gooi hem 'n touw toe en maak het vast. Eindelijk stond het touw gespannen, om langs dat touw van het schip in de red dingsboot te glijden. Gelukkig de eerste was binnenboord, de tweede volgde, maar de derde liet zich van angst in het water vallen, en werd door de woeste golven tegen den boot ge slagen. Hij hield zich stevig vast aan een der touwen die men hem toegegooid liad, ein delijk was die ook binnenboord maar hij was bewusteloos. Zij hadden hem weer gauw bijgemaakt met een glaasje bran dewijn. En deze was een broer der helden. Nu ze allemaal binnenboord waren, roeiden ze huiswaarts; het ging gelukkig beter dan den eersten keer. Aan het strand gekomen, ging er een gejubel op. Juffrouw Louwens riep: „Mijn man! Mijn man!" Na alle helden bedankt te hebben keerden dc helden huiswaarts met een zware taak achter den rug. EEN SCHRANDERE HOND door Op 'n zekeren dag moest boer Knelissen naar de stad toe. Hij had daar 'n groote som geld af te geven. Daar z'n eigen paard een manken poot had, en de andere op het land werkten, moest hij 't te voet af leggen. Hij had voor pleizier zijn hond meegenomen, die zoo blij was als 'n vrij gelaten vogeltje. Nauwelijk was hij een eind op weg, toen hij achter zich het hob belen van een wagen hoorde. Gauw keek hij achter zich, en zag dat 't zijn vriend was. Vlak bij boer Knelissen hield hij halt „Instappen", klonk het vroolijk uit boer Peters mond. „Nou, heel graag", ant woordde boer Knelissen. Nauwelijk zat hij, of daar begon z'n hond te blaffen en te janken. Wacht, dacht boer Knelissen. misschien wil hij d'r ook wel inzitten. Maar nee hoor, hij bleef maar blaffen. „Dan za-1 ik 'm maar naar huis sturen", zei boer Knelissen. En hij beval op ruwen toon: „Vooruit naar huis toe." Hij gehoorzaamde daarop on middellijk. Weldra waren ze in de stad aangekomen. Boer Knelissen ging naar de bank, waar hij het geld af moest geven, en z'n vriend ging zijn eigen weg. Toen hij dicht bij de bank was, wou hij het geld voor den dag halen. Maar wat schrok hij, hij had 't geld verloren. Treurig gestemd ging hij huiswaarts. Hij zocht en zocht maar 't was vergeefsehe moeite. Eenmaal verloren, bleef verloren. Al heel gauw was hij dicht bij zijn huis gekomen. Wat zou 'n vrouw schrikken, als hij 't haar vertelde. Toen hij binnenkwam zag hij tot zijn groo te blijdschap dat het geld op tafel lag. Dadelijk begreep hij alles. Zijn hond had het geld gevonden en thuisgebracht. Daar om kreeg hij dien middag een extra kluif je als benooning en ik behoef niet te zeg gen, dat hij bij zijn baas bleef, tot hij van ouderdom dood ging. DE MAAND VAN MARIA. De lente is weer aangebroken, En .ik de lieve Mei. Men ziet ze allen loopen, Met bloemen in 'n rij. Maria onze Moeder, Die gaan we nu versieren, Versieren met witte bloemen; Haar feest gaan we nu vieren. Het beeldje van Maria, Staat in *'n hoekje thuis, Wij zetten nu de bloemen dra, Voor de Beschermster van ons huis. Ook wij leggen een krans. Van bloemen voor uw voeten, Omdat wij eens aan de hemeltrans, U, ook mogen begroeten. Wij knieleu voor TJ neder, En zenden onze gebeden, Voor kleine kindertjes teeder. Die zooveel voor Jezus leden. De kindertjes in Rusland; Zij lijden toch zooveel, O, Maria strekt uwe hand, Beschermend over hen' neer. Lina v. d. Plas. DE LAFAARD door Johan van Berkel. 't Waren broer en zusje dat kon je goed zien. Bij haar vielen de krullen tot op de schouders en hij droeg het haar kort ge knipt. Hij had een rond gezicht en heldere oogen en zag er flink uit, maar zijn zusje had een smal gezicht en bleeke wangen. Zij was langzamerhand zwakker en zwak ker geworden, totdat dc dokter kwam. Maar nu was Willie toch hersteld en ging weer geregeld naar school. Zij liepen altijd samen, want Joop kreeg de bood schap mede dat die goed op zijn zusje moest passen. In de eerste dagen was het hem wel eens moeilijk gevallen, zoo kalm, met kleine pasjes langs den weg te loo pen. De jongens van zijn klas konden hem niet lijden, want hij ging nooit met hen spelen. Als ze naar buiten stroomden, de poort uit, en op straat gingen spelen, liep hij aanstonds door naar de zusterschool om zijn kleine zusje af te halen en naar huis te brengen. „Je bent 'n flauwe vent, je doet nooit met ons mee", zeiden ze tegen hem en ze hadden niets liever gedaan dan liem eens flink nijdig te maken. Maar ofschoon hij een paar flinke knuisten had, liet hij zich niet door hen ophouden. „Hij mag niet met ons mee, hij moet zijn zusje halen", schimpte er een die hem dikwijls voorbij zag gaan. „Je zult zien dat hij nog eens kindermeisje wordt, 't is een echte lafaard". Joop zag wel, dat de jongens hem niet goed gezind waren en dat vond hij erg. Heel graag zou hij na schooltijd nog een poosje gebleven zijn, maar wat hij zijn moeder beloofd had, dat bleef hij doen en nooit behoefde Willie op hem te wachten. Maar op een keer maakten de jongens het te bar. Joop had in school een pluim pje gehad, omdat hij de eenige was die zijn sommen goed had en daarom waren de jongens nijdig en scholden hem uit voor huichelaar en lafaard. De eene vroeg of hij babbelaars voor de meester had meegebracht, de ander zei, dat hij studec- de voor „heilig boontje". t Joop wilde de wijste zijn en stapte flink door om zijn zusje te halen. Hij moest zich goed inhouden en voortdurend aan zijn zusje denken, anders had hij vast op de jongens aangevlogen. Zoo doorloopen- de, met een heele sliert jongens achter zich, kwam hij voorbij een boerderij. Plotseling hielden de plagers op en wer den doodsbleek, ook Joop. Wat was er ge beurd? De eigenaar van de boerderij was juist bezig een stier in den stal te doen, maar deze wist. los te komen en vloog op een meisje met een rood manteltje aan. Alle jongens stonden meteen als aan den grond genageld, alleen Joop behield zijn tegenwoordigheid van geest. Reeds had de stier den kop gebogen om het meisje op zijn horens te nemen, toen Joop bliksemsnel voor den stier sprong en riep: „Gauw breng het meisje in veiligheid". Dit was spoedig gebeurd en toen kon men den stier weer vangen. Maar wat was er. met Joop gebeurd. De stier nijdig omdat zijn prooi was ontsnapt had de jongen op zijn horens genomen en hem in de hoogte gegooid, waardoor hij op de punte» van een hek terecht was gekomen en viel toen bewusteloos neer. •Spoedig was de dokter er die zei, dat hij bijna al zijn ribben had gebroken en dat hij den avond wel niet meer zou halen. Daarom werd de Priester geroepen die hem de laatste H.H. Sacramenten toedoenden en nog dienzelfden dag stierf hij. Groot was de droefheid van zqn ouders en van zijn schoolmakkers, want ze hadden nu zoo'n berouw over hun daad. Neen, nu noemden ze hem geen lafaard meer, want hij had getoond dat die geen lafaard was. Maar wie bracht nu zijn zusje naar school? Nu, dat raad je nooit. Niemand anders dan de schooljongens deden het nu, en ze vochten er zelfs om, bij wie zij 't eerst op den rug mocht zitten. OE BABBELKOUS nageschreven door Nelly Huyts. Er was eens 'n katje, Dat zei tot 'n muis, Zeg eens klein ding. Is jouw moeder niet thuis. Welnee, zei de muis, Mijn moeder is uit, Zij is naar de keuken Daar haalt zij beschuit. Dat is braaf van je moeder. Maar nu is mijn zin, De deur is gesloten Hoe komt zij er in? Kijk door dat gaatje. Daar kruipt zij nu door, Ik mocht 't niet vertellen Verklap 't niet hoor.'. En nu moet je eens raden. Wat toch is gebeurd, En waarom de babbelkous Nu toch zoo treurt. De poes heeft de moeder Door 'b gaatje gesnapt, Dat komt er nu van Als je geheimen verklapt. GELIJK. 'n Neger was voor 't. eerst gaan vliegen, Maar de luchtreisviel niet mee, Toen hij beneden was gekomen Dankte hij piloot voor twee. „Voor twee" sprak deze, toen eens lachend, Je vloog met mij toch nooit eens meer, De neger zei: „ik dank u nogmaals, „Voor deez' eersten en den laatsten keer. J. van Maurik.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8