f DERDE BLAD PAGINA 1 De oorsprong van het St. Nkolaas-feest Voor het kleine volkje Bari, de stad van St. Nicolaas ZATERDAG 30 NOVEMBER 1929 De bruidschat voor den edelman De nagedachtenis van den Heilige De heilige Nicolaas, bisschop van Nyra, ■wiens feestdag 6 December gevierd wordt, leefde op het einde der 3e en begin van de 4e eeuw. In welk jaar hij geboren werd, is niet met zekerheid te zeggen, maar wel staat vast, dat de stad Patara in Lycië zijn geboorteplaats is. Hij was afkomstig nit een zeer aanzienlijk geslacht. Reeds in zijn jeugd verloor hij zijn ouders, doch in plaats van de bezittingen, welke hij van hen geërfd had voor zich zelf te gebruiken, verdeelde hij alles onder de armen. -Zoo redde hij eens de drie dochters van een man, die ofschoon van booge geboorte, niet genoeg fortuin bezat om zijn dochters een behoorlijken bruidschat te geven. Volgens de legende wierp St. Nicolaas 's nachts door het venster driemaal een groote som geld, waardoor hij het gezin van den on dergang redde. D'e vader herkende den goeden gever, bedankte hem uitbundig en maakte het voorval aan de geheele stad bekend, waardoor de roem van den heili ge nog werd uitgebreid. Van dit voorval is waarschijnlijk het gebruik afkomstig, om St. Nicolaas zijn geschenken 's nachts te laten brengen. Men ziet den heilige ook eens afgebeeld met drie kinderen in kuip. Hiervan vertelt men de volgende geschiedenis. Drie jongelingen, studenten, waren op reis en vroegen, daar de avond 'el, onderdak bij een slager. De vrouw van den slager, die bemerkt had, dat de jongens goed van geld voorzien waren, poorde haar man aan hen te vermoorden. slager liet zich overhalen en verborg de lijkjes in een kuip. St. Nicolaas, die als pelgrim vermomd bij den slager kwam, zag al spoedig wat er gebeurd was en riep de kinde'-en tot het leven terug. Onder de re geering van Diocletiaan werd St. Nicolaas gevangen genomen; ten tijde van Constan- tijn de Groote herkreeg hij zijn vrijheid. In 325 begaf St. Nicolaas zich naar Nicea, waar hij deelnam aan de beroemde Kerk vergadering; met kracht kwam hij op te gen de Ariaansche ketterijen. Na afloop der vergadering keerde hij weer naar Myra terug, waar hij spoedig daarop overleed. Volgens anderen stierf hij eerst in 352, doch dit jaartal is waarschijnlijk niet juist. Zijn stoffelijk overschot werd in de bis schoppelijke kerk te Myra begraven, waar zijn graf, waaruit een welriekende olie vloeide, vooral door de Grieken werd ver eerd. De olie uit zijn graf bracht, naar geschiedschrijvers verhalen, genezing aan zieken en zwakken, die er mede bestreken werden. Van uit Italië werd de vereering van St. Nicolaas over alle Christelijke lan den verspreid. In Rusland, Hongarije en Italië is hij al zeer populair. Ieder goedgeloovige Rus heeft tenminste een afbeelding van Sint Nicolaas in huis en in iedere kerk kan men er een aantreffen. Men zal in Rusland ook nooit de kerk uitgaan, znder een buiging voor het beeld te maken. Zoo men bij een Rus op bezoek kwam, die een beeld van St. Nicolaas in zijn kamer had staan, was men verplicht eerst het beeld, daarna de gastheer te begroeten. St. Nicolaas is ook bijzonder de patroon van kooplieden en schippers, en vele plaatsen aan zee zijn aan hem toegewijd. (In ons land o. a. Am sterdam). De schippers vereeren hem vooral daar om als patroon, omdat St. Nicolaas eens, op reis naar Palestina zijnde, door een hevig noodweer werd overvallen; door het gebed van den Heilige, aldus lezen wij in een zijner levensbeschrijvingen, bedaarde de zee echter op wonderbaarlijke wijze. In de Oostersche kerk wordt zijn feest zeer luisterrijk gevierd; in het Westen heeft men echter geen kerkelijk, maar wel hui selijk feest. Ook in ons land was het Sin terklaasfeest reeds vroeg in zwang. In de veertiende eeuw vindt men er reeds mel ding van gemaakt. In vroeger jaren was het vooral een feestdag voor de armen en ongelukkigen, die dan door het stadsbe stuur en den kerkeraad geheel bijzonder werden bedeeld. In later jaren werd het hoofdzakelijk beperkt tot een huiselijk feest. Zwarte Piet, de trouwe metgezel van den Sint, vindt zijn oorsprong waar schijnlijk in den zwarten bediende van den Heilige. In Zeeland heet Zwarte Piet „Sabas". Op 5 December wordt nl. de feestdag gevierd van den H. abt Sabas, en de Zeeuwen combineeren deze twee fees ten. Men heeft wel eens gevraagd of het huiselijke, echt Hollandsclie Sinterklaas feest door de Kerstmisviering zal worden verdrongen. Men behoeft hier echter niet bang voor te zijn, want Holland zou zon der zijn Sinterklaasfeest geen Holland meer zijn. f SINT NICOLAAS. FEEST Het is 5 December. Nico, Wim en Marie rit ten muisstil te wachten op de dingen die er gebeuren gaan. Pieterbaas namelijk zou tomen strooien. Wim vooral was erg stil, want hij was op school en ook thuis de laatste dagen wel eens stout geweest. Ein delijk om kwart voor acht wordt er heel hard aan de bel getrokken. Zij schrikken en gaan dioht bij moeder staan. Yader gaat naar de gang om Pieterbaas binnen te la ten, tot zijn verbazing is ook de goede Sint meegekomen. Piet heeft een groote roede bij zich en ook een zak, daar moeten de stoute kinderen in. Toen Piet binnen kwam, keek hij met zijn zwarte oogen eerst naar Wim. Wat schrok hij! Toen Pieterman zich omdraaide, om even iets tegen den Sint te zeggen, sloop Wim ach ter zijn vader en moeder heen naar zijn kamer toe. Hij was veel te bang voor dien zwarten man. Zoo gauw hij kon kleedde hij zich uit en kroop in bed. „Pieterman komt me toch niet halen", dacht hij. Het was een poosje stil in de kamer beneden, tot dat Wim opeens een vreeselijk leven hoort. De Sint was gaan strooien. Wat vond hij het jammer, dat hij er niet bij was, nu kreeg hij niets van de lekkere pepernoten en andere snoepjes. Na een poosje was het weer stil, totdat de knop van zijn kamerdeur omgedraaid werd. Hij schrok hevig want hij dacht, dat het Pieterman zou zijn. Hij kroop met zijn hoofd zoo ver mogelijk onder de dekens. Hoeder kwam naar hem toe, en vroeg of hij mee wilde gaan. Sint Nicolaas zou dan liet kwaad op hem zijn, als hij maar beloofde, altijd braaf op school en thuis te wt Wim sprong uit zijn bed en moeder hielp hem aankleeden. Binnen enkele mi nuten was hij klaar. In de gang stond St. Nicolaas hem al op te wachten, want hij had niet veel tijd meer. - Hij gaf Wim een hand en tevens een zakje pepernoten, want moeder had ge zegd, dat Wim daar zoo van hield. Toen kwam Pieterman de kamer uit. Wim begon opeens te huilen, want hij had de roede in de hand en toen hij Wim zag, wou hij hem een klap geven. Doch Sint Nicolaas zei, dat Wim had beloofd voortaan braaf to zijn. Piet stak toen zijn roede in de zak. Wat was Wim blij, toen Sint Nicolaas en Pieterman weg waren. Daarna gingen al len naar bed. Den volgenden dag waren allen vroeg wakker. Toen zij de kamer in wilde gaan, was deze op slot. Toen moeder haar open deed, wisten ze niet wat ze zagen. Er wa ren twee tafels tegen elkaar geschoven, deze was gedekt met een mooi helder wit kleed, waarop voor ieder, tusschen bloe men, de cadeaus lagen. Bij Wim had St. Nicolaas er een roede van chocolade bij gedaan. Hij at deze het eerst op, dan dacht -hij ten minste niet meer aan den vorigen avond. Toen Wim den volgenden dag op school was, kon de onderwijzer heel goed merken dat er met Wim iets gebeurd was. Na schooltijd moest hij bij hem komen, en ver tellen, of hij veel van den Sint had ge kregen, en of hij bang was geweest van Pieterman. Hij vertelde toen de geheele geschiede nis van 5 December-avond en beloofde ook den onderwijzer niet meer ondeugend te zijn, en hij heeft zijn woord gehouden. Voortaan was hij de eerste van zijn klas, terwijl hij vroeger altijd een van de laat- sten was. Toen na eenigen-tijd de Sint en Zwarte Piet weer naar Spanje gingen, kwamen zij eerst nog even op de school waar Wim was. Toen zij in de klas kwa men, was Wim niets bang. Hij durfde Zwarte Piet gerust een hand te geven en toen de onderwijzer zei, dat Wim de laat- ste weken zoo goed zijn best had gedaan, kreeg hij voor belooning een hand vol kruidnootjes, waar hij heel blij mee was, want daar hield hij zoo van, dat had Zwarte Piet goed onthouden. SINTER-KLAOS-SURFRIES Een poets is ons ;ut"er gebakken Je lacht, dat je 'n bult e» aZ-.-.ogM Ik kom 'et oe elites verieDt-r, Maor 'k reken er op, da jo Gen kwaod is 't, dus 'k mag 'et *'el /eggen Jao, 'k woon er al drie jaor as meid, En Keetje, da motte ien me priezen, Gen kwaod hê 'k van haor ooit gezeid. Da zou ook den Hemd geklaogd zin; Went da mot ik zeggen; ze is goed! Maor jammer, ze is gek op de mode En leeft op 'en heel groote voet. Ze draogt al japonnen die sleipen, Met franjes van achter en striek; Die 't breed het, die laot 'et breed hangen. Zoo denkt ze, en ze hêt wel geliek. Ien huus hêt ze egaol neie meubels Gekocht ien 'et lest hallef jaor; Ik wou veur de grap da je 't zien kos, Dan sloegde de hand' ien elkaor. Heur man, jao, da kunde begriepen, Die is daormee niks ien z'n schik. Lest sloeg ie de vuust op de taofel En zei: „wie is ba os, gij of ik?" „Zoo'n opschik die past nie veur minsen, „Die leven van veefokkerij, „Verdreid, al mien zeuventig koeien „Die kosten zoo veul niet as gij!" Maor 't hielp nie, went kort nao die ruzie, Toen kocht ze weer 'n kustlike kas; Het hout blinkt er van as 'en spiegel; De deuren zin herjlgaor van glas. „Daorien (zei ze) bèurfe nou te pronken „Porseleingoed en zuiver servies; „Da mot 'k van mien man zien to kriegen „Op Sinter-Niklaos as surpries". Toen goeng ze hum fleemen en aoien; 't Was „lieverdje" veur, „Lieverd" nao; Nooit hêt ie zoo lekker gegeten! Maor hie zei gen boe of gen bao. Daogs veur Sinter-Klaos zei ze: „Mieke, „Mien man is vandaog er op uut: „Let gij nou is goed, as ie thuus kumt, „Op al wat ie zeit, wat ie duut". En 's avonds, toen gaf ze 'm 'en klumpke Met 'n briefke van binnen d'r ien; Och, breng m' ien die kas, Sinter-Klaos je, Wat ik er 'et liefst ien zou zien. En 's mergens heel vrung, zei ze: „Mieke, „Ti Heb gunstig gedroomd dezen nacht, „Toe gao nou is stillekes kieken „Wa moois Sinter-Klaos hêt gebracht!" 'k Gao kieken, en *k roep: „Juffer! Juffer!" Ze vloog of er aongebrand was; Wa zag ze! Je kunt 'et nie raojen.... Heur man as surpries in die kas! B. VAN MEURS. SINT NICOLAAS-WONDEREN Uit een Volksalmanak van 1838 TWEE VOOR EEN. Een edelman bad St. Nicolaas, dat hij hem van den hemel een zoon verwerven wilde, en hij beloofde dat kind dan in St. Nicolaas' kerk te brengen, en een gouden nap te offeren. De zoon werd geboren en opgevoed en de vader liet den nap maken. En om dat de nap hem bijzonder boviel, hield hij hem voor eigen gebruik en liet een anderen voor den heilige maken, die van gelijke waarde was. Toen ze met schepen naar de kerk voeren van SL Nicolaas, zoo zeide de vader aan den zoon, dat hij hem water zou brengen in den eerstgernaakten nap; en t-oen het kind scheppen wilde, viel het met den nap in de zee en dreef weg, en zijn vader weende bitterlijk, maar vol bracht echter zijn gelofte. Toen hij nu tot het outer van St. Ni colaas kwam, en aldaar den tweeden nap offerde, zoo viel het offer van het outer op de aarde alsof men het er afgeworpen had de. En toen hij beo opgenomen en weer op het outer neergelegd had, werd het weer daar afgeworpen, en de vader nam het ten derden male op en zette het voor den derden keer op het outer, en het werd voor den derden keer daar afgeworpen. Toen ze zich allen verwonderden over dat onbegrijpelijk wonder, ziet! toen kwam het kind daar wel en gezond aan met den eersten nap in zijn handen. En dat geschiedde in de tegenwoor digheid van allen. Toen het in zee viel was daar St. Ni colaas dadelijk gereed en redde het kind, zonder eenig letsel, van den dood. Nu werd de vader zeer blijde en offerde de beide nappen aan St. Nicolaas. Hoe de matrozen zijn lijk roofden De Sinterklaas-basiliek ook door matrozen gesticht Over Bari, de stad van St. Nicolaas, vin den wij in „Op reis" een interessant arti kel van de hand van Dr. Felix Ratten. Bari is een dubbelstad. Eerst een nieuw gebouwde, rechtlijnig aangelegde handelsstad, vol beweging en gedruisch, met een „piazza di Roma" en palmen bij aankomst; dan de oude stad naar den zeekant toe bij de haven, duister en vochtig-grauw. Benijd om haar voor spoed in het heele land, en berucht om het rooverachtige, dat haar inwoners een maal eigen was, schjjnt deze volkrijke stad in het Zuiden van Apulië nog altijd een dubbel leven te leven, dat van moderne handelsplaats en van donker-doorschaduw- de, middeleeuwsclie veste. Door de eerste gaan wij heen, des te vlugger al naar wij al meer van het Italiaansche stratenleven elders gezien hebben. Verwacht niet veel schilderachtigheid in een stadsgedeelte, dat als langs een rooster gebouwd is en er uitziet als een schaakbord, hokje aan hokje. In het tweede Bari voelt de vreem deling verwantschap met Napels. Haven plaats is dit nog altijd, als toen Horatius sprak van het „piscosum Barium", Bari, het vischrijke. Deze stadswijk tegen het strand gedrongen, is alles wat er overbleef van de oudere stad, voor zoover Saraccnen en Byzantijnen die niet géheel verwoest ten. Is het geen Chineesoh-doorelkaarge- haspeld kwartier? Aan zijn onordelijkheid herken je het Zuiden. Zooals de lucht der geiten je het noordelijker Foggia verpest, kan de vischmarkt je dit oude Bari wel tot een gruwel maken. Deze volkswijken, inge- wrongon tusschen de beide havenbekkens en 't Castollo, het machtig verdedigings werk, dat tegen het gevaar der zeezijde beschutte, doen verschrikkelijk armoedig aan, terwijl de moderne voorstad je wel gelooven doet, dat Bari, de rijkste stad is van Zuid-Italië. Welk een donker verleden ligt er opgestapeld in die enge straatjes en donkere hoeken, in die nauwe stegen der havenwijk; een laatste rest van de grijze vestingstad der middeleeuwen, waar de menscken tierden zonder lucht en licht, in sombere opeenhooping, om veilig te zijn binnen de sterke muren, die hun schatten beschutten, maar hun tevens den adem ontnamen. Zoo ligt er dit sombere document van het verleden nu nóg, met zijn antieke kerken als met gewichtige ze gels beslagen. Bari bezat van ouds het niet benijdbaar voorrecht, door alle par tijen gezocht te zijn. Want de welvaart stroomde er gelijktijdig van twee zijden binnen; langs den weg der zee, de oudste der handelsstraten, vanwaar ook de Sara- cenen en Byzantijnen waren gekomen, die het ongeluk over Bari brachten; langs de wegen land-inwaarts daagden andere be- nijders en vijanden, waar het koren gedij de, wijnstok en olijf. Beide wegen werden haar noodlottig, zoowel die van het bonte Oosten kwam, als die leidde naar het gou den Rome. In den achtergrond van de historie der stad rijst veeleer, als het geheel beheerschend, de strenge somber heid van den gevel harer Sint Nicolaaskerk de basiliek der pelgrims en vreemden. Van Rogier den Noorman af, in 1089, tot den Russischen Czaar die haar in 1892 bezocht, was deze kerk het doel van tallooze vrome tochten en gangen. Daar knielde Petrus de Emerijt; daar verrichtte Boëmond zijn ge bed, eer hij afreisde naar Palestina. Urba- nus, den blik op de zee gericht, leidde er het concilie, dat gericht was tegen de Grieksohe kerk. Hoe vreemd is ze in l\rar bouw; een opstapeling van ruwen steen. Het is een kruiskerk, driebeukig, Ro- maansch, met naar iedere zijde daarnaast nog. weer nevenbouwsels, die als torens bedoeld zijn en er nu hopeloos-onaf bij staan: sober en somber, alleen maar met enkele dubbelramen. Zoo lijkt ze, haast een ruïne, meer op een vesting, dan op een voticf-kerk. Zij werd in de Xllde eeuw gebouwd, iü de XlIIde eeuw voltooid. Oor spronkelijk was zij de palatijnsche kapel der vorsten van Bari. Van het bordes voor haar hoofddeur, vier trappen hoog, zie je niets dan armoedige huizen tegen haar aangeleund op het nauwe plein. Maar dicht daarbij ruischt de zee; en de zee ruischt door haar verleden, want z ijdankt aan ma< .trozen haar ontstaan, deze kerk van Sin terklaas. Zeven en veertig zeelui van Bari, ver haalt de legende, besloten hun vaderstad een pand van voorspoed en geluk te bezor gen. Zij gingen scheep, staken de zee over, landde op de kust van Klein-Azië en bega ven zich naar Mira in Licië. Daar verras ten zij de monniken, die er waakten over het lijk van den heiligen bisschop. Met Let mes tusschen de tanden vielen de grafschenders de vrome broeders aan. Deze hadden aan hun geeselkoord geen genoeg zaam wapen en grepen de kandelaars van het altaar om de aanvallers te lijf te trek ken. Maar de matrozen wisten wat vech ten was. Zij kregen de overhand en be machtigden den gewijden buit. En eeu gunstige wind blies hun zeilen bol, zoodat zij gelukkig weerkeerden. Zóó landde St. Nicolaas te Bari. Ze dolven er een crypte om de reliek te bewaren: en daar vond 't gebeente van den Heilige de rust, die 'fc te Mira niet gegund was. Bari is niet slecht gevaren met den buit zijner zeeschuimers; den achtsten Mei kan de stad de karavanen niet bevatten van het omliggend land en de boeren uit het gebergte. Het is een nevenstuk, deze legende, tot de roofgeschiedenis van den patroon der Lagunenstad. Ook wie de ba siliek van Bari betreedt, zal aan San Mar co en Venetië denken. Maar de kerk vau Sinterklaas heeft te veel geleden, om met de andere vergeleken te worden. Vreemd in deze Noormannenkerk met haar zuivere boogvormen doet het houten gewelf van 1650, rijk beschilderd en verguld. Zuilen droegen er zuilengangen in volmaakte har monie van aldoor rondende lijnen. Maar het geheel is er nu gestoord door schraag- bogen, binnen ingebouwd, dio het hoofd schip laag overbruggen, om het te verste vigen tegen de aardbevingen; een ge biedende noodzakelijkheid in de XVde eeuwDit geeft de kerk iets geheimzinnigs iets van een moskee, met donkere afslui tingen en kapellen, die als grotten zijn. Daar vele vensters ook al dichtgemetseld werden, valt het licht er maar schaars in. Er hangt als een beklemming in haar wierookgeurige schaduw, met die verras sende perspectivische werkingen. Naast de Sinterklaas-basiliek bezit Bari ook nog een afzonderlijken dom, aan St. Sabina toegewijd. Romaansch als de eerste, heeft ook deze een crypto. Hier wordt een bijzantijnscho Mocdergods. De z.g. Madonna di Constantinopoli, bewaard, Evenals zoovele in Italië, zou St. Lucas ook deze geschilderd hebben. Men beweert dat zij in 733 naar Bari gekomen is. Haar vereerders .hebben ze met diamanten en gouden ketenen overladen. Achter glas gezet, wordt zij nog door bestikte gordij nen aan het oog der sterveling onttrokken Het is alsof in de stilte dezer kleurige en juweelige onderaardschheid, in het mys- tisch duister dezer gewijdo plaats, de „Ot- tava rima", van Tasso's strofisch dichtwerk begin te ruischen, als een stroom van rui- schend edelsteen. Denk aan de zwoele ver zen, waarin hij, in het „Jerusalem Verlost", van het gestolen beeld verhaalt. Is in deze vloeiende muziek niet ook weer het groot geruisch der zee; de zee, die ge ook hoort zingen op den drempel der St. Nico laaskerk? Nu vervult zij zelfs deze stille crypte, en die muziek klinkt als een ander heldendicht over de kruistochten, waarvan de tafereelen in Ban's kerken opleven in broeiende kleurenpracht, en goudscheme ring. Zoo laat ons nu de zee voor Bari zien, die de galjoenen zag uitvaren in een praoht en een geestdrift, die den achter- blijvenden tranen in de oogen perste, toen zoo vele polgrims van hier naar Palestina togen; toen ook Fredcrik II, eindeloos ge prangd, te Brindisi scheep ging. Voor deze zee herze-gt de geschiedenis de glorieuze namen der helden, verheerlijkt aan dit strand, als tot een beeldenrijken zang. Boudewijn van Henegouwen, Robert van Normandië, Godfried van Bouillon, Bohe- mond van Tarente en Tancred en Robert van Vlaanderen, een zang van strijd baar staal en flonkerend gesteente, in liet aangezicht dezer wiegewagende golven, dezer zee als van gesmolten saffier. DE HONGERSNOOD. Op een zekeren tijd was in het land van St. Nicolaas al te grooten honger, zoodat al den lieden ontbrak, waar zij van leven zouden. En toen St. Nicolaas hoorde, dat in do haven schepen aangekomen waren, be laden met tarwe of weit, zoo ging hij da delijk derwaarts, en hij verzocht aan *t scheepsvolk, <\at ze uit elk schip wilden geven: Honderd mudden koren aan de menschen die van honger wegkwijnden, en de scheepslieden zeiden: „Vader! wij dur ven niet, want wij moeten het met de zelfde mate uitleveren in des keizers schu ren, waarmede wij hot te Alexandrië ontvingen En Nicolaas sprak tot hen: „Doe>t nu wat ik u zeg en ik beloof u, door de kracht van God, dat ge daarom niet te minder zult hebben op de plaats waar gij het leveren moet." Toen zij het gedaan hadden en dezelfde maat ter bestemde losplaats uitgeleverd hadden, zooals zij die te Alexandrië ontvin gen, vertelden zij dit wonderwerk aan do knapen van den keizer en zij loofden God dienstknecht. En St. Nicolaas deelde dat koren uit aan een ieder naar zijn bohoefte, zoodat zij twee jaren genoeg hadden om van te leven, en ook genoeg om te zaaien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 9