0^
IflNDEREN
ZATERDAG 26 APRIL 1930
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
I
niiiuiiimrmiiiiiuuuiiiiiiniifiiiiiMimmriimiiMuiiMiiiiiiiiiuiiiiiiiiHiiiiiiuuiiiiiiiiuiiMiiiÊ
CORRESPONDENTIE.
C a d i c r, Leiden. Je hebt volko
men gelijk. Een bepaalde rubriek moet een
bepaalde dag hebben. Maarer kun
nen zich omstandigheden voordoen, die
on afwijking van een vasten stelregel bil
lijken enwanneer die afwijking tijde
lijk is, dankomt alles wel weer op z'n
pootjes terecht. P.f. met plaatsing. Heb ik
„De Avonturen met zeeroovers?" Kom nog
eens praten! Morgen bijv. Dag vriend!
Piet Mulder, Leiden. Dade-
lijk beginnen, dut is het beste Piet. Doe
bij den wedstrijd, die volgen gaat, ook
zoo. Ik wou dat alles zoo ordelijk en net
jes werkten, als jij. Groet pa en moe en
alle broertjes en zusjos van me! Dag Piet!
Tot ziens bij den wedstrijd! Ook Wil hel
min» weer meedoen hoor!
Adriama Barneveld, Leiden.
Als jij dat versje zelf gemaakt had, dan
ja raad eens dan gaf ik jou een
prijs, al zou je bij toting ook geen gewon
nen hebben. Jij bent een flink mannetje
en zie ik je ook weer met je grooten
broer op den wedstrijd. Ik zal eens oplet-
Marie v. d. P ij 1, Langeraar.
Welkom Marie! Ik zag je voor het eerst,
is wel! Blijven meedoen. „Het opstel over
„Sinterklaas" is niet slecht. Ik zal het
nog eens bewaren, tot we weer zoover in
den tijd zijn! Dag Marietje!
An dries Hilgersom. Voor-
i c h o t e n. Dat versje over „Zalig
Nieuwjaar" had ik hcusch laten plaatsen,
als ik het toentertijd gevonden had. Nu is
het te laat, nietwaarMaak nu eens ccn
vers over „De Mei" maar netjes werken!
Johanna de Haas, S t o m p w ij k.
Het is typisch! Jullie Stompwijkertjes
hebt zoowat één hand. Jij hebt heel wat
werk besteed aan het opstel, daarom laat
ik het plaatsen ook. Zie de volgende week
eens! Dag Jo! Ook veel groetjes aan Pa
en Moe, broers en zusjes!
Jan v. d. Zon. Zoeter w oude.
„Dc verloren weddenschap" en dat sprook
je ontvang ik bij eiken wedstrijd! Noem
jr dat. eigen werk! Maak zclt' eens wat!
Ik geloof, dat het lukken zal, Jantje! Pro
beer!
Joke de K e u n i n g, Voorscho
ten. Zoo Joke. kom jij weer een praatje
met me maken. Dat is goed, hoor! Ja, ik
had al bij de raadsels gezocht, maar vond
van mijn lief Nichtje uit Voorschoten, geen
briefje. Dat is nu terecht en in orde. ik
heb jc broer gesproken. Weet je! Dag
.Joke! Veel groeten thuis!
Marie v. d. Brink, Leiden.
Daar vind ik warempel nog een verhaaltje
van jou Marietje! Je hebt zeker al vaak
gekeken, waar Andre toch bleef en dan
telkens gemompeld: „weer niet"! en dan
met een zuur gezicht de krant opzij ge
gooid en aan mijn adres minder vriende
lijke woorden overgestuurd. Ts dat zoo
niet! Wacht nog even Marietje! Ik laat
André voor het voetlicht treden, zoodia
we een beetje plants over hebben. Groet
ook vader en moeder van me!
Annie Schram a, Leiden. Dat
lardige versje laat ik plaatsen. Annie
heeft, het woord! Al is het ook nu niet van I
ïaar, leuk is het. Luistert allen eens:
DE HOND VAN KLEINE WIM
HEET PIM.
Hij snoepte van de worst
En kreeg toen dorst.
Hij zag een vat met water staan,
En is daar gauw naar toegegaan,
Klom op den rand van 't vat
En tuimelde in 't nat.
Daar lag ons Pimmotje nu,
Hij had geen paraplu,
En 't water spatte omhoog.
Geen haartje bleef er droog.
Wat schrik voor de anno hond,
Hij spartelde in het rond,
Was nat tot op zijn huid,
En kon er niet mcor njt.
Tot eind'lijk Wira kwam,
En hem bij zijn nekvel nam.
'fc Hondje was zoo nat en koud.
Dat kwam 't was ook zoo vreeselijk stout
Dat is gebeurd met Pini,
De hond van onze Wini.
Annie Schrama.
Hierbij zullen we het laten. Ten slotte
kan ik jullie goed nieuws brengen. De Di-
leotie heeft me toegestaan met nieuwe
prijsraadsels te komen.
Vandaag over veertien dagen dus 10
Mei begint de wedstrijd!
Tot--Zaterdag! Dank voor de vele kaar
ten met Paschen ontvangen.
Oom Wim.
UIT DE JONGENSJAREN VAN DORUS
EN COR VAN DER MEER
door Cadier.
(Voor de Grooten).
IV.
Geen der leerlingen had dien morgen
<le noodige aandacht bij de lessen. In de
klas waarin Oor van der Meer zat, werd
tijdens de Geschiedenis fout op fout ge
maakt. Zoo meende een leerling dat Den
Briel door de Kaninefaten was ingeno
men!
Eén jongen wist er een juist en heel
volledig antwoord te geven: „Piet Hein
nam de Spaansche Zilvervloot in de baai
van Matanza op Cuba op 9 September
1628". Je verdient een 13 maar je krijgt
een tien", zei meester.
De overige antwoorden op de gestelde
vragen waren alle fout.
Toen gevraagd werd wie of de vrouw
van Prins Maurits was geweest, antwoord
de er een geleerd uitziende jongen met
uilenbril: ..Met Jacoba van Beieren*'.
...Je bent een uilskuiken," kreeg de knaap
te hooren, „Prins Maurits is nooit gehuwd
geweest".
De onderwijzer keek. ccnigszins verbol
gen, maar hij had toch verholen schik dat
zijn strikvraag gelukt was, doch de ge
leerde piet was woedend dat hij er zoo in
gevlogen was en binnensmonds prevelde
hij: „Wat 'n goedkoope aardigheid!"
„En wie is de broer van Johan de Wit,
kan jij mij dat vertellen, Jan Jansen?"
Jan Jansen, die voor drie-kwart met
z'n gedachte bij de sneeuw was, dacht mot
het overige kwart: „Maar mij neemt u niet
mannetje" en zegevierend beweerde hij:
„Johan dc Wit heeft geen broer gehad,
mijnheer".
Nu werd meester werkelijk kwaad en
driftig riep hij: „Waar zitten in vrééédes-
naam jullie hersens vanmorgen. Inge
sneeuwd?
Toen ging er schuchter een vinger om
hoog.
„Weet jij het, zeg het dan maar", zei de
onderwijzer en Cor van der Meer, die.
meende dat hij het geschokt vertrouwen
in de kennis der leerlingen kon herstellen
sprak vragend: „Simon de Wit, mijnheer".
„Hoe heet jij", vroeg de meester hem
tot groote verwondering van Cor en zijn
klasgenooten.
„Cornelia van der Meer", was zijn ver
baasd antwoord.
„Nu dan sukkel, onthoudt, dan in het ver
volg dat de broer van Johan de Wit een
naamgenoot van je is.*'
Zoo eindigde dc geschiedenisles.
Met het oog op de eventueele sneeuw-
gevcchten mochten de leerlingen in het
speelkwartier niet naar buiten, maar zij
kregen verlof gedurende dien tijd met
elkaar te pralen in de klassen.
Dadelijk heersebte een vroolijk geroeze
moes. Het was Zaterdag, dus 's middags
niet naar school en plannen werden ge
maakt hoe den middag doorgebracht zou
worden.
Een uur later luidde dc bel. hetgcon
een zucht van verlichting bij de leerlingen
en onderwijzers tengevolge had.
De schooljeugd was weer vrij en de
sneeuwgenoegens konden weer een aan
vang nemen!
(Wordt vervolgd).
DE EDELE VIOLIST
door Jan Hop.
Midden in een groot stadspark stond
een arme, oude man met een been, die
met z'n bevende rechterhand allesbehalve
mooi op een viool speelde. Nadat hij een
paar stukjes gespeeld had, strompelde hij
bij de luisterende wandelaars rond om
eenige centen te krijgen, die men hem dan
ook uit raedelijdou gaf. Eensklaps trad een
jonge man van voornaam uiterlijk naar
het gebrekkige oudje toe en vroeg min
zaam: „Wat hebt ge met. uw viool ver
diend oude vriend". De grijsaard antwoord
de: „Ach mijnheer niet veel", en hij liet
hem do weinige koperen geldstukken zien
die de heele opbrengst van zijn collecte
uitmaakten. „Geef mii uw instrument eens
sprak de vriendelijke heer. Ik zal in uw
plaats spelen. Neemt gij uw hoed en ga
rond. Met de vaardigheid van een echt
kunstenaar liet de edele man de strijkstok
over de snaren glijden; zijn spel was
voortreffelijk! Men kon nauwelijks ge-
looven dezelfde viool te hooren, die de
arme man even te voren zoo armzalig be
speeld had. Honderden menschen kwamen
toegeloopen. Niemand wilde zich in zijn
vrijgevigheid laten overtreffen. Het re
gende goud- en zilverstukken. De bedelaar
was buiten zichzelven van vreugdes Nu
was hij geholpen voor lang. misschien wel
voor altijd. Schreiend stond hij voor zijn
weldoener en stamelde dank uit. Doch
dez£ reikte hem het instrument over en
onttrok zich haastig aan die dankbetuigin
gen en aan de lofprijzingen der omstanders.
DE VREEMDELING
Een oorspronkelijk verhaal
door Oom Wim.
I.
Een landheer had een tuinman, die be-
j kend stond als een gevat en geestig en.
beschaafd man.
Het spreekt, dat er op hei kasteel nooit
een feest gegeven werd, of de bewuste
tuinman, was voor een wijle het middel-
I punt aller gesprek.
En ieder bezoeker, had dan ook met
dezen ondergeschikte kennis gemaakt,
voor hij vertrok.
En inderdaad: elk bewonderde zijn ge
vatheid en geestigheid en men vroeg zich
onwillekeurig af, „waar heeft die man die
wijsheid opgedaan; welke scholen heeft
ie bezocht, wat was zijn verleden?
Veel wist men van hem r.iet te vertel
len.
Hij kwam uit den vreemde en bood als
tuinman zijn diensten aan en de landheer
nam hem aan als tuinman, zonder meer.
Tot plots, men tot de ontdekking kwam,
dat de tuinman niet alleen verstand had
van boomen en planten en struiken; van
zaaien en maaien en snoeien, maar dat hij
beschaafde manieren er op nahield en
daarenboven zich wist uit te drukken in
een taal, die verre stond, boven die van
zijn kameraden, die ook werkmenschen
waren. Ja, hij sprak zelfs meerdere talen.
De landheer zelf was over hem meer
dan tevreden. Hij was bescheiden en
ijverig; hij was niet praatziek maar werk
te geregeld door; en zonder of met toe
zicht, hij ging kalm en bedaard zijn gang.
Daarbij was hij een kunstenaar in het ont
werpen van bloemperken en figuren, door
middel van groen en bloemen. De tuin zag
er altijd even frisch en keurig uit. En de
bloemperken waren met een zorg en met
oen deskundigheid aangelegd, dab geen
bezoeker op het kasteel kwam, zonder een
complimentje den gastheer te hebben ge
maakt over den smaak en de rangschik
king van de perken en de bloembakken hiel
en daar aangebracht. Hoe meer de gast
heer erover dacht, hoe meer ook hij tot dc
conclusie kwam, dat Eduard Norman, van
origine meer was, dan hij zelf deed voor
komen of dat hij niet was, voor wien hij
zich uitgaf. „Vreemd dat ik voor dezen er
nooit aan gedacht heb."
„Kost wat wil", ik moet de waarheid
achterhalen, zoo sprak de landheer bij
zich zelf. Dat is geen gewone tuinman!
Noch zijn houding; noch zijn oogopslag;
noch zijn voorkomen; noch zijn taal is van
die eens gewonen werkmans.
Wie is hij dan wel?
En met welke bedoelingen komt hij hier
zijn diensten aanbieden?
Is het wellicht een lid eener geheime
dievenbende, die neuzen komt nu, om la
ter des te beter en des te zekerder zijn
slag te slaan
Of is het een man, die een verleden
heeft; wellich.t een vluchteling, die door
politieke verwikkelingen in de gevangenis
kwam en daar kans zag de vlucht te
nemen
Of is het een gewezen genie, die door
welke oorzaken dan ook; aan lager wal
geraakt en ten slotte zich voor het feit
zag geplaatst, handenarbeid te verrichten
en als werkman zijn diensten aan te bie
den, om dat leven te rekken, van verval
en achteruitgang.
Tal ven dergelijke vragen, die ech
ter voorloopig alle onbeantwoord bleven
doemde voor den geest, des slotheeren
op en hoe verder hij nadacht, hoe duide
lijker het hem werd: die man heeft betere
dagen gekend; die man is voor niet ge
weest wat hij nu is. Hoe het ook zij: hij
is voor mij een uit de duizend, redeneert
de landheer voort, maar tochzal het
goed zijn een oogje in het zeil te houden.
Men kan nooit weten. Er loopen er meer
op Gods aardbodem rond, die 'n masker
dragen en uiterlijk niet schijnen, wat zij
inwendig zijn.
Ik zal mijn ooren en oogen open zetten
en eer we een maand verder zijn, zal ik
uitgevorscht hebben, wie ik onder mijn dak
gehuisvest heb.
De tuinman werkt door en deukt in de
verste verte er niet aan, dat hij op dit
oogenblik het middelpunt vormt van dc
gedachten van den landheer.
Hij werkt door en geeft zijn bevelen,
aan de jonge knechtjes, die onder hem
staan en die hem allen even graag mogen
lijden.
Hij werkt door: en bewust als hij is, dat
allen hem lijden mogen, glimlacht hij als
hij opblikt naar het kasteel, dat daar voor
hem ligt en waar hij toeft, die niemand
anders is, dan zijn oom, hoe gek het ook
klinken moge.
De landheer is zjjn oom en dc tuinman
is de zoon van Paul, den broer van den
heer, die het land verliet en rondzwierf in
den vreemde en daar huwde, uit welks hu
welijk een zoon geboren werd, die op het
oogenblik glimlachend opblikt naar zijn
oom, die voor het venster staat en aan
schouwt het werk zijner onderdanen.
(Wordt vervolgd.)
öeste Oom?
Nu komt ook de kleine Jantje
Met een versje van mijn hand.
Ik wil toch zoo graag probeeren
Of het goed is voor de krant.
Overal wordt uw krant gelezen
Overal is die bekend.
Waar men komt of moet er wecen
Daar is de Leidscbe Courant present.
Maar toch liet voornaamste hoekje
Voor die kleine Roomsche jeugd,
Is 't mooie raadselhoekjc
Dat geeft ons steeds groote vreugd.
Raadsels. versjes, sprookjes en verhalen.
Tinden wij er van Oom Wim eu zijn staf
Het een nog mooier dan het an-lere,
Maar alles wel doordacht en „af".
Jantje van Gerven.
MOEDERS PAASCHVERRASSING
door Sure van Zijp.
'fc Was Paschen. 't Heerlijke feest der
verrijzenis. Wel 't heerlijkste van het jaar.
Ook is 't altaar zoo prachtig. De bellen
rinkelen weer en in plaats van dat zwar
te en droevige, is alles vol bloemen en
palmen. Dat vonden de zes kinderen van
mijnheer Versteen ook. Na de Hoogmis
waaronder ailen ter communie waren ge
weest zaten ze aan het feestelijk ontbijt.
„Wie heeft er zin om met mij vanmiddag
naar 't boseh te gaan?" vroeg Vader. „Ik
Pa, ik ook en ik ook", zoo riepen ze. „En
gaat U ook mee Moe?" vroeg Frits. „Neen
jongen". „Maar wat hebben we nu aan
de hand", zei Pa. „Neen. ik ga maar niet
mee, ik ben een beetje moe „Ja, dan is
't maar beter," zei Jantje. ,,Maar, Pa laten
we dan oom Karei meenemen riep Trims.
„O, dat is goed, als oom eu de kinders wil
len, haal jij ze maar, Jan „Ja Pa Een
kwartier erna kwam oom, met z'n dochter
tje Annie, en z'n zoontje Piet. 'b Was nn
al één uur. „Laten we nu maar eten", zei
Moeder. Om twee uur gingen ze op stap.
„Rust maar eens goed uit, Moe" zei Micn-
Ije. „Als we dan terugkomen, bent u
weer heelmaal de oude", riep Kees. „Zeg
ik heb m'n springtouw meegenomen", zei
Annie. „Als wij roovertje gaan spelen, kun
nen wij liet goed gebruiken", deed' Piet.
„Doen jullie allemaal mee?" „Ja"! Ze stap
ten op de tram en reden zoo naar het
bosch. In t boseh speelden ze eerst roo
vertje. Na 'n tijdje riep Pa: „laten we wat
rusten." Ze gingen zitten en ze kregen
chocolaadjes en zuurtjes. Toen werd het
spel hervat. Eindelijk moesten ze naar
huis. Ze zouden terugwandelen.
Allen hadden dorst gekregen en waren
blij dat ze haast thuis waren. „Gaat u
mee eten. oom'. „O, wel ja". Thuisgeko
men zeiden ze Moe in den gang goeden
dag en gingen direct handen wasschen.
Teen naar de huiskamer en o. „Wat was
dat", riepen ze. Moeder lachte. O, Moe
nou snap ik, waarom u zoo moe was, maar
nu bent u 't echt."
„Ja, maar hoe meer jullie eet, hoe liever
ik het heb. Dat lieten ze zich geen twee
maal zeggen. De tafel was mooi gedekt.
Middenin stond 'n taart met Zalig Pa
schen erop en een prachtig Paaschbrood.
De eieren waren zoo mooi gekleurd, dat
't haast jammer was om ze stuk te tik
ken, maar dat deden ze toch maar. „Dat
is Moeders verrassing", riep Jootje. „Ja,
Moes Paaschverrassing!"
DE SLIMME DODHTER VAN PAR I BAN
door Sneuwklokje.
Sommige menschen uit de stad begeer
den dat koning Pariban erg slim was,
doch daar ondervonden zijn onderdanen
niet veel nut van. Wel dat hij erg wreed
was. Als er iets ontbrak, al was het maar
iets van haast geen waarde, zette hij de
heele boel op stelten. Ook nu zuchtte weer
een van zijn onderdanen in de donkere
kerker van zijn prachtig paleis.
Nu had Pariban een dochter die Rosa
heette. Zij had erg veel medelijden met
den man. Op zekeren avond had zij haar
besluit genomen. Zij stond den anderen
dag vroeg op en ging wel wat angstig
maar toch vastbesloten naar haar vaders
kamer. Daar hing de ring met sleutels.
Stil ging zij er naar toe en haalde er den
sleutel van de kerker af, stil zooals zij ge
komen was ging zij weer weg. En sloop
naar de gevangenis om de man te helpen
ontvluchten.
Do hovenier was er haar erg dankbaar
voor, doch zij zeide: „Ik ben u nog meer
dank verschuldigd, weet gij nog wel dat
gij mij, toen ik nog klein was het leven
redde? Zij gaf hem eenig geld dat zij bij
zich had en daarmee vluchtte de man.
Maar om nu de sleutel weer op zijn plaats
te brengen. Intusschen was de koning wak
ker geworden en wilde den hovenier zijn
morgengroet brengen, dit bestond uit
schelden, slaan, bespotten, enz. Doch toen
hij bij de donkere kerker kwam bemerkte
hij dat er maar acht sleutels aan den
ring zaten inplaats van negen en juist die
van den kerker was weg. De koning was
woendend en hoe woedender hij werd, hoe
meer wapens hij bij zich stak. Daar kwam
zijn dochter aan en deze bedaarde hem
wat. Hij vertelde haar alles en zij zei:
„Vader ik geloof dat ik de schuldige aan
kan wijzen die den sleutel heeft wegge
haald."
Nu zeide de koning: „Als gij dat kunt
krijgt ge een diamanten ring en een licht
blauw zijden baljapon". Nu gaf de prinses
hem de sleutel en durfde haar vader niet
aanzien. Nn ontstak de koning in hevige
toorn, maar de prinses viel op de knieën
en vertelde haar vader alles. De koning
zeide nu: „Gij krijgt geen straf maar ook
geen belooning. Maar Rosa had in haar
hart al een dubbele belooning ontvangen
want zij wist dat zij een man gered had
van een levenslange gevangenisstraf.
Een kopje kleiner.
Tk ken een echten fermen jongen
Die ook vele streken heeft.
Zoodat bij hem in zijne klasse
led're jongen voor hem beeft.
In 't vechten en 't boksen,
Is hij wel een groote baas.
Maar nog wel enkele malen
Kan hij loopen als een haas.
Zoo eens op goeden morgen.
Kreeg hij van zijn besten vriend.
Een slag voor beide oogen.
En toch had ie niets verdiend.
En toen ging de groote branie
Tranen schreien, emmers vol;
En toeu al de jongens lachten.
Werd hij rood van kwaadheid en
haast dol.
Henk van Gerven.
EEN DROEVIG PAASCHFEEST
door Truus.
(Voor de Grooten).
Wim een jongen van 11 jaar kwam blij
op zijn stokje leunend thuis! Hij was een
arm ventje en had een houten been. Want
verleden jaar was hij overreden en na zijn
herstel geduldig afgewacht te hebben,
werd hij beter maar moest dan zoo lang
hij leefde een houten been dragen. Dat
vond Wim erg naar maar dat verdroeg
hij met edelmoedig hart. Hij leefde bi|
-zijn grootouders. Vader en moeder waren
gestorven, toen hij drie jaar was. Zijn
vriendje heette Theo die hij als zijn broer
lief had, want die had op een keer toen
Willie op zijn stokje leunend wou voorbij
gaan en niet opgemerkt had, dat de tram
aankwam, een fceeken, een sein, gegeven
met zijn roode zakdoek. En zoo was Wim
van een jammerlijken dood gered. Hij
vroeg meteen aan Theo of hij zijn vriend
wou worden, dat deed hij dan ook.
Theo was op dezelfde school als Wim
Maar een ding was jammer. Theo wa*
wel gedoopt maar deed haast niets aan
zijn geloof. Zijn Moeder was een weduwe.
Wim vond dat lieel erg naar dat Theo
nooit naar de kerk ging. Wim bad vurig
voor de bekeering van Theo. Theo en zijn
moeder zeiden altijd: „Later heb je nog
tijd genoeg". Doch dat dat niet bleek
merkte ze dan spoedig. De bekeering
waar Wim voor Theo bad, zou wel komen
maar op pen droevige manier.
't Is ruim een halfjaar later, het is haast
Paschen. Voor Wim een blijde dag. Maar
het zou een droeve djrag worden, luister
maar: Pastoor van de parochie noodigde
de kinderen van de parochie uit. op een
feestje. Maar alleen mochten die kinderen
komen, die naar de Kerk geweest waren.
Wim mocht ook. Theo- niet, want. hij was
niet naar de Kerk geweest. En Wim had
hem toch zoo gezegd, „hé Theo, ga ook
naar de Kerk. bereid je voor op het groote
feest van Paschen." Doch Theo had zich
er niet aan gestoord en was weggegaan,
's Avonds kwam hij toch ook op het uitge-
noodigde feestje. Pastoor stuurde hem weg
en zeide: „Theo je hebt 't niet verdiend,
want je bent niet naar de Kerk geweest*'.
„Och, Pastoor, laat. Theo blijven", vroeg
Wim. „Neen, dat zou anders oneerlijk van
me zijn en dan zou ik de andere jongens
ook wol laten gaan". Pastoor zag dat er
een paar tranen vloeiden.
Wim kon zich dien avond niet vroolijk
toonen of vermaken. Hij moest telkens
maar aan Theo denken, zou hij bij zijn
moeder droevig zitten in 't kleine kamer
tje of zou hijVerder kon hij niet den
ken want eeu hand werd op zijn schouder
gelegd en uit een paar blauwzachte oogen
vol zachtheid keken hem aan. 't Was de
Pastoor. „Kom", zei hij vriendelijk, „doe
toch alsjeblieft een beetje vriendelijk,
waarom zit je zoo stil?". „O meneer Pas-
toof", on Wim's gemoed schoot vol ni
ik.... mmmoetteil., telkens maar
aaaaan Theo denken". Meneer Pas
toor zei: „Nu 'is hoop eindelijk dat hij
toch eens weer aan onzen godsdienst zou
doen". „Ja maar meneer Pastoor, het is
Theo zijn schuld niet, maar van zijn moe
der". En hij voegde erij, „dat Onze Lieve
Heer haar vergiffenis zal schenken", 'k
Hoop het maar", antwoordde de Pastoor.
Na een stilte die toen een poosje heersch-
te „Ik ga de kinderen zeggen dat ze naar
huis kunnen gaan." Willie ging naar huis.
Morgen zou het Paschen zijn en dan mocht
ook hij weer aan Gods liefdcdisch aanzit
ten. Dat vroolijkte hem een beetje op.
Maar opeens kwam een jongen, Frans van
de Staak, op hem toegeloopen „Wim weet
jij het al. Theo is dood", zeide nu Cor van
Bakel. Hij heeft met de allerslechtste jon
gens van het dorp geloopen en is mee
geweest naar het hol op de groote rots.
De agent heeft het nu ontdekt. Wim was
zo blee kals 'n doode geworden. Hij liep
zoo bleek als een doode geworden. Hij liep
Pastoor, Frans v. d. Staak zegt. dat Theo
dood is. O had U nu hem maar naar het
feestje laten gaan".
Pastoor trof het. Hij haalde de H. Teer
spijze en ijlde dan met Wim zoo hard zijn
oude bcenn het toelieten naar het huisje
van de weduwe. Theo werd net op een
baar binnengebracht, toen de Pastoor en
Wim aankwamen. De dokter werd opge
beld en verklaarde dat hij z'n ruggegraat
en 'n been gebroken had en was nog in
leven. De Pastoor bediende 'm en nu vond
zijn moeder ook dat er nooit later meer
tijd was. Smartelijk lijden moest hij ver
dragen. Hij werd ongeneeslijk verklaard
en zweefde tusschen leven en dood.
Pastoor kwam hem dikwijls bezoeken.
En altijd ging Theo ter communie. En zijn
moeder ging meer de Kerk bezoeken en
de H.H. Sacramenten ontvangen. Zoo is
hij toch bekeerd geworden en werd het
gebed van Wim toch tenslotte verhoord.
Lieve Oom!
Lieve Oom, u heeft geschreven
Waar of wij gebleven zijn,
Wel, wij zijn nog heel tevreden
In ons dorpje lief en klein.
Maar wij willen ook weer komcu.
En lezen uw raadselhoekje fijn,
Dat wij tot uw groot genoegen
Uwe vrienden willen zijn.
Daarom willen wij te zamen.
U veel sturen met een beê.
Dat. gij ons toeh ook wil zeggen
Of u werklijk bent tevreê.
Daarom goede raadsel oompje
Neem nu ons met liefde aan.
Dat weer kinderen van v. Gerven
In 't raadselhoekje staan.
Wout van Gerven.