DINSDAG 10 JUNI 1930
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
TEE GELEGEIN
HEID VAN HEI
400-JARIG BE
STAAN van het
te Oudenfeosch,
zijn aldaar groote
feestelijkheden
gehouden. - Een
groepje in ouder-
wetsche kleedij
in den stoet
TE NEERBOSCH
is Zaterdag de
inlaatsluig' van 't
polderdistrict
Maas en Waal
door den Com
missaris der Ko
ningin, baron va
tfeemstra, officï-
el in gebruik ge
steld
DE LOTGEVALLEN VAN EEN
BLINDEN PASSAGIER....
door H. S'teguweit.
Zwaarbeladen met stukgoed stoomde de
„Colombia" naar den aequator. Daar kwam
Uwo de dikko matroos en droeg een trap
pelenden sohreienden knaap naar den ka
pitein.
„Hier kapitein, een blinde passagier
Polux heeft hem verraden met zijn geblaf
Wie kapitein Zwirner in zijn middagdut
je stoorde, was niet gelukkig, maar ditmaal
bleef de gebruinde kolossus merkwaardig
kalm, zoodat Uwo verbaasd op zijn kne
vel beet. Geeuwend rekte de kapitein zich
uit en vroeg den jongen:
„Ik ken je jongmensch, zeg me maar al
leen maar eens waar kom je van daan?"
Uwo de dikke matroos liet zijn half uit
gehongerd slachtoffer los en met een be
verig stemmetje zei de kleine:
„Mijnheer, in Duala, verkocht ik u mijn
hond-mijn ouders zijn dood, ik had niet3
meer te eten
Zeelieden zijn gewoon een blinden pas
sagier om zoo te zeggen als een voetbal
te gebruiken, maar Zwirner en de dikke
Uwo keken elkaar aan als twee goedige,
sullige beren. Dat er zich een kostganger
meer aan boord bevond, was op 200 mijlen
in den Oceaan toch niet meer te verande
ren straffen en slaan was van geen nut,
maar de arme stakker zou zich verdienste
lijk moeten maken; men kon hem gebrui
ken in de kombuis, bij het zwabberen van
het dek aan den stoomketel, Pruimen, kou-
senbreien en alle andere dingen die de
matrozen deden uit tijdverdrijf zou de ver
stekeling van zelf wel leoren.
„Allereerst schreef de knaap zijn naam in
het journaal waarbij Uwo zijn hand vast
hield,» want kolonistenkinderen zijn in den
regel niet zoo erg geleerd. Na een half uur
stond gelukkig het volgende op papier:
Piterlc Upwich uit Duala, wees, 14 jaar,
van Duitsche nationaliteit??
Door de twee vruagteekens aan het eind
zette kapitein Zwirner woedend een dikke
streep, want Duala lag in. Kameroen en
Kameroen hadden de Duitschers af moeten
slaan. Nu behoorde Piterli Upwich tot de
bemanning van de „Colombia" en Humieck
de kok en foerier van het kleine stoom
schip wees hem mopperend een mat en een
eetketeltje aan.
„Wie niet gehoorzaamt vliegt over
boord
De kok zei dit met rollende oogen en Het
Piterle tegelijk zijn harde biceps voelen zoo
dat de knaap groot respect voor den man
kreeg. Maar toen do matrozen zagen hoe
Piterlc vier borden rijstebrij en een ha«w>n
meter worst verslond, wischten zij langs
hun vochtig geworden oogen en namen den
kleinen vent beurtelings op hun getatoueer-
de armen. Piterle's beste kameraad was en
bleef echter Pollux, de hardharige spits, de
scheepshond van de „Columbia".
Want waarom was de Duitsche weesjon
gen uit Kameroen immers anders scheeps
jongen geworden dan uit verlangen naar
dit dier? De kleine boerderij der Up-
wichs kwam onder den hamer: zijn vader
die 20 jaar geleden als landverhuizer daar
gekomen was en de grootste verwachtingen
voor de toekomst koesterde maakte een
einde aan zijn leven; zijn moeder stierf
reeds in 1914 aan kraamkoortsen; wat be
zat Piterle nu nog meer dan zichzelf en
z'n hond? Hij had hem verkocht, maar
sloop later uit wanhoop in het stoomschip
dat bij Duala voor anker lag. Liever een
hondenleven op zee, dan een langzamen
dood in Soedan, dacht hij: liever een "eer
lijk avontuur dan een vogelvrij leven als
soldaat van het vreemdelingenlegioen; de
kleine kende het lot van zijn onterfde lands
lieden.
Natuurlijk diende men Piterle een flin.-on
doop toe, die bij het passceren van den
aequator: Deze eenzame menschen vieren
alle christelijke en heidensche feesten zon
newende zoo goed als geboortedag, Kerst
mis zoo goed als het begin der Lente
komt er nu een tijd zonder feesten dan
wordt er eenvoudig een feestdag gemaakt,
Neemt men dan grog, een harmonica en
speelkaarten alleen mee om er naar te kij
ken?
Eindelijk sliep Pollux weer in zonder hui
len en janken, hij had immers zijn Piterle
weer.
Dat de jongen hem naar de vreemde
mannen volgde, kon het trouwe, zwarto
schepsel niet vergeten. Waar Piterle aard
appelen schilt, touwen splitst of mijmerend
in de lucht staart, daar komt de spits bij
zitten, klopt met liet staartje op de plan
ken, steekt 'n pootje uit en laat de tong
als een rood vaantje wapperen. De lucht
ruikt hier naar teert of haringenon
der do voeten trilt liet, want de machine
in den buik der „Colombia" rommelt.
Piterle fluit er af en toe een deuntje bij
op de maat van het gestamp der machines.
Zou dit lui leventje echter nog lang duren?
Zou de zon altijd zoo heet branden, dat
do lak als stroop van de borstwering en
de deuren stroomde?
De dikke maat Uwo, bracht den scheeps
jongen een emmer visschen. Piterle moest
ze schoonmaken want morgen wilde men
visch eten.
Toen vroeg de kleine:
„Uwo, is de zee hier altijd zoo glad
Dc matroos lachte luid en sloeg zich op
z'n dijen.
„Jongen, wacht maar, het zal niet lang
meer duren of je zult je eigen vast moeten
binden".
Hunneck, de kok, kwam ook juist om
eens te zien hoe de jongen zijn werk deed
want beginnelingen schillen de aardappelen
soms vingerdik. Hij hoorde Uwo juist lachen
en blies ook zijn kaken op van pret.
„Kerel bij windsterkte 8, dan rolt je de
maag in de keelbij 10 verheft zich het wa
ter tot boven den schoorsteen, onder is bo-
ben en boven is onder jawel
Piterle zette groote oogen op. De zee
robben hadden pret omdat hij zoo angstig
was en zij spuwden over de reeling. Toen
troostten zij den nieuweling:
„Wees maar niet bang, jongskeDat
moet je ook eens ondervinden, daarom
heeft men sterke mannen op de schepen!"
Toen Piterle weer alleen was werd hij
heel somber en bedroefd. Wat zou er nog
gebeuren. In de verte zag hij den kapitein
met de anderen lachen; deze menschen wa
ren hard en kenden geen vrees. Piterle wil
de ook zoo worden. Nog 4 dagen dan zou
de „Colombia" in Pernambuco voor anker
gaan.
Of alles goed zou gaan? De machine
knasste en en stampte lustig voort, achter
woelde de schroef in den Oceaan, waarom
zou dat nu zoo niet blijven?
Piterle was niet tevreden; eerst liet hij
zich door zijn iverlangen naar avonturen
uit zijn verlatenheid in Duala lokken en nu
zou hij er spijt van hebben?Neen, hoor
hij had er geen spijt van. Twee tranen drup
pelden in den aardappelemmer. Hoe
schaamde hij zich. Nu beet hij resoluut op
de tanden, deed zijn werk, dwong zich een
liedje te zingen en streelde Pollux zijn
trouwe kameraad door het haar, terwijl hij
lieve woordtjes sprakMaar kromp het
dier niet plotseling ineen?Was dat niet
hetzelfde klagend geluid wanneer er in
Duala een zwaar onweer in aantocht was,
dat Pollux door zijn waarschuwend geblaf
reeds te voren aankondigde?
Toen troostte Piterlei, de kleine dwaas,
zijn hond met dezelfde woorden, die hij
zelf eenige uren geleden nog van Uwo en
den kok moest hooren: „Wees maar niet
bang PolluxWaarom zijn er dan sterke
menschen bij je op het schip?"
En hij drukte zijn hoofd broedelijk te
gen den kop van den hond, zij moesten
zich met deze nieuwe wereld verzoenen, al
heel gauw zouden zij dat toch niet anders
meer kunnen en willen. Ja, Piterle kreeg
zelfs al lust om zijn armen te laten tatou-
eeren, om er toch maar sterk en mannelijk
uit te zien, want Uwo dreeg een blauw an
ker op de borst. Hunneck den draak van
China, Jupp, de machinist op ieder been,
het portret van zijn aanstaande
De jongen keek om; de schoorsteen
walmde, op het dek klapperden de gewas-
schen hemden, boven was de stuurman be
zig, beneden de machinist Piterle en de
hond zouden zich hier ook spoedig thuis
gevoelen. Maar de hond jankte voortdu
rend luider, hij sidderde over zijn geheele
lichaam zou dat komen van het beetje slin
geren en stampen van het schip? Plotseling
sloeg 'n koude golf over de boeg. Piterle
was nat en likte eenige druppels op... het
smaakte vreesolijk zout.... nu eerst merkte
hij ook dat het kouder werd en dat een hef
tige wind was opgekomen... de hemel was
niet helder blauw meerer kwamen.wol
ken opzetten en kapitein Zwirner floot
met zijn signaalfluit alle matrozen bijeen.
Ook Piterle gehoorzaamde en waggelde
als een beschonkene over het trillende dek.
Ook Pollux trippelde hem aDgstig na.
Toen de kleine scheepsjongen midden in
den kring der mannen stond verweet men
hem: „Wanneer er storm komt, is het jouw
schuld jij hebt er over gesproken
Piterle begreep er niets van: dat zulke
reuzen zulke zwakke bijgeloovige kinderen
waren, had hij nooit kunnen vermoeden.
Nu leerde hij dus weer iets nieuws: „Wie
van het ongeluk spreekt maakt er zich
reeds aan schuldig".
De kapitein toonde den nieuweling van
de „Colombia" een klein wonder: de wind
meter, de anemometer waarvan de wijzers
gevaarlijk sidderden en langzaam telkens
een nummer verder sprongen!
Piterle had nog geen vermoeden van
wat er komen zou, maar de matrozen wer
den ernstig en van den boeg tot de reeling
brachten zij bijeen alles wat niet nagel
vast was, touwen, stoelen, de wapperende
hemden, drie reddingsgordels en het hon
denhok van Pollux. Piterle haalde ook
dapper zijn emmer met aardappelen en
visschen, hij was bang den eenen voet voor
den andere te zetten, want het schip slin
gerde geweldig, overal stroomde reeds wa
ter. Uwo liep op en neer, hij moest de
verschillende gaten, deuren en spleten
dicht maken. Het stoomschip was immers
al een oude kast.
„Wordt het gevaarlijk"? 'vroeg Piterle
aan den dikken maat. Maar Uwo gaf geen
antwoord, hij sprong opgewonden door
het stroomende. water; niemand had rust
meer noch in de kombuis, noch in de
machinekamer en in de laadruimen, waar
vaten hars, kisten en zakken enz. neven
elkander stonden, moesten vier matrozen
zoo vlug mogelijk de vrachten nog een
maal verplaatsenToen bleven allen
in zwijgende afwachting.
Geen der mannen had een woord, of
ook maar e«n blik voor Piterle over,
want zij hielden hem nu beslist voor het
ongelukskind. Koud, ijzig koud blies de
windin het takelwerk piepte het als
uit duizend uilennestende planken
kreunden en kraaktener was nu geen
twijfel meer aan. Kapitein Zwirner voor
spelde een orkaan en de oude „Colombia"
dreef hulpeloos rond op den wijden oceaan
tusschen twee werelddeelen.Langzaam
naderde de nacht wat zou hij brengen?
Daar Piterle zich onder de mannen niet
op zijn gemak voelde, strompelde hij naar
zijn kooihij had overal pijn, aan de
maag, in zijn hoofd, in armen en beenen.
Zeeziek dacht hij, maar daarin moest hij
zich zeiven overwinnen. Pollux zocht be
scherming bij den onbeschermde.... bei
den hadden alleen zich zelf. Het werd
voortdurend donkerder. Tegen het kleine
ronde venster, dat de matrozen een patrijs
poort noemden, trommelden de hagelstee-
nensloegen zware golven en dikke
waterstralen.... het dek scheen onder....
de vloer bovenPiterle hoorde nu bo
ven zich het roepen en stappen der man
nentoen had hij geen rust meer, hij
moest ook helpen, want hij voelde zich op
dit moment even laf als verlaten. Pollux
jankte, de jongen kroop' op zijn knieën
naar hem toe: „Stil maar, je bent immers
bij mij!"
Piterle schreide en wist nu pas voorgoed
dat er op de eindelooze, grauwe wereld
niets anders was waar hij van hield dan
dit kleine hondje.
Zijn deur vloog open.
„Al'e man aan dek!" donderde Uwo.
Piterle vloog op, de wind sloeg hem neer
op de planken, stevig maakte de jongen
zijn hond vast, anders werd de kleine
spits over boord geblazen. Toen ging hij
aan het werk want wat zag het er op het
dek der „Colombia" uit, dat hij nog niet
anders gezien had dan bestraald door de
vriendelijke zon.
Geen streepje blauw was er thans aan
den hemel te zien daar boven dreven
wolken in razende vaartzwarte en
grijze. de zee kookte en raasde....
Diep beneden stampte de machine, als
wilde zij de zuigers breken de ketels
steunden en telkens, wanneer de „Colom
bia" op zij overhelde om direct daarop
weer recht op te staan als een stijgerend
paard, kraakte het schip in alle ribben,
trossen en voegen. Uwo wierp Piterle een
oliejas en oen leeren hoed toe, toen hij ook
nog een gordel van kurken platen haalde,
wist ieder dat het ernst was. Nu zagen
allen er uit als gepantserde soldaten. Op
het dek spartelden vele visschen.
Piterle viel over een gladde kwal, stond
met groote moeite op en bloedde uit neus
en mond. Maar niemand bekommerde zich
om hem, men brulde elkander de ooren
vol en toch was er niets te verstaan in
deze hel; rondom heerschte de duisternis
van den nacht. Wat was zij vandaag snel
ingevallenPlotseling voelde Piterle een
hardo vuist in zijn nek.
„Stoken!" schreeuwde Uwo hem vol ver
twijfeling toeoogenblikkelijk vloog de
jongen langs de ijzeren trap naar het
ketelhuis.
Beneden lag Joep, de machinist luid
jammerend van pijn voorover op zijn buik.
De deur van het stookgat was openge
sprongen en de gloed der kolen had den
stumperd verbrand. Hinneck wreef zijn
kameraad met boter inPiterle moest
nu voor het vuur zorgen. En hij deed wat
hij kon. Hij zette zijn tanden op elkaar,
pookte en stookte maar alles scheen te
vergeefs. Toen de kapitein den kok naar
boven terugriep wist Piterlc dat er op het
dek een nieuw ongeluk gebeurd was, de
mast was op den schoorsteen gevallen en
de vlammen kropen over het dek.
„Niet meer stoken!" brulde Uwo in de
gloeiende ruimte, waar alles zwart zag
van den rookdan vloog hij naar be
neden, nam Joep, die schreide van pijn op
zijn armen en droeg hem met bovenmen-
schelijke kracht aar boven.
Wat zou Piterle nog doen? Wat had
men een hekel aan hem! Stoken durfde hij
niet meer, hij 'klauterde dus Uwo achterna
en zag nu tot zijn schrik dat niemand meer
werken kon, allen klemden zich vast aan
de reeling of waar maar eenig houvast
wasom hulp seinen ging niet meer
de antenne was al lang over boord ge
spoeld de raketten waren nat riep Uwo,
want beneden stond reeds water.
De „Colombia" is zwaar lek, kapitein".
Plotseling begon Piterle's hart te klop
pen. Waar was zijn zwarte Pollux? De
jongen trachtte zoo gauw mogelijk in zijn
cabine te komen, deed de deur open
viel in het. water dat op kniehoogte stond
en hoorde hoe het hondje wanhopig en in
doodsangst door de duisternis plaste. „Kom
gauw Pollux".
Daar sprong het diertje reeds in zijn
armen, kermde erbarmelijk en likte zijn
redder dankbaar de handenPiterle
voelde zich een held toen hij met zijn
hond bij de mannen kwam.
In den weerschijn der vonken zag hij
echter dat allen even kwaad keken.
„Dat mag niet! snauwde de kapitein
Piterle toe en halde daarbij de vuist".
„Dat is streng verbodenbrulden de
anderen in koor.
Wat is er nu weerales was zoo
vreemd, zoo nieuwStreng verboden?
Dat klonk even afschuwelijk als in den
oorlog
Uwo donderde Piterle toe: „In tijd van
nood worden er op zee geen dieren gered".
De knaap staarde zijn Mentor sprakeloos
aan. Polluxzijn laatstezijn eenig
bezit..!, zou hij die niet mogen redden?..
Dat mocht niet! Dat was streng verboden!
Daar hij nog aarzelde greep Hinneck den
hond bij zijn nekvel en slingerde hem in
het ketelhuisPiterle had nog absoluut
niets kunnen verstaan Ju dezen storm,
maar den angstkreet van Pollux hoorde
hij: toen begon hij te schreienhad
spijt van alles wat hij sinds zijn vlucht uit
Duala gedaan had.
Streng verboden! Het verscheurde
hem het hart!
Drie uren konden de matrozen zich nog
op het dek houden, toen floot kapitein
Zwirner op zijn signaalfluit „Booten klaar".
Dat was altijd het laatste bevel en de
laatste uitweg. De „Colombia" helde na
melijk gevaarlijk naar eene zijde over....
pompen was nutteloos.
Het was maar zaak zn leven te red
den. De mannen stormden naar bakboord
naar de bootenUwo legde er eerst
den bewusteloozen Joep in, die overdekt
was met brandwonden.
Piterle meende te dronmen. dat was
immers hetzelfde als in het boek van Ro
binson's avonturen. Nu gaf kapitein Zwir
ner bevel in de booten te gaaneen
voor een, de arme stoker lag al in de boot,
nu sprong Uwo er inna hem de kok.
dan de matrozen uit de laadruimen. Nu
riep de kapitein Piterle's naam maar
de jongen antwoordde niet. Waar bleef
dat ongelukskind?
Al over boord geslagen?.... Ieder
oogenblik was kostbaar, daarom riepen
alle mannen door elkaar: „Piterle!"
Dat roepen bleef ergens hangen in het
helsche ketelmuziek van den woedenden
Oceaan; zij schreeuwden nog eens en teen
zagen zij den jongen op handen en voeten
over de planken kruipen.
„Vlug in de boot!" riep Zwirner en Uwo
pakte van de boot uit den jongen in den
nek, en trok hem met geweld naar zich
toe, zoodat de jongen het uitgilde van
pijn.
Maar daar werd niet opgelet-Ein
delijk verliet kapitein Zwirner als laatste
de „Colombia" die hij bijna 20 jaar naar
alle havens der wereld gevoerd had. Nu
stond de reeds grijzende geharde man
daaréén stuk plicht en ijzereen wil.
tranen rolden hem in den baardof
schoon de trouwe oogen vochten met den
blik van onbuigzaamheid iets wat aan
een zeeman eigen is. Zwirner hield het
scheepsjournaal en een ijzeren cassette
onder den arm. Langzaam lieten Uwo en
Hirneck het touw door de handen blijden
de takels knarsten.krakend viel
.de boot op het waterer ging een
zucht van verlichting op onder de man
nen toen alle booten gelukkig van het ten
ondergang gedoemde schip neergelaten
waren. Nog eenmaal wenkten do matrozen
als teeken van afscheid.... zwijgend en
treurig.... het was immers hun moeder,
die daar sterven ging. Piterle keek niet
naar het schip, hij verborg zijn gezicht,
als kwelde hem zijn slecht geweten.
Toen hij schuw opkeek, trof hem de
dwingende onderzoekende blik van den
kapitein: deze goedige en toch zoo harde
man, aan wien Piterle zooveel te danken
had, wees met een vragend gebaar naar
de uitpuilende oliejas van den jongen.
Piterle antwoordde nietsmaar tus
schen zijn knoopen van zijn jas snakte
Pollux, luid blaffend, naar lucht .Nu was
het geheim ontdekt.
Wat de schipbreukelingen deed schrik
ken was niet zoozeer het strenge verbod,
maar veeleer hun ontzettend bijgeloof: Een
dier in de reddingsboot? Dat zou nieuw
onheil brengen! In aller oogen lag het
zelfde besluit: Weg met den hond!
Piterle vouwde smeekend de handen en
zoo bedelde hij om genade en erbarming.
En weer hoorde hij het barsche koor der
matrozen: „Dat is streng verboden!"
Daar hij nog aarzelde rukte men hem
den hond uit den jas en wierp hem als
lastige ballast overboord. Piterle huilde.,
de kapitein legde hem nu kalmeerend de
hand op het hoofd. Maar de weesjongen
bleef ongevoelig voor zoo'n soort van
troost.
Eenmaal.... tweemaaltelkens weer
trachtte het zwemmende diertje met tan
den en pooten in de boot te klauteren...
maar ook telkens weer stieten de harde
vuisten der onbarmhartige mannen hem
terug in het bruisende water.
Toen zijn geringe krachten verlamden,
wierp Piterle zich op de knieën: „Laat
hem toch bij mij blijvendoor hem
kwam ik op het schipik heb geen
thuisgeen ouders, geen broertjes meer,
laat mij toch mijn hond behouden
De mannen zwegen. Zeker, zij hadden
ook een hartzij wilden allen graag
een vader of broer voor den kleinen stum
perd zijn, maar zij die anders geen vrees
kenden waren bangvan stipte ge
hoorzaamheid hing immers hun lot af
daarom antwoordden zij niet.
Toen Piterle dan ook, in laatste ver
twijfeling het half verdronken hondje met
het vel tot zich trok, richtte Zwirner zijn
revolver op hem. den armen jongen, die
nog zoo kort geleefd had!.. Piterle zag,
dat hij niets kon bereiken. hij sprong
opde volgende glofslag sloeg hem
overboordHij hoorde nog den vree-
selijken knal,waarmee de ketel van de
„Colombia" uit elkaar, sprongtoen
verdween het stoomschip de jongen
verloor het bewustzijn. een wegslin
gerend stuk ijzer trof hem aan het hoofd..
Twee dagen na deze ramp haalden de
matrozen van het passagiersschip de
„Prinses Magdanelia" een deur uit het
water, waarop een slapend jongetje lag:
met zijn armen omklemde de kleine schip
breukeling het sidderend lijfje van een
hond, mensch en dier waren geheel uit
geput.
De dokter van het groote schip behan
delde den knaap met de grootste zorg.
Piterle genas en Pollux was niet meer
van zijn heerlijk dikken mat weg te krij
gen. Beide waanden zich in het paradijs.
Hoe wonderbaar zijn Gods wegen
Laten wij ons niet verzetten tegen iets
wat we niet begrijpenVan de „gehoor
zamen" der „Columbia" werd tot heden
niets meer gehoord.