0^ IflNDEREN ZATERDAG 26 APRIL 1930 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 I niiiuiiimrmiiiiiuuuiiiiiiniifiiiiiMimmriimiiMuiiMiiiiiiiiiuiiiiiiiiHiiiiiiuuiiiiiiiiuiiMiiiÊ CORRESPONDENTIE. C a d i c r, Leiden. Je hebt volko men gelijk. Een bepaalde rubriek moet een bepaalde dag hebben. Maarer kun nen zich omstandigheden voordoen, die on afwijking van een vasten stelregel bil lijken enwanneer die afwijking tijde lijk is, dankomt alles wel weer op z'n pootjes terecht. P.f. met plaatsing. Heb ik „De Avonturen met zeeroovers?" Kom nog eens praten! Morgen bijv. Dag vriend! Piet Mulder, Leiden. Dade- lijk beginnen, dut is het beste Piet. Doe bij den wedstrijd, die volgen gaat, ook zoo. Ik wou dat alles zoo ordelijk en net jes werkten, als jij. Groet pa en moe en alle broertjes en zusjos van me! Dag Piet! Tot ziens bij den wedstrijd! Ook Wil hel min» weer meedoen hoor! Adriama Barneveld, Leiden. Als jij dat versje zelf gemaakt had, dan ja raad eens dan gaf ik jou een prijs, al zou je bij toting ook geen gewon nen hebben. Jij bent een flink mannetje en zie ik je ook weer met je grooten broer op den wedstrijd. Ik zal eens oplet- Marie v. d. P ij 1, Langeraar. Welkom Marie! Ik zag je voor het eerst, is wel! Blijven meedoen. „Het opstel over „Sinterklaas" is niet slecht. Ik zal het nog eens bewaren, tot we weer zoover in den tijd zijn! Dag Marietje! An dries Hilgersom. Voor- i c h o t e n. Dat versje over „Zalig Nieuwjaar" had ik hcusch laten plaatsen, als ik het toentertijd gevonden had. Nu is het te laat, nietwaarMaak nu eens ccn vers over „De Mei" maar netjes werken! Johanna de Haas, S t o m p w ij k. Het is typisch! Jullie Stompwijkertjes hebt zoowat één hand. Jij hebt heel wat werk besteed aan het opstel, daarom laat ik het plaatsen ook. Zie de volgende week eens! Dag Jo! Ook veel groetjes aan Pa en Moe, broers en zusjes! Jan v. d. Zon. Zoeter w oude. „Dc verloren weddenschap" en dat sprook je ontvang ik bij eiken wedstrijd! Noem jr dat. eigen werk! Maak zclt' eens wat! Ik geloof, dat het lukken zal, Jantje! Pro beer! Joke de K e u n i n g, Voorscho ten. Zoo Joke. kom jij weer een praatje met me maken. Dat is goed, hoor! Ja, ik had al bij de raadsels gezocht, maar vond van mijn lief Nichtje uit Voorschoten, geen briefje. Dat is nu terecht en in orde. ik heb jc broer gesproken. Weet je! Dag .Joke! Veel groeten thuis! Marie v. d. Brink, Leiden. Daar vind ik warempel nog een verhaaltje van jou Marietje! Je hebt zeker al vaak gekeken, waar Andre toch bleef en dan telkens gemompeld: „weer niet"! en dan met een zuur gezicht de krant opzij ge gooid en aan mijn adres minder vriende lijke woorden overgestuurd. Ts dat zoo niet! Wacht nog even Marietje! Ik laat André voor het voetlicht treden, zoodia we een beetje plants over hebben. Groet ook vader en moeder van me! Annie Schram a, Leiden. Dat lardige versje laat ik plaatsen. Annie heeft, het woord! Al is het ook nu niet van I ïaar, leuk is het. Luistert allen eens: DE HOND VAN KLEINE WIM HEET PIM. Hij snoepte van de worst En kreeg toen dorst. Hij zag een vat met water staan, En is daar gauw naar toegegaan, Klom op den rand van 't vat En tuimelde in 't nat. Daar lag ons Pimmotje nu, Hij had geen paraplu, En 't water spatte omhoog. Geen haartje bleef er droog. Wat schrik voor de anno hond, Hij spartelde in het rond, Was nat tot op zijn huid, En kon er niet mcor njt. Tot eind'lijk Wira kwam, En hem bij zijn nekvel nam. 'fc Hondje was zoo nat en koud. Dat kwam 't was ook zoo vreeselijk stout Dat is gebeurd met Pini, De hond van onze Wini. Annie Schrama. Hierbij zullen we het laten. Ten slotte kan ik jullie goed nieuws brengen. De Di- leotie heeft me toegestaan met nieuwe prijsraadsels te komen. Vandaag over veertien dagen dus 10 Mei begint de wedstrijd! Tot--Zaterdag! Dank voor de vele kaar ten met Paschen ontvangen. Oom Wim. UIT DE JONGENSJAREN VAN DORUS EN COR VAN DER MEER door Cadier. (Voor de Grooten). IV. Geen der leerlingen had dien morgen <le noodige aandacht bij de lessen. In de klas waarin Oor van der Meer zat, werd tijdens de Geschiedenis fout op fout ge maakt. Zoo meende een leerling dat Den Briel door de Kaninefaten was ingeno men! Eén jongen wist er een juist en heel volledig antwoord te geven: „Piet Hein nam de Spaansche Zilvervloot in de baai van Matanza op Cuba op 9 September 1628". Je verdient een 13 maar je krijgt een tien", zei meester. De overige antwoorden op de gestelde vragen waren alle fout. Toen gevraagd werd wie of de vrouw van Prins Maurits was geweest, antwoord de er een geleerd uitziende jongen met uilenbril: ..Met Jacoba van Beieren*'. ...Je bent een uilskuiken," kreeg de knaap te hooren, „Prins Maurits is nooit gehuwd geweest". De onderwijzer keek. ccnigszins verbol gen, maar hij had toch verholen schik dat zijn strikvraag gelukt was, doch de ge leerde piet was woedend dat hij er zoo in gevlogen was en binnensmonds prevelde hij: „Wat 'n goedkoope aardigheid!" „En wie is de broer van Johan de Wit, kan jij mij dat vertellen, Jan Jansen?" Jan Jansen, die voor drie-kwart met z'n gedachte bij de sneeuw was, dacht mot het overige kwart: „Maar mij neemt u niet mannetje" en zegevierend beweerde hij: „Johan dc Wit heeft geen broer gehad, mijnheer". Nu werd meester werkelijk kwaad en driftig riep hij: „Waar zitten in vrééédes- naam jullie hersens vanmorgen. Inge sneeuwd? Toen ging er schuchter een vinger om hoog. „Weet jij het, zeg het dan maar", zei de onderwijzer en Cor van der Meer, die. meende dat hij het geschokt vertrouwen in de kennis der leerlingen kon herstellen sprak vragend: „Simon de Wit, mijnheer". „Hoe heet jij", vroeg de meester hem tot groote verwondering van Cor en zijn klasgenooten. „Cornelia van der Meer", was zijn ver baasd antwoord. „Nu dan sukkel, onthoudt, dan in het ver volg dat de broer van Johan de Wit een naamgenoot van je is.*' Zoo eindigde dc geschiedenisles. Met het oog op de eventueele sneeuw- gevcchten mochten de leerlingen in het speelkwartier niet naar buiten, maar zij kregen verlof gedurende dien tijd met elkaar te pralen in de klassen. Dadelijk heersebte een vroolijk geroeze moes. Het was Zaterdag, dus 's middags niet naar school en plannen werden ge maakt hoe den middag doorgebracht zou worden. Een uur later luidde dc bel. hetgcon een zucht van verlichting bij de leerlingen en onderwijzers tengevolge had. De schooljeugd was weer vrij en de sneeuwgenoegens konden weer een aan vang nemen! (Wordt vervolgd). DE EDELE VIOLIST door Jan Hop. Midden in een groot stadspark stond een arme, oude man met een been, die met z'n bevende rechterhand allesbehalve mooi op een viool speelde. Nadat hij een paar stukjes gespeeld had, strompelde hij bij de luisterende wandelaars rond om eenige centen te krijgen, die men hem dan ook uit raedelijdou gaf. Eensklaps trad een jonge man van voornaam uiterlijk naar het gebrekkige oudje toe en vroeg min zaam: „Wat hebt ge met. uw viool ver diend oude vriend". De grijsaard antwoord de: „Ach mijnheer niet veel", en hij liet hem do weinige koperen geldstukken zien die de heele opbrengst van zijn collecte uitmaakten. „Geef mii uw instrument eens sprak de vriendelijke heer. Ik zal in uw plaats spelen. Neemt gij uw hoed en ga rond. Met de vaardigheid van een echt kunstenaar liet de edele man de strijkstok over de snaren glijden; zijn spel was voortreffelijk! Men kon nauwelijks ge- looven dezelfde viool te hooren, die de arme man even te voren zoo armzalig be speeld had. Honderden menschen kwamen toegeloopen. Niemand wilde zich in zijn vrijgevigheid laten overtreffen. Het re gende goud- en zilverstukken. De bedelaar was buiten zichzelven van vreugdes Nu was hij geholpen voor lang. misschien wel voor altijd. Schreiend stond hij voor zijn weldoener en stamelde dank uit. Doch dez£ reikte hem het instrument over en onttrok zich haastig aan die dankbetuigin gen en aan de lofprijzingen der omstanders. DE VREEMDELING Een oorspronkelijk verhaal door Oom Wim. I. Een landheer had een tuinman, die be- j kend stond als een gevat en geestig en. beschaafd man. Het spreekt, dat er op hei kasteel nooit een feest gegeven werd, of de bewuste tuinman, was voor een wijle het middel- I punt aller gesprek. En ieder bezoeker, had dan ook met dezen ondergeschikte kennis gemaakt, voor hij vertrok. En inderdaad: elk bewonderde zijn ge vatheid en geestigheid en men vroeg zich onwillekeurig af, „waar heeft die man die wijsheid opgedaan; welke scholen heeft ie bezocht, wat was zijn verleden? Veel wist men van hem r.iet te vertel len. Hij kwam uit den vreemde en bood als tuinman zijn diensten aan en de landheer nam hem aan als tuinman, zonder meer. Tot plots, men tot de ontdekking kwam, dat de tuinman niet alleen verstand had van boomen en planten en struiken; van zaaien en maaien en snoeien, maar dat hij beschaafde manieren er op nahield en daarenboven zich wist uit te drukken in een taal, die verre stond, boven die van zijn kameraden, die ook werkmenschen waren. Ja, hij sprak zelfs meerdere talen. De landheer zelf was over hem meer dan tevreden. Hij was bescheiden en ijverig; hij was niet praatziek maar werk te geregeld door; en zonder of met toe zicht, hij ging kalm en bedaard zijn gang. Daarbij was hij een kunstenaar in het ont werpen van bloemperken en figuren, door middel van groen en bloemen. De tuin zag er altijd even frisch en keurig uit. En de bloemperken waren met een zorg en met oen deskundigheid aangelegd, dab geen bezoeker op het kasteel kwam, zonder een complimentje den gastheer te hebben ge maakt over den smaak en de rangschik king van de perken en de bloembakken hiel en daar aangebracht. Hoe meer de gast heer erover dacht, hoe meer ook hij tot dc conclusie kwam, dat Eduard Norman, van origine meer was, dan hij zelf deed voor komen of dat hij niet was, voor wien hij zich uitgaf. „Vreemd dat ik voor dezen er nooit aan gedacht heb." „Kost wat wil", ik moet de waarheid achterhalen, zoo sprak de landheer bij zich zelf. Dat is geen gewone tuinman! Noch zijn houding; noch zijn oogopslag; noch zijn voorkomen; noch zijn taal is van die eens gewonen werkmans. Wie is hij dan wel? En met welke bedoelingen komt hij hier zijn diensten aanbieden? Is het wellicht een lid eener geheime dievenbende, die neuzen komt nu, om la ter des te beter en des te zekerder zijn slag te slaan Of is het een man, die een verleden heeft; wellich.t een vluchteling, die door politieke verwikkelingen in de gevangenis kwam en daar kans zag de vlucht te nemen Of is het een gewezen genie, die door welke oorzaken dan ook; aan lager wal geraakt en ten slotte zich voor het feit zag geplaatst, handenarbeid te verrichten en als werkman zijn diensten aan te bie den, om dat leven te rekken, van verval en achteruitgang. Tal ven dergelijke vragen, die ech ter voorloopig alle onbeantwoord bleven doemde voor den geest, des slotheeren op en hoe verder hij nadacht, hoe duide lijker het hem werd: die man heeft betere dagen gekend; die man is voor niet ge weest wat hij nu is. Hoe het ook zij: hij is voor mij een uit de duizend, redeneert de landheer voort, maar tochzal het goed zijn een oogje in het zeil te houden. Men kan nooit weten. Er loopen er meer op Gods aardbodem rond, die 'n masker dragen en uiterlijk niet schijnen, wat zij inwendig zijn. Ik zal mijn ooren en oogen open zetten en eer we een maand verder zijn, zal ik uitgevorscht hebben, wie ik onder mijn dak gehuisvest heb. De tuinman werkt door en deukt in de verste verte er niet aan, dat hij op dit oogenblik het middelpunt vormt van dc gedachten van den landheer. Hij werkt door en geeft zijn bevelen, aan de jonge knechtjes, die onder hem staan en die hem allen even graag mogen lijden. Hij werkt door: en bewust als hij is, dat allen hem lijden mogen, glimlacht hij als hij opblikt naar het kasteel, dat daar voor hem ligt en waar hij toeft, die niemand anders is, dan zijn oom, hoe gek het ook klinken moge. De landheer is zjjn oom en dc tuinman is de zoon van Paul, den broer van den heer, die het land verliet en rondzwierf in den vreemde en daar huwde, uit welks hu welijk een zoon geboren werd, die op het oogenblik glimlachend opblikt naar zijn oom, die voor het venster staat en aan schouwt het werk zijner onderdanen. (Wordt vervolgd.) öeste Oom? Nu komt ook de kleine Jantje Met een versje van mijn hand. Ik wil toch zoo graag probeeren Of het goed is voor de krant. Overal wordt uw krant gelezen Overal is die bekend. Waar men komt of moet er wecen Daar is de Leidscbe Courant present. Maar toch liet voornaamste hoekje Voor die kleine Roomsche jeugd, Is 't mooie raadselhoekjc Dat geeft ons steeds groote vreugd. Raadsels. versjes, sprookjes en verhalen. Tinden wij er van Oom Wim eu zijn staf Het een nog mooier dan het an-lere, Maar alles wel doordacht en „af". Jantje van Gerven. MOEDERS PAASCHVERRASSING door Sure van Zijp. 'fc Was Paschen. 't Heerlijke feest der verrijzenis. Wel 't heerlijkste van het jaar. Ook is 't altaar zoo prachtig. De bellen rinkelen weer en in plaats van dat zwar te en droevige, is alles vol bloemen en palmen. Dat vonden de zes kinderen van mijnheer Versteen ook. Na de Hoogmis waaronder ailen ter communie waren ge weest zaten ze aan het feestelijk ontbijt. „Wie heeft er zin om met mij vanmiddag naar 't boseh te gaan?" vroeg Vader. „Ik Pa, ik ook en ik ook", zoo riepen ze. „En gaat U ook mee Moe?" vroeg Frits. „Neen jongen". „Maar wat hebben we nu aan de hand", zei Pa. „Neen. ik ga maar niet mee, ik ben een beetje moe „Ja, dan is 't maar beter," zei Jantje. ,,Maar, Pa laten we dan oom Karei meenemen riep Trims. „O, dat is goed, als oom eu de kinders wil len, haal jij ze maar, Jan „Ja Pa Een kwartier erna kwam oom, met z'n dochter tje Annie, en z'n zoontje Piet. 'b Was nn al één uur. „Laten we nu maar eten", zei Moeder. Om twee uur gingen ze op stap. „Rust maar eens goed uit, Moe" zei Micn- Ije. „Als we dan terugkomen, bent u weer heelmaal de oude", riep Kees. „Zeg ik heb m'n springtouw meegenomen", zei Annie. „Als wij roovertje gaan spelen, kun nen wij liet goed gebruiken", deed' Piet. „Doen jullie allemaal mee?" „Ja"! Ze stap ten op de tram en reden zoo naar het bosch. In t boseh speelden ze eerst roo vertje. Na 'n tijdje riep Pa: „laten we wat rusten." Ze gingen zitten en ze kregen chocolaadjes en zuurtjes. Toen werd het spel hervat. Eindelijk moesten ze naar huis. Ze zouden terugwandelen. Allen hadden dorst gekregen en waren blij dat ze haast thuis waren. „Gaat u mee eten. oom'. „O, wel ja". Thuisgeko men zeiden ze Moe in den gang goeden dag en gingen direct handen wasschen. Teen naar de huiskamer en o. „Wat was dat", riepen ze. Moeder lachte. O, Moe nou snap ik, waarom u zoo moe was, maar nu bent u 't echt." „Ja, maar hoe meer jullie eet, hoe liever ik het heb. Dat lieten ze zich geen twee maal zeggen. De tafel was mooi gedekt. Middenin stond 'n taart met Zalig Pa schen erop en een prachtig Paaschbrood. De eieren waren zoo mooi gekleurd, dat 't haast jammer was om ze stuk te tik ken, maar dat deden ze toch maar. „Dat is Moeders verrassing", riep Jootje. „Ja, Moes Paaschverrassing!" DE SLIMME DODHTER VAN PAR I BAN door Sneuwklokje. Sommige menschen uit de stad begeer den dat koning Pariban erg slim was, doch daar ondervonden zijn onderdanen niet veel nut van. Wel dat hij erg wreed was. Als er iets ontbrak, al was het maar iets van haast geen waarde, zette hij de heele boel op stelten. Ook nu zuchtte weer een van zijn onderdanen in de donkere kerker van zijn prachtig paleis. Nu had Pariban een dochter die Rosa heette. Zij had erg veel medelijden met den man. Op zekeren avond had zij haar besluit genomen. Zij stond den anderen dag vroeg op en ging wel wat angstig maar toch vastbesloten naar haar vaders kamer. Daar hing de ring met sleutels. Stil ging zij er naar toe en haalde er den sleutel van de kerker af, stil zooals zij ge komen was ging zij weer weg. En sloop naar de gevangenis om de man te helpen ontvluchten. Do hovenier was er haar erg dankbaar voor, doch zij zeide: „Ik ben u nog meer dank verschuldigd, weet gij nog wel dat gij mij, toen ik nog klein was het leven redde? Zij gaf hem eenig geld dat zij bij zich had en daarmee vluchtte de man. Maar om nu de sleutel weer op zijn plaats te brengen. Intusschen was de koning wak ker geworden en wilde den hovenier zijn morgengroet brengen, dit bestond uit schelden, slaan, bespotten, enz. Doch toen hij bij de donkere kerker kwam bemerkte hij dat er maar acht sleutels aan den ring zaten inplaats van negen en juist die van den kerker was weg. De koning was woendend en hoe woedender hij werd, hoe meer wapens hij bij zich stak. Daar kwam zijn dochter aan en deze bedaarde hem wat. Hij vertelde haar alles en zij zei: „Vader ik geloof dat ik de schuldige aan kan wijzen die den sleutel heeft wegge haald." Nu zeide de koning: „Als gij dat kunt krijgt ge een diamanten ring en een licht blauw zijden baljapon". Nu gaf de prinses hem de sleutel en durfde haar vader niet aanzien. Nn ontstak de koning in hevige toorn, maar de prinses viel op de knieën en vertelde haar vader alles. De koning zeide nu: „Gij krijgt geen straf maar ook geen belooning. Maar Rosa had in haar hart al een dubbele belooning ontvangen want zij wist dat zij een man gered had van een levenslange gevangenisstraf. Een kopje kleiner. Tk ken een echten fermen jongen Die ook vele streken heeft. Zoodat bij hem in zijne klasse led're jongen voor hem beeft. In 't vechten en 't boksen, Is hij wel een groote baas. Maar nog wel enkele malen Kan hij loopen als een haas. Zoo eens op goeden morgen. Kreeg hij van zijn besten vriend. Een slag voor beide oogen. En toch had ie niets verdiend. En toen ging de groote branie Tranen schreien, emmers vol; En toeu al de jongens lachten. Werd hij rood van kwaadheid en haast dol. Henk van Gerven. EEN DROEVIG PAASCHFEEST door Truus. (Voor de Grooten). Wim een jongen van 11 jaar kwam blij op zijn stokje leunend thuis! Hij was een arm ventje en had een houten been. Want verleden jaar was hij overreden en na zijn herstel geduldig afgewacht te hebben, werd hij beter maar moest dan zoo lang hij leefde een houten been dragen. Dat vond Wim erg naar maar dat verdroeg hij met edelmoedig hart. Hij leefde bi| -zijn grootouders. Vader en moeder waren gestorven, toen hij drie jaar was. Zijn vriendje heette Theo die hij als zijn broer lief had, want die had op een keer toen Willie op zijn stokje leunend wou voorbij gaan en niet opgemerkt had, dat de tram aankwam, een fceeken, een sein, gegeven met zijn roode zakdoek. En zoo was Wim van een jammerlijken dood gered. Hij vroeg meteen aan Theo of hij zijn vriend wou worden, dat deed hij dan ook. Theo was op dezelfde school als Wim Maar een ding was jammer. Theo wa* wel gedoopt maar deed haast niets aan zijn geloof. Zijn Moeder was een weduwe. Wim vond dat lieel erg naar dat Theo nooit naar de kerk ging. Wim bad vurig voor de bekeering van Theo. Theo en zijn moeder zeiden altijd: „Later heb je nog tijd genoeg". Doch dat dat niet bleek merkte ze dan spoedig. De bekeering waar Wim voor Theo bad, zou wel komen maar op pen droevige manier. 't Is ruim een halfjaar later, het is haast Paschen. Voor Wim een blijde dag. Maar het zou een droeve djrag worden, luister maar: Pastoor van de parochie noodigde de kinderen van de parochie uit. op een feestje. Maar alleen mochten die kinderen komen, die naar de Kerk geweest waren. Wim mocht ook. Theo- niet, want. hij was niet naar de Kerk geweest. En Wim had hem toch zoo gezegd, „hé Theo, ga ook naar de Kerk. bereid je voor op het groote feest van Paschen." Doch Theo had zich er niet aan gestoord en was weggegaan, 's Avonds kwam hij toch ook op het uitge- noodigde feestje. Pastoor stuurde hem weg en zeide: „Theo je hebt 't niet verdiend, want je bent niet naar de Kerk geweest*'. „Och, Pastoor, laat. Theo blijven", vroeg Wim. „Neen, dat zou anders oneerlijk van me zijn en dan zou ik de andere jongens ook wol laten gaan". Pastoor zag dat er een paar tranen vloeiden. Wim kon zich dien avond niet vroolijk toonen of vermaken. Hij moest telkens maar aan Theo denken, zou hij bij zijn moeder droevig zitten in 't kleine kamer tje of zou hijVerder kon hij niet den ken want eeu hand werd op zijn schouder gelegd en uit een paar blauwzachte oogen vol zachtheid keken hem aan. 't Was de Pastoor. „Kom", zei hij vriendelijk, „doe toch alsjeblieft een beetje vriendelijk, waarom zit je zoo stil?". „O meneer Pas- toof", on Wim's gemoed schoot vol ni ik.... mmmoetteil., telkens maar aaaaan Theo denken". Meneer Pas toor zei: „Nu 'is hoop eindelijk dat hij toch eens weer aan onzen godsdienst zou doen". „Ja maar meneer Pastoor, het is Theo zijn schuld niet, maar van zijn moe der". En hij voegde erij, „dat Onze Lieve Heer haar vergiffenis zal schenken", 'k Hoop het maar", antwoordde de Pastoor. Na een stilte die toen een poosje heersch- te „Ik ga de kinderen zeggen dat ze naar huis kunnen gaan." Willie ging naar huis. Morgen zou het Paschen zijn en dan mocht ook hij weer aan Gods liefdcdisch aanzit ten. Dat vroolijkte hem een beetje op. Maar opeens kwam een jongen, Frans van de Staak, op hem toegeloopen „Wim weet jij het al. Theo is dood", zeide nu Cor van Bakel. Hij heeft met de allerslechtste jon gens van het dorp geloopen en is mee geweest naar het hol op de groote rots. De agent heeft het nu ontdekt. Wim was zo blee kals 'n doode geworden. Hij liep zoo bleek als een doode geworden. Hij liep Pastoor, Frans v. d. Staak zegt. dat Theo dood is. O had U nu hem maar naar het feestje laten gaan". Pastoor trof het. Hij haalde de H. Teer spijze en ijlde dan met Wim zoo hard zijn oude bcenn het toelieten naar het huisje van de weduwe. Theo werd net op een baar binnengebracht, toen de Pastoor en Wim aankwamen. De dokter werd opge beld en verklaarde dat hij z'n ruggegraat en 'n been gebroken had en was nog in leven. De Pastoor bediende 'm en nu vond zijn moeder ook dat er nooit later meer tijd was. Smartelijk lijden moest hij ver dragen. Hij werd ongeneeslijk verklaard en zweefde tusschen leven en dood. Pastoor kwam hem dikwijls bezoeken. En altijd ging Theo ter communie. En zijn moeder ging meer de Kerk bezoeken en de H.H. Sacramenten ontvangen. Zoo is hij toch bekeerd geworden en werd het gebed van Wim toch tenslotte verhoord. Lieve Oom! Lieve Oom, u heeft geschreven Waar of wij gebleven zijn, Wel, wij zijn nog heel tevreden In ons dorpje lief en klein. Maar wij willen ook weer komcu. En lezen uw raadselhoekje fijn, Dat wij tot uw groot genoegen Uwe vrienden willen zijn. Daarom willen wij te zamen. U veel sturen met een beê. Dat. gij ons toeh ook wil zeggen Of u werklijk bent tevreê. Daarom goede raadsel oompje Neem nu ons met liefde aan. Dat weer kinderen van v. Gerven In 't raadselhoekje staan. Wout van Gerven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 8