ZATERDAG 21 DECEMBER 1929 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD PAG. ^nnnifHUiiiiiEiiuiiBiiiiTiiiiiiiniiiiiiiufiiiiiiiiifiiiiiiiiiininiiiiiiiiiiiuuiiniiiiiiiiiiBiiniiniuiu 1 5 Triii!ifiii!iii!i!iiiiiiiiiniiiiiiiiiiiinimiiiiii»mramiuirmii!iiiifutmi!i!fifiriimi!initiiiiiwmi£ ONS KERSTNUMMER. Lieve Neefjes en Nichtjes, Voor vandaag zullen we alle stukken, hetzij versjes of verhaaltjes, die geen be trekking op het Kerstfeest hebben, laten liggen; zelfs die reeds gezet zijn en klaar zijn. Tot mijn spijt kan ik niet alles plaat sen, wat voor dit nummer is binnengeko men. Ik had gezegd, dat £k een book zou geven voor het "beste stuk, dat ingeleverd werd. Om niemand teleur te stellen, zal ik laten loten en de volgende week zeggen, wie de gelukkige geweest is. Ingestuurd hebben: No. 1 Cadier, Leiden. No. 2 Piccolo. Leiden. No. 3 Jcttie Schlattmann, Leiden, die ik tevens bedank voor bet hartelijk briefje en hartelijke groeten. No. 4 Corry Dongelmans, Wassenaar. No. 5 Corry van Rijn, Wassenaar. No. 6 Hausi Widlak, Hoogmade. No. 7 Johanna v. d. Berg, Oegsfcgeest, Duinzichtstraat 33. No. 8 Suze van Zijp, Mamixstraat 19a, Leiden. - No. 9 Chris v. d .Ploeg, Hoogmade. No. 10 Marietje Onderwater, Zocter- wonde. No. 11. Klaas Witieman, Hoogmade. No. 12 Jans Witteman, Hoogmade. No. 13 Frans Witteman, Hoogmade. No. 14 Joke de Eeuning, Voorschoten. No. 15 Jan Plouvier. Hooge Rijndijk 23, Leiden. No. 16 Antoon Timmermann, De Laat de Kanterstraat 13, Leiden. No. 17. Tante Louise. Zietdaar do lijst van inzenders, die ik bij voorbaat mijn dank breng. Dc andere correspondentie en de beantwoording der brieven moeten blijven liggen tot de vol gende week. Ik wensch jullie allen een prettige Kerstvacantie en een zalig Kerstfeest. Wie voor Nieuwjaar* een versje wil in sturen, gelieve dit voor Woensdag te doen en in te sturen aan het bureau van ons blad, Papengracht. Jullie liefhebbende, Oom Wim. Bij het klaarmaken van dit nummer komen nog tien brieven met verhaaltjes binnen. Hierover de volgende week meer. Oom Wim. HET JODINNETJE Eon oorspronkelijk Kerstverhaal door Oom Wim. IL Den volgenden dag vader en moeder zijn weer uit speelt Saartje niet zoo lang op het stoepje voor haar deur, maar loopt al heel gauw het straatje uit; slaat den hoek om en staat, eer ze het haast weet, weer voor dienzelfden winkel in stomme bewondering dat heerlijke groepje aan te staren, met een zoo scherpen blik, dat ze nu alle bijzonderheden weet. Er ontsnapt niets aan d'r aandacht. Voor alle snuiste rijen, die er naast liggen, zelfs voor de Kerstkransen, waarvan ze toch zooveel hield en die haar anders het water om de tanden hadden doen krijgen, voor al die mooie en lekkere en snoezige dingetjes had ons Saartje geen oog. Haar boeide enkel het stalletje en dat stalletje was voor haar als een magneet, die haar aantrok en maar niet loslaten wilde. Van alle kanten heeft ze het stalletje bekeken. Van voor, van links, van ,rechts, van terzij, alloen van achter weet ze nog niet, hoe het er uitziet. En dan ziet ze ook een gouden ster, wat was dit mooi! Neen, waarom daar een ster bij kwam, dat was iets, dat ze totaal niet begreep. Net wil zo voor den zooveelsten maal op 'd'r teentjes gaan staan, om grooter te zijn en zoo des te beter te kunnen zien, of daar gaat de deur van den winkel open en de juffrouw komt ook eens kijken, hoe het een en ander zooal uitgestald was. Zoo kind, ik heb je gisteren ook hier op dit plaatsje gezien, met je neusje tegen de ruit gedrukt, vind je het zoo mooi Nou Juffrouw, zoo mooi, als ik weet niet wat! En wat vind je dan zoo mooi? Ik vind alles mooi, maar het stalleije het mooiste. Vader zegt, dat het stalletje de Christenen gebruiken om hun Kerst feest mooi te maken. Is dat waar, juf frouw? Meer wist vader niet. Zoo, wist vader niet meer'? Nou dan wist ie ook niet veel van het Kerst feest af. Kom binnen, dan zal ik jo wat meer vertellen. Of heb je geen tijd." Saartje stapt naar binnen, met do vlug heid van een hinde en wacht tot de Juf frouw haar toespreekt. Hoe heet je mijn kind? Ik heet Saartje; moeder Sara en va der Sam. Moeder zegt* altijd Sammy en ik Sammetje, maar dat vindt hij niet goed; soms ook wel. Ik hoor het al. Nu snap ik ook, waar om dat je niet weet, waarom de Christenen zoo'n stalletje in de kamer zetten, als het Kerstfeest is. En nu vertelt die goede Juffrouw van 't Kindje Jezus en van de Engeltjes cn van den hemel; van Adam en Eva in het para dijs; en waarom ons lieve Heertje zoo boos was en wat Hij toon deed en dat hij nu weer den hemel kwam open maken cn ook dat hij de menschen kwam leeren, wat zij moesten doen om in den hemel te komen. Ook vergat zij niet re zeggen, dat Jezuske veel pijnhncest lijden en aan 't kruis moest sterven om de zonden der menschen.... Dat snapte Saartje niet. Van zonde had rij nooit geboord, maar wel vond ze het verschrikkelijk, dat Jezus aan 't kruis was gespijkerd en Hij had niets gedaan, dan goed. Wat waren dat slechte menschen, die zooiets durfde to doen. Dafc begreep Saartje niet! De Juffrouw wilde niet zeggen, dat het juist de Joden waren geweest, die Jezus ter dood veroordeelden en Hem aan hot kruis deden sterven. Neen, dat zei die goede Juffrouw niet, om Saartje niet te bedroeven. Als ik braaf ben, kom ik dan ook in den hemel, Juffrouw! Ja zeker kindje! Als je braaf bent en doet wat Jezuke ons geleerd heeft, dan komt Saartje vast in den hemel. Ik wil ook Christen worden Juffrouw en ik wou ook zoo'n stalle'.je hebben. Ik -zal het aan moeder vragen. Nu ga ik naar huis. Dag Juffrouw! Ik dank u wel, dat u me zoom mooie geschiedenis ver teld hebt. Daar heeft moedertje me nooit iets van verteld en vader ook niet. Joden weten niet zooveel van die geschiedenis, is wel Neen kind, die weten dat niet. Maar wij wel! Weet je wat, kom maar nu en dan eens aan. Dan zal ik nog meer vertel len en dan weet je zooveel, als een Chris tinnetje van jouw leeftijd weten moet. Saartje belooft terug te komen en spoedt zich naar huis. Met hoogroode kleur en met kloppend hartje en met een blijdschap, die zo zich zelf niet kan verklaren, halt ze naar d'r kamertje en werpt zich daar op d'r knie- tejs voor het kleine kruisbeeldje, dat 'ze, oh zoo zorgvuldig voor het oog harer moe der verstopt heeft, op een plaatsje, dat zij alleen weet. Saartje, waar ben je? Wat doe je daar? Kom gauw beneden! Wij wachten je al lang! Ja moeder, ik kom! Fcei, fcei, stoute Saar! Wat ben je lang weggebleven? Zeker weer gegluurd door de ramon, links en rechts; en uitge zocht, wat je het liefst aoudt willen heb ben. Of wat hob je zooal uitgespookt? Tce vertel eens op kind! Je vader Sammy wil ook wel eens hooren, wat zijn dochter zoo al in/onze afwezigheid doet, is niet zoo vader? Zeker vrouw, wil ik dat graag eens hooren En nu vertelt Saartje alles, met een nauwkeurigheid, zonder iets te verzwijgen of te vergeton; alles zocals ze hoorde uit den mond van die goeie Juffrouw uit -dien beeldcnwinkel van Roomsehe artikelen en toon ze eindelijk uitgesproken was, zafrn vader en moeder nog een pcosje stil en., slechts het klokje op den schoorsteen ver brak de diepte stilte, die m dat half don kere huiskaraertje van dat brave drietal heersehte. Wat zegt u daarvan, vader? Nu pas keerde vader tot de werkelijkheid terug. Hij was te zeer verdiept geweest in eigen gedachten, en had niet don moed gehad don stroom der woorden zijner doch ter te sluiten, door een barsch „nu is Vt genceg" en zoo stond hij nu voor zijn kind. dat een antwoord wachtte op dio doodeenvoudige vraag: Wat zegt u daarvan, vader? Wat ik er van zeg, mijn kind! Ik zeg niets, dan alleen dit: Mijn Saarfcjo meet niet meer gaan naar die menschen. Die zijn van een ander ge loof dan wij. Laat iedereen blijven bij zijn geloof, dat van onze brave voorvaderen af komstig is en laten we braaf blijven, recht vaardig en gced, dan is ons leven niet te vergeefs geweest. Eu nu geen woord hier meer over! „Saartje, gehoorzamen aan vader en moeder is een eerste plicht, voor een braaf kind."' Zul je hieraan denken? Ja vader, ik zal er aan denken. (Wordt vervolgd). HET SCHOOIERTJE Een Kerstvortelllng door „Piecclo". 't Was 24 December, 's avonds 10 uur. Het was vriezend weer, guur en koud. Het onderlooze boefje zonder een tehuis liep te schooieren van don eenen winkel naar den anderen. Hij had bijna geen klceren aan het lijf en wat hjj droeg was hem allemaal voel te groot en zat vol met ga ten. Bij een kerk zocht hij 'n beschut plek je, waar hij een beetje uit den scherpen wind zat. Zoo zat hij daar een uurtje le verkleumen. Om een .uur of twaalf ging hij maar weer een eindje loopen. Als je een boctje doorstapte werd je nog wel warm. .Hij wist ergens een bakker, die eiken avond om 12 uur in de bakkerij was. Het was een goede man en hij liet den jongen vaak binnen, omdat hij medelijden met hem had. In de bakkerij was het altijd warm en als hij een beetje hielp, kreeg hij tot belooning eon paar warme krentebol- lcn. Zoo ook nu weer. De man had het erg druk voor de Kerstmis en kon dus wel een hulpje gebruiken. En de jongen was, wat blij, dat hij niet in de kou behoefde te blijven. Tegen 4 uur was de bakker klaar en gaf hem een paar warme krenie- bollen. Die waren altijd echt lekker. Na den bakker bedankt te hebben, gi°S hij weer de straat op, weer naar het beschutte plaatsje bij de kerk. Het begon langzaam te sneeuwen en de vlokken dartelden cm hem heen. Hij veelde het niet eens. Hij doezelde langzaam in. Hij dacht aan de rijke menschen, die met Kerstmis een mooien boom hadden en geschenken kre gen. Die boom werd dan met kaarsjes ver licht en er hingen mooie glanzende dingen in. Zoo had hij het tenminste we! eens hcoren vertellen. Hij schrok wakker van de klokken van de kerk, die begonnen te beieren. Opeens bekroop hem het verlan gen ook eens naar <Ie kerk te gaan. Daar zon hot ook wel lekker warm wezen, net als bij den bakker. En hij sloop de kerk bin nen. Hij hoorde do orgeltonen door het ge bouw ruischen en luisterde er naar. Hij vond ze mooL Op het altaar zag hij het kribje met bet Goddelijk Kind. Hij be greep wel niet wat het was, maar hij vond 1 et heerlijk om er naar te kijken. Terwijl hij zoo zat te genieten van al dat moois, kwam de koster voorbij. Bij het zien van liet schamel geklccde boefje, kwam hij vlug naar hem toe cn pakte hem bij een arm, terwijl hij zei: „Wat doe jij hier? Ga maar achteraan staan?" En hij droop af en zocht rich hcelcmaal achteraan ccn plaatsje, vanwaar hij de plechtigheden nog gade kon slaan. Hij kwam er zeer van on der den indruk, maar had erg met don slaap te kampen. Ten laatste sliep hij toch in. Hij begon te drocmen. Hij zag een mooi verlichte kamer met een groote, mooi versierde kerstboom. Er kwamen men schen en kinderen in die kamer, die den want die hebben moesje cn Wicsje ook boom met bewonderen 'c blikken bekeken. Onder den boem stond een stalletje, met net zoo'n zelfde kindje erin, als in do kerk. En voor het 6talletje brandde een rood lichtje. Onder den boom lagen pakjes, voor elk een. Msar een pakje bleef er over. Niemand wis voor vric het was. En het pakje begon te leven en liep weg, van de tafel af. Het sprong dooT het gesloten ven ster en kwam terecht in de schoot van het boefje. Hij omklemde het met beide han den en liep er mee weg, zoo hard hij kon. De wind nam hem op en voerde hem om hoog, naar den hemel. De plechtigheid was geëindigd en do kerkgangers verlieten de kerk. Alleen het schooiertje fclcef achter, stil weggedoken in Let hcokje op de achterste bank. Toen de koster een poesje later de kerk door kwam, zag hij hetzelfde jongetje, dat hij naar achteren gestuurd had, in een hoekje zitten slapen. Hij ging naar hem toe, en wilde hem wakker schudden. Het mocht evenwel niet baten. Het boefje was voor goed ingeslapen en zijn zieltje was opge vlogen naar den hemel, naar God en naar de Engeltjes. KERSTFEEST DU ONS THUIS. 't Kerstfeest, dat voor iedereen een groot feest is, is bij ons een dubbel feest; want den dag voor Kerstmis is Vader jarig. Wc vieren hem op Isten Kerstdag. Des morgens gaat een groot deel van onze huis- gcnocten naar de Nachtmis, wat er bij al ien dc echte Kerststemming al heel gauw inbrengt en onder den indruk van de Plechtigheden, waaronder wij natuurlijk allen Let Kerstkindje ontvangen hebben, kecren wij zeer blij en opgewekt huis waarts. Nadat w© ons allen hebben ontnuch terd en van te voren elkander een „zalig Korslmis" hebben fcoegewenscht, gaan wc vader feliciteer on. Bij ons is het met iederen verjaardag gebruikelijk, dat we om de beurt den jari ge felicitce.en volgens ouderdom, met moe dor te beginnen. We staan dan allen ach ter elkaar in de rij onze beurt af te wach ten. i Nadat vader is gelukgewonscht en de ca deautjes en bloemen in ontvangst heeft ge nomen, beginnen de kleintjes hun versies op te zeggen en dc grooteren, die het ken nen, piano te spelen. Als dat gebeurd is, gaat de lamp uit en de kaarsjes van het Kerststnllcfcje en den Kerstboom worden aangestoken. Mceder zet zich voor de piano en bege leid ons bij het zingen van enkele Kerst liedjes, Jammer genceg kan dat zingen niet zoo heel lang duren, daar we eerst nog moeten ontbijten. 's Middags komt er bezoek, waar wij kinderen natuurlijk niet veel aran hebben. Maar de avond is weer voor ons; dan halen we onze schade van "s morgens weer in en zingon zonder einde. Zoo tusschen- door spelen we nog wat tafelspelletjes, drinken chocolademelk en snoepen er eens flink bij. Dan wordt hot tijd voor ons om naar bal te gaan en is de heerlijkste dag van het jaar weer om. Maar als wij den volgenden morgen wak ker worden, is het fijn alweer Zondag. We hebben het dan nog dikwijls over Eet feest van gisteren. Aoti. WAT ROBBIE OP KERSTMORGEN VOND. door Suze van Zijp. L 'fc Was op den vooravond van Kerstmis, 't Srieeuwde. Robbie, 'n aardig baasje van 'n jaar of vier stond met z'n neusje plat tegen het raam gedrukt en keek naar de dwarrelende sneeuwvlokken, die de we gen bodekten met 'n dik tapijt. Kobbie kwam uit Indië. Nog nooit had hij sneeuw gezien. Hij woonde nu met z*n vader bij grootmoeder op villa Hortense. Want ia Indië was z'n moedeT en z'n zusje gestor ven. Er er was niemand anders om voor 'm te zorgen. Maar bij grootmoeder zou Rob bie niet blijven. Hij was veel te druk. Rob bie zelf wist nog niet, wat er met hera gebeuren zon. Hij wist alleen, dat hij het heerlijk had bij grootma en dat Jans de moid heel lief was, maar ook erg kon brommen, wanneer hij met z'n vuile schoen tjes en Bruno, den hond, de serre inholde, en ook, dat hij Rie het kindermeisje heel aardig vond. Ook nn weer was Rie met 'm aan 't. spélen. Maar hoeveel moeite zc deed Robbie bleef kijken naar de sneeuw. „Kijk 'ns, nu paat hij door de tunnel", riep ze. „Neen Rie, waar komen die pluisjes van daan?" „Wel, die komen uit de bedjes van de Engeltjes, dat zijn de veeren''. „Wat gek, veeren ricn er heel aardig uit". „Toe Rob, kom nu spelen, met de spooT," „Tk wil veel liever 't boek met de Engeltjes zien, Rie". 't Meisje gaf 3m 't boek. .,De Engel tjes komen op sterren, naaT beneden. Maar 't Kindcke zal wel op de grootste ster komen, Rieu dat zal prettig zijn. Er zullen veel Engelen in den hemel zijn, mee naar den hemel genomen. Maar ik mag niet huilen, zegt Pa." Ja, maar van nacht komen de Engeltjes je Kerstboom brengen, Robbie, en dan vliegen ze terug naar den hemel en 't Kindje Jezus gaat naar de Kerk". „Ja, dat is zoo", zei Jans, die thee en melk binnenbracht. Rie ging eren weg. Robbie trok kous:es en schoen tjes uit en teen weer aan. Hij had 'n plan. 's Avonds in bed, wou hij wakker blijven, maar hij kon niet. Tegen vier uur stond hij op en kleedde zich. Alles zat scheef. Toen z'n bunker, en wantjes aan, en zette z'n bontmutsje op. Door de keukendeur naar buiten; daar hoorde hij Bruno in z'n hok. „Kom Bnmn". Hij was 't Kindje gaan vra gen of hij naar den Hemel mocht. Hij moest door n bosch. Robbie aarzelde even. Teen stapte hij met 'n b'ik op Bruno voor waarts .„Rruun, als de leeuwen en tijgers komen, eet je ze dan op?" De hond grom de en Robbie vertrouwde hem. Eindelijk was hij 't bcsc-h uit. Hij l^on haast niet meer. Ja, daar schemerde 'n licht;'e. ..Mis schien van de kerk", dacht Robbie. Maar teen hij bij 't huis was, zag Robbie niets meer. Hij viel in slaap met z'n kopje tegon de deur. Bnmo lag over hem. Laat ik nu erven vertellen van die dat huis was. Het huis werd bewoond door een jonge we duwe. (Slot volgt). VAN HANS.'F THE MOEDER WOU VERLOSSEN door Jettte Schlattrrann. L Hansje lag m z'n bedje met 1 vooruitzicht: „Nog cén weekje, drn is het Kerstmis!" En hij telde op z'n vingertjes zeven. En wat had Moeke vanmiddag niet fijn verteld! Van 't lieve Kerstkindje, dat voor de menschen op aarde was gekomen! In dien houden nacht, van de engelt'es, die zoo moei zongen, van de herdertjes, die naar 't Kindeke gingen! Ja, Hansje wist 't nog afcmaaL En wat gezellig hadden ze vanmiddag hij en Moesje niet geze ten! En Kaarie had thee gebracht, voor hun tweetjes. Maar Ka had hom al zoo gauw weggebracht naar do speelkamer. Als M~csje toch maar voor Kerstmis beter werd. „O, O. L. H. maak Mocs;e toch beter, dan kan ze ook 't mooie Kerststalle' je zien, waar 'Prstoor van vevteld heeft bad Hansje. Maar de oneindig gcede God had anders gedacht, wilde Hansje nog veel, véél gelukkiger maken. En Hansje s!ie*v als 'n euvel, duim in 't mondje, een g7iralach speelde om z'n liepen, 'n blos op z'n wangen, zonder zorgen! Twee dagen daarna. Hans3e slien weer even rustig als voorheen. Maar Meesje, arm Moesje, arm Moesje! Met hevige koorts lag ze te bed en veel pijn. Hanv'e had vandaag niet bij Mceder gezeten. Zo was nu och. zóó ziok, 'n kruisbeeld stond op 'n tafeltje, twee kandelaars ernaast, 'n Zuster ordende de schamo'e winterbloe men in de vacs'es. Zacht klingelde 'n bel! De Pastoor! Onder grocte plechtighe'id worden de laatste H. Sacramenten toege diend. Alle huisgenooten zijn erbij tegen woordig; behalve Hansje. Na de plechtig heid buigt de grijze Pastoor zich over do stervende moeder en vraagt: „Heeft U nog iets?" „Hansje", lispelt ze. Vader ijlde naar 't kamertje en daar lag z'n jongen. „Arm ventje"! Vader tilde hem uit z'n bedje met de woorden: „Hansje, kom, naar Moeder". „Gaan we nu al Daar de Nachtmis, Pap pie?" „Nee, naar Meesje." „Mceder slaapt, Hansje ook slapen"* Daar waren ze op de ziekenkamer. „Zeg maar, dat jé nooit meer stout zult zijn", begon vader. „Dag Moedertje, slaapt U nog niet? 't Is al zoo laat, Moesje, ik zal nooit meer stout zijn; en niet meer „Stoute Ka" zeg gen tegen Kaatje en niet meer brutaal, en heusch nooit meer jokken". „Mooi, goed zoo, m'n jongen, en zul je O. L. H. niet vergeten? en je drie weesge groetjes niet?" „Nee, Meesje, ik zal er wel tien bid den!" en allemaal voor U". Dan gaf hij Mceder 'n kus<; de laatste; en 't slaperig ventje werd weer naar z'n warm bedje gebracht, waar hij binnen twee minuten sliep. Don volgenden morgen was Moeder reeds naar den hemel! Arme, nee toch gelukkig Moesje! Maar arm Hansje! 's Morgens wou hij beslist naar Moeder tce. Maar Ka zette hem in de speelkamer, met 'n prentenboek en Hansje vergat toen weer hee'.emaal wat hij z'n stervende Moe der beloofd had: „Stüute Ka, en 't is mijn Moesje, ik ga lekker toch!" En 'n rood puntje van z'n tongetje gluurde in z'n rechtermondhoek. Even later teen Ka met d'r hartsvriendin aan t praten was, sloop er 'n ondeugend ventje op kousen- voetjes naar boven en draaide do knop van Moeders deur om. (Slot volgt). CiJ de Kribbe. Och mocht mijn oog aanschouwen. Wat stil mijn ziel doortrilt, Den sluier een oogwenk vordonên, Hot Licht aan mijn oog zich ontvouwen, Want Jezuke klein, Gij zult het zijn, Waarom zich mijn ziele moet honen. Aan U meet mijn oog zich verlusten, Aan U, daar op 't arra'lijko 6troo, Mijn ziele het kruis niet ontvluchten Geen lijden of arinocde duchten, Dan zult Gij het zijn O Jezuke klein, die mijn Zon en mijn Licht en mijn Vreugde zal zijn. Want tusschen de kribbe en het Goddelijk Licht Staat rotsvast het bloedige kruis, Ik weet het, O Jezuke klein! Het Goddelijk Licht zal niet dagen Zonder blijmoedig dragen Van 's levens leed en pijn. O, Jezuke klein, Wil immer toch zijn, Mijn kracht, mijn steun en mijn Tiopef Tante Cor. Öe Heilige Nacht Maria en Jozef Zij waren ontsteld, En hadden te Bethlehem Hun namen vermeld. De schemering ging vallen, Maar ach, helaas! Voor het Heilige Echtpaar Was nergens meer plaats. Zij liepen al verder Maar Maria werd moe, Daar zagen zij een hutje Zy gingen er naar toe. En naderbij gekomen Nu zagen zij het pas 't Was een plaats voor schapen Wanneer het regenweer was. De herder die lagen Daar dicht bij in t veld, Ineens hoorde zij zingen: Het waarom werd vermeld. De Verlosser is geboren In een stalletje klein Dat Kindeke zon ons aller Koning eens zijn. Zij gingen er henen Met haastigen spoed, En vielen het Kindeke Vol vreugde te voet. Zij stonden verbaasd Van het drietal zoo groot, Van de lieflijke oogjes Die het Kindje hun bood. Zij baden in stilte, Mijn God en mijn Heer, Ach zie op ons arme Zondaren neer! Dat smeeken wij ook In deez' Heilige Nacht, Nu Gij voor ons allen Den vrede toch bracht. Nelly Dongelmans. Wat vijf kleuters samen babbelden op Kerstmorgen. 1 Hé, wat is 't hier echt van morgen, Alle kinderen zijn zoo blij! 2 Nou, óf 't echt is bij dat kribje! Allemaal genieten wij!! 3 Ja, natuurlijk: 'fc Kindje Jezus Is vooral der kleinen Vrind. 4 Och, wat lacht Hij ons lief tegen! Zie toch, hoe Hij ons bemint! 5 'k Zou hier altijd willen blijven Bij dat zoete kindekijn, Altijd kijken naar dat kribje, Waar Hij ligt, zoo arm cn klein. 2 Jar Hij is hier arm geworden En toch was Hij rijk en schoon; Boven bij den Hemelvader Zat, Hij op een gouden troon. 4 Maar waarom wil Hij nu arm zijn? 1 Omdat Jezus van ons houdt. Daarom ligt Hij hier op 't stroobed, Ddarom heeft Hij 't bitter koud. 3 Arm, lief Kindje! Zoete Jezus, Die dc kinderen zoo bemint. Zeg mij, wat ik voor n doen kan, Zeg het mij, mijn kleine Vrind! 2 O, ik weet wel, wat lief Heertje Gaarne van ons hebben wil: Dat wij graag en vurig bidden. De oogjes toe, heel zcet en stil. 5 Ja, en dat wij thuis bij moeke, En op school gehoorzaam zijn, Dat wij altijd vlijtig leeren. 4 Nou, dat deen wij, Jezus mijn! (Tot de andere kinderen zegt ze): Kom nu, kinderen op de knietjes! Gauw aan Onzen Lieven Heer Onze heertjes aan gaan bieden Voor zijn liefde, goed en teer. Allen: Voor U, o Jezus, is ons hartje Bowaar het altijd lief en rein. En maak, dat wij rondom uw kribje, Nog lang uw kleine Eng'len zijn! Jans Witteman.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 12