Een Huwelijksreis
DE LEIDSCHE COURANT
Door Jo van Montfert.
Vijf en veertig jaar geleden hadden Jane
sn Dorus plannen gemaakt voor hun hu
welijksreis naar Rome. En nog steeds was
het bij plannen gebleven. Boven op de oufle
notenhouten secretaire stond een hooge
stapel reisgidsen. Dorus moest op den hoek
van de onderste lade gaan staan om ze te
bereiken.
Sta toch niet op die lade! klonk het
onveranderlijk uit Jane's mond.
Dorus keek van zijn hachelijke positie
op haar neer. Hoewel een weinig gebogen,
was zijn houding steeds waardig gebleven.
Hoe denk je dan, dat ik ze kan krij
gen?
Jane naaide rustig voort.
Ik dacht er niet aan, dat je zoo vree-
selijk klein bent, mompelde ze.
Zoo, dat zal hot zijn dat zal het
zijn maar jij dan?
Met korte uitbarstingen kwamen de
woorden los. Dorus verloor haast het even
wicht.
Ik "moest maar met Lena Smit ge
trouwd zijn, mopperde hij met nauwelijks
hoorbare stem. Dab was een slank meisje,
geen pompoen zooals jij!
Jane vertrok geen spier van haar ge
zicht. Zoo kibbelden ze altijd als er nie
mand bij was.
Als je daar niet afkomt, dreigde ze
heen en weer wiegend, met rollende oogen.
Dorus gehoorzaamde op zijn dooie ge
mak en begon de gidsen te sorbeeren. Die
er reeds vergeeld en haveloos uitzagen
werden met een zucht terzijde gelegd. Maar
toen hij de nieuwere in handen kreeg
straalde zijn gezicht als- dab van een school
jongen.
Drommels, ik ben toch maar blij, dat
we daar nog niet geweest zijn! riep hij uit.
Daar is nu zooveel meer te zien.
Jane onderdrukte een zucht en lei het
overhemd neer, waarin ze prachtige
knoopsgaten maakte, 't Was een overhemd
met lavendelkleurige strepen en klaarblij
kelijk niet van Dorus.
Als Wim slechts bij je in de zaak
wou, zouden we dat uitstapje nog deze
Paschen kunnen houden, zei ze.
Oogenblikkelijk speet het haar, gespro
ken te hebben, want er bestond een stil
zwijgende overeenkomst tusschen hen
beiden, dat zij nooit van him teleurstelling
over hun kleinzoon zouden laten blijken.
Jane Hoogman, zei Dorus, haar ern
stig aankijkend, terwijl hij zich een hou
ding gaf, zooals alleen een klein mannetje
dat kan. En Jane sloeg de oogen neer, want
ze waren bovendien overeengekomen, dat
de overtreder moest gestraft worden.
Jane Hoogman, val dien jongen niet
hard, omdat hij geen zin heeft in het
ellendigste beroep ter wereld! Zou je den
ken, dat ik ooit van Wim een journalist
zou kunnen maken? 't Is niets dan politiek
hier en politiek ginder. En er valt geen
droog brood mee te verdienen!
De krant van Dorus Hoogman was heb
onbeduidendste blad, -dat men zich kan
denken en hijzelf do argelooste van. alle
uitgevers. Jane wist evenwel, dat hij van
zijn werk hield en, anders dan de meeste
mannen, geen afgunst kende over het suc
ces van anderen. Ze wist ook, dat zijn ont
boezeming dienen moest om de diepe
teleurstelling te verbergen over het feit,
dab Wim zich een andere loopbaan had
gekozen.
Toen haar oogen de zijne ontmoetten,
zag ze de aderen rood gezwollen op zijn
voorhoofd staan. Zoo zag hij er uit, als bij
Wim verdedigde.
Zie maar 'ns, hoe hij het stelt! riep
Dorus. Veertig gulden per week in de dro
gisterij van Vermeulen en zijn patroon
stuurt hem geregeld naar de stad om be
langrijke zaken af te' doen. Kan ik hem dat
betalen? Zou ik hem voor mijn zaken er
gens heen kunnen sturen? Toen hij nog
een kleine jongen was, heb ik er dikwijls
over nagedacht. Bij mij zou hij niet half
zoo ver komen. En je weet nog wel, hoe
achteloos en vergeetachtig hij vroeger was
wat je het ergste noodig had, vergat hij.
En op 't oogenblik gaat hij zoo in zijn
zaken op, dat hij haast met geen woord
gerept heeft van de reis, die hij nu maakt.
Ik zeg je, dat Wim in de drogisterij op zijn
plaats is. En is er ter wereld een betere
zaak dan een drogisterij?
Nee, natuurlijk niet. Wie zei van
wel? stemde Jane ongeduldig toe.
Maar hij was te zeer in zijn beschou
wingen verdiept, om op haar opmerking
acht te slaan.
En wat voor 'n opleiding zou hij bij mij
gehad hebben? vroeg hij. Niets zou hij ge
leerd hebben, geen sikkepit. Alleen maar
wat lezen over dit en dat brengt je niet veel
vorder, mijn goede mensch. Terwijl hij nu
een prachtige gelegenheid heeft, zich in
de artsenijkunde te bekwamen. We zullen
nog genoegen van hem beleven. Hij komt
er wel!
Ik denk zoo, dat het misschien beter
zou zijn, de achterste plaats in de autobus
toch maar te nemen. Je zit dan hooger en
ziet veel meer, viel Jane hem in de rede.
Dorus sprong op en staarde haar woest
aan. Maar op hetzelfde oogenblik verdwe
nen de gezwollen aderen op zijn voorhoofd
en hij nam de terechtwijzing kalm op.
Ik kom in geen bus, wierp hij luch
tigjes tegen en hij ging voort op dien toon
van minachtenden scherts, waarover Jane
zich altijd heimelijk vroolijk maakte; als
ik naar Rome ga, ga ik te voet de stad
dooi*. Ik wil de imposante schoonheid van
den St. Pieter op mijn gemak op mijn
eentje bewonderen. Zijn stem daalde plot
seling, doch verhief zich weer in een ora
torische tiradeAlleen door de Heilige
Stad, met den hoed in de hand de eerbied
waardige monumenten beschouwen.
Je hoeft niet te denken, dat ik je daar
blootshoofds door de straten laat loopen,
viel Jane in. Je zoudt je een ziekte op den
hals halen en sterven en onze heele reis
bederven.
Beiden lachten. Doch ze zagen de nut
teloosheid van hunne redeneering in en
him gezichten versomberde.
We kunnen toch nog niet gaan, be
sloot Jane mistroostig.
Drommels, de post moet er al zijn,
riep Dorus, toen hij den trein hoorde flui
ten, en hij keek rond naar zijn hoed. Ik zeg
maar, opperde hij vroolijk, als er soms een
brief van tante Amelia is, ik scheur hem
aan stukken.
Ja, verscheur en vertrap hem maar,
zei Jane met den trots van een keukenkat.
Nadat de deur was dichtgeslagen, stond
ze op en ging naar het'raam. Ze was wat
stijf tengevolge van verschillende aanval
len van rheumatiek. Haar heldere, kleine
oogjes worden vochtig, toen ze Dorns zag
heengaan, 't Was toch zoo'n wakkere,
flinke, vroolijke man. Als jongen mocht ze
hem al graag en hun vijf en veertigjarig
huwelijksleven had haar liefde nog doen
toenemen.
Och, Dorus, zei zo met trillende stem,
als we slechts dit jaar konden gaan! We
hebben al zoo ijselijk lang gewacht!
In hun echtelijk leven was de eene
rampspoed den anderen gevolgd. En hoe
wel bij eiken tegenslag het plan voor de
huwelijksreis op den achtergrond raakte,
was het toch telkens opnieuw naar voren
gekomen. Toen Wim, hun eenigste klein
kind, was opgegroeid tot een aardige jon
gen, begon iiet vooruitzicht haast roos
kleurig te worden. Doch, met de jaren
kwamen voor Wim de moeilijkheden. Hij
was te eenvoudig om ergens kwaad in te
zien en te zwak van karakter om de moei
lijkheden i.et hoofd te bieden. Hij trachtte
ze steeds te ontwijken met het noodzake-
lijk gevolg, dat hij steeds erger in de.mi
sère geraakte. Hij was lichamelijk volwas-
sen, geestelijk bleef hij een kind.
't Was een verschrikkelijke slag voor
hen geweest, toen de jongen gevraagd had.
een cursus voor medicijnkunde te mogen
volgen, inplaats van bij hen in de drukkerij
te werken. Maar nu, na veel moeiten en
zorgen, scheen Wim toch tot zijn bestem
ming te zijn gekomen. En Dorus zou zeker
het geld voor de reis hebben kunnen spa
ren, als niet een ander blad in het stadje
was verschenen. Ware hij jonger geweest
en had hij de moderne methoden toegs-
past, clan had hij zijn vijand wel kunnen
verslaan. Hij was echter te ouderwetsch
en te bescheiden om meer dan zijn levens
onderhoud te verdienen. Hun laatste hoop
een voorwerp van voortdurende vroolijk-
heid tusschen beiden, was tante Amelia,
een norsche, hoog bejaarde vrouw, die zich
in een Hofje gekocht hacl en hoegenaamd
geen belangstelling in haar nicht had ge
toond. Jane hacl medelijden met de oude
ziel, doch bemoeide zich overigens weinig
met haar. Zij noch Dorus wilden zich bij
de oucle dame opdringen om haar geld.
Ze sterft nooit, mopperde Jane. En
al sterft ze, dan zal ze nog alles aan het
gesticht nalaten. Maar ik moet me scha
men, om zoo te spreken.
Nauwelijks een kwartier kon verloopen
zijn, toen een vlugge stap weerklonk.
Wim! riep ze.
Nee, 'b is Wim niet! antwoordde Do
rus norsch.
Doch (hij kon haar niet misleiden. Sprin
gend als een schooljongen duwde hij haar
een enveloppe in de hand. Het wonder was
geschied! De enveloppe bevatte het be
richt van tante Amelia's overlijden en twee
chèques, elk van vijfhonderd gulden.
We hebben haar verkeerd beoordeeld,
Dorus, zei Jane berouwvol. Maar, omdat
tante Amelia zoo weinig had beteekend in
hun leven, konden ze niet erg om haar
treuren en hun gezond verstand zei, dat het
weinig baatte, het te probeeren. Het geld
was voor hen meer een geschenk, dat de
Hemel hun zond, dan de nalatenschap van
een familielid, dat het tijdelijke met het
eeuwige verwisseld had. Dorus begon weer
een norsch gezicht te zetten.
Waarom heeft ze niet alles aan mij
vermaakt, dat zou ik wel 's willen weten,
mopperde hij. Je moest mij je cheque maar
overdragen, Jane. Dat is beter!
Jane was heel kalm gebleven, maar
knipoogde ondeugend.
Zou dat waar zijn? vroeg ze. Ze
stond op en kwam met kleine pasjes op
hom toe. Zoo iets zal ik niet doen, Dorus
Hoogman! Wel, wel, je zoudt iemand
doen denken, dat je een Turk bent! Uit
geput zonk ze weer neer. 't Was toch ze
ker jouw tante niet? plaagde ze. Volgens
recht zou je mij jouw cheque moeten over
dragen. Maar toen ze haar kleine, anders
vroolijke oogjes opsloeg, was haar blik
beneveld. Maar toch niet, voor we gereed
zijn voor de reis, voegde ze er zacht aan
toe. Misschien krijg je dan de mijne nog
wel omdat ja, omdat 't dan meer op
een huwelijksreis lijkt, als ik je voor alle
uitgaven laat zorgen.
Dorus wreef zich de oogen.-
De wind is scherp buiten, verklaar
de hij verontschuldigend. Jane wist zeer
goed, dat er geen briesje was, krachtig ge
noeg, om een zijner witte haren te bewe
gen.
Jane, ging liij voort, we moeten nu
alles eens goed becijferen. Deze cheques
stellen ons zeker in staat onze zoolang
uitgestelde huwelijksreis te maken. Zou
den we alles eerste klas kunnen nemen?
Samen bogen ze zich over een stukje
papier.
We zullen natuurlijk in den eerste
klas- restauratiewagen eten, verklaarde
Dorus, daar heb ik wel een tientje voor
over. O! Jane, Jane! Niets kau ons meer
keeren! Wat zeg jij?
Neen, niets, niets! echode Jane be
wogen. Het potlood rolde over de tafel en
op den stapel reisgidsen vielen een paar
tranen, 't Was niet de eerste maal, dat
hun bladzijden bevochtigd waren, doch
nooit, als Jane en Dorus samen waren.
Maar toen ze Wim het voetpad hoor
den opkomen, keken ze elkaar verbou
wereerd aan.
We hebben hem vergeten, verweet
Jane.
Wat zou dat? viel Dorus uit. Hier,
berg de jouwe weg. Dorus schoof de
cheque naar haar toe en stopte haastig
de zijne in den zak.
Anno 1940: „Moeder, moedor, oen wild
beest".
„Maar we moesten hem toch een
klein geschenk geven, Dorus.
Hij heeft dc heele wereld voor zich,
vrouwtje, zei Dorus kort. En dat hebben
wij niet meer, is 't wel?
Zeker hebben we dat, fluisterde
Jane vlug, juist voordat de deur openging.
Je inoogt er me om uitlachen, maar soins
denk ik, dat wc nog nieer van de wereld
voor ons hebben, dan Wim ooit zal
hebben
Hallo! klonk oen jonge, zorgelooze
stem. Maar Jane bespeurde iets mats in
den gewoonlijk zoo opgeruimden groet,
't Was een knappe jongeman van twee
en twintig jaar, met donkerblond krullend
haar en een kuiltje in de kin. Zijn gezicht
was nu purperrood, om het volgende
oogenblik lijkbleek te worden. Zijn hel
dere oogen dwaalden onrustig heen en
weer. Janc kon nimmer een gevoel van
beklemdheid van zich afzetten, als Wim
zoo plotseling voor haar verscheen,
't Beteekende meestal niet veel goéds.
Zelfs nu, nadat hij een jaar getrouwd en
schijnbaar rustiger geworden was, was
er iets in zijn verschijning, dat haar bijna
den adem benam.
Moe, Wim? vroeg zij; heb je van
daag weer met vergiftige stoffen moeten
omgaan?
Wim lachte, met liet medelijden der
jeugd, om haar onnoozelheid.
Och, dat moet ik zoo dikwijls, ant
woordde hij luchtig.
Je hebt toch geen gevaarlijke proe
ven genomen? gromde Dorus.
Zenuwachtig sprong Wim op. Alle
kleur was eensklaps uit zijn gezicht ver
dwenen. Hij sprak met moeite, haast
kreunend. Ze snelden op hem toe, maar
hij bedwong zich weer.
Och. 't is niets, mompelde hij, met
voorgewende onverschilligheid. Ik heb
alleen maar een klein klapje gehad, dat
is allc-s. Zeg als 't u belieft niets, of ik
word nog gek, ging hij opgewonden voort,
't is tooh maar 't beste, dat ik heb u
vertel.
Heb je heb je geld verloren?
vroeg Jane bevend.
Wim sprong op.
Vraag me niets; ik zei toch, dat ik
nog gek zou worden, als jullie me iets
vraagt. Zijn stem klonk hoog als die van
een kind. Ik ga je toch dadelijk alles ver
tellen. Een kennis van me, een reiziger
in parfumeriën, ried het me aan. Hij zei,
dat het vertrouwd was en toonde me
2000, die hij met 400 gewonnen had.
O, ik weet wel, dat ik een dwaas was. Dat
hoef je nu niet te vertellen. Maar de man
leek eerlijk, en.
Je hebt het toch niet gedaan? grom
de Dorus tusschen de tanden.
Ja, ik deed het! 't Was geen stelen,
hoor! Ik zou het in minder dan een uur
teruggebracht hebben, als ik gewonnen
had. Ik had alle reden om heb te hopen,
doch ik ik won niet. Ik verloor ver
loor alles, 't Geld van m'n patroon, dat hij
me had meegegeven om goederen in te
koopen alles wegMaar 't was geen dief
stal, in de verste verte niet! Zie je 'b
was toch mijn bedoeling niet, 'b geld te hou
den, grootma!
Ja, ik geloof het, Wim! 't Was nooit
je bedoeling, maar toch, toch deed je het,
zei Jane met trillende stem.
Weet je patroon het? vroeg Dorus.
Natuurlijk weet hij het. Ik had van
zelf geen enkele kwitantie voor hem. Ik
kon heelemaal geen inkoopen doen. Hij
hij, bracht Wim met moeite uit, hij
zei, dat ik, omdat ik bekende en de heele
schuld op mij nam, hem elke week de
helft van mijn loon kan afbetalen tot het
weer vereffend is en dat hij onder die
voorwaarde dc politie er buiten zal laten.
Dorus lachte.
Jij gelukkige dwaas! Dat is beter
dan je verdiend hebt. hoor! Een dief had
heb anders aangelegd. Ik heb altijd wel
gezegd, dat je nooit een man zou worden.
Dorus! waarschuwde Jane en wierp
haar man een veelbeteekenenden blik toe.
Maar 't was geen stelen! huilde Wim
in zijn stoel* ineenkrimpend.
Dwaas, die je bent! Je schijnt nog
niet eens te waardeeren, hoe gemakkelijk
je weer uit je moeilijkheden wordt ge
holpen. Och, in eenige maanden ben je
het weer te boven. Maar stol je toch eens
voor, in welk een hachelijke positie je
verkeerd hebt, hoe reeds de gevangenis
deuren voor je openstonden! Mijn God,
jongen, jij in de gevangenis! Wim sid
derde en Dorus scheen overstelpt van
aandoening. Te denken, dat mijn klein
zoon
Ik dacht wel, dat je zou gaan pree-
ken, mompelde Wim. Dat is een mooie ma
nier om iemand te helpen.
Een wat? schreeuwde Dorus, en
was met vlammende oogen opgesprongen.
Maar Jane kwam tusschenbeiden.
Hou je'beiden eens stil en luister
naar mij, zei ze. En Wim moet het zijn
grootvader niet kwalijk nemen, dat die
het zich zoo aantrekt, 't Gaat mij even
zoo. Je hebt iets leelijks, haast zou ik
zeggen, afschuwelijks gedaau. Ik zeg, wat
ik er van denk. Maar, gedane zaken nemen
geen keer en het beste, wat je doen kunt
is, alle krachten in te spannen en het
zoo gauw mogelijk weer terug to betalen.
En het zou me erg verwonderen, als per
slot van rekening deze diefstal niet een
beter man van jo maakt. Ze legde sterk
den nadruk op 'b woordje „man", doch in
haar hart was ze nog verre van gerust.
Wim bedekte zijn gezicht met de
handen.
En Marie, snikte hij. Ze bestierf het
haast, toen ik 't haar vertelde! Ze is zoo
gevoelig.
Nu, Wim, begon Jane weer, jc moet
niet het hoofd laten hangen. Marie is oen
flink vrouwtje, jullie zult je cr best door
heenslaan. 't Zal jc niet zooveel hinderen,
als je eens een tijdje met 20.per
week nioet zien vond te komen. Jc groot
vader en ik hebben hpt zoolang daarmee
moeten doen.
Jane had altijd al gedacht, dat het hu
welijksleven voor Marie zijn kruisjes zou
meebrengen, maar zoo zwaar had ze het
niet verwacht.
'b Zal je niet zoo moeilijk vallen, ging
zc voort, jc kunt wel bij ons komen en een
billijk bedrag voor kostgeld betalen. En
Marie kan mc clan met het huiswerk hel
pen. Beiden zit je nog al aardig iu je
kleeren en als je 't wat zuinig aanlegt,
kim je er wel komen.
Met de onweerstaanbare rouwmoedig
heid van een kind, ging Wim op zijn groot
moeder toe en kuste haar. Wat was hij
toch mooi met zijn blonde krullen!
'b Spijt me, dab ik zoo ruw tcgeu u
en grootvader ben geweest, mompelde
hij. U bent een schat. Groote tranen rol
den hem over de wangen. Hij was altijd
zoo gevoelig, een echt kind
Dorus en Jane keken elkaar bewogen
Och, Jane, zei Dorus onnatuurlijk
kalm, 't zal ons den dood niet doen.
Nee, maar begon Janc met smee
kenden blik.
Daar zijn geen maren! donderde
Dorus en sloeg met de vuist op de tafel.
Hij moet nu maar voor zichzelf vechten.
Als hij ten onder gaat, is 't zijn eigen
schuld. Jij bent altijd veel te goed voor
hem geweest. Altijd!
Jane stond op om zich naar de keuken
te begeven.
Ik hoop, dat je je hand niet bezeerd
hebt, Dorus! zei ze, zich halfweg dc deur
nog eens omkeerend.
Maar onder het gerammel met het
keukengereedschap gaf ook zij haar ge
moed lucht. Het vreeselijke van Wim's
daad en de gevolgen ervan lieten haar
geen rust. De eenige jongen van haar
Nelly, haar dochter, die de geboorte van
haar kind niet overleefd had en spoedig
daarna door haar man in hot graf werd
gevolgd. En dan dwaalden haar gedach
ten naar 't jonge vrouwtje, naar Marie,
die wellicht het meeste nog onder het
geval te lijden had.
Voor haar is 't een bittere beproe
ving, peinsde ze. Maar als 't nu voortaan
met Wim goed gaat, komt alles wel
terecht. Ik heb Marie nu al een jaar ge-
kend en ze lijkt me juist de vrouw, die
Wim noodig heeft. Als ze slechts deze
moeilijkheden te boven zij.n Ik zal ze
helpen, zooveel ik kan, besloot ze vlug.
Ze kunnen heb heele huis voor zich heb
ben, terwijl wij op reis gaan. Ze had haar
chèque heelemaal vergeten. Gelukkig, ze
had haar nog. Ze begreep zelf niet, dab
ze zooveel belang in zoo'n nietig stukje
papier kon stellen. En, giug ze voort,
terwijl haar gedachten weer met heb
jonge paar bezig waren, ik zal zorgen, dat
ze zoo weinig mogelijk last van me heb
ben. Ik weet wat ik doen zal. Ik ga naar
Dorus op het kantoor om typen te leeren.
Wat zal hij mopperen! Ze verkneukelde
zich van genoegen bij die gedachte.
Maar de onmiddellijke tokomst van de
jongelieden bleef haar verontrusten.
Ze zullen zich toch niet echt thuis
gevoelen, peinsde ze, er gaat, vooral voor
jongelui, niets boven een vrij, eigen
tehuis. En Wim zal nooit een man wor
den, als ik in de nabijheid ben om hem te
vertroetelen en Marie zal toch iu mijn
huishouding niet zooveel belang stellen
als in haar eigen. En bovendien moeten
ze zich op zooveel bezuinigen.
O, die gezegende eerste huwelijks
jaren, dacht ze, en haar oogen werden
vochtig. Ze moesten niet door zorgen
versomberd worden. Als ik dat kon voor
komen! Ze wreef zich in de handen, zoo
dat de chèque in haar keukenschort
ritselde. En, opeens, werd heb haar zoo
klaar als de dag. Ik ben een oude gans,
mompelde ze en haastte zich langs de
achtertrap naar Wim's kamertje. Ze wist
dat Dorus in de voorkamer zat. Een
oogenblik later holde ze, zoo vlug haar
straromen beenen veroorloofde de voor
trap af en stormde de voorkamer in.
Waarom zoo haastig, oudje? vroeg
Dorus.
Ze meende dat zijn stem wat opgewek
ter klonk, maar wist niet, waaraan het
toe te schrijven. Je wou zeker je beenen
breken? ging hij voort.
Och, Dorus, ik word te oud, hijgde ze
zenuwachtig, terwijl ze naast zijn stoel
neerknielde. „Ik zie er tegen op. 't Zal me
teveel vermoeien. Maar jij moet gaan, hoor
je? Ik heb liever, dat je me naderhand
alles vertelt, wat je gezien hebt, want wij
vrouwen hebben er een handje van om
teleurgesteld te worden, zoodra onze droo-
men in vervulling gaan. Zeg dat je gaat,
Dorus toe, beste man
De hand van Dorus beefde op haar
hoofd. Hij slikte even.
Wel, wel! stamelde hij. Je bont toch
niet handig genoeg, Jane, 't Is in orde,
vrouwlief. Ik ik was je al vijf minuten
voor, terwijl jij met de keukenpannen ram
melde.
O Dorus, zuchtte ze. Dat was alles.
PROFESSOREN-TYPEN AAN DE
UNIVERSITEIT VAN MOSKOU.
Eenigen tijd geleden vierde de univer
siteit van Moskou het feest van haar 150-
jarig bestaan. Het programma van den
dichter Bjillo vertelt iallooze typische
staaltjes van de voornaamste professoren
der' universiteit.
Zoo was de professor in wiskunde, Ni-
colai Bugajew,. een geleerde van interna
tionale beroemdheid, 'n origiueel type. Als
hij van zijn wetenschappelijke!! arbeid
wilde uitrusten, bezocht hij verschillende
bals. Zocdra men hem een knappe daaie
aanwees, ging hij cr op af en begon de
geometrische proporties van haar gezicht
uit te meten. Haar figuur kon hem niet
schelen, alleen de „proporties" interesseer
den hem zooals hij gewoonlijk zei. Toen hij
bij een beeldschoon meisje tenslotte de
proportie ontdekte, waarnaar hij al jaren
vergeefs gezocht had, vroeg hij haar direct
ten huwelijk en zij iiam dit aanzoek aan.
De professor heeft er zich zijn heele
leven op beroemd de „juiste geomotrische
proporties getrouwd te hebben".
Op zekeren keer presideerde Bugajew
een wetenschappelijke vergadering. Een
collega van dc na tuur-wetenschappelijke
faculteit, hield een lezing over het intel
lect der dieren. Plotseling onderbrak
Bugajew den spreker en vroeg hem: „Wat
is intellect?"
De geleerde wist in het. eerste oogen
blik van verrassing geen juiste definitie te
vinden. De voorzitter wendde zich toen
tot het publiek en vroeg weer:
„Wie weet, wat dit woord beteckcnt?"
Daar niemand een antwoord op die
vraag gaf, verklaarde de voorzitter met
de volgende woorden de vergadering voor
gesloten:
„Daar blijkbaar niemand van do aan
wezigen intellect bezit, beschouw ik een
verdere behandeling van dit thema, geheel
overbodig".
De professor voor philologie, Lew Poli-
wanow, was ook een buitengewoon origi
neel type en volgens het oordeel van zijn
leerlingen een 'genie op gebied van paeda-
gogie. Hij wist zijn leerlingen aan 't gym
nasium, waar hij tegelijkertijd professor
was, zelfs met de droogste en saaiste stof
nog te boeien.
Toen hij op zekeren keer in do Latijn-
sche les de verbuiging van hie, haec, hoe
verklaarde, begon hij de naamvallen
hardop voor te zingen. Met vlammende
oogen stond hij op den katheder en zong
met zooveel geestdrift, dat de heele klas
meezong.
Een anderen keer voerde dc professor
bij het vervoegen van eeil latijnsch werk
woord een soort Dionysischen dans uit
totdat de leerlingen tenslotte ook mee
dansten. In ieder geval bereikte Poliwa-
now zijn doel: er was geen enkel leerling
in zijn, klas, die niet uitstekend Latijn
kende.
Poliwanow was een vurg vetiecrdor van
Schiller en Goethe. Hij declameerde mo
nologen uit de drama's van Schiller voor
de studenten en als er een of ander be
roemd tooneelspeler in Moskou optrad
was hij gewoon tot zijn auditorium te zeg
gen:
„Laat vandaag de wetenschap maar
loopen en ga naar het theater!"
In zijn colleges droeg hij stukken voor
van de groote toonoclschrijvers Rossi en
Salvini om minder bemiddelde studenten,
die geen geld voor theater kaar ten ter be
schikking hadden toch artistieke indruk
ken mede te dcelen.
De droom was voorbij.
Stil zaten ze bij elkaar. Hun oude zie
len vervuld nog van deze laatste, meest
grievende teleurstelling. Maar ze hielden
zich goed. Opeens stond Jane op.
D'r zijn d'r zijn niet méér tante
Amelia's! trachtte ze te schertsen.
Ze hooren Wim de trap afhollen en de
keukendeur uitgaan. Ongetwijfeld had hij
de beide chèqucs gevonden en liep er mee
naar zijn vrouw. Dorus' gezicht betrok en
Jane vond, dat hij er oud en vervallen be
gon uit te zien. Ze wreef zich de wangen.
Kom, riep ze, 't eten zal koud wor
den. We zullen maar niet wachten tot Wim
terugkomt. Zoo'n jongen toch, om net voor
't eten weg te loopen. Hij had toch best
met ons kunnen mee eten, mopperde ze.
Juist hadden ze zich aan tafel gezet,
toen Wim en Marie kwamen binnenstor
men,
Grootmoe, begon Wim en hij werd
beurtelings rood en bleek, wij kunnen dat
geld van u niet aannemen.
Hij lei de beide chèques op tafel.
Marie vloog op Jane toe en omhelsde
haar.
Neen, heusch niet! zei ze. U hebt al
zoo lang moeten scharrelen om rond te ko
men! En nu zou je ook nog je reisplannen
voor ons willen opgeven. Daar komt nieis
van in!
Onzin, protesteerde Dorus zwakjes.
Jullie moeten 't geld aannemen, kinderen!
Dat willen we niet! riep Wim tegen,
terwijl in zijn stem een eigenaardige klanJi
te hooren viel, die Jane verrast deed op
kijken. En toen haar oogen de zijne ont
moetten, zag ze, dab hij eindelijk een man
geworden was. Do beproeving had teweeg
gebracht, wat zij nooit had kunnen berei
ken en ze verheugde er zich over.
Wim, kom hier jongen en omhels je
oue dgrootmoeder! riep ze. En toen met een
schalksch knipoogje naar den ouden man
tegenover haar, wiens oogen van geluk
straalden, voegde ze er bij:
Kinderen, we nemen jullie aaubod
aan. Hier, Dorus, steek jij die beide
chèques in den zak en denk er om, dat je
ze niet als kladpapier gebruikt, om er je
oude grootmoeder! riep ze. En toen met een
En geef me nu dien nieuwsten reisgids
oven!