Jaargang VRIJDAG 6 DECEMBER 1929 No. 6352 VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN De Leidsche Stadhuiskwestie BUITENLAND DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling Voor Leiden 19 cent per week f2.50 per kwartaal Bij onze Agenten 20 cent per week f 2.60 per kwartaal Franco per postf 2.95 per kwartaal Eet Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met Geïllustreerd Zondagsblad 9 oent. Dit blad verschijnt eiken dag, uitgezonderd Zon- en Feestdagen D TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11 DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT: Gewone edvertentiën 30 cent per regel Voor Ingezonden Mededeelingen wordt bet dubbele van bet tarief berekend Kleine adwertentiën, van ten boogste 30 woorden, waarin betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en verbuur, koop en verkoop f 0.50. Een nabetrachting van de Raadszitting Er valt direct een heuglijk feit te con- stateeren: in den Baad leefde een diep besef van do responsabiliteit, aan het uit brengen van een ieders stem "verbonden. We gaan hier de interne en de bestuur lijke grieven van de raadsleden, of B. en W. inderdaad te schaarsch zijn geweest met het verstrekken van inlichtingen, over de gevoerde besprekingen tusschen het Dag. Bestuur aan de eene zijde en de ad viseurs en den betrokkene aan de andere zijde, voorbij. Dit is een zoo specifiek interne aange legenheid tusschen Raad en Dag. Bestuur, dat een buitenstaander er zich gevoege lijk heeft buiten te houden. Anders wordt het, daar waar de aard van het gehouden onderzoek werd gelaakt. Tal van Raadsleden hebben namelijk onze grief overgenomen, dat het niet aangaat, dat B. en W. zich bepalen tot adviezen van den B. N. A., waar aangenomen wordt, dat een zeer bijzonder inzicht leeft in dezen, bond, en waar verder vast staat, dat er ook andere bonden van architecten be staan, waarin een van den'B. 1ST. A. afwij kend inzicht op het stuk van bouwkundig schoon heerscht. Ook wij betreurden, in hefc artikel van 2S Nov., dat zulke eenzijdige voorlichting, deze voordracht tengevolge had. En op grond van deze eenzijdige voorlichting vroegen wij herziening van het standpunt van B. én W., na overleg met de woordvoerders der vier richtingen in de huidige architec tuur. Maar wij brachten hulde aan vde magis- trataire fierheid van B. en W., die bleek uit het feit alreeds, dat het College een persoonskeuze heeft aangedurfd. Het Raadslid, de heer Schüler, heeft ge meend, in onze houding in deze aangele genheid, iets tweeslachtigs te kunnen con- stateeren. Het komt ons voor, dat dit Raadslid dan wèl oppervlakkig, hetgeen wij t. z. achtereenvolgens hebben aange voerd, moet gelezen hebben. Van dén be ginne af, zijn wij overtuigde voorstanders van een persoonskeuze geweest, verwer pende het prijsvraagwezen en de meer voudige opdracht. Maar eveneens hebben wij altijd ge vraagd, om algeheele en niet eenzijdige B. N. A.-voorlichting ten behoeve van B. en W. en den Raad. Deze algeheele voorlich ting, t. w. uit al de vier richtingen, is uit gebleven. Er kwam wel B. 1ST. A.-voorlich ting tot stand en..,., toevalligbleek toen de keuze van architect de B. N. A.- keuze te zijn. Omdat naar ons inzicht de Raad daar door eenzijdig en subjectief is voorgelicht, vroegen wij heropening (feitelijk opening) - van het onderzoek naar den stand van de huidige architectuur. Is dit advies in strijd met ons gebleken inzicht, dat wij voor staan een enkelvoudige opdracht n a grondig onderzoek van al de richtingen uit de huidige ar chitectuur? Natuurlijk niet. Ons verzet tegen de B. N. A.-keuze, ons verzet tegen deze voordracht-Dudok, is een vanzelfsprekend gevolg van het t e voren gewraakte uitsluiten van de an dere groepen, tot het verleenen van ad vies. Tegen de meervoudige opdrachten heb ben wij met klem gewaarschuwd. We de den dit in het artikel van 28 Nov. op nieuw. Maar we constateerden, dat er -in den Raad een stropming naar dezen op- drachtvorm leeft, en gaven te voren richt snoer aan, om (mocht dat inzicht ih den Raad meerderheid bekomen) te geraken tot het wegnemen van vroeger begane pnbil- lijkheden, onder vigneur van den B. N. A., bij dergelijke meervoudige opdrachten. Want we zijn o.a. tegenstander gowor- den van heel dat systeem van meerv. opdrachten, omdat bij de opdrachtgavers doorgaans het inzicht ontbrak, zélf een program op te stellen, dat waarborgen te gen eenzijdigheid in zich hield. Om echter het door ons ongewenschte gebied van de meervoudige opdracht te ontloopen, rieden wij het logische „vier- rapportenplan" aan. Van de woordvoer ders der vier richtingen in onze architec tuur, zou de Raad een rapport vragen, in heldere eenvoudige taal gesteld, over: 1%. de architectonische verantwoording van het standpunt in zijn groep; 2e de belangrijkste vertegenwoordiger in deze groep. Deze vier rapporten, gebundeld en den Raadsleden ter inzage verstrekt, zouden bij kunnen dragen tot het vormen van een eigen inzicht. Daarna achten wij een persoonskeu?e op objecti e v e eigen meeningen mogelijk. Mocht echter, schreven wij, de Raad zich daarna nóg incompetent verklaren, dan kunnen de 4 genoemde belangrijkste architecten als nog tot mededinging in meervoudige op dracht worden aangezocht, met een objec tieve jury, als door ons aanbevolen in ge noemd artikel. Deze meervoudige opdracht, al zouden we het betreu ren, dat de Raad haar noodig achtte, zou althans billijk zijn jegens de 4 richtingen' in onze architectuur en zou waarborgen bieden, dat inderdaad de belangrijkste figuren zijn aangezocht tot mededinging. En dat laatste kan van geen enkele meer voudige opdracht gezegd worden, die door den B. N. A. is verzorgd. Bij deze gevallen was de keuze der mededingers altijd zeer eenzijdig, alsook vaak die der jury. Welke tegenspraak is er nu te vinden, tusschen deze meening, en die, geuit in onze vroegere artikelen? Geen enkele. De heer Schüller deed beter, tegen spraak te ontdekken in de wijze, waarop hij ons citeerde, nl. door beurtelings ons inzicht waarde toe te kennen (voor zoo ver het strookte met het zijne) en het te verwerpen, ja te laken, daar waar het afweek van zijn meening. Opmerkelijk was, hoe tal van Raadsle den volmondig erkenden: we hebben geen verstand van architectuur en B. en W. hebben dat ook niet. Men zou zich kunnen afvragen, of het niet tot de verantwoorde lijkheid van ieder Raadslid behoord had, zich in de negen maanden van den brand af, tot heden, te vergewissen van de stroo mingen op architectonisch gebied in het land, afgescheiden van welke voordracht ook. Want naar onze overtuiging, is het een ieder ontwikkeld mensch met goeden wille mogelijk, een zoodanig inzicht, zelfs in dezen verwarden tijd, te bekomen. Maar soitdat is nu eenmaal niet geschied. Moet deze toestand van onge wisheid, t. o. v. iedere voordracht, wel Centre d'Etudes franco—hollandaises, W. M. Dudok. (Bestemd voor Parijs, een gemeente inderdaad met Stedelijk karakter!) ke het ook zij, nu blijven voortbestaan? Of is het niet alsnog dringend geboden, dat ieder Raadslid kennis gaat nemen van de bestaande tegenstellingen. Weet iemand een beter plan, om de onwetendheid op dit ge bied weg te ruimen,dan hetdoor ons geopperde „vierrappon- t e n p 1 a n"l Het was de heer Manders, die dan ook zeer terecht opmerkte: „al mogen de leden dan leekon zijn; in den Raad zijn vol doende kunstzinnige leden, dat een gefun deerd raadsoordeel mogelijk zou zijn." Inderdaad. We zouden dit echter willen aanvullen met de zinsnede: „na dege lijke voorlichting". Waarom zou de Raad B. en W. dan niet uiinoodigen, een dergelijke voorlichting, komend uit alle vier do richtingen onzer architectuur, alsnog te bevorderen. Dit „vierrapportenplan" zou ook een wel geslaagd compromis beduiden, tusschen de twee richtingen in den Raad, betreffende enkelvoudige en meervoudige opdracht. Want zou de Raad, na kennis genomen td hebben van de 4 rapportten, zich compe tent achten, zelf een bouwmeester te kie zen, of zich te vereenigen met een per soonskeuze voorgesteld dor B. en W., dan triumpheert de idee van het Dag Bestuur, nadat het noodzakelijk inzicht bij de Raadsleden is verkregen. Acht de Raad zich daarna nóg incompe tent, om tot een persoonsheuze te komen, dan vloeit uit het „vierrapportenplan'3 lo gischerwijs een meervoudige opdracht voort, met als mededingers de door de woordvoerders der vier richtingen ge noemde belangrijkste representanten. En in dat secundaire geval trimpheert het in zicht der oppositie. Daarom geven wij B. en W. in overwe ging hun huidige voordracht niet aan een verwerping bloot te stellen, doch in te trekken en te vci:;vangen door het „vier rapportenplan'3, waardoor het Dag. Be stuur tegelijkertijd voorziet in de belang rijkste grief der oppositie, dat er namelijk gebrek aan inzicht-gevende voorlichting is geweest. Want B. en W. zullen, na deze raadszit ting moeilijk kunnen volhouden, dat de Raad genoegen hoeft te nemen met welk advies ook van den B. N. A., nu erkend wordt (ook door andere publicisten) dat dit advies laboreert aan eenzijdigheid en nu vaststaat, dat er nog andere groepee ringen en inzichten zijn. Er zijn tal van stemmen in den Raad opgegaan, dat het onoirlpaar wezen zou, over de verdiensten of de tekortkomingen van den architect Dudok, qua a.r c h i- t e c t, in het openbaar te beraadslagen, Wij deelen dat inzicht niet. B. en W. zou den wèl moreel gerechtigd zijn, de qualitei- ten van dezen architect te overdrijven, een lid zou niet gerechtigd zijn, zijn afwij kend inzicht in dezen te uiten? Wat is dat voor een vreemde manier van critieksmo- ring. Ieder zij er van overtuigd, dat cri- tiek op iemands aesthetisch vermogen, niet vereenzelvigd moet worden met critiek op zijn karakter. Daarom leek ons de critiek op Dudok's z. g. ijdelheid (terecht door den Burgemeester gewraakt) minder gelukkig, dan een open critiek op des bouwmeesters architectonisch inzicht zou zijn geweest. Maar een dusdanige critiek, althans van gedegen aard, moesten wij helaas missen, en., typisch genoegook welke verde diging dan ook van Dudok's richting en wel tengevolge van de algemeen erkende incpmpetentie der leden in deze materie. En zie daarginghet juistom. Men moge er uit loeren, hoe hoognoodig alsnog een voorlichting op dat punt aan de Raadsleden is. En wij veroorloven ons wéér terug te wijzen op ons „vierrapportenplan" Zooals de toedracht nu is, moet de Raad zich tevreden stellen met uitspraken van B. en W., die (de Raadsleden erkennen het zelf) resonnantie's zijn van rapporten van subjectieve zijde. Het is onze vaste ver wachting, dat de Raad zich bij een derge lijke gebrekkige voorlichting echter niet zal neerleggen. Het Raadslid, do heer Donders, merkte terecht op, dat naar zijn inzicht de archi tectuur van Dudok de mogelijkheid tot overgave miste, om zich te kunnen aan passen aan Leiden's sfeer. Hij staafde deze meening uitsluitend met citaten van den bouwmeester zeiven. Een ander spreker had dit al eerder aangeroerd, en opperde toen de veronder stelling, dat Dudok in Le,iden wel heel an ders zal bouwen dan in Hilversum, gezien heb landelijk karakter dezer gemeente. Dc villapark-aanleg van Hilversum is immers zoo geheel andergeaard, dan dc aanleg van Leiden. Leiden vertoont een aaneen gesloten stedelijk karakter. Ons zij in dit verband vergund te wijzen op het Studentenhuis in Parijs, waarin we opnieuw de geprononceerde Dudok-vorm- geving terugvinden. En in Parijs zal het stedelijk karakter wel minstens in dier mate aanwezig zijn, als in Leiden. De fiere uitspraak van Dudok, tot de hem bezoekende Raadscommissie, toen de heer Parmentier hem vroeg: „Krijgen we ook zóó iets?" (en spreker wees het langlij vig model met zijn vinger aan, dat oplos sing vond in een slanken toren op den hoek) moeten we in hem bewonderen. „Wie een man neemt, neemt ook zijn ka rakter", zei Dudok. Het is een nobel ant- woord, en we hadden van hem nooit iets anders verwacht. Maar ons bezwaar tegen deze persoons keuze blijft onwrikbaar, want dat „karak ter", hier bedoeld als het architectonisch inzicht van dezen bouwme^ter, achten wij voor Leiden funest. Het is ons opgevallen, dat maar één spreker gewezen heeft op de talrijke om mezwaaien van Dudok's stijlinzicht door de jaren en de daaraan toch onverbrekelijk vastzittepde conclusie, dat in hem zeer weinig blijvend inzicht aanwezig is. Deze meening is door den- heer Schüller, die eer een logische aesthetische ontwikke ling meende te bespeuren in al die wisse lingen, gewraakt. Maar op welke wijze? Men zou geneigd zijn hier toe te passen het bekende woord: Heer, bewaar mij voor mijn vrienden, met mijn vijanden speel ik 't zelf wel klaar. Ieder spoor van argumentatie ontbrak. Maar er volgen nog replieken, nadat B. en W. de voordracht zullen verdedigd hebben. Alsdan is de heer Schüller in de gelegen heid, deze lacune in zijn betoog, door argu menten aan te vullen. We zijn zeer be nieuwd; het is totnogtoe zelfs Dudok's vu rigste bewonderaars namelijk niet gelukt. Tenslotte eenige opmerkingen over de nog altijd open gebleven quaestie van het al of niet behoud van den bestaanden ge vel. Zéér open is deze quaestie inderdaad, waar de Raad zich nog niet eens uitge sproken heeft, over de plaats waar het nieuwe Stadhuis verrijzen zal, en of, bij herstel van den bestaanden gevel, het als dan verrijzend gebouw wel weer voor Stad huis zal worden ingericht. Mocht do Baad het Stadhuis inderdaad op dezelfde plaats opgetrokken willen zien, dan is er veel, dat pleit voor herstel van den ouden gevel, al was het alleen maar het verlangen van dc meerderheid der tot oordeelen bevoegde stedelingen, voor welk verlangen bovendien goede gronden zijn, al wegen de tegenargumenten óók niet licht. Als het aldaar te verrijzen bouwwerk idt- sluitend voor representatieve doeleinden zou moeten dienen, pleit alles voor be houd. Bij behoud van den gevel echter, zal men ervaren, hoe weinig de modieuze richtin gen onzer hedendaagsche bouwkunst aan sluiten bij het gespaarde restant, ja hoe zeer deze richtingen daarmede vloeken. Wijs beleid voert dan vanzelf tot dc rich ting der traditioneel-functionalisten, wier moderne vormgeving logisch uit de voormalige bouwvormen is voortgeko men, betgeen de onontwikkeldste leek zelfs kan constateeren. Men vergelijke slechts de stijldetails van Berlage's Beurs met die der Romaanscbo architectuur. Wil de Raad deze quaestie echter open laten, om tot een oordeel te komen, na kennismaking met de ingezonden rappor ten en, eventueel, de inzendingen van de plannen, als het namelijk tot een meervou dige opdracht en verlenging van het „vier rapportenplan" moest komen, dan is een allerbeste oplossing van het vraagstuk te bekomen, door elk van de mededingende vier architecten vrij te laten, een plan in te zenden, met of zonder behoud van den ouden gevel. Echter zal de keuze te voren moeten worden medegedeeld aan de jury en zal iedere mededinger dus maar één plan mogen inzenden. Door deze oplossing wordt de geopperde moeilijkheid omzeild, dat de architect na tuurlijk geneigd is, zijn liefderijke aandacht het meest te geven aan 't plan, dat zijn voorkeur heeft, zoo hij twee ontwcrpën moest maken# rekening houdend met beide mogelijkheden, algelijk B. en W. voorstel den. Dudok te laten doen. Maar het komt ons voor, dat er een po sitieve sfeer rond het Stadhuisvraagstuk ontstaat, zoo de Raad zich eerst uitspreekt, over de open vraag van het al of niet be houd van den ouden gevel. HERMAN DE MAN. (Boven het vorig artikel van onzen me dewerker had men geplaatst: „Ingezon den". Deze toevoeging had geenszins de bedoeling, om den inhoud van dit artikel uitdrukkelijk buiten onze verantwoording te stellen). Dit nummer bestaat uit drie bladen VOORNAAMSTE NIEUWS BUITENLAND. Nadere bijzonderheden omtrent het ko ninklijk bezoek bij den Paus, Een zonderlinge geschiedenis te Athene in het Sovjet-gezantschap. Een orkaan heeft Engeland en Ierland geteisterd. (BuitenL Berichten, 2do blad). BINNENLAND. Het rapport over het cadeau-stelsel. (2de blad). Ernstige verkeersongelukken. (Gom. Be richten, 3de blad). VAN HET VATICAAN. HET KONINGSBEZOEK BIJ DEN PAUS. Tegenbezoek van Kardinaal Gasparri. Het bezoek, dat het Italiaansche ko ningspaar gisteren aan den paus heeft ge bracht, duurde twintig minuten. Het* on derhoud droeg een zeer vriendschappelijk karakter; de souvereinen wenschten elkaar geluk met het herstel van de betrokkingen tusschen Vaticaan en Quirinaal, waarna bet gevolg word voorgesteld. In den loop der audiëntie overhandigde do paus aan den koning in een kastjo van kostbaar'hout, een in leer gebonden boek werk in vier declen, dat versierd is met d<^ wapens van het huis van Savoyc en tot titel heeft „Beschrijving en afbeeldingen van de gedenkpenningen van het Vati caan". Verder overhandigde de paus den koning een leeren étui met drie groote medailles in goud, zilver en brons ter her innering aan het achtste jaar van het pon tificaat van Pius XI. Do koningin kreeg van den pans een mozaïek, voorstellend een Madonna van Rafael, en voorts een gouden rozenkrans met kostbare stecnon. Na de audiëntie bracht het koningspaar een bezoek aan den kardinaal-staatssecre taris Gasparri om zich vervolgens naar de St. Pieterskerk te begeven. Een oogenblik werd vertoefd voor het Sacramentsaltaar en vervolgens begaven de koning en ko- nigin en hun gevolg zich naar het graf van den H. Petrus. In do St. Pieterskerk werd het hooge gezelschap ontvangen door kardinaal Merry del Val. In het Quirinaal teruggekomen, ontving het koningspaar al spoedig het tegenbezoek van kardinaal-staatssecretaris Gasparri, die vergezeld was van den pauselijken nuntius te Rome, mgr. Borgongini Duca. De koning en de koningin hebben zich bij hun terugkeer op het Quirinaal ten zeerste ingenomen verklaard met dc har telijke ontvangst, die him ten deel is ge vallen. Ook de paus moet zijn tevreden heid hebben betuigd over het bezoek. Toen de koninklijke stoet van het Vaticaan weg reed, verscheen de kerkvorst voor oen der ramen om den stoet gade te slaan. 'S PAUSEN GOUDEN PRIESTERFEEST De tekst van Hindenburg's schrijven aan den H. Vader. De tekst van den brief, welken rijkspro- sident von Hindenburg ter gelegenheid van het gouden priesterfeest van den Paus tot den H. Vader heeft gericht, luidt als volgt: „Uwe Heiligheid staat op het punt hot zoldzame feest van het 50-jarig priesterju bileum te vieren. Het is mij een bijzonder groote vreugde, Uwe Heiligheid bij deze gelegenheid mijn meest oprechte gelukwen- schen en die van de rijksrogoering te mo gen betuigen. Moge do Almachtige Uwe Heiligheid nog vele gelukkige jaren van vruchtbaren ar beid schenken en aan den onvermoeiden arbeid van Uwe Heiligheid Zijn zegen ver leenen. Ik heb mijn gezant bij den H. Stoel, den heer Dr. von Bergen, opdracht gegeven, dit eigenhandig schrijven te overhandigen en daarbij nog mondeling de gevoelens uit te drukken, die mij bij deze heuglijke ge beurtenis bezielen. Als uiterlijk teeken van mijn deelneming en vriendschappelijke gevoelens verzoek ik Uwe Heiligheid uit do handen van mijn gezant een tafelservies te aanvaarden, dat door de staatsporceleinfabriek naar het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 1