0— |#INDEREII Q ZATERDAG 3 MEI 1930 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 ^iiiiiiiniiiMiiiiiMiiiiiiinmmnmnuHiininiiiniiiMiiniiiiinmitiiiinnmminiuiMiimiiHiiiic BS mik. CORRESPONDENTIE. Sol Timmerman, Maastricht (EI. B. S.). Dank voor bijdrage! Dat, is je eerste werk, laat het niet liet laatste zijn. Wederkeerig veel groeten aan vader en moedor! Met hand en groot! Lente- sprookjes Iaat ik onmiddellijk plaatsen. Dergelijke stukjes gaan voor. Leo Speel, Leiden. Was dat versje nu eens '-an jou: ik bedoel had jij dat nu eens zelf gemaakt of bedacht, dan liet ik het dadelijk plaatsen onder het mooie artikel van Set, nu moet ik het in de papiermand deponeeren. Dag vriendje! Gcbricl Timmermans, Har ncrsw oude. Jouw opstelletje is lang niet. slecht. Ik dank je wel voor je hulp. Voor ons is dit opstel echter mindor geschikt. Zie, ik je ook bij den wedstrijd. Groetjes thuis! Theo Larnboo, Voorschoten. Wel Theo, ben je aan 't rijmen gegaan. Wil ik hot eens laten hooren. Wees flink! „Maak eon versje voor de Leidsche Courant, Gij scherpt hiermede uw verstand, Want wil je een mooi versje, maken, Denk dun als over ernstige zalceq. Want maken van een vers of wel gedicht- Doet men met geen droomeng gezicht. Daarom zet ik mij nu dapper neder, Temocr daar 't buiten is heel slooht weder, En zeg ten slot cn Oom is vast content: Blijf ons Hoekje lezen van 't begin tot 't end! Zoo rijmt Theo en ik zog den laatsten regel hem hartgrondig na. Oom W i m. Jan Dusseldorp, H o o g m a d e. Welkom Jau! Hot grootc briefje komt zeker bij den a.a. wedstrijd, is well Dag Jan! Altijd meedoen, boor! Jan v. d. Drift. Leiden. - Jam mer Jan, dat jij geen prijs voor den vori- gen keer gewonnen had, je had bepaald er een verdiend. Je schrijft keurig en orde lijk: oen voorbeeld voor vele anderen. IIrt opstel wordt geplaatst. Zie de volgen de weekt M mi n t j e van Paridon, Leiden. Het opstelletje is te kort. Het moet. I weemaal zoolang zijn. dan maakte ik voor jou een plaatsje vrij! Dag Mientjc! Jo v. d. K 1 u g t, Roelofarend s- v e e n. -- Wat ik hier boven tegen Mien tjc /.ei, zeg ik ook tegen jou. Probeer en maak eens een mooi verhaaltje. Dag Joke! 11 c n k en O 1 a z i n a on Ja n V a n e- m a n, o e t, o r w o u d r. - Jullie op- dellen /.ijli lang niet slecht. Als niet zoo'n berg copy voor was. liet ik alios plaatsen. Ik wil clc drie opstellen nog eens bewaren voor later. Dag jongens. Weer meedoen! Cato van Bcrkel, Koelof- arendsveen. Zoo Cato, kom jij met een versje en een verhaaltje aanzetten. Dat is flink. Om je pleizier te doen. laat ik het versje plaatsen. Heeft moedertje ge holpen. Daar is Cato! De gescheurde broek. Wat ik u nu vertellen ga Dat is waar geschied. Dus kinderen noem er oen voorbeeld aan En vergeet zulks niet. Hans, een goed en braaf lief kind, Kreeg een ongeluk. Hij bleef hangen aan een haak. En nu scheurde zijn broekje stuk. In plaats nu dat zijn beste vriend Zooals het hoort, hem hulp aanbood Lachte hij hem op den koop toe uit. Hans' verdriet was groot. Dit kinderen, is niet net. Dit is gemeen en laag. Als iemand in nood verkeert Helpt hem dan graag. Cato. T o o s B'oonekamp, Stomp» ij k. Je hebt dat. heel goed verteld loos je en ik twijfel er niet aan, of je zult ook nog eens een verhaaltje schrijven en dan laat ik het dadelijk plaatsen. Dag Toos! Zie ik je ook do volgende week? P i e o 1 o, Leiden. - Daar ind ik tussohen den berg copy nog een bijdrage van jou. Waarom heb je me daar niet eens op attent gemaakt? De volgende week laat ik „Het gevecht onder water" plaat sen. Dag Picolo! Hierbij zullori we het laten De volgende week ga ik door. Ik geloof wel, dat ik alle brieven beantwoord krijg, eer de nieuwe binnenstroomen. Tot Zaterdag! Oom Wim. DE VREEMDELING Een oorspronkelijk verhaal door Oom Wim. n. Wonderbaarlijke samenloop van om standigheden cn toch1 Maar wie kan vooraf bcjmlcn. wat de toekomst voor ons verborgen houdt in haar schoot? Noch de tuinman echter, noch dc slot heer weet van die familieverhouding ook maar het minste af, hoe vreemd het ook klinke mogen. Bijna een jaar is de tuinman in dienst van den Graaf. Hij verlangt niet beter en is gelukkig in den staat en stand, waarin hij zich op hot oogenblik bevindt en wat meer zegt: hij zegent het oogenblik dat zijn schip, waarop hij als tweede kok de reis naar Europa maakte, te plotter sloeg op een der vele rotsen, die aan de kust van Normandië gevonden worden. Bij toeval werd hij gered en met de meeste gastvrijheid opgenomen in een klein schippersgezin, en dat hem verzorg de en verpleegde mot een toewijding en liefde alsof hij één der hunnen was. Dat herinnert hij zich nog heel goed. Ook dat hij, na zijn herstel geen oogenblik langer mocht toeven in dat gezin, waar iedere boterham weggeschonken aan hem, een stukje minder beteekend voor de huis- genoolen. Zoo gaat hij hoen, na zijn oprechten dank die brave goede zielen te hebben aange boden en zc beloofd te hebben, als het ge luk hen diende, alles tienvoudig te ver goeden, wat zij deden voor hem. Hij gaat cn zoekt werk, tot hij aanlandt, waar we hem aantreffen en waar hij het op het oogenblik ton vollo naar zijn zin hoeft. Veel van zijn verleden weet hij niet. Hij weet 'alleen dat eenmaal zijn vader rijk was en zich Graaf noemde, en dat zijn moeder een bceklsehoone vrouw moet geweest zijn, getuige het medaillon, waar haar beeld naast dat, van zijn vader staat en welk medaillon hij steeds op zijn borat draagt cn het bewaart als een talisman op zijn levensweg. Een vriend zijns vaders zorgde voor zijn opvoeding en liet. hem studeeren, tot ook deze door ongelukkige speculaties aan la ger wal raakte enook de studie voor den zoon zijne vricjids moest opgegeven en teen... stond voor hem niets anders open, dan tie wereld in te gaan en te gaan werken, om tc voorzien in 's levens onder houd. „Te werken"! Het was gauw gezegd, die werk vinden kan en..,, wil! Maar voor hom. dre nóóit nog gekend had den strijd om het bestaan cn de zorgen des lovons, voor hem, was het een andere kwestie, al was zijn wil goed. Waartoe was hij ge schikt? Hij vond werk. aan de redactie van een blad, maar dat. blad ging failliet. Hij vond werk als bediende bij een notaris en die ging er van door cn weer stond ie op straat enalleen. En zoo proboerde hij hier en daar, tot hij ten slotte, als 2de kok op een schip terechtkwam, een schip, dat op weg was naar Holland, maar we zagen hei reetls, uit de koers raakte en te pletter sloeg op de rotsen van Normandië, met dien tengevolge, dat hij, dc zoon van Graaf Paul komt, waar wij hem als tuin man aantroffen. En nu 't bijzondere van 't. geval. Door den smart en dc ontsteltenis, door dc door gestane ontberingen en den geweldigen schok, die zijn geestelijk leven doorstond bij do schipbreuk, was hij zijn geheugen kwijt envist hij noch zijn naam, noch zijn vaderstad meer te herinneren, en had hij zijn toevlucht genomen tot. eon aange nomen naam en noemde hij zich, Eduaid Norman, afkomstig van St. Malo, een ku (stadje van Normandië. En onder dezen naam had hij werk ge vonden als tuinman, bij den Graaf Ernest d'Artois. De frissche buitenlucht: de kalme rust van het landleven: de tevredenheid met het beroep, dat hij uitoefent; de weten schap, dat zijn heer over hem tevreden is: de hoele omgeving oefent op zijn lichaams- en gcestesgeijtel een weldadige» invloed uit. Dc droeve, «enigszins schuwe oogop slag van maanden terug is verdwenen; do stramme houding word! leniger en kwie ker; de ernst, die tot nu toe zijn gelaats trekken als in boeien sloeg en zijn gezicht als in een masker hulde, gaat. langzamer hand plaats maken tot mildere, zachtere trekken cnhet. is. alsof er inwendig eveneens iets vernieuwd, verjongd is. Hij voelt zich anders, vroolijker, levendiger en als hij, na volbrachten arbeid zijn kamer opzoekt, dan werpt hii dc ramen open en zingt in den laten avond, dat liet schalt door de serene stilte, die hangt om het slot, liedjes uit lang vervlogen dagen. Dat betrapt hij er zichzelf op, dat het ver dwenen geheugen weer begint terug te koeren en dan. jubelt, het in zijn hart als de nachtegaal, die zijn avondlied uit jubelt, s in blijde oj>gewcktbeid en onbe vangen zorgeloosheid. (Wordt vervolgd.) LENTESPROOKJE door Set. Wrevelig zat koning Waiter op zijn troon. Nu kwam daar zoon jonge prinses, hem, den machtigen koning verjagen. ,,'t Is mijn tijd Heer Winter had zij hem gezegd, toen ze was gekomen. En de menschen verheugden zich, gelijk ieder jaar weer over dat woord, dat geklonken had uit den mond der lieve lente. „O!" hij wist het wel; zc hielden meer van dat zachte, tee re schepseltje, dat, hij wilde hei zichzelf niet bekennen, zoo mooi was en zulke gracieuze en innemende manie ren had. Upeens werd hij gewekt uit zijn gemijmer, door oen zachte, dringende stom,,'t ls mijn tijd Heer Winter! En daar stond ze weer voor hem. Hij nam op van het. blond gelokte hoofd met de stralende blauwe oogen, tot de fijn ge schoeide voetjes. En toen bij in die oogen zag, die tintel den van levenslust, toen zuchtte hij dioji.. Dit jonge meisje, met haar oogen die dwongen, die hem, den sterken man, den machtigen heerschcr, noodzaakte afstand te doen van zijn koningschap, zou over hem zegevieren. En langzaam stond hij op. Voor het laatst wierp hij nog 'n blik om zich heen en keek naar de bi eed e hcchie ijsmuren, die hem een verblijf had den geboden. 't Was een prachtig paleis en hij had er hard aan gewerkt om 't zoo mooi te krijgen. Dan, vastberaden, draaide hij zich om on met vaste schreden verwijder de hij zich. Lente keek hem na. ,,'t Is mijn tijd!" jubelde ze. Toen zag ze eens om zich heen. 't Was overal nog wit en win- terstil.. „Toch wel mooi", fluisterde ze Maar ze was niet hier om te droomen, neon! werken, hard w#rken moest zc. Dub toog ze opgewekt aan den arbeid. Hier en daar plantte ze alvast een bosje sneeuwklokjes, smolt de sneeuw weg, met een paar wanne zonnestralen en droogde daarna de grond weer met 'n zachte zuid oosten wind. Het paleis brak ze af. De ijs- boeion, die de rivieren gevangen hielden, sloeg zc in stukken en liet ze met. de weer ontstuimig voortsnellende stroom weg spoelen. Nu kon zo verder gaan. Voor zichtig brak ze de doode takjes van def boomen en zette daarvoor in de plaats knoppen neer. Ze plantte mos en gras. Eenige crocusjes vroegen of ze al naar boven mochten, wat Lente him gaarne toestond. Langzamerhand kon ze de knoppen al gaan openen en de blaadjes ontvouwen, 't Leek of ze overal tegelijk was en 't kleed dat ze uitspreide over de aarde werd mei den dag mooier en kleuriger. Met van veel kunstzin getuigeude smaak had ze zelf 't plan geteekend en op de- zolfde wijze wist ze 't uit te voeren. Zelf zag ze er smaakvol gekleed uit. De sneeuwklokjes die zij in eeu krans tus- schon haar blonde lokken gevlochten had bleven steeds friscii. Het lichtgroene kleedje, dat zij droeg was omzoomd met madeliefjos. In haar hand hield zij steeds haar tooverstaf, omkranst met de bloemen die zij wilde planten. Haar voetjes staken in wit satijnen schoentjes. Heel haar houding drukte gracie en fierheid uit. En in haar diepblauwe oogen lag eeu schat van rijke mooie liefde voor al wat schoon, zwak en goed was. DE DESERTEUR naverteld door Theo van Schaik. IL Kom mee Twau! Kom en vertel! Arme jongen, wat zul je veel geleden hebben. Goddank, dat ik je terugzie. Nu was hij in de huiskamer. „Dag Moeder." Vader vroeg hem: „Sneeuwt, het nog buiten?" „Neen vader''! Heb je je voetstappon weggemaakt.?" „Noen vader". „En als ze je spoor nu vinden, dan wordt het huis opgeblazen en wij drieën voor het regi ment. ge/et en idcr krijgt zes kogels door het haart". Daar had Iwan niet aan ge dacht. Vader zei, je moet onmiddellijk het. huis weer uit, want ais een soldaat het spoor van jo \indt, zijn we verloren. Neen zei moeder, hij gaat niet het huis uit. Want onder het kleed zijn een paar plan ken los en daar kan hij gemakkelijk door, hij blijft daar zitten totdat wij hem roe pen en dat zal zijn 's avonds. Iwan krijgt eerst wat te eten. Bons; bons, ging het op de deur! Vader zei, stop hem onder de vloer. Vlug kroop Iwan onder den grond. Vader deed opou, daar zag hij een sol daat en een officier. Vader zei, dag mijn heer, wat komt. u hier doen? Hier is een soldaat! Neen heer, hier is niemand. Goed v/ij zullen uw huis onderzoeken. Goed doe dat. Eerst werd kamer voor kamer doorzocht, toen de schuur en de zolder en do kelder, men vond niets. De officier zei, dat is sterk. Do soldaat on do officier gin gen weg. Den volgenden avond ging een soldaat aan dc post van de deur staan en hoorde wat ze praten. Hij hoorde, stil eet maar vlug. Iwan at vlug, kroop toen weer in zijn schuilplaats. Bons, bons ging hot op de deur. Vader deed open en zei. Hoe heb je het hart om een armen boer te .storen, in zijn rust! Dc soldaat ging naar binnen. Gelukkig lagen er maar twee vor ken en twee messen op tafel en twee be kers. Dc soldaat zocht nog even door het huis maar vond niets. Hij was gered. PASCHEN. Klokkenklauken komen Van den toren nêer: Christus is verrezen Alleluja, Heer! Klokkenklauken klinken Door de luchten wijd; Zingt het Alleluja: Woest oprecht 'erbüjd! Debora van Maunk. ANDRé door Marie v. d. Brink. „Moe, we mogen allemaal naar de gro-v to school, zegt de zuster. En Jii heb 'k gekregen, omdat ik zoo braaf ben ge- i woest." Zoo babbelend sprong een aardig kereltje de kamer in. Dol gelukkig me: z'n priktol van rood, wit en blauw. „Goed zoo ventje", sprak moeder blij. 't Was ook zoo'n aardig manneke, die kleine André. Na school had hij zijn broertje Harry af gehaald aan de grootc school. Tegen den meester zei hij: ..Mijnheer, na de grootc vacantie kom ik bij u zitten. Frans Ver meulen en Henkie van den slager ook". .,Zoo zoo", had mijnheer gezegd, allemaal jongens uit de bewaarschool in de 5e klas. Dat zai gaan. Ja, ja, toen was Harry met André weggegaau. De vacantie begon prettig. Oom Jan was overgekomen met z'n auto. Daar had den zc menig tochtje in gemaakt. Maar nu? Nu lag André in zijn bedje. Vader zei niets. Moeder schreide. Harry had ner gens zin in. De doktor keek heel ernstig en gaf geen hoop meer. Longontsteking in hoogen graad. Allemaal hielden /.e novene. De novene was uit. En hij beterde niet. Maar moedor gaf de hoop niet op. „O, God spaar mijn lieveling, ik kan hem niet missen'. Zoo bad zij uit haar volle, liefhebbende moe derhart „O, Maria, Gij weet hoe erg 't is een kind te verliezen". En waarlijk, André word beter. Harry mocht bij André komen en zei: „de school is weer begonnen. An dré. Je zit op de eerste bank naast Truus- je! Wat fijn Harry. En hoe gaat hei nu, o best. best. Ik krijg 'n drankje. Als het maar niet bitter is. O nee, Harrv. Ik ben 'n zoete jongen en krijg daarom zoete drankjes. Harry lachte cn ging weg. Een paar dagen later speelde hij met z'n prik tol. En een maand daarna ging hij naar school. Daar werd hij /de beste leerling. En hij bedankte O. L. Hoer, dat hij beter was geworden en ook vader en moeder voor hun gebeden. DE STRAF door Paul Walter. Vroeger woonde op de Veluwe een boer, die noch om God. noch om gebod gaf. Hij zei altijd tegen z'n vrouw, die goed katho liek was, dat God 'n boer toch geen kwaad kan doen, want 'n boer leeft heelemaal op zijn houtje, hoeft nooit iemand iets te vra gen en is nog rijker dan 'n koning of 'n keizer. Het liep nu al tegen Kerstmis maar al deed z'n vrouw nu nog zooveel, om hem tot andere gedachten te brengen, het baatte haar niets. De boer bleef zonder God voortleven. Toen de Kerstnacht aangebroken was, zei de boer tegen z'n vrouw: „Ik ga wat hom en rijs halen, dan brandt onze haard vandaag lekker!" Maar de vrouw zei tot hem: „Neen ga toch niet, het is Kerst nacht. de klokken luiden en God zou je best kunnen straffen!" De boer gaf niets om do woorden van t?n vrouw, ging weg en spoedde zich haastig naar het boseh, want het vroor dat het kraakte. In liet bosch gekomen, had hij al gauw een zak vol takken, want liet. was i flink licht, omdat de maan zoo helder scheen. Als hij in de hoogte keek, was het net of er overal gezichten door de takken gluurden. Toen hij klaar gekomen was met hout zoeken, ging hij weer naar huis en zei bij zich zelf: „Zie je nu wel, dat God 3n boer niets kan doen Op 't zelfde oogenblik, dat hij dit zei. werd hij door een onzichtbare hand in de hoogte getild, regelrecht naar do maan. Hoe hooger hij kwam, hoe vlugger hij i .ging en in minder dan geen tijd zat hij op j de maan. En sindsdien heeft de maan een j gezicht gekregen. En ais de maan nu zulke scheevè gezich- j ten trekt-, komt dat omdat de zak op den j boer z'n rug hora hindert en doet aJs ecu collega van hem hier op aarde, of ic j kiespijn heeft. BOER MAAS door Frans Kallenberg. Boer Maas was nu wel geen held maar ook geen dwaas. Op zekeren dag was hij naar de markt in de stad gegaan. Het was er druk maar boer Maas kon nog net een plaatsje krijgen, tusschen een paar a-nde- j re boeren. Hij had een mooie koe bij zich en wilde ze voor .'300 van de hand doen. Al was hij een bóer toch was hij voor zichtig. Je kon nooit, weten of je een roovcr tegen kwam. Dus stapte hij naar een geweerhandelaar en kocht een zeven- schot. Hij stak er alvast maar kogels in. Boer Maas ging eerst even een eind de stad in. Toen hij ecu tijdje gekeken had ging hij maar naar huis. Hij Jacht, ais ik thuis ben zal ik eens lekkertjes naar bed gaan. Hij was al een aardig eindje op weg, locn hij in de struiken wat hoorde bewe gen. Hij schrok geweldig. En voordat hij van de schrik bekomen wa# werd hij beet gepakt door twee stevige vuisten en werd hij op den grond gegooid. Hij hoorde do dief zeggen: „Ik schiet!" „Ik schiet zoodra gij mij nie: terstond uw beurs geeft". Boer Maas dacht eerst eventjes na en kreeg al gauw een goede H.j zei tegen den dief: „Toont dat gij minzaam zijt, en spaar mij 't vrouw enver- wijt-. Anders zal zij wel zeggen: „Die dronkaard heeft weer alles opgedronken!" „Schiet nu e-en kogel door mijn hoed". De dief legde aan en schoot rap een kogel door zijn hoed. „Nu nog een door mijn broei" zei Maas. ook nu weer schoot- de iliel' loor Maas z'n broek. Nu schoot hij er nog eentje dooi Maas z'n slip van z'n jas en zti: „Nu zal 'i wel gaan, ik heb geen kogels ook meer!'. „Maar ik wol!", riep i Maas. terwijl hij opstond en zijn zeven- I schot pakte. Toen dc dief merkte dat Maas ook een pistool had zette hij het op een hopen. Maas bekende later dat ie I nooit iemand zoo hard had zien loopen. WIE WAS DE SLIMSTE door Hans Kallenberg. Boor Krelis kwam op zekeren dag zeer vroolijk vau de niarkr- terug. Onderweg kwam een groote hond op hem af, en daar hij zeer bang was voor honden zette hij het op een loopen. Dit ziende holde de hond heb achterna, beet hem in zijn been en scheurde een heele lap uii zijn broeks pijp. Een slagersknecht je, «lat juist pas seerde had erg veel medelijden met hem. Hij zeide: „O, die hond is van den No taris, gaat naar hem toe en vraag om schadevergoeding". Boer Krelis liet zich dat geen tweemaal zeggen. Hij ging spoedig naar «huis om zijn wond af tc wasschen en na deze verbonden te hebben ging hij naar den Notaris toe. Op zijn bellen werd hij door het dienst meisje in de spreekkamer gelaten. Na een poos wachten kwam mijnheer de Notaris binnen. Zoo, zoo! boer Krelis, wat vind ik dat, mooi van U dat u mij zoo eens op komt zoeken. eZker aardig wat verdient hé op de markt? Doch boer Krelis beet zich op de lippen om niet nijdig uit te roe pen, neen! 't is voor jouw leelijke hond dat ik hier kom. Maar neen hoor, met ge wold hield hij zich kalm en vroeg: „Mijn heer de Notaris, als een hond bij iemand eeu broek stuk gescheurd heeft mag hij dan schadevergoeding bij den eigenaar van den hond vragen?" „O ja zeker beste man". En hoeveel zou dat in dit geval wel be- dragon. „Kijk u eens en mijn been is ook erg stuk". „Nu, dat is nog al erg aangekomen, u mag wel vijf gulden voor schadevergoeding cisehen". Nu mijnheer de notaris, geef u mij dan maar de vijf gulden. De notaris keek vreemd op, doch daarna klaarde zijn gezicht weer op en gaf hij de vijf gulden aan boer Krelis. Deze stopte liet geld in zan zak en nam afscheid. Bij do deur ge komen riep de Notaris hem terug en zei: „Dat gaai zoo maar niet. Mijn raad kost tien guldon. Met beteuterd gezicht gaf boer Krelis de tien gulden, en ging droevig heen. Wie was de slimste? DE GEFOPTE JAGER door Johan Kallenberg. In Voorburg woonden twee jongens, die dikke vrienden waren, maar tevens vol kwajongensstreken zatén, waar menigeen veel last door had. Dicht bij hen woonden een man die veel uit jagen ging. Op ze keren dag zeide Gijsbert tot Johan, want zoo heetten de twee vrienden, nu zullen wij de jager eens voor den mal houden. Dat is goed, zeide Johan. Ik heb een ha- zen'huid die zullen wij opvullen en net als of het een echte haas is bij ons op het erf neerzetten. Zoo gezegd, zoo gedaan. Nu gingen zij de straat op in de hoop onzen jager te ontmoeten, maar neen hoor, zij kwamen hem niet tegen. Na een kwartiertje zeide Johan, die erg ongeduldig was, ik wacht niet lan ger, maar ik ga bij hem aanbellen en zien of hij thuis is. Dit was een goed idee en beide jongens stapten op het huis van onzen jagerman af. Daar trokken zij de bel bijna nit den post van de deur. De jager kwam naar buiten gesneld. O jon gens wat scheelt er aan. dat jullie zoo hard bollen. Het lijkt wel of er brand is jullie maken al mijn kleine kinderen wak- kor. O, mijnheer de jager, er is een haas bij ons op het erf, die knaagt al het koren stuk, wij hebben den goheelen tijd last van hem, zoudt u hem niet dood kunnen schieten, dan mag u zijn huid houden voor belooning. O, zeker jongens, ik kom straks wel even niet mijn buks bij jullie aan. De jongens gingen terug naar het erf en bicven daar spelen. Moeder riep hen om 12 uur om te eten doch geen van bei den hadden zin om te komen, daar zij bang waren dat dc jager onder de hand komen zou en hun list misschien zou mis lukken. Doch zij bleven spelen en moeder dacht dat voeren dc jongens nu weer uit. Zeker niet- veel goeds. Mag Johan dan bij ons eten, zei Güsbert. Ja zei Moeder, dan zal ik het Koosjo wel even bij bem thuis laten zeggen, anders zitten ze daar op hem te wachten. De jongens gingen aan tafel, doch niets smaakte hen omdat zij vol verlangen met- hun gedachten ergens an ders waren. Na T eten holden zij weer het erf op on om drie uur kwam de jager aan. Zoo jongens, zijn jullie daar en waar hebben jullie heta het laatst gezien? O mijnheer hij is tusschen die struiken daar verscholen. Terwijl de jager aandachtig naar de aangewezen plaats keek trokken de jon gens aan een draadje garen welke /ij vooraf aan de haas gebonden hadden, zoo dat het kopje even boven een struik uit kwam. De jager legde vol spoed aan cn paf daar knalde het, schot en door dat Gijsbert het draadje losliet viel de haas achterover. De hond ging de haas halen cn wat bracht hij mee? De jongens waren inmid dels verdwenen. VERRIJZENIS. Ik vpcl mii 't harte vlugger kloppen. Ik hoor klokken luiden zwaar en hel; Wat heeft dat alles te. beduiden? 't Is mij zoo wonderlijk en wel! Ik hoor vleugelslag en jubelzangen, Opeens zegt mij 'n zachte stem: Dc Godmensch Christus is verrezen. Verheugt U, verheft uw hart tot Hem! Na \eel en bovennienschlijk lijden Is Hij gestorven aan 't kruis; Jezus, laat mij eens verrijzen Om op te gaan, naar 't Vaderhuis! Ho6epba van Maurïk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8