0
'OOR
■ZE
IKDEREIK
ZATERDAG TS JANUARI 1S30
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD PAG. 11
miiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiii:
Tl 111111111111111 i 1111111111111II11111 i 111 i 1111111111111111111111111111111111111H 11111 11111 i 11111111 i 111E111111111 fT
CORRESPONDENTIE.
Gretha v. d. Ploeg. Hoogmade.
Nog even goduld Gretha! De raadsels
worden geplaatst. Er zijn er nog veel voor.
Ik zie jullie zeker nu ook weer. Dag Gre
tha! Veel groetjes thuis!
Judith en Wim, Zoeterwoude.
Ik zou wel eens willen hooren wie van
jullie tweeën dat versje gemaakt heeft,
of is het soms afgeschreven? Wel onder
schrijf ik de twee laatste regels
„Dat ze allen met verheugd gezicht
„Heel gauw naar buiten snellen."
Maak nu ook eens zelf wat! Dag jon
gens!
Betsyen Tiny v. d. Voorn. Hoog
made. Ik zal la! er die raadsels wel
op safpioq atnuf noqqoq ug[ uaaeSdo suaa
raadse's al klaar? Meedoen hoor! Veel
groeten aan alle huisgenooten.
Anna en Cato Beijk, Alphen
aan den Rijn. Wat inge'everd wordt,
moet ordelijk en net'es zijn. Eu dan
schrijf met inkt en alleen aan een kant!
Ik zal de opstellet:es bewaren, tot ik
eens veel plaats heb. Dag kinderen!
Mien Dri essen, Leiden. Da t
grappige verhaaltje laat ik plaatsen, al
-was het alleen maar om jou pleizier te
doen. Nog even geduld. Dag Mien!
Betje Heemsgerk, Groenen-
d ij k. Dat verhaaltje van jou was een
beetje te laat Betje, maar daarom was het
niet minder mooi. Ik zal het bewaren tot
we weer Kerstmis hebben. Begin aan iets
nieuws, maar zelf „bedenken". Dag
Betje!
Jan Verwoerd, A 1 p h e u a. d.
R ij n. Zeker, mag je raadsels insturen,
maar je moet veel tijd hebben, eer je ze in
de krant ziet, want er zijn er een heele
starel voor. Dag Jan! Heb je de raadsels
al af
Joh. de Graaf, Leiden. Dank
voor goede wenschen! Wederkeerig alle
gceds! Dank tevens voor nieuwe bijdrage!
Met hand en groet entot ziens!
Sina Straathof, Aarlander-
v o e n. Ik dank je wel Sientje voor je
hartelijk briefje! Het versje vind ik ook
beel mooi en ik wil het bewaren, tot we
weer Kerstmis hebben. En heeft Sientje
de raadsels al klaar! Maak nu eens een
versje over „De Winter", dan laat ik dit
dadelijk plaatsen. Dag Sina!
Anna v. d. Bosch, S t o m p w ij k.
Welkom in ons midden Anny! Het opstel
letje was vrij goed. Als ik veel plaats had,
liet ik het plaatsen. Ben je al begonnen
aan de raadsels? Dag Nicht ja!
Leo Wagenaar, Roelofarends
veen. A!s dat versje van jou was,
liet ik het onmiddellijk plaatsen. Maar
nu zal het niet gaan hoe mooi het ook
is. Ik las het reeds vaker! Maak zelf eens
wat!
Marie Stijnman, Stompwijk.
Als ik nu eens veel plaats had zou ik jouw
sprookje direct laten plaatsen, maar nu
ligt zoo'n berg copij te wachten, dat ik
jouw sprookje nog eens moet laten rusten.
En hoe is het met de raadsels? Allen
meedoen hoor!
Jo Scheffers, Stompwijk.
Zoo Joke, was jij zoo blij je naam in de
krant te zien. En nu dit opstel? Ook dit
wordt geplaatst Maar even geduld! Veel
groeten aan vader, moeder, broers en
zusjes!
Antoon en Thomas v. d. J a g t.
Boskoop. Ik dank jullie beidjes wel
voor de bijdragen. Het opstel van Antoon
was vrijgced en het versje laat ik plaatsen.
Luister maar eens:
Mijn zieltje.
Ik heb een zieltje, rein en teer,
Dat kreeg ik van Ons lieven Heer.
Het moet blijven schoon en rein
En als een engel zijn.
Ik heb een zieltje, teer en rein,
Dan is het altijd zonneschijn
Maar, als ik zonde doe, o Heer,
Dan is'mijn zieltje, zoo schoon riet meer.
Thomas v. d«. Jagt.
Leo v. d. Laan, Boskoop.
Schrijf mij eens even, bij het inzenden der
raadsels of je dat leuke versie: ,.Hoe een
droom uitkwam" door je zelf bedacht is?
Dag Leo! Is het zelf gemaakt, dan wordt
het geplaatst.
Cato van Benten, Zoeterwou
de. Als je weer eens raadsels in
stuurt, moet pe het antwoord op een
briefje apart er bij geven. Denk hier
voortaan om en slechts aan één kant
schrijven. Dag Cato! De raadsels zijn al
klaar
Bertha van Lathum, Zoeter-
woudscheweg 4 5, Leiden. Wat
'n consternatie met dien brief, hé! Ja
Eortha, je moet altijd zorgen op tijd te
zijn. Ben je al klaar met de raadsels en
het verhaal? Met hand en groet!
Hierbij zullen we het laten. Er liggen
nog 18 brieven op antwoord te wachten.
Zaterdag ga ik door! En dan weet ik ook
meer van den wedstrijd te vertellen. Met
hand en groet voor allen.
Oom Wim.
HET JODINNETJE
Oorspronkelijk verhaal door Oom Wim.
V.
En vraagt vadertje nog niet of
Saartje haar lesje al kent? Of heeft pap
pie zooveel honger, dat ie niet aan Saar
tje denkt en haar iets te vragen heeft.
Zoo is het kindje! Ik heb veel honger
en zit hier voor een berg boterhammen,
dat ik bijna niet overheen kan zien. Hoe
kom ik er door, hoe kom ik er door Of
wil jij me helpen, als het niet lukt,
Saartje!
Dank u wel vadertje! Ik heb mijn
buikje, rond en dik en heb voor geen krui
meltje plaats meer. Maar wat is dat nu
voor zoo'n man, als U is! Het zou wat!
Zoo'n paar onnoozele, hammetjes. U doet
net als een jonge dame, lié Moeder!
Och kind, laat je vader nu kalmpjes
aan eten. Dan zal het wel lukken!
En vader at kalmpjes-aan en het lukte.
Vader werkte zich door den berg heen en
eer zusje nog een klein lesje met vragen
en ar.twcon en had gelezen, was vader
klaar en had laten zien, geen jonge dame
te zijn, maar een stevige flinke eter, die
zijn portie wel staan kon.
Saar sprak geen woord en wachtte af
tot Sammy sprak. Geen woord in verband
met het bezcek der juffrouw van gisteren
had ze nog tegen Saartje gerept. Neen,
zij was een voorzichtige en brave vrouw.
Haar Sammy zou het juister woord wel
vinden. Daar twijfelde ze niet aan. Zij
had lee-en zwijgen, zoo wilde Sammy het
en zoo deed zij ook. Dikwijls reeds had ze
opgekeken naar Sammy, maar nog zat hij
stil voor zich te kijken. Het leek wel, dat
ie niet wist, hce te beginnen. Ha, daar
richt ie zijn eerbiedwaardig hoofd op, be
dekt met lange zwarte lokken, die over
den kraag van zijn jas vallen, en ziet met
we'gevallen neer op het kleine lezeresje
aan zijn voeten. Dan zegt-ie, met een stem
waarin iets onzekers, onvast ligt:
Zoo Saartje, nu zullen wij eens sa
men praten. De boterhammetjes hebben
me zoo fijn gesmaakt, alsof ze met honing
gesmeerd en met suiker 'bestrooid waren
en daarboven nog belegd waren met koek
en ham. Zoo lekker smaakten ze?
Nou maar, de mijnen smaakten nog
lekkerder.
Hoe lekker dan? Laat eens hooren!
Ze smaakten als rijstebrei, die de
engeltjes eten, met gouden lepels. Zoo
lekker!
Waar weet je dat van, Saartje?
Dat weet ik van de juffrouw, die me
dat mooie boekje gaf. Hebt u d'r ook in
gelezen vader? Moeder kent het al haast
van buiten en ik weet er ook al veel van.
Saar ziet op naar Sammy en deze tracht
van haar gezicht te lezen, wat er op dit
óogenblik in haar ziel omgaat. Maar zijn
vrouw slaat de oogen kalmpjes neer, zoo
als ze dit placht te d~en, als ze een ant
woord van haar echtvriend verwachtte wat
voor haar van zeer groot belang is.
(Slot volgt).
EN VREDE KV/AM.
door Cadier.
God de Vader troonde in een fraaien
■ctel en Zijn alziende oogen staai'den in
de verre blauwe ruimte rondom Hem, naar
de werelden, eens door Zijn goddelijke al
macht- uit het niet te voorschijn gewrocht.
Lang keek Hij, cn Zijn liefdevolle oogen
vulden zich meer en meer met weemced:
zoo ondankbaar waren ze, de menschelijke
stervelingen, die Hij eens in een vlaag
van goedertierenheid naar Zijn uiterlijk
geschapen had.
Het besef, de grenzelooze ondankbaar-
beid, gaf hem een peilloos verdriet.
Nochtans tcorn en haat was ver van
Hem, den goeden Vader. Was Zijn liefdevol
hart niet immer vergevensgezind jegens
Zijn kinderen, die Hem zoo smarte'ijk be
droefden door hun tallooze zonden?
Weldra- verschenen ernstige trekken op
Zijn gelaat, die na langen tijd plaats
mcak.cn voer een matte uitdrukking van
onvermijdelijke berusting. De oogen ble
ven staren, heel droef, heel weemoedig,
wezenloos gelaten om hetgeen gebeuren
ging.... gebeuren meest....
En van verre naakte de avond. De zon
die in dalende richting langs het lucht
ruim voortbewoog, kleurde verscheidene
wolken purperrood en op de besneeuwde*
velden rond Bethlehem spiegelde een kleu-
iensch°keering van licht. Een wondere
stemming daalde over het dal. Al'engs
werd het donkerder. De wind gierde door
de kale, besneeuwde boomenkruinen en
immer dwarrelden ijlfijne sneeuwvlokken
in geheimzinnigen val. Door de mildlich-
tende wintermaan en een onnoemlijk aan
tal sterren verlicht, was helder de nacht
en een rustige stilte heerschte alomme.
Herders brachten, met hulp van hun
honden, de verwijderde schapen tot de
kudde.
Dan strekten zij zich vermoeid uit op
hun schamele legers eden om krachten te
vergaren voor den komenden dag. De
honden waakten trouw.
Plotseling dreven zachte bazuinklanken
over de velden waar de herders sliepen.
Omhuld door een zee van licht kwam
eensklaps een engel van uit den hemel ge
daald en zweefde in pijlsnelle vaart naar
de aarde tot vlak voor een groep slapen
de herders.
Verschrikt door de ongewone lichtglans
ontwaakten dezen, lichtelijk grommend
daar hun nachtelijke rust verstoord werd,
wreven zich verdwaasd en niet begrijpend
de ocgen en teen zij de engel ontwaarden,
stamelden zij verwarrende woorden.
En teen sprak de engel van de al'.erglo-
rievolste gebeurtenis, hetgeen reeds twee
duizend jaar bekend is. Altijd dcet het
ons zoo innig goed daarvan te hooren.
Jammer, en voor Jezus zoo bedroevend,
dat zoovelen zijn komst in den kouden
nacht vergeten hebbenof niet weten
willen.
„Wilt niet vreezen", liet de stem van de
er.gel zich hooren; „een blijde boodschap
breng ik u, gij braven. Heden is de Mes
sias geboren. Gaat naar Bethlehem, waar
gij een kind zult vinden in een stal in een
kribbe".
Vervuld van vreugde en dankbaarheid
begaven zij zich op weg.
En waar z'i slapende herders ontwaar
den, deden zij hen ontwaken, verhaalden
hun de jubelvnlle ve-krmdmng des engels
en wezen him de st-^epde ster, waarna
zonder aarzeling die herders zich bij h-#i
aa^s'oten.
De weg was ver en schier einde'oos. De
eenzaamheid vn de \vei$Èf^e vlakte, de
smal'e kronkelpaden, ket toonlooze in
kef landsrham de onafzienbare sneeuw
massa, dat alles gaf aan den na^htelrken
t^cht een on verge1 ijte1üke beko-i-".
Slckts kier en daar werd de eentonigheid
onderbroken door vol besneeuwde s-ar-
ven en rfVboomevi. betreen in het b^n-
ke maanlicht een glinsterend en prachtig
ge-^ht gaf.
De erocte. fonkelvo11e ster geleidde
ken. De richting voerde stadswaarfs en
naarmate zii naderden verhaastten zij
hv"ne schreden.
En toen de ster niet verder ging, bevon
den z*1 zi"h voor pen aTTr,»1nken stal.
In d?en stal zouden zii Hem dan vi-de*\
Hem. den Korn'ug. den Zoon van God, als
een kind, gelijk de profetische voorzeg
ging.
Op een kribbe lag Hii uitgestrekt Poe-
hf'i bedekten zim naakte, bevende leden.
Hierheen was Hij mpf 'Maria verwezen,
want in de herbergen was geen plaats
men-.
Met welk een teederheid hield M^ria
het godde'ük Kind omvat en hoe hemelsch
was de b'ik ven haar oogen.
Toen de herders vreezend en aarzelend
den stal binnentraden, voer haar een ril
ling door de leden maar het was niet den
nachtwind die haar huivenen deijd. Het
was een huiveren van weeldeceluk; dat zij
zich moeder wist, moeder van een zoon,
die 'Gód was.
Zacht kaarslicht verhelderde den nach
telijk duisteren stal en bescheen vredig
de gp"ichten van ket Kind, van Maria en
van Sint Jozef. Een ezel balkte en aan
ocm znde van de krib. waarin Jezus met
liefdevolle oogen zijn begroeters aanbak
te, at traag een os wat hooi. Door de sle
ten van den stal zong de wind een loflied
en de dieren van-het veld kwamen schuch
ter binnen om te begroeten den Verlos
ser der mens^hhe'd.
En de herders? Schreiend van ontroe
ring cm het groote geluk drt hun bescho
ren werd, bevoorrecht te zijn den Zoon
Gods het eerst te hebben mogen aan
schouwen, knielden zij neer en dankten
met kloppende harten God in den hemel
en spraken schier eindelooze gebeden,
verheerlijkend daardoor zijn menschge-
worden Zoon.
En de vrede kwam op de aarde en keer
de weer in de harten der menschen.
EEN OUDEJAARSAVOND
door Rie.
II.
In den eersten tijd', teen z'n zoon ver
trokken was zender adres ach: er te laten,
weigerde de keer v. Bcmmel eenig onder
zoek naar hem te laten doen. Rudolf's ver
grijp door hem geldelijk vergoed en zoo
doende gesmoord, maar verder wilde hij
niets meer van hem- hooren, hce z:n vrouw
kern ook smeekte. Hij wilde geen pogin
gen deen om hem terug ie halen. Zoo vol-
'hardde hij in z'n toorn. Maar Rudolf liet
niets van zich hooren. En teen sloop in
't hart van mijnheer van Bommel bange
twijfel over de billijkheid van zijn hande
len. Hij vroeg zich gedurig af: „Ben ik
soms te hard geweest?"
Teen lief hij in ket geheim, pogingen in
't werk stellen cm het verblijf van Rudolf
te ontdekken, maar alles was vruchteloos.
De laatste weken van 't jaar waren
voorbijgegaan. Donkere Kerst lagen hadden
den heer v. Bommel de afleiding van zijn
gewor.e werk deen missen. Daar de ge
dachten vaak te scuiber werden, zocht hij
afleiding bij zijné dochters. De meisjes
zagen 't met pleizier en beijverden zich
om zooveel mogelijk hun vader met mu
ziek en zang af te leiden.
He.'.ei, op Oudejaarsavond gevce':'e 't
gezin zich nauwer vereenigd dan ocit. De
kee'e frmi'ie wrs ter ke:l:e gegaan en
vooral de heer des huizes bracht 'li zegen
van genade me uit de kerk.
De woorden daar gehoord hadden hem
in de ziel gegrepen en de heer v. Bommel
had er den heelen tijd aan moeten denken
of hij er steeds wel genoeg op uit geweest
ook 't goede van z'n leven op te
merken en te erkennen of hij niet veeleer
door de schaduw welke zijn ééne groote
smart verspreidde, zijn rijke huiselijke ze
geningen liet verduisteren en daardoor
miskende?
Toen hij een half uur latèr de tafel
overzag, waaraan z'n vrouw en z'n vijf
bloeiende dochters gezeten waren, door
stroomde een dankbaar gevoel zijn hart.
Hij wilde dien avond z'n last op zijde zet
ten en de gezelligheid verhoogen.
De thee was gezet. Er scheen een geest
ran blij geluk over allen gekomen, nu zij
hun dierbaren vader voor 'n oógenblik zoo
opgewekt zagen. De oudejaarsavond be
loofde 'n gelukkigen avond te worden.
Er werd aan de deur geklopt.
„Juffrouw Lina kan u even komen?"
„Ja Grietje, ik kom! Zeker iets met
het baksel", zei ze lachend tot de huisge
nooten.
Het duurde een poosje voordat Lina te-
rugkwem, de andere meisjes begonnen er
zich over te beklagen, daar zij juist wilde
musicce en. Eindelijk trad zij binnen, slil
aam ze haar plaats weer in. Daarop zag zij
de tafel rond en begon teen: „Wat zitten
we hier gezel'ig' bijeen!"
„Ja", riep Mieps, „dat vind ik ook".
Maar toch ging Lina voort, „zal ik er mij
pas ten volle in kunnen verheugen, als
wij vo'tallig zijn." Bij deze woorden za
gen allen verscrikt op. Mijnheer v. Bom
mel fronste z'n werkbrauwen en keek ter
zijde z'n dochter aan. Doch als bemerkte
ze niets van den indruk dien haar woorden
maakte, ging Lina voort: „Ja, ik meen op
Oudejaarsavond voelt men zich zoo één,
en dies wordt iedere ledige plaats gevoeld"
„Waarom, dit opgehaald", vroeg de vader,
die nu weer mismoedig keek. „Waartoe".
Omdat ik vanavond beprcefd heb om het
pijnlijk zwijgen daaromtrent eens te ver
breken. Ik was altijd Rudolf's vertrouwde,
ik kende hem. Dat z'n hart goed is geb'e-
ven daarvan ben ik overtuigd". De vader
zat met gebogen hoofd, de moeder veegde
'n traan weg en zeide: „Laat dit, Lina,
„reep geen spookbeelden op in dezen rns-
tigen familie-avond." „Juist hedenavond,"
riep zij, „juist nu hij ook zijn Oudejaars
dag herdenkt, zijn gedachten zijn bü ons,
'n reheime stem zegt mij dat."
Nu sprong mijnheer B. van z'n stoel op.
Hij beefde en steunde met z'n handen op
tafel, terwijl hij uitriep: „Je hebt iets van
hem gehcord, je hebt 'n bedceling, Lina,
martel mij niet langerIs er 'n brief?
Feu brief van mijn jongen? O geef toch
hier!"
En als ik iets goeds gehoord had, iets
gceds, zou u hem dan weer in uw hart op
nemen? A's u.wist dat dit z'n wensch is?"
„Geef hier den brief!'' riep haar vader,
„ik wil het schrift van mijn eigen jongen
zien!"
„Tk heb geen brief, maar hier heel dicht
bij is iemand, die snakt naar de liefde zij
ner ouders.
(Slot volgt.)
UIT HET LEVEN DER DIEREN.
De Bijen,
door Joh. de Graaf.
I.
Inleiding.
Naast de mieren, die we in een vorig
artikel hebben leeren kennen, hebben we
de bijen, die ook door een buitengewoon
interessante levenswijze een nadere be
schouwing %rerdienen.
Zcoals ge allen wel weet, werpen de
bijen voor den mensch veel nut af, door
de levering van de heerlijke, gezonde ko
ning.
Alle dieren in de schepping hebben een
ontegenzeggelijk nuttige taak, al wordt dat
nut niet direct door den mensch ingezien
en kunnen de dieren ten opzichte van den
mensch schadelijk zijn. Bijen zijn voor den
mensch riet schadelijk, naast de honin.g-
levering bevruchten zij ve'e planten door
bet overbrengen van stuifmeel van de
eene blcem naar de andere. Tevens benut
ten ze het stuifmeel tot het fabriceeren
van was, waaruit de cfellen worden opge
bouwd, waarin de larven hun verandering
endergaan van ei tot larf en dan tot vol
wassen bij.
De maatschappij der bijen.
In tegenstelling met de mieren, bezit
ten de bijen een monarchaal bestuur. Er
staat slechts één koningin aan bet hoofd,
degene waar alles om draait. Een nest
zolder koningin is niet denkbaar, daar,
wanneer deze ontbreekt het nest onver
mijdelijk ten gronde moet gaan. Komen
er in een nest meerdere koninginnen voor,
zoo werden de overtollige gedood, of ge
dwongen het r.est te verlaten om een nieu
we kolonie te stichten.
Een nest is verder bevolkt met vrouwe-
'i'ke arbeiders, die al'een de zorg voor de
diverse werkzaamheden tot haar taak
hebben en absoluut niet voor de vcort-
p'a"ting zijn geschiH. Verder is er een
staf darren (mannetjes), die alleen de be-
vrrrhting van de koningin tot hun taak
hebben cn wanneer deze taak afgeloopen
i.s, smadelijk vermoord worden, daar ze
verder met productief zijn voor de bi;o
staat. Bij de bijen geldt deze leuze: „Wie
niet werkt zal oolc niet eten".
Zooals gezegd, kemt er als regel slechts
een koningin in een nest voor. Er zijn
o^'itc ook uitzonderingsgevallen bekend.
Zoo is het voorgekomen, dat twee jonge
koninginnen brelkaar in een korf heel
vreedzaam op twee naast e'kaar hangende
raten leefden. Zoo gebeurt het ook wel,
dat een oude „afgetreden" koningin naast
haar jomre opvc'gster nog in de korf wordt
geduld, dat g"?1 echter meer uit het oog
punt van medelijden.
Meestal wordt de oude niet meer bruik
bare koningin uit de korf gejaagd en moet
zij buiten jammerlijk omkomen.
„Ondank is 's werelds loon
De jonge heerscheres wordt echter met
alle liefde en aanhankelijkheid bejegend
en is steeds vergezeld van een hofstoet van
jenge bijen, die haar op al haar wenken
bedienen. De cellen, waarin de jonge ko
ninginnen worden groet gebracht, zijn
een mooier en ruimer maaksel en van
veel fijner vcedsel voorzien, dan de cel-
waarin werkbijen of darren groot ge
bracht worden.
Voor een koninginnencel wordt 100 maal
meer was gebruikt dan voor een gewone
vooral als men in acht neemt, dat de bijen
hoogst spaarzaam met de was omgaan,
daar deze stof vrij moeilijk voort te bren
gen is.
(Wordt vervolgd.)
DE DANSENDE VARKENS
door Bertha van Lathum,
II. (Slot).
's Morgens ging zij vroeg weg om des
avonds moe en afgemat op een stroozak
te gaan slapen. Want een bed, vond tan
te, was te mooi voor een varkenshoedster»
lederen dag opnieuw nu ging zij met haar
varkens op weg het waien er dertig in
ge.al. Viva had dus heel wat te doen, voor
al des avonds meest zij de varkens overal
zoeken, de een zat hier de ander daar,
zcoclat Viva altijd met de wonden in haar
bloote voetjes en met een gescheurde jurk
thuiskwam. Naar de wonden keek tante
niet, maar wel naar de scheuren en opha
len in haar jurk. Dan sloeg en kneep de
rouw haar. Doch Viva huilde nooit. Op
zekeren dag toen ze weer haar jurk had
gescheurd en zij zonder eten naar haar
slaapplaats was ges.uurd, dacht Viva er
over, hoe zij toch voortaan haar varkens
bij e.kaar zou kunnen houden.
Eindelijk had zij wat gevonden en met
een zelfvoldane glimlach sliep Viva in»
's Anderendaags, het was mooi weer, trok
zij voor de zooveelsten maal, met haar
varkens er op uit.
In het bosch aangekomen ging zij op
een afgezaagden boom zitten en zei tot de
varkens: Als jullie vandaag nu niet ver
weg loopt, zal ik een mooi liedje voor jul
lie zingen.
De varkens knorden als afspraakteeken.
En Viva zong van tierelierlettettet. De
varkens knorden vroolijk en liepen in alle
richtingen weg. Toen Viva 's avonds zong,
kwamen de varkens van alle kanten aan
gehold.
Zoo ging het nu voortaan altijd als Viva
zong kwamen de beesten aangered, en
niemand ontbrak er meer. Maar eens op
een dag brak het jongste biggetje haar
poot, zoodat het kind den poot verbond
met een smallen reep van haar jurk. Toen
zij 's avonds thuiskwam kreeg zij er na
tuurlijk weer geducht van langs. Viva, die
nooit bedroefd was, was het nu. Vooral
den anderen dag, toen Viva zonder brood
v, erd v.cggestuu.d. Up een omgevallen
boomstam -schreide zij haar leed uit. De
varkens liepen met ongeduld om Viva heen,
doch toen zij zagen dat zij toch niet zong
verdwenen zij heel diep in het bosch.
Toen Viva, haar leed had uitgeschreid en
ze om zich heen geen der varkens zag;
begon zij luid te zingen tot opeens alle
varkens kwamen aanhollen, ue een droeg
een wortel. De ander droeg een bes. Zoo
hadden ze allemaal wat en legden het
voor Viva's voeten neer, alsof zij wilden
zeggen: „eet nu maar." En toen Viva alles
op had en ze weer zong, deden de varkens
iets, wat ze nog nooit hadden gedaan, poot
in poot dansten ze in een kring, zoodat
zij in lachen uitbarstte. Maar niet alleen
Viva lachtte neen ook de droevige Ko
ningin. Ze had juist weer een treurige bui
dien dag zoodat ze het bosch was ingeloo-
pen en zoo juist de rondedans van de
varkens zag.
Ze lachtte zoo luid, doordat de koningin
kwam kijken, wie daar nu zoo luid lachte.
Hij kon zelf zijn oogen niet gelooven. „<3,
kijk toch eens", riep de koningin en ze be
gon weer hard te lachen. En ook de Ko
ning lachte en met hem heel het hof.
„Nu ben ik van de betoovering verlost,
en dat heeft een arm meisje gedaan*,
sprak de Koningin.
„Welke betoovering", vroeg de Koning
verbaasd; „kom mee ik zal je alles ver
tellen. Toen ik nog een jong meisje was
wandelde ik graag door het bosch. Op
zekeren dag zat ik op een bank toen een
groote pad voorbijliep. Ik trapte het dier
dcod." „Gewetenloos kind", krijschte het
opeens uit den boom. Ik keek omhoog en
zag een oud vrouwtje zitten. Ik zal je
straffen, klonk het weer. Van nu af zul je
nooit meer kunnen lachen. Ik was verstomd
en zei: „Maar ik wist niet dat die pad van
u was,", dan zal ik je straf verzachten. Al
leen een varken zal je de lach teruggeven.
Teen verdween zij. En nu is alles voorbij,
zei de Koningin. Wij moeten alles doen
om Viva gelukkig te maken. En inderdaad
Viva mocht bij de Koningin komen inwo
nen en was voortaan gelukkig.
Babbelkousjes.
Ze gingen saam naar school,
Ze praatten toch zoo druk,
Van juf en van de meisjes,
Van Mien, en Lien en Puk.
De een was saai, verve veld,
En niet tegen grapjes kon,
De and're was een leukerd,
Die nog eens wat verzon.
De derde wasO! help!
Daar werd de bel geluid,
De meisjes gingen hollen
En heel 't gesprek was uit.
Willy Rutten.