0—
|#INDEREII
Q
ZATERDAG 3 MEI 1930
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
^iiiiiiiniiiMiiiiiMiiiiiiinmmnmnuHiininiiiniiiMiiniiiiinmitiiiinnmminiuiMiimiiHiiiic
BS mik.
CORRESPONDENTIE.
Sol Timmerman, Maastricht
(EI. B. S.). Dank voor bijdrage! Dat, is
je eerste werk, laat het niet liet laatste
zijn. Wederkeerig veel groeten aan vader
en moedor! Met hand en groot! Lente-
sprookjes Iaat ik onmiddellijk plaatsen.
Dergelijke stukjes gaan voor.
Leo Speel, Leiden. Was dat
versje nu eens '-an jou: ik bedoel had jij
dat nu eens zelf gemaakt of bedacht, dan
liet ik het dadelijk plaatsen onder het
mooie artikel van Set, nu moet ik het in
de papiermand deponeeren. Dag vriendje!
Gcbricl Timmermans, Har
ncrsw oude. Jouw opstelletje is
lang niet. slecht. Ik dank je wel voor je
hulp. Voor ons is dit opstel echter mindor
geschikt. Zie, ik je ook bij den wedstrijd.
Groetjes thuis!
Theo Larnboo, Voorschoten.
Wel Theo, ben je aan 't rijmen gegaan. Wil
ik hot eens laten hooren.
Wees flink!
„Maak eon versje voor de Leidsche
Courant,
Gij scherpt hiermede uw verstand,
Want wil je een mooi versje, maken,
Denk dun als over ernstige zalceq.
Want maken van een vers of wel gedicht-
Doet men met geen droomeng gezicht.
Daarom zet ik mij nu dapper neder,
Temocr daar 't buiten is heel slooht
weder,
En zeg ten slot cn Oom is vast content:
Blijf ons Hoekje lezen van 't begin
tot 't end!
Zoo rijmt Theo en ik zog den laatsten
regel hem hartgrondig na.
Oom W i m.
Jan Dusseldorp, H o o g m a d e.
Welkom Jau! Hot grootc briefje komt
zeker bij den a.a. wedstrijd, is well Dag
Jan! Altijd meedoen, boor!
Jan v. d. Drift. Leiden. - Jam
mer Jan, dat jij geen prijs voor den vori-
gen keer gewonnen had, je had bepaald er
een verdiend. Je schrijft keurig en orde
lijk: oen voorbeeld voor vele anderen.
IIrt opstel wordt geplaatst. Zie de volgen
de weekt
M mi n t j e van Paridon, Leiden.
Het opstelletje is te kort. Het moet.
I weemaal zoolang zijn. dan maakte ik
voor jou een plaatsje vrij! Dag Mientjc!
Jo v. d. K 1 u g t, Roelofarend s-
v e e n. -- Wat ik hier boven tegen Mien
tjc /.ei, zeg ik ook tegen jou. Probeer en
maak eens een mooi verhaaltje. Dag Joke!
11 c n k en O 1 a z i n a on Ja n V a n e-
m a n, o e t, o r w o u d r. - Jullie op-
dellen /.ijli lang niet slecht. Als niet zoo'n
berg copy voor was. liet ik alios plaatsen.
Ik wil clc drie opstellen nog eens bewaren
voor later. Dag jongens. Weer meedoen!
Cato van Bcrkel, Koelof-
arendsveen. Zoo Cato, kom jij met
een versje en een verhaaltje aanzetten.
Dat is flink. Om je pleizier te doen. laat
ik het versje plaatsen. Heeft moedertje ge
holpen. Daar is Cato!
De gescheurde broek.
Wat ik u nu vertellen ga
Dat is waar geschied.
Dus kinderen noem er oen voorbeeld aan
En vergeet zulks niet.
Hans, een goed en braaf lief kind,
Kreeg een ongeluk.
Hij bleef hangen aan een haak.
En nu scheurde zijn broekje stuk.
In plaats nu dat zijn beste vriend
Zooals het hoort, hem hulp aanbood
Lachte hij hem op den koop toe uit.
Hans' verdriet was groot.
Dit kinderen, is niet net.
Dit is gemeen en laag.
Als iemand in nood verkeert
Helpt hem dan graag.
Cato.
T o o s B'oonekamp, Stomp» ij k.
Je hebt dat. heel goed verteld loos je en
ik twijfel er niet aan, of je zult ook nog
eens een verhaaltje schrijven en dan laat
ik het dadelijk plaatsen. Dag Toos! Zie
ik je ook do volgende week?
P i e o 1 o, Leiden. - Daar ind ik
tussohen den berg copy nog een bijdrage
van jou. Waarom heb je me daar niet eens
op attent gemaakt? De volgende week
laat ik „Het gevecht onder water" plaat
sen. Dag Picolo!
Hierbij zullori we het laten De volgende
week ga ik door. Ik geloof wel, dat ik alle
brieven beantwoord krijg, eer de nieuwe
binnenstroomen. Tot Zaterdag!
Oom Wim.
DE VREEMDELING
Een oorspronkelijk verhaal
door Oom Wim.
n.
Wonderbaarlijke samenloop van om
standigheden cn toch1 Maar wie kan
vooraf bcjmlcn. wat de toekomst voor ons
verborgen houdt in haar schoot?
Noch de tuinman echter, noch dc slot
heer weet van die familieverhouding ook
maar het minste af, hoe vreemd het ook
klinke mogen.
Bijna een jaar is de tuinman in dienst
van den Graaf. Hij verlangt niet beter en
is gelukkig in den staat en stand, waarin
hij zich op hot oogenblik bevindt en wat
meer zegt: hij zegent het oogenblik dat
zijn schip, waarop hij als tweede kok de
reis naar Europa maakte, te plotter sloeg
op een der vele rotsen, die aan de kust
van Normandië gevonden worden.
Bij toeval werd hij gered en met de
meeste gastvrijheid opgenomen in een
klein schippersgezin, en dat hem verzorg
de en verpleegde mot een toewijding en
liefde alsof hij één der hunnen was.
Dat herinnert hij zich nog heel goed.
Ook dat hij, na zijn herstel geen oogenblik
langer mocht toeven in dat gezin, waar
iedere boterham weggeschonken aan hem,
een stukje minder beteekend voor de huis-
genoolen.
Zoo gaat hij hoen, na zijn oprechten dank
die brave goede zielen te hebben aange
boden en zc beloofd te hebben, als het ge
luk hen diende, alles tienvoudig te ver
goeden, wat zij deden voor hem. Hij gaat
cn zoekt werk, tot hij aanlandt, waar
we hem aantreffen en waar hij het op
het oogenblik ton vollo naar zijn zin hoeft.
Veel van zijn verleden weet hij niet.
Hij weet 'alleen dat eenmaal zijn vader
rijk was en zich Graaf noemde, en dat
zijn moeder een bceklsehoone vrouw moet
geweest zijn, getuige het medaillon, waar
haar beeld naast dat, van zijn vader staat
en welk medaillon hij steeds op zijn borat
draagt cn het bewaart als een talisman op
zijn levensweg.
Een vriend zijns vaders zorgde voor zijn
opvoeding en liet. hem studeeren, tot ook
deze door ongelukkige speculaties aan la
ger wal raakte enook de studie voor
den zoon zijne vricjids moest opgegeven
en teen... stond voor hem niets anders
open, dan tie wereld in te gaan en te gaan
werken, om tc voorzien in 's levens onder
houd.
„Te werken"! Het was gauw gezegd, die
werk vinden kan en..,, wil! Maar voor
hom. dre nóóit nog gekend had den strijd
om het bestaan cn de zorgen des lovons,
voor hem, was het een andere kwestie, al
was zijn wil goed. Waartoe was hij ge
schikt?
Hij vond werk. aan de redactie van een
blad, maar dat. blad ging failliet. Hij vond
werk als bediende bij een notaris en die
ging er van door cn weer stond ie op
straat enalleen. En zoo proboerde hij
hier en daar, tot hij ten slotte, als 2de kok
op een schip terechtkwam, een schip, dat
op weg was naar Holland, maar we zagen
hei reetls, uit de koers raakte en te pletter
sloeg op de rotsen van Normandië, met
dien tengevolge, dat hij, dc zoon van
Graaf Paul komt, waar wij hem als tuin
man aantroffen.
En nu 't bijzondere van 't. geval. Door
den smart en dc ontsteltenis, door dc door
gestane ontberingen en den geweldigen
schok, die zijn geestelijk leven doorstond
bij do schipbreuk, was hij zijn geheugen
kwijt envist hij noch zijn naam, noch
zijn vaderstad meer te herinneren, en had
hij zijn toevlucht genomen tot. eon aange
nomen naam en noemde hij zich, Eduaid
Norman, afkomstig van St. Malo, een
ku (stadje van Normandië.
En onder dezen naam had hij werk ge
vonden als tuinman, bij den Graaf Ernest
d'Artois.
De frissche buitenlucht: de kalme rust
van het landleven: de tevredenheid met
het beroep, dat hij uitoefent; de weten
schap, dat zijn heer over hem tevreden is:
de hoele omgeving oefent op zijn lichaams-
en gcestesgeijtel een weldadige» invloed
uit. Dc droeve, «enigszins schuwe oogop
slag van maanden terug is verdwenen; do
stramme houding word! leniger en kwie
ker; de ernst, die tot nu toe zijn gelaats
trekken als in boeien sloeg en zijn gezicht
als in een masker hulde, gaat. langzamer
hand plaats maken tot mildere, zachtere
trekken cnhet. is. alsof er inwendig
eveneens iets vernieuwd, verjongd is. Hij
voelt zich anders, vroolijker, levendiger en
als hij, na volbrachten arbeid zijn
kamer opzoekt, dan werpt hii dc ramen
open en zingt in den laten avond, dat liet
schalt door de serene stilte, die hangt om
het slot, liedjes uit lang vervlogen dagen.
Dat betrapt hij er zichzelf op, dat het ver
dwenen geheugen weer begint terug te
koeren en dan. jubelt, het in zijn hart
als de nachtegaal, die zijn avondlied uit
jubelt, s in blijde oj>gewcktbeid en onbe
vangen zorgeloosheid.
(Wordt vervolgd.)
LENTESPROOKJE
door Set.
Wrevelig zat koning Waiter op zijn
troon. Nu kwam daar zoon jonge prinses,
hem, den machtigen koning verjagen.
,,'t Is mijn tijd Heer Winter had zij
hem gezegd, toen ze was gekomen. En de
menschen verheugden zich, gelijk ieder
jaar weer over dat woord, dat geklonken
had uit den mond der lieve lente. „O!" hij
wist het wel; zc hielden meer van dat
zachte, tee re schepseltje, dat, hij wilde
hei zichzelf niet bekennen, zoo mooi was
en zulke gracieuze en innemende manie
ren had. Upeens werd hij gewekt uit zijn
gemijmer, door oen zachte, dringende
stom,,'t ls mijn tijd Heer Winter! En
daar stond ze weer voor hem. Hij nam
op van het. blond gelokte hoofd met de
stralende blauwe oogen, tot de fijn ge
schoeide voetjes.
En toen bij in die oogen zag, die tintel
den van levenslust, toen zuchtte hij dioji..
Dit jonge meisje, met haar oogen die
dwongen, die hem, den sterken man, den
machtigen heerschcr, noodzaakte afstand
te doen van zijn koningschap, zou over
hem zegevieren. En langzaam stond hij
op. Voor het laatst wierp hij nog 'n blik
om zich heen en keek naar de bi eed e
hcchie ijsmuren, die hem een verblijf had
den geboden.
't Was een prachtig paleis en hij had
er hard aan gewerkt om 't zoo mooi te
krijgen. Dan, vastberaden, draaide hij
zich om on met vaste schreden verwijder
de hij zich. Lente keek hem na. ,,'t Is mijn
tijd!" jubelde ze. Toen zag ze eens om
zich heen. 't Was overal nog wit en win-
terstil..
„Toch wel mooi", fluisterde ze
Maar ze was niet hier om te droomen,
neon! werken, hard w#rken moest zc.
Dub toog ze opgewekt aan den arbeid.
Hier en daar plantte ze alvast een bosje
sneeuwklokjes, smolt de sneeuw weg, met
een paar wanne zonnestralen en droogde
daarna de grond weer met 'n zachte zuid
oosten wind. Het paleis brak ze af. De ijs-
boeion, die de rivieren gevangen hielden,
sloeg zc in stukken en liet ze met. de weer
ontstuimig voortsnellende stroom weg
spoelen. Nu kon zo verder gaan. Voor
zichtig brak ze de doode takjes van def
boomen en zette daarvoor in de plaats
knoppen neer. Ze plantte mos en gras.
Eenige crocusjes vroegen of ze al naar
boven mochten, wat Lente him gaarne
toestond.
Langzamerhand kon ze de knoppen al
gaan openen en de blaadjes ontvouwen,
't Leek of ze overal tegelijk was en 't kleed
dat ze uitspreide over de aarde werd mei
den dag mooier en kleuriger.
Met van veel kunstzin getuigeude smaak
had ze zelf 't plan geteekend en op de-
zolfde wijze wist ze 't uit te voeren.
Zelf zag ze er smaakvol gekleed uit. De
sneeuwklokjes die zij in eeu krans tus-
schon haar blonde lokken gevlochten had
bleven steeds friscii. Het lichtgroene
kleedje, dat zij droeg was omzoomd met
madeliefjos. In haar hand hield zij steeds
haar tooverstaf, omkranst met de bloemen
die zij wilde planten. Haar voetjes staken
in wit satijnen schoentjes.
Heel haar houding drukte gracie en
fierheid uit. En in haar diepblauwe oogen
lag eeu schat van rijke mooie liefde voor
al wat schoon, zwak en goed was.
DE DESERTEUR
naverteld door Theo van Schaik.
IL
Kom mee Twau! Kom en vertel! Arme
jongen, wat zul je veel geleden hebben.
Goddank, dat ik je terugzie. Nu was hij in
de huiskamer. „Dag Moeder." Vader
vroeg hem: „Sneeuwt, het nog buiten?"
„Neen vader''! Heb je je voetstappon
weggemaakt.?" „Noen vader". „En als ze
je spoor nu vinden, dan wordt het huis
opgeblazen en wij drieën voor het regi
ment. ge/et en idcr krijgt zes kogels door
het haart". Daar had Iwan niet aan ge
dacht.
Vader zei, je moet onmiddellijk het.
huis weer uit, want ais een soldaat het
spoor van jo \indt, zijn we verloren. Neen
zei moeder, hij gaat niet het huis uit.
Want onder het kleed zijn een paar plan
ken los en daar kan hij gemakkelijk door,
hij blijft daar zitten totdat wij hem roe
pen en dat zal zijn 's avonds. Iwan krijgt
eerst wat te eten. Bons; bons, ging het op
de deur! Vader zei, stop hem onder de
vloer. Vlug kroop Iwan onder den grond.
Vader deed opou, daar zag hij een sol
daat en een officier. Vader zei, dag mijn
heer, wat komt. u hier doen? Hier is een
soldaat! Neen heer, hier is niemand. Goed
v/ij zullen uw huis onderzoeken. Goed
doe dat. Eerst werd kamer voor kamer
doorzocht, toen de schuur en de zolder en
do kelder, men vond niets. De officier zei,
dat is sterk. Do soldaat on do officier gin
gen weg. Den volgenden avond ging een
soldaat aan dc post van de deur staan en
hoorde wat ze praten. Hij hoorde, stil eet
maar vlug. Iwan at vlug, kroop toen weer
in zijn schuilplaats. Bons, bons ging hot
op de deur. Vader deed open en zei. Hoe
heb je het hart om een armen boer te
.storen, in zijn rust! Dc soldaat ging naar
binnen. Gelukkig lagen er maar twee vor
ken en twee messen op tafel en twee be
kers. Dc soldaat zocht nog even door het
huis maar vond niets. Hij was gered.
PASCHEN.
Klokkenklauken komen
Van den toren nêer:
Christus is verrezen
Alleluja, Heer!
Klokkenklauken klinken
Door de luchten wijd;
Zingt het Alleluja:
Woest oprecht 'erbüjd!
Debora van Maunk.
ANDRé
door Marie v. d. Brink.
„Moe, we mogen allemaal naar de gro-v
to school, zegt de zuster. En Jii heb 'k
gekregen, omdat ik zoo braaf ben ge-
i woest." Zoo babbelend sprong een aardig
kereltje de kamer in. Dol gelukkig me:
z'n priktol van rood, wit en blauw. „Goed
zoo ventje", sprak moeder blij. 't Was ook
zoo'n aardig manneke, die kleine André.
Na school had hij zijn broertje Harry af
gehaald aan de grootc school. Tegen den
meester zei hij: ..Mijnheer, na de grootc
vacantie kom ik bij u zitten. Frans Ver
meulen en Henkie van den slager ook".
.,Zoo zoo", had mijnheer gezegd, allemaal
jongens uit de bewaarschool in de 5e klas.
Dat zai gaan. Ja, ja, toen was Harry met
André weggegaau.
De vacantie begon prettig. Oom Jan
was overgekomen met z'n auto. Daar had
den zc menig tochtje in gemaakt. Maar
nu? Nu lag André in zijn bedje. Vader zei
niets. Moeder schreide. Harry had ner
gens zin in. De doktor keek heel ernstig
en gaf geen hoop meer. Longontsteking in
hoogen graad.
Allemaal hielden /.e novene. De novene
was uit. En hij beterde niet. Maar moedor
gaf de hoop niet op. „O, God spaar mijn
lieveling, ik kan hem niet missen'. Zoo
bad zij uit haar volle, liefhebbende moe
derhart „O, Maria, Gij weet hoe erg 't is
een kind te verliezen". En waarlijk, André
word beter. Harry mocht bij André komen
en zei: „de school is weer begonnen. An
dré. Je zit op de eerste bank naast Truus-
je! Wat fijn Harry. En hoe gaat hei nu,
o best. best. Ik krijg 'n drankje. Als het
maar niet bitter is. O nee, Harrv. Ik ben
'n zoete jongen en krijg daarom zoete
drankjes. Harry lachte cn ging weg. Een
paar dagen later speelde hij met z'n prik
tol. En een maand daarna ging hij naar
school. Daar werd hij /de beste leerling.
En hij bedankte O. L. Hoer, dat hij beter
was geworden en ook vader en moeder
voor hun gebeden.
DE STRAF
door Paul Walter.
Vroeger woonde op de Veluwe een boer,
die noch om God. noch om gebod gaf. Hij
zei altijd tegen z'n vrouw, die goed katho
liek was, dat God 'n boer toch geen kwaad
kan doen, want 'n boer leeft heelemaal op
zijn houtje, hoeft nooit iemand iets te vra
gen en is nog rijker dan 'n koning of 'n
keizer.
Het liep nu al tegen Kerstmis maar al
deed z'n vrouw nu nog zooveel, om hem
tot andere gedachten te brengen, het
baatte haar niets. De boer bleef zonder
God voortleven.
Toen de Kerstnacht aangebroken was,
zei de boer tegen z'n vrouw: „Ik ga wat
hom en rijs halen, dan brandt onze haard
vandaag lekker!" Maar de vrouw zei tot
hem: „Neen ga toch niet, het is Kerst
nacht. de klokken luiden en God zou je
best kunnen straffen!"
De boer gaf niets om do woorden van t?n
vrouw, ging weg en spoedde zich haastig
naar het boseh, want het vroor dat het
kraakte. In liet bosch gekomen, had hij
al gauw een zak vol takken, want liet. was
i flink licht, omdat de maan zoo helder
scheen. Als hij in de hoogte keek, was het
net of er overal gezichten door de takken
gluurden. Toen hij klaar gekomen was met
hout zoeken, ging hij weer naar huis en
zei bij zich zelf: „Zie je nu wel, dat God
3n boer niets kan doen Op 't zelfde
oogenblik, dat hij dit zei. werd hij door
een onzichtbare hand in de hoogte getild,
regelrecht naar do maan.
Hoe hooger hij kwam, hoe vlugger hij i
.ging en in minder dan geen tijd zat hij op j
de maan. En sindsdien heeft de maan een
j gezicht gekregen.
En ais de maan nu zulke scheevè gezich- j
ten trekt-, komt dat omdat de zak op den j
boer z'n rug hora hindert en doet aJs
ecu collega van hem hier op aarde, of ic
j kiespijn heeft.
BOER MAAS
door Frans Kallenberg.
Boer Maas was nu wel geen held maar
ook geen dwaas. Op zekeren dag was hij
naar de markt in de stad gegaan. Het was
er druk maar boer Maas kon nog net een
plaatsje krijgen, tusschen een paar a-nde-
j re boeren. Hij had een mooie koe bij zich
en wilde ze voor .'300 van de hand doen.
Al was hij een bóer toch was hij voor
zichtig. Je kon nooit, weten of je een
roovcr tegen kwam. Dus stapte hij naar
een geweerhandelaar en kocht een zeven-
schot. Hij stak er alvast maar kogels in.
Boer Maas ging eerst even een eind de
stad in. Toen hij ecu tijdje gekeken had
ging hij maar naar huis. Hij Jacht, ais ik
thuis ben zal ik eens lekkertjes naar bed
gaan. Hij was al een aardig eindje op weg,
locn hij in de struiken wat hoorde bewe
gen. Hij schrok geweldig. En voordat hij
van de schrik bekomen wa# werd hij beet
gepakt door twee stevige vuisten en werd
hij op den grond gegooid. Hij hoorde do
dief zeggen: „Ik schiet!"
„Ik schiet zoodra gij mij nie: terstond
uw beurs geeft". Boer Maas dacht eerst
eventjes na en kreeg al gauw een goede
H.j zei tegen den dief: „Toont dat gij
minzaam zijt, en spaar mij 't vrouw enver-
wijt-. Anders zal zij wel zeggen: „Die
dronkaard heeft weer alles opgedronken!"
„Schiet nu e-en kogel door mijn hoed".
De dief legde aan en schoot rap een kogel
door zijn hoed. „Nu nog een door mijn
broei" zei Maas. ook nu weer schoot- de
iliel' loor Maas z'n broek. Nu schoot hij er
nog eentje dooi Maas z'n slip van z'n jas
en zti: „Nu zal 'i wel gaan, ik heb geen
kogels ook meer!'. „Maar ik wol!", riep
i Maas. terwijl hij opstond en zijn zeven-
I schot pakte. Toen dc dief merkte dat
Maas ook een pistool had zette hij het op
een hopen. Maas bekende later dat ie
I nooit iemand zoo hard had zien loopen.
WIE WAS DE SLIMSTE
door Hans Kallenberg.
Boor Krelis kwam op zekeren dag zeer
vroolijk vau de niarkr- terug. Onderweg
kwam een groote hond op hem af, en daar
hij zeer bang was voor honden zette hij
het op een loopen. Dit ziende holde de
hond heb achterna, beet hem in zijn been
en scheurde een heele lap uii zijn broeks
pijp. Een slagersknecht je, «lat juist pas
seerde had erg veel medelijden met hem.
Hij zeide: „O, die hond is van den No
taris, gaat naar hem toe en vraag om
schadevergoeding".
Boer Krelis liet zich dat geen tweemaal
zeggen. Hij ging spoedig naar «huis om zijn
wond af tc wasschen en na deze verbonden
te hebben ging hij naar den Notaris toe.
Op zijn bellen werd hij door het dienst
meisje in de spreekkamer gelaten. Na een
poos wachten kwam mijnheer de Notaris
binnen. Zoo, zoo! boer Krelis, wat vind ik
dat, mooi van U dat u mij zoo eens op
komt zoeken. eZker aardig wat verdient
hé op de markt? Doch boer Krelis beet
zich op de lippen om niet nijdig uit te roe
pen, neen! 't is voor jouw leelijke hond
dat ik hier kom. Maar neen hoor, met ge
wold hield hij zich kalm en vroeg: „Mijn
heer de Notaris, als een hond bij iemand
eeu broek stuk gescheurd heeft mag hij
dan schadevergoeding bij den eigenaar
van den hond vragen?" „O ja zeker beste
man".
En hoeveel zou dat in dit geval wel be-
dragon. „Kijk u eens en mijn been is ook
erg stuk".
„Nu, dat is nog al erg aangekomen, u
mag wel vijf gulden voor schadevergoeding
cisehen". Nu mijnheer de notaris, geef u
mij dan maar de vijf gulden. De notaris
keek vreemd op, doch daarna klaarde zijn
gezicht weer op en gaf hij de vijf gulden
aan boer Krelis. Deze stopte liet geld in
zan zak en nam afscheid. Bij do deur ge
komen riep de Notaris hem terug en zei:
„Dat gaai zoo maar niet. Mijn raad kost
tien guldon. Met beteuterd gezicht gaf
boer Krelis de tien gulden, en ging droevig
heen. Wie was de slimste?
DE GEFOPTE JAGER
door Johan Kallenberg.
In Voorburg woonden twee jongens, die
dikke vrienden waren, maar tevens vol
kwajongensstreken zatén, waar menigeen
veel last door had. Dicht bij hen woonden
een man die veel uit jagen ging. Op ze
keren dag zeide Gijsbert tot Johan, want
zoo heetten de twee vrienden, nu zullen
wij de jager eens voor den mal houden.
Dat is goed, zeide Johan. Ik heb een ha-
zen'huid die zullen wij opvullen en net als
of het een echte haas is bij ons op het
erf neerzetten. Zoo gezegd, zoo gedaan.
Nu gingen zij de straat op in de hoop
onzen jager te ontmoeten, maar neen
hoor, zij kwamen hem niet tegen.
Na een kwartiertje zeide Johan, die
erg ongeduldig was, ik wacht niet lan
ger, maar ik ga bij hem aanbellen en zien
of hij thuis is. Dit was een goed idee en
beide jongens stapten op het huis van
onzen jagerman af. Daar trokken zij de
bel bijna nit den post van de deur. De
jager kwam naar buiten gesneld. O jon
gens wat scheelt er aan. dat jullie zoo
hard bollen. Het lijkt wel of er brand is
jullie maken al mijn kleine kinderen wak-
kor.
O, mijnheer de jager, er is een haas bij
ons op het erf, die knaagt al het koren
stuk, wij hebben den goheelen tijd last
van hem, zoudt u hem niet dood kunnen
schieten, dan mag u zijn huid houden
voor belooning. O, zeker jongens, ik kom
straks wel even niet mijn buks bij jullie
aan.
De jongens gingen terug naar het erf
en bicven daar spelen. Moeder riep hen
om 12 uur om te eten doch geen van bei
den hadden zin om te komen, daar zij
bang waren dat dc jager onder de hand
komen zou en hun list misschien zou mis
lukken. Doch zij bleven spelen en moeder
dacht dat voeren dc jongens nu weer uit.
Zeker niet- veel goeds. Mag Johan dan bij
ons eten, zei Güsbert. Ja zei Moeder, dan
zal ik het Koosjo wel even bij bem thuis
laten zeggen, anders zitten ze daar op
hem te wachten. De jongens gingen aan
tafel, doch niets smaakte hen omdat zij vol
verlangen met- hun gedachten ergens an
ders waren. Na T eten holden zij weer
het erf op on om drie uur kwam de jager
aan. Zoo jongens, zijn jullie daar en waar
hebben jullie heta het laatst gezien?
O mijnheer hij is tusschen die struiken
daar verscholen.
Terwijl de jager aandachtig naar de
aangewezen plaats keek trokken de jon
gens aan een draadje garen welke /ij
vooraf aan de haas gebonden hadden, zoo
dat het kopje even boven een struik uit
kwam. De jager legde vol spoed aan cn
paf daar knalde het, schot en door dat
Gijsbert het draadje losliet viel de haas
achterover.
De hond ging de haas halen cn wat
bracht hij mee? De jongens waren inmid
dels verdwenen.
VERRIJZENIS.
Ik vpcl mii 't harte vlugger kloppen.
Ik hoor klokken luiden zwaar en hel;
Wat heeft dat alles te. beduiden?
't Is mij zoo wonderlijk en wel!
Ik hoor vleugelslag en jubelzangen,
Opeens zegt mij 'n zachte stem:
Dc Godmensch Christus is verrezen.
Verheugt U, verheft uw hart tot Hem!
Na \eel en bovennienschlijk lijden
Is Hij gestorven aan 't kruis;
Jezus, laat mij eens verrijzen
Om op te gaan, naar 't Vaderhuis!
Ho6epba van Maurïk.