0 'OOR ■ZE IKDEREIK ZATERDAG TS JANUARI 1S30 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD PAG. 11 miiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiii: Tl 111111111111111 i 1111111111111II11111 i 111 i 1111111111111111111111111111111111111H 11111 11111 i 11111111 i 111E111111111 fT CORRESPONDENTIE. Gretha v. d. Ploeg. Hoogmade. Nog even goduld Gretha! De raadsels worden geplaatst. Er zijn er nog veel voor. Ik zie jullie zeker nu ook weer. Dag Gre tha! Veel groetjes thuis! Judith en Wim, Zoeterwoude. Ik zou wel eens willen hooren wie van jullie tweeën dat versje gemaakt heeft, of is het soms afgeschreven? Wel onder schrijf ik de twee laatste regels „Dat ze allen met verheugd gezicht „Heel gauw naar buiten snellen." Maak nu ook eens zelf wat! Dag jon gens! Betsyen Tiny v. d. Voorn. Hoog made. Ik zal la! er die raadsels wel op safpioq atnuf noqqoq ug[ uaaeSdo suaa raadse's al klaar? Meedoen hoor! Veel groeten aan alle huisgenooten. Anna en Cato Beijk, Alphen aan den Rijn. Wat inge'everd wordt, moet ordelijk en net'es zijn. Eu dan schrijf met inkt en alleen aan een kant! Ik zal de opstellet:es bewaren, tot ik eens veel plaats heb. Dag kinderen! Mien Dri essen, Leiden. Da t grappige verhaaltje laat ik plaatsen, al -was het alleen maar om jou pleizier te doen. Nog even geduld. Dag Mien! Betje Heemsgerk, Groenen- d ij k. Dat verhaaltje van jou was een beetje te laat Betje, maar daarom was het niet minder mooi. Ik zal het bewaren tot we weer Kerstmis hebben. Begin aan iets nieuws, maar zelf „bedenken". Dag Betje! Jan Verwoerd, A 1 p h e u a. d. R ij n. Zeker, mag je raadsels insturen, maar je moet veel tijd hebben, eer je ze in de krant ziet, want er zijn er een heele starel voor. Dag Jan! Heb je de raadsels al af Joh. de Graaf, Leiden. Dank voor goede wenschen! Wederkeerig alle gceds! Dank tevens voor nieuwe bijdrage! Met hand en groet entot ziens! Sina Straathof, Aarlander- v o e n. Ik dank je wel Sientje voor je hartelijk briefje! Het versje vind ik ook beel mooi en ik wil het bewaren, tot we weer Kerstmis hebben. En heeft Sientje de raadsels al klaar! Maak nu eens een versje over „De Winter", dan laat ik dit dadelijk plaatsen. Dag Sina! Anna v. d. Bosch, S t o m p w ij k. Welkom in ons midden Anny! Het opstel letje was vrij goed. Als ik veel plaats had, liet ik het plaatsen. Ben je al begonnen aan de raadsels? Dag Nicht ja! Leo Wagenaar, Roelofarends veen. A!s dat versje van jou was, liet ik het onmiddellijk plaatsen. Maar nu zal het niet gaan hoe mooi het ook is. Ik las het reeds vaker! Maak zelf eens wat! Marie Stijnman, Stompwijk. Als ik nu eens veel plaats had zou ik jouw sprookje direct laten plaatsen, maar nu ligt zoo'n berg copij te wachten, dat ik jouw sprookje nog eens moet laten rusten. En hoe is het met de raadsels? Allen meedoen hoor! Jo Scheffers, Stompwijk. Zoo Joke, was jij zoo blij je naam in de krant te zien. En nu dit opstel? Ook dit wordt geplaatst Maar even geduld! Veel groeten aan vader, moeder, broers en zusjes! Antoon en Thomas v. d. J a g t. Boskoop. Ik dank jullie beidjes wel voor de bijdragen. Het opstel van Antoon was vrijgced en het versje laat ik plaatsen. Luister maar eens: Mijn zieltje. Ik heb een zieltje, rein en teer, Dat kreeg ik van Ons lieven Heer. Het moet blijven schoon en rein En als een engel zijn. Ik heb een zieltje, teer en rein, Dan is het altijd zonneschijn Maar, als ik zonde doe, o Heer, Dan is'mijn zieltje, zoo schoon riet meer. Thomas v. d«. Jagt. Leo v. d. Laan, Boskoop. Schrijf mij eens even, bij het inzenden der raadsels of je dat leuke versie: ,.Hoe een droom uitkwam" door je zelf bedacht is? Dag Leo! Is het zelf gemaakt, dan wordt het geplaatst. Cato van Benten, Zoeterwou de. Als je weer eens raadsels in stuurt, moet pe het antwoord op een briefje apart er bij geven. Denk hier voortaan om en slechts aan één kant schrijven. Dag Cato! De raadsels zijn al klaar Bertha van Lathum, Zoeter- woudscheweg 4 5, Leiden. Wat 'n consternatie met dien brief, hé! Ja Eortha, je moet altijd zorgen op tijd te zijn. Ben je al klaar met de raadsels en het verhaal? Met hand en groet! Hierbij zullen we het laten. Er liggen nog 18 brieven op antwoord te wachten. Zaterdag ga ik door! En dan weet ik ook meer van den wedstrijd te vertellen. Met hand en groet voor allen. Oom Wim. HET JODINNETJE Oorspronkelijk verhaal door Oom Wim. V. En vraagt vadertje nog niet of Saartje haar lesje al kent? Of heeft pap pie zooveel honger, dat ie niet aan Saar tje denkt en haar iets te vragen heeft. Zoo is het kindje! Ik heb veel honger en zit hier voor een berg boterhammen, dat ik bijna niet overheen kan zien. Hoe kom ik er door, hoe kom ik er door Of wil jij me helpen, als het niet lukt, Saartje! Dank u wel vadertje! Ik heb mijn buikje, rond en dik en heb voor geen krui meltje plaats meer. Maar wat is dat nu voor zoo'n man, als U is! Het zou wat! Zoo'n paar onnoozele, hammetjes. U doet net als een jonge dame, lié Moeder! Och kind, laat je vader nu kalmpjes aan eten. Dan zal het wel lukken! En vader at kalmpjes-aan en het lukte. Vader werkte zich door den berg heen en eer zusje nog een klein lesje met vragen en ar.twcon en had gelezen, was vader klaar en had laten zien, geen jonge dame te zijn, maar een stevige flinke eter, die zijn portie wel staan kon. Saar sprak geen woord en wachtte af tot Sammy sprak. Geen woord in verband met het bezcek der juffrouw van gisteren had ze nog tegen Saartje gerept. Neen, zij was een voorzichtige en brave vrouw. Haar Sammy zou het juister woord wel vinden. Daar twijfelde ze niet aan. Zij had lee-en zwijgen, zoo wilde Sammy het en zoo deed zij ook. Dikwijls reeds had ze opgekeken naar Sammy, maar nog zat hij stil voor zich te kijken. Het leek wel, dat ie niet wist, hce te beginnen. Ha, daar richt ie zijn eerbiedwaardig hoofd op, be dekt met lange zwarte lokken, die over den kraag van zijn jas vallen, en ziet met we'gevallen neer op het kleine lezeresje aan zijn voeten. Dan zegt-ie, met een stem waarin iets onzekers, onvast ligt: Zoo Saartje, nu zullen wij eens sa men praten. De boterhammetjes hebben me zoo fijn gesmaakt, alsof ze met honing gesmeerd en met suiker 'bestrooid waren en daarboven nog belegd waren met koek en ham. Zoo lekker smaakten ze? Nou maar, de mijnen smaakten nog lekkerder. Hoe lekker dan? Laat eens hooren! Ze smaakten als rijstebrei, die de engeltjes eten, met gouden lepels. Zoo lekker! Waar weet je dat van, Saartje? Dat weet ik van de juffrouw, die me dat mooie boekje gaf. Hebt u d'r ook in gelezen vader? Moeder kent het al haast van buiten en ik weet er ook al veel van. Saar ziet op naar Sammy en deze tracht van haar gezicht te lezen, wat er op dit óogenblik in haar ziel omgaat. Maar zijn vrouw slaat de oogen kalmpjes neer, zoo als ze dit placht te d~en, als ze een ant woord van haar echtvriend verwachtte wat voor haar van zeer groot belang is. (Slot volgt). EN VREDE KV/AM. door Cadier. God de Vader troonde in een fraaien ■ctel en Zijn alziende oogen staai'den in de verre blauwe ruimte rondom Hem, naar de werelden, eens door Zijn goddelijke al macht- uit het niet te voorschijn gewrocht. Lang keek Hij, cn Zijn liefdevolle oogen vulden zich meer en meer met weemced: zoo ondankbaar waren ze, de menschelijke stervelingen, die Hij eens in een vlaag van goedertierenheid naar Zijn uiterlijk geschapen had. Het besef, de grenzelooze ondankbaar- beid, gaf hem een peilloos verdriet. Nochtans tcorn en haat was ver van Hem, den goeden Vader. Was Zijn liefdevol hart niet immer vergevensgezind jegens Zijn kinderen, die Hem zoo smarte'ijk be droefden door hun tallooze zonden? Weldra- verschenen ernstige trekken op Zijn gelaat, die na langen tijd plaats mcak.cn voer een matte uitdrukking van onvermijdelijke berusting. De oogen ble ven staren, heel droef, heel weemoedig, wezenloos gelaten om hetgeen gebeuren ging.... gebeuren meest.... En van verre naakte de avond. De zon die in dalende richting langs het lucht ruim voortbewoog, kleurde verscheidene wolken purperrood en op de besneeuwde* velden rond Bethlehem spiegelde een kleu- iensch°keering van licht. Een wondere stemming daalde over het dal. Al'engs werd het donkerder. De wind gierde door de kale, besneeuwde boomenkruinen en immer dwarrelden ijlfijne sneeuwvlokken in geheimzinnigen val. Door de mildlich- tende wintermaan en een onnoemlijk aan tal sterren verlicht, was helder de nacht en een rustige stilte heerschte alomme. Herders brachten, met hulp van hun honden, de verwijderde schapen tot de kudde. Dan strekten zij zich vermoeid uit op hun schamele legers eden om krachten te vergaren voor den komenden dag. De honden waakten trouw. Plotseling dreven zachte bazuinklanken over de velden waar de herders sliepen. Omhuld door een zee van licht kwam eensklaps een engel van uit den hemel ge daald en zweefde in pijlsnelle vaart naar de aarde tot vlak voor een groep slapen de herders. Verschrikt door de ongewone lichtglans ontwaakten dezen, lichtelijk grommend daar hun nachtelijke rust verstoord werd, wreven zich verdwaasd en niet begrijpend de ocgen en teen zij de engel ontwaarden, stamelden zij verwarrende woorden. En teen sprak de engel van de al'.erglo- rievolste gebeurtenis, hetgeen reeds twee duizend jaar bekend is. Altijd dcet het ons zoo innig goed daarvan te hooren. Jammer, en voor Jezus zoo bedroevend, dat zoovelen zijn komst in den kouden nacht vergeten hebbenof niet weten willen. „Wilt niet vreezen", liet de stem van de er.gel zich hooren; „een blijde boodschap breng ik u, gij braven. Heden is de Mes sias geboren. Gaat naar Bethlehem, waar gij een kind zult vinden in een stal in een kribbe". Vervuld van vreugde en dankbaarheid begaven zij zich op weg. En waar z'i slapende herders ontwaar den, deden zij hen ontwaken, verhaalden hun de jubelvnlle ve-krmdmng des engels en wezen him de st-^epde ster, waarna zonder aarzeling die herders zich bij h-#i aa^s'oten. De weg was ver en schier einde'oos. De eenzaamheid vn de \vei$Èf^e vlakte, de smal'e kronkelpaden, ket toonlooze in kef landsrham de onafzienbare sneeuw massa, dat alles gaf aan den na^htelrken t^cht een on verge1 ijte1üke beko-i-". Slckts kier en daar werd de eentonigheid onderbroken door vol besneeuwde s-ar- ven en rfVboomevi. betreen in het b^n- ke maanlicht een glinsterend en prachtig ge-^ht gaf. De erocte. fonkelvo11e ster geleidde ken. De richting voerde stadswaarfs en naarmate zii naderden verhaastten zij hv"ne schreden. En toen de ster niet verder ging, bevon den z*1 zi"h voor pen aTTr,»1nken stal. In d?en stal zouden zii Hem dan vi-de*\ Hem. den Korn'ug. den Zoon van God, als een kind, gelijk de profetische voorzeg ging. Op een kribbe lag Hii uitgestrekt Poe- hf'i bedekten zim naakte, bevende leden. Hierheen was Hij mpf 'Maria verwezen, want in de herbergen was geen plaats men-. Met welk een teederheid hield M^ria het godde'ük Kind omvat en hoe hemelsch was de b'ik ven haar oogen. Toen de herders vreezend en aarzelend den stal binnentraden, voer haar een ril ling door de leden maar het was niet den nachtwind die haar huivenen deijd. Het was een huiveren van weeldeceluk; dat zij zich moeder wist, moeder van een zoon, die 'Gód was. Zacht kaarslicht verhelderde den nach telijk duisteren stal en bescheen vredig de gp"ichten van ket Kind, van Maria en van Sint Jozef. Een ezel balkte en aan ocm znde van de krib. waarin Jezus met liefdevolle oogen zijn begroeters aanbak te, at traag een os wat hooi. Door de sle ten van den stal zong de wind een loflied en de dieren van-het veld kwamen schuch ter binnen om te begroeten den Verlos ser der mens^hhe'd. En de herders? Schreiend van ontroe ring cm het groote geluk drt hun bescho ren werd, bevoorrecht te zijn den Zoon Gods het eerst te hebben mogen aan schouwen, knielden zij neer en dankten met kloppende harten God in den hemel en spraken schier eindelooze gebeden, verheerlijkend daardoor zijn menschge- worden Zoon. En de vrede kwam op de aarde en keer de weer in de harten der menschen. EEN OUDEJAARSAVOND door Rie. II. In den eersten tijd', teen z'n zoon ver trokken was zender adres ach: er te laten, weigerde de keer v. Bcmmel eenig onder zoek naar hem te laten doen. Rudolf's ver grijp door hem geldelijk vergoed en zoo doende gesmoord, maar verder wilde hij niets meer van hem- hooren, hce z:n vrouw kern ook smeekte. Hij wilde geen pogin gen deen om hem terug ie halen. Zoo vol- 'hardde hij in z'n toorn. Maar Rudolf liet niets van zich hooren. En teen sloop in 't hart van mijnheer van Bommel bange twijfel over de billijkheid van zijn hande len. Hij vroeg zich gedurig af: „Ben ik soms te hard geweest?" Teen lief hij in ket geheim, pogingen in 't werk stellen cm het verblijf van Rudolf te ontdekken, maar alles was vruchteloos. De laatste weken van 't jaar waren voorbijgegaan. Donkere Kerst lagen hadden den heer v. Bommel de afleiding van zijn gewor.e werk deen missen. Daar de ge dachten vaak te scuiber werden, zocht hij afleiding bij zijné dochters. De meisjes zagen 't met pleizier en beijverden zich om zooveel mogelijk hun vader met mu ziek en zang af te leiden. He.'.ei, op Oudejaarsavond gevce':'e 't gezin zich nauwer vereenigd dan ocit. De kee'e frmi'ie wrs ter ke:l:e gegaan en vooral de heer des huizes bracht 'li zegen van genade me uit de kerk. De woorden daar gehoord hadden hem in de ziel gegrepen en de heer v. Bommel had er den heelen tijd aan moeten denken of hij er steeds wel genoeg op uit geweest ook 't goede van z'n leven op te merken en te erkennen of hij niet veeleer door de schaduw welke zijn ééne groote smart verspreidde, zijn rijke huiselijke ze geningen liet verduisteren en daardoor miskende? Toen hij een half uur latèr de tafel overzag, waaraan z'n vrouw en z'n vijf bloeiende dochters gezeten waren, door stroomde een dankbaar gevoel zijn hart. Hij wilde dien avond z'n last op zijde zet ten en de gezelligheid verhoogen. De thee was gezet. Er scheen een geest ran blij geluk over allen gekomen, nu zij hun dierbaren vader voor 'n oógenblik zoo opgewekt zagen. De oudejaarsavond be loofde 'n gelukkigen avond te worden. Er werd aan de deur geklopt. „Juffrouw Lina kan u even komen?" „Ja Grietje, ik kom! Zeker iets met het baksel", zei ze lachend tot de huisge nooten. Het duurde een poosje voordat Lina te- rugkwem, de andere meisjes begonnen er zich over te beklagen, daar zij juist wilde musicce en. Eindelijk trad zij binnen, slil aam ze haar plaats weer in. Daarop zag zij de tafel rond en begon teen: „Wat zitten we hier gezel'ig' bijeen!" „Ja", riep Mieps, „dat vind ik ook". Maar toch ging Lina voort, „zal ik er mij pas ten volle in kunnen verheugen, als wij vo'tallig zijn." Bij deze woorden za gen allen verscrikt op. Mijnheer v. Bom mel fronste z'n werkbrauwen en keek ter zijde z'n dochter aan. Doch als bemerkte ze niets van den indruk dien haar woorden maakte, ging Lina voort: „Ja, ik meen op Oudejaarsavond voelt men zich zoo één, en dies wordt iedere ledige plaats gevoeld" „Waarom, dit opgehaald", vroeg de vader, die nu weer mismoedig keek. „Waartoe". Omdat ik vanavond beprcefd heb om het pijnlijk zwijgen daaromtrent eens te ver breken. Ik was altijd Rudolf's vertrouwde, ik kende hem. Dat z'n hart goed is geb'e- ven daarvan ben ik overtuigd". De vader zat met gebogen hoofd, de moeder veegde 'n traan weg en zeide: „Laat dit, Lina, „reep geen spookbeelden op in dezen rns- tigen familie-avond." „Juist hedenavond," riep zij, „juist nu hij ook zijn Oudejaars dag herdenkt, zijn gedachten zijn bü ons, 'n reheime stem zegt mij dat." Nu sprong mijnheer B. van z'n stoel op. Hij beefde en steunde met z'n handen op tafel, terwijl hij uitriep: „Je hebt iets van hem gehcord, je hebt 'n bedceling, Lina, martel mij niet langerIs er 'n brief? Feu brief van mijn jongen? O geef toch hier!" En als ik iets goeds gehoord had, iets gceds, zou u hem dan weer in uw hart op nemen? A's u.wist dat dit z'n wensch is?" „Geef hier den brief!'' riep haar vader, „ik wil het schrift van mijn eigen jongen zien!" „Tk heb geen brief, maar hier heel dicht bij is iemand, die snakt naar de liefde zij ner ouders. (Slot volgt.) UIT HET LEVEN DER DIEREN. De Bijen, door Joh. de Graaf. I. Inleiding. Naast de mieren, die we in een vorig artikel hebben leeren kennen, hebben we de bijen, die ook door een buitengewoon interessante levenswijze een nadere be schouwing %rerdienen. Zcoals ge allen wel weet, werpen de bijen voor den mensch veel nut af, door de levering van de heerlijke, gezonde ko ning. Alle dieren in de schepping hebben een ontegenzeggelijk nuttige taak, al wordt dat nut niet direct door den mensch ingezien en kunnen de dieren ten opzichte van den mensch schadelijk zijn. Bijen zijn voor den mensch riet schadelijk, naast de honin.g- levering bevruchten zij ve'e planten door bet overbrengen van stuifmeel van de eene blcem naar de andere. Tevens benut ten ze het stuifmeel tot het fabriceeren van was, waaruit de cfellen worden opge bouwd, waarin de larven hun verandering endergaan van ei tot larf en dan tot vol wassen bij. De maatschappij der bijen. In tegenstelling met de mieren, bezit ten de bijen een monarchaal bestuur. Er staat slechts één koningin aan bet hoofd, degene waar alles om draait. Een nest zolder koningin is niet denkbaar, daar, wanneer deze ontbreekt het nest onver mijdelijk ten gronde moet gaan. Komen er in een nest meerdere koninginnen voor, zoo werden de overtollige gedood, of ge dwongen het r.est te verlaten om een nieu we kolonie te stichten. Een nest is verder bevolkt met vrouwe- 'i'ke arbeiders, die al'een de zorg voor de diverse werkzaamheden tot haar taak hebben en absoluut niet voor de vcort- p'a"ting zijn geschiH. Verder is er een staf darren (mannetjes), die alleen de be- vrrrhting van de koningin tot hun taak hebben cn wanneer deze taak afgeloopen i.s, smadelijk vermoord worden, daar ze verder met productief zijn voor de bi;o staat. Bij de bijen geldt deze leuze: „Wie niet werkt zal oolc niet eten". Zooals gezegd, kemt er als regel slechts een koningin in een nest voor. Er zijn o^'itc ook uitzonderingsgevallen bekend. Zoo is het voorgekomen, dat twee jonge koninginnen brelkaar in een korf heel vreedzaam op twee naast e'kaar hangende raten leefden. Zoo gebeurt het ook wel, dat een oude „afgetreden" koningin naast haar jomre opvc'gster nog in de korf wordt geduld, dat g"?1 echter meer uit het oog punt van medelijden. Meestal wordt de oude niet meer bruik bare koningin uit de korf gejaagd en moet zij buiten jammerlijk omkomen. „Ondank is 's werelds loon De jonge heerscheres wordt echter met alle liefde en aanhankelijkheid bejegend en is steeds vergezeld van een hofstoet van jenge bijen, die haar op al haar wenken bedienen. De cellen, waarin de jonge ko ninginnen worden groet gebracht, zijn een mooier en ruimer maaksel en van veel fijner vcedsel voorzien, dan de cel- waarin werkbijen of darren groot ge bracht worden. Voor een koninginnencel wordt 100 maal meer was gebruikt dan voor een gewone vooral als men in acht neemt, dat de bijen hoogst spaarzaam met de was omgaan, daar deze stof vrij moeilijk voort te bren gen is. (Wordt vervolgd.) DE DANSENDE VARKENS door Bertha van Lathum, II. (Slot). 's Morgens ging zij vroeg weg om des avonds moe en afgemat op een stroozak te gaan slapen. Want een bed, vond tan te, was te mooi voor een varkenshoedster» lederen dag opnieuw nu ging zij met haar varkens op weg het waien er dertig in ge.al. Viva had dus heel wat te doen, voor al des avonds meest zij de varkens overal zoeken, de een zat hier de ander daar, zcoclat Viva altijd met de wonden in haar bloote voetjes en met een gescheurde jurk thuiskwam. Naar de wonden keek tante niet, maar wel naar de scheuren en opha len in haar jurk. Dan sloeg en kneep de rouw haar. Doch Viva huilde nooit. Op zekeren dag toen ze weer haar jurk had gescheurd en zij zonder eten naar haar slaapplaats was ges.uurd, dacht Viva er over, hoe zij toch voortaan haar varkens bij e.kaar zou kunnen houden. Eindelijk had zij wat gevonden en met een zelfvoldane glimlach sliep Viva in» 's Anderendaags, het was mooi weer, trok zij voor de zooveelsten maal, met haar varkens er op uit. In het bosch aangekomen ging zij op een afgezaagden boom zitten en zei tot de varkens: Als jullie vandaag nu niet ver weg loopt, zal ik een mooi liedje voor jul lie zingen. De varkens knorden als afspraakteeken. En Viva zong van tierelierlettettet. De varkens knorden vroolijk en liepen in alle richtingen weg. Toen Viva 's avonds zong, kwamen de varkens van alle kanten aan gehold. Zoo ging het nu voortaan altijd als Viva zong kwamen de beesten aangered, en niemand ontbrak er meer. Maar eens op een dag brak het jongste biggetje haar poot, zoodat het kind den poot verbond met een smallen reep van haar jurk. Toen zij 's avonds thuiskwam kreeg zij er na tuurlijk weer geducht van langs. Viva, die nooit bedroefd was, was het nu. Vooral den anderen dag, toen Viva zonder brood v, erd v.cggestuu.d. Up een omgevallen boomstam -schreide zij haar leed uit. De varkens liepen met ongeduld om Viva heen, doch toen zij zagen dat zij toch niet zong verdwenen zij heel diep in het bosch. Toen Viva, haar leed had uitgeschreid en ze om zich heen geen der varkens zag; begon zij luid te zingen tot opeens alle varkens kwamen aanhollen, ue een droeg een wortel. De ander droeg een bes. Zoo hadden ze allemaal wat en legden het voor Viva's voeten neer, alsof zij wilden zeggen: „eet nu maar." En toen Viva alles op had en ze weer zong, deden de varkens iets, wat ze nog nooit hadden gedaan, poot in poot dansten ze in een kring, zoodat zij in lachen uitbarstte. Maar niet alleen Viva lachtte neen ook de droevige Ko ningin. Ze had juist weer een treurige bui dien dag zoodat ze het bosch was ingeloo- pen en zoo juist de rondedans van de varkens zag. Ze lachtte zoo luid, doordat de koningin kwam kijken, wie daar nu zoo luid lachte. Hij kon zelf zijn oogen niet gelooven. „<3, kijk toch eens", riep de koningin en ze be gon weer hard te lachen. En ook de Ko ning lachte en met hem heel het hof. „Nu ben ik van de betoovering verlost, en dat heeft een arm meisje gedaan*, sprak de Koningin. „Welke betoovering", vroeg de Koning verbaasd; „kom mee ik zal je alles ver tellen. Toen ik nog een jong meisje was wandelde ik graag door het bosch. Op zekeren dag zat ik op een bank toen een groote pad voorbijliep. Ik trapte het dier dcod." „Gewetenloos kind", krijschte het opeens uit den boom. Ik keek omhoog en zag een oud vrouwtje zitten. Ik zal je straffen, klonk het weer. Van nu af zul je nooit meer kunnen lachen. Ik was verstomd en zei: „Maar ik wist niet dat die pad van u was,", dan zal ik je straf verzachten. Al leen een varken zal je de lach teruggeven. Teen verdween zij. En nu is alles voorbij, zei de Koningin. Wij moeten alles doen om Viva gelukkig te maken. En inderdaad Viva mocht bij de Koningin komen inwo nen en was voortaan gelukkig. Babbelkousjes. Ze gingen saam naar school, Ze praatten toch zoo druk, Van juf en van de meisjes, Van Mien, en Lien en Puk. De een was saai, verve veld, En niet tegen grapjes kon, De and're was een leukerd, Die nog eens wat verzon. De derde wasO! help! Daar werd de bel geluid, De meisjes gingen hollen En heel 't gesprek was uit. Willy Rutten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1930 | | pagina 12