f DERDE BLAD
PAGINA 1
De oorsprong van het St. Nkolaas-feest
Voor het kleine volkje
Bari, de stad van St. Nicolaas
ZATERDAG 30 NOVEMBER 1929
De bruidschat voor
den edelman
De nagedachtenis van
den Heilige
De heilige Nicolaas, bisschop van Nyra,
■wiens feestdag 6 December gevierd wordt,
leefde op het einde der 3e en begin van de
4e eeuw. In welk jaar hij geboren werd,
is niet met zekerheid te zeggen, maar wel
staat vast, dat de stad Patara in Lycië
zijn geboorteplaats is. Hij was afkomstig
nit een zeer aanzienlijk geslacht. Reeds in
zijn jeugd verloor hij zijn ouders, doch in
plaats van de bezittingen, welke hij van
hen geërfd had voor zich zelf te gebruiken,
verdeelde hij alles onder de armen. -Zoo
redde hij eens de drie dochters van een
man, die ofschoon van booge geboorte, niet
genoeg fortuin bezat om zijn dochters een
behoorlijken bruidschat te geven. Volgens
de legende wierp St. Nicolaas 's nachts
door het venster driemaal een groote som
geld, waardoor hij het gezin van den on
dergang redde. D'e vader herkende den
goeden gever, bedankte hem uitbundig en
maakte het voorval aan de geheele stad
bekend, waardoor de roem van den heili
ge nog werd uitgebreid. Van dit voorval is
waarschijnlijk het gebruik afkomstig, om
St. Nicolaas zijn geschenken 's nachts te
laten brengen. Men ziet den heilige ook
eens afgebeeld met drie kinderen in
kuip. Hiervan vertelt men de volgende
geschiedenis. Drie jongelingen, studenten,
waren op reis en vroegen, daar de avond
'el, onderdak bij een slager. De vrouw
van den slager, die bemerkt had, dat de
jongens goed van geld voorzien waren,
poorde haar man aan hen te vermoorden.
slager liet zich overhalen en verborg
de lijkjes in een kuip. St. Nicolaas, die als
pelgrim vermomd bij den slager kwam, zag
al spoedig wat er gebeurd was en riep de
kinde'-en tot het leven terug. Onder de re
geering van Diocletiaan werd St. Nicolaas
gevangen genomen; ten tijde van Constan-
tijn de Groote herkreeg hij zijn vrijheid. In
325 begaf St. Nicolaas zich naar Nicea,
waar hij deelnam aan de beroemde Kerk
vergadering; met kracht kwam hij op te
gen de Ariaansche ketterijen. Na afloop
der vergadering keerde hij weer naar Myra
terug, waar hij spoedig daarop overleed.
Volgens anderen stierf hij eerst in 352,
doch dit jaartal is waarschijnlijk niet juist.
Zijn stoffelijk overschot werd in de bis
schoppelijke kerk te Myra begraven, waar
zijn graf, waaruit een welriekende olie
vloeide, vooral door de Grieken werd ver
eerd. De olie uit zijn graf bracht, naar
geschiedschrijvers verhalen, genezing aan
zieken en zwakken, die er mede bestreken
werden. Van uit Italië werd de vereering
van St. Nicolaas over alle Christelijke lan
den verspreid. In Rusland, Hongarije
en Italië is hij al zeer populair. Ieder
goedgeloovige Rus heeft tenminste
een afbeelding van Sint Nicolaas in
huis en in iedere kerk kan men er
een aantreffen. Men zal in Rusland ook
nooit de kerk uitgaan, znder een buiging
voor het beeld te maken. Zoo men bij
een Rus op bezoek kwam, die een beeld
van St. Nicolaas in zijn kamer had staan,
was men verplicht eerst het beeld, daarna
de gastheer te begroeten. St. Nicolaas is
ook bijzonder de patroon van kooplieden
en schippers, en vele plaatsen aan zee zijn
aan hem toegewijd. (In ons land o. a. Am
sterdam).
De schippers vereeren hem vooral daar
om als patroon, omdat St. Nicolaas eens,
op reis naar Palestina zijnde, door een
hevig noodweer werd overvallen; door het
gebed van den Heilige, aldus lezen wij in
een zijner levensbeschrijvingen, bedaarde
de zee echter op wonderbaarlijke wijze. In
de Oostersche kerk wordt zijn feest zeer
luisterrijk gevierd; in het Westen heeft
men echter geen kerkelijk, maar wel hui
selijk feest. Ook in ons land was het Sin
terklaasfeest reeds vroeg in zwang. In de
veertiende eeuw vindt men er reeds mel
ding van gemaakt. In vroeger jaren was
het vooral een feestdag voor de armen en
ongelukkigen, die dan door het stadsbe
stuur en den kerkeraad geheel bijzonder
werden bedeeld. In later jaren werd het
hoofdzakelijk beperkt tot een huiselijk
feest. Zwarte Piet, de trouwe metgezel
van den Sint, vindt zijn oorsprong waar
schijnlijk in den zwarten bediende van
den Heilige. In Zeeland heet Zwarte Piet
„Sabas". Op 5 December wordt nl. de
feestdag gevierd van den H. abt Sabas, en
de Zeeuwen combineeren deze twee fees
ten. Men heeft wel eens gevraagd of het
huiselijke, echt Hollandsclie Sinterklaas
feest door de Kerstmisviering zal worden
verdrongen. Men behoeft hier echter niet
bang voor te zijn, want Holland zou zon
der zijn Sinterklaasfeest geen Holland
meer zijn.
f SINT NICOLAAS.
FEEST
Het is 5 December.
Nico, Wim en Marie rit
ten muisstil te wachten
op de dingen die er
gebeuren gaan. Pieterbaas namelijk zou
tomen strooien. Wim vooral was erg stil,
want hij was op school en ook thuis de
laatste dagen wel eens stout geweest. Ein
delijk om kwart voor acht wordt er heel
hard aan de bel getrokken. Zij schrikken
en gaan dioht bij moeder staan. Yader gaat
naar de gang om Pieterbaas binnen te la
ten, tot zijn verbazing is ook de goede
Sint meegekomen. Piet heeft een groote
roede bij zich en ook een zak, daar moeten
de stoute kinderen in. Toen Piet binnen
kwam, keek hij met zijn zwarte oogen
eerst naar Wim. Wat schrok hij! Toen
Pieterman zich omdraaide, om even iets
tegen den Sint te zeggen, sloop Wim ach
ter zijn vader en moeder heen naar zijn
kamer toe. Hij was veel te bang voor dien
zwarten man. Zoo gauw hij kon kleedde hij
zich uit en kroop in bed. „Pieterman komt
me toch niet halen", dacht hij. Het was
een poosje stil in de kamer beneden, tot
dat Wim opeens een vreeselijk leven hoort.
De Sint was gaan strooien. Wat vond hij
het jammer, dat hij er niet bij was, nu
kreeg hij niets van de lekkere pepernoten
en andere snoepjes.
Na een poosje was het weer stil, totdat
de knop van zijn kamerdeur omgedraaid
werd. Hij schrok hevig want hij dacht, dat
het Pieterman zou zijn. Hij kroop met zijn
hoofd zoo ver mogelijk onder de dekens.
Hoeder kwam naar hem toe, en vroeg of
hij mee wilde gaan. Sint Nicolaas zou dan
liet kwaad op hem zijn, als hij maar
beloofde, altijd braaf op school en thuis te
wt Wim sprong uit zijn bed en moeder
hielp hem aankleeden. Binnen enkele mi
nuten was hij klaar. In de gang stond St.
Nicolaas hem al op te wachten, want hij
had niet veel tijd meer.
- Hij gaf Wim een hand en tevens een
zakje pepernoten, want moeder had ge
zegd, dat Wim daar zoo van hield. Toen
kwam Pieterman de kamer uit. Wim begon
opeens te huilen, want hij had de roede in
de hand en toen hij Wim zag, wou hij hem
een klap geven. Doch Sint Nicolaas zei,
dat Wim had beloofd voortaan braaf to
zijn. Piet stak toen zijn roede in de zak.
Wat was Wim blij, toen Sint Nicolaas en
Pieterman weg waren. Daarna gingen al
len naar bed.
Den volgenden dag waren allen vroeg
wakker. Toen zij de kamer in wilde gaan,
was deze op slot. Toen moeder haar open
deed, wisten ze niet wat ze zagen. Er wa
ren twee tafels tegen elkaar geschoven,
deze was gedekt met een mooi helder wit
kleed, waarop voor ieder, tusschen bloe
men, de cadeaus lagen. Bij Wim had St.
Nicolaas er een roede van chocolade bij
gedaan. Hij at deze het eerst op, dan
dacht -hij ten minste niet meer aan den
vorigen avond.
Toen Wim den volgenden dag op school
was, kon de onderwijzer heel goed merken
dat er met Wim iets gebeurd was. Na
schooltijd moest hij bij hem komen, en ver
tellen, of hij veel van den Sint had ge
kregen, en of hij bang was geweest van
Pieterman.
Hij vertelde toen de geheele geschiede
nis van 5 December-avond en beloofde ook
den onderwijzer niet meer ondeugend te
zijn, en hij heeft zijn woord gehouden.
Voortaan was hij de eerste van zijn klas,
terwijl hij vroeger altijd een van de laat-
sten was. Toen na eenigen-tijd de Sint en
Zwarte Piet weer naar Spanje gingen,
kwamen zij eerst nog even op de school
waar Wim was. Toen zij in de klas kwa
men, was Wim niets bang. Hij durfde
Zwarte Piet gerust een hand te geven en
toen de onderwijzer zei, dat Wim de laat-
ste weken zoo goed zijn best had gedaan,
kreeg hij voor belooning een hand vol
kruidnootjes, waar hij heel blij mee was,
want daar hield hij zoo van, dat had
Zwarte Piet goed onthouden.
SINTER-KLAOS-SURFRIES
Een poets is ons ;ut"er gebakken
Je lacht, dat je 'n bult e» aZ-.-.ogM
Ik kom 'et oe elites verieDt-r,
Maor 'k reken er op, da jo
Gen kwaod is 't, dus 'k mag 'et *'el /eggen
Jao, 'k woon er al drie jaor as meid,
En Keetje, da motte ien me priezen,
Gen kwaod hê 'k van haor ooit gezeid.
Da zou ook den Hemd geklaogd zin;
Went da mot ik zeggen; ze is goed!
Maor jammer, ze is gek op de mode
En leeft op 'en heel groote voet.
Ze draogt al japonnen die sleipen,
Met franjes van achter en striek;
Die 't breed het, die laot 'et breed hangen.
Zoo denkt ze, en ze hêt wel geliek.
Ien huus hêt ze egaol neie meubels
Gekocht ien 'et lest hallef jaor;
Ik wou veur de grap da je 't zien kos,
Dan sloegde de hand' ien elkaor.
Heur man, jao, da kunde begriepen,
Die is daormee niks ien z'n schik.
Lest sloeg ie de vuust op de taofel
En zei: „wie is ba os, gij of ik?"
„Zoo'n opschik die past nie veur minsen,
„Die leven van veefokkerij,
„Verdreid, al mien zeuventig koeien
„Die kosten zoo veul niet as gij!"
Maor 't hielp nie, went kort nao die ruzie,
Toen kocht ze weer 'n kustlike kas;
Het hout blinkt er van as 'en spiegel;
De deuren zin herjlgaor van glas.
„Daorien (zei ze) bèurfe nou te pronken
„Porseleingoed en zuiver servies;
„Da mot 'k van mien man zien to kriegen
„Op Sinter-Niklaos as surpries".
Toen goeng ze hum fleemen en aoien;
't Was „lieverdje" veur, „Lieverd" nao;
Nooit hêt ie zoo lekker gegeten!
Maor hie zei gen boe of gen bao.
Daogs veur Sinter-Klaos zei ze: „Mieke,
„Mien man is vandaog er op uut:
„Let gij nou is goed, as ie thuus kumt,
„Op al wat ie zeit, wat ie duut".
En 's avonds, toen gaf ze 'm 'en klumpke
Met 'n briefke van binnen d'r ien;
Och, breng m' ien die kas, Sinter-Klaos je,
Wat ik er 'et liefst ien zou zien.
En 's mergens heel vrung, zei ze: „Mieke,
„Ti Heb gunstig gedroomd dezen nacht,
„Toe gao nou is stillekes kieken
„Wa moois Sinter-Klaos hêt gebracht!"
'k Gao kieken, en *k roep: „Juffer! Juffer!"
Ze vloog of er aongebrand was;
Wa zag ze! Je kunt 'et nie raojen....
Heur man as surpries in die kas!
B. VAN MEURS.
SINT NICOLAAS-WONDEREN
Uit een Volksalmanak van 1838
TWEE VOOR EEN.
Een edelman bad St. Nicolaas, dat hij
hem van den hemel een zoon verwerven
wilde, en hij beloofde dat kind dan in St.
Nicolaas' kerk te brengen, en een gouden
nap te offeren.
De zoon werd geboren en opgevoed
en de vader liet den nap maken. En om
dat de nap hem bijzonder boviel, hield
hij hem voor eigen gebruik en liet een
anderen voor den heilige maken, die van
gelijke waarde was.
Toen ze met schepen naar de kerk
voeren van SL Nicolaas, zoo zeide de
vader aan den zoon, dat hij hem water
zou brengen in den eerstgernaakten nap;
en t-oen het kind scheppen wilde, viel het
met den nap in de zee en dreef weg, en
zijn vader weende bitterlijk, maar vol
bracht echter zijn gelofte.
Toen hij nu tot het outer van St. Ni
colaas kwam, en aldaar den tweeden nap
offerde, zoo viel het offer van het outer
op de aarde alsof men het er afgeworpen
had de.
En toen hij beo opgenomen en weer
op het outer neergelegd had, werd het
weer daar afgeworpen, en de vader nam
het ten derden male op en zette het voor
den derden keer op het outer, en het werd
voor den derden keer daar afgeworpen.
Toen ze zich allen verwonderden over
dat onbegrijpelijk wonder, ziet! toen
kwam het kind daar wel en gezond aan
met den eersten nap in zijn handen.
En dat geschiedde in de tegenwoor
digheid van allen.
Toen het in zee viel was daar St. Ni
colaas dadelijk gereed en redde het kind,
zonder eenig letsel, van den dood.
Nu werd de vader zeer blijde en offerde
de beide nappen aan St. Nicolaas.
Hoe de matrozen zijn
lijk roofden
De Sinterklaas-basiliek ook door
matrozen gesticht
Over Bari, de stad van St. Nicolaas, vin
den wij in „Op reis" een interessant arti
kel van de hand van Dr. Felix Ratten. Bari
is een dubbelstad.
Eerst een nieuw gebouwde, rechtlijnig
aangelegde handelsstad, vol beweging en
gedruisch, met een „piazza di Roma" en
palmen bij aankomst; dan de oude stad
naar den zeekant toe bij de haven, duister
en vochtig-grauw. Benijd om haar voor
spoed in het heele land, en berucht om
het rooverachtige, dat haar inwoners een
maal eigen was, schjjnt deze volkrijke stad
in het Zuiden van Apulië nog altijd een
dubbel leven te leven, dat van moderne
handelsplaats en van donker-doorschaduw-
de, middeleeuwsclie veste. Door de eerste
gaan wij heen, des te vlugger al naar wij
al meer van het Italiaansche stratenleven
elders gezien hebben. Verwacht niet veel
schilderachtigheid in een stadsgedeelte,
dat als langs een rooster gebouwd is en er
uitziet als een schaakbord, hokje aan
hokje. In het tweede Bari voelt de vreem
deling verwantschap met Napels. Haven
plaats is dit nog altijd, als toen Horatius
sprak van het „piscosum Barium", Bari,
het vischrijke. Deze stadswijk tegen het
strand gedrongen, is alles wat er overbleef
van de oudere stad, voor zoover Saraccnen
en Byzantijnen die niet géheel verwoest
ten. Is het geen Chineesoh-doorelkaarge-
haspeld kwartier? Aan zijn onordelijkheid
herken je het Zuiden. Zooals de lucht der
geiten je het noordelijker Foggia verpest,
kan de vischmarkt je dit oude Bari wel tot
een gruwel maken. Deze volkswijken, inge-
wrongon tusschen de beide havenbekkens
en 't Castollo, het machtig verdedigings
werk, dat tegen het gevaar der zeezijde
beschutte, doen verschrikkelijk armoedig
aan, terwijl de moderne voorstad je wel
gelooven doet, dat Bari, de rijkste stad is
van Zuid-Italië. Welk een donker verleden
ligt er opgestapeld in die enge straatjes
en donkere hoeken, in die nauwe stegen
der havenwijk; een laatste rest van de
grijze vestingstad der middeleeuwen,
waar de menscken tierden zonder lucht en
licht, in sombere opeenhooping, om veilig
te zijn binnen de sterke muren, die hun
schatten beschutten, maar hun tevens den
adem ontnamen. Zoo ligt er dit sombere
document van het verleden nu nóg, met
zijn antieke kerken als met gewichtige ze
gels beslagen. Bari bezat van ouds het
niet benijdbaar voorrecht, door alle par
tijen gezocht te zijn. Want de welvaart
stroomde er gelijktijdig van twee zijden
binnen; langs den weg der zee, de oudste
der handelsstraten, vanwaar ook de Sara-
cenen en Byzantijnen waren gekomen, die
het ongeluk over Bari brachten; langs de
wegen land-inwaarts daagden andere be-
nijders en vijanden, waar het koren gedij
de, wijnstok en olijf. Beide wegen werden
haar noodlottig, zoowel die van het bonte
Oosten kwam, als die leidde naar het gou
den Rome. In den achtergrond van
de historie der stad rijst veeleer, als het
geheel beheerschend, de strenge somber
heid van den gevel harer Sint Nicolaaskerk
de basiliek der pelgrims en vreemden. Van
Rogier den Noorman af, in 1089, tot den
Russischen Czaar die haar in 1892 bezocht,
was deze kerk het doel van tallooze vrome
tochten en gangen. Daar knielde Petrus de
Emerijt; daar verrichtte Boëmond zijn ge
bed, eer hij afreisde naar Palestina. Urba-
nus, den blik op de zee gericht, leidde er
het concilie, dat gericht was tegen de
Grieksohe kerk. Hoe vreemd is ze in l\rar
bouw; een opstapeling van ruwen steen.
Het is een kruiskerk, driebeukig, Ro-
maansch, met naar iedere zijde daarnaast
nog. weer nevenbouwsels, die als torens
bedoeld zijn en er nu hopeloos-onaf bij
staan: sober en somber, alleen maar met
enkele dubbelramen. Zoo lijkt ze, haast een
ruïne, meer op een vesting, dan op een
voticf-kerk. Zij werd in de Xllde eeuw
gebouwd, iü de XlIIde eeuw voltooid. Oor
spronkelijk was zij de palatijnsche kapel
der vorsten van Bari. Van het bordes voor
haar hoofddeur, vier trappen hoog, zie je
niets dan armoedige huizen tegen haar
aangeleund op het nauwe plein. Maar dicht
daarbij ruischt de zee; en de zee ruischt
door haar verleden, want z ijdankt aan ma<
.trozen haar ontstaan, deze kerk van Sin
terklaas.
Zeven en veertig zeelui van Bari, ver
haalt de legende, besloten hun vaderstad
een pand van voorspoed en geluk te bezor
gen. Zij gingen scheep, staken de zee over,
landde op de kust van Klein-Azië en bega
ven zich naar Mira in Licië. Daar verras
ten zij de monniken, die er waakten over
het lijk van den heiligen bisschop. Met
Let mes tusschen de tanden vielen de
grafschenders de vrome broeders aan. Deze
hadden aan hun geeselkoord geen genoeg
zaam wapen en grepen de kandelaars van
het altaar om de aanvallers te lijf te trek
ken. Maar de matrozen wisten wat vech
ten was. Zij kregen de overhand en be
machtigden den gewijden buit. En eeu
gunstige wind blies hun zeilen bol, zoodat
zij gelukkig weerkeerden. Zóó landde St.
Nicolaas te Bari. Ze dolven er een crypte
om de reliek te bewaren: en daar vond
't gebeente van den Heilige de rust, die 'fc
te Mira niet gegund was.
Bari is niet slecht gevaren met den buit
zijner zeeschuimers; den achtsten Mei
kan de stad de karavanen niet bevatten
van het omliggend land en de boeren uit
het gebergte. Het is een nevenstuk, deze
legende, tot de roofgeschiedenis van den
patroon der Lagunenstad. Ook wie de ba
siliek van Bari betreedt, zal aan San Mar
co en Venetië denken. Maar de kerk vau
Sinterklaas heeft te veel geleden, om met
de andere vergeleken te worden. Vreemd
in deze Noormannenkerk met haar zuivere
boogvormen doet het houten gewelf van
1650, rijk beschilderd en verguld. Zuilen
droegen er zuilengangen in volmaakte har
monie van aldoor rondende lijnen. Maar
het geheel is er nu gestoord door schraag-
bogen, binnen ingebouwd, dio het hoofd
schip laag overbruggen, om het te verste
vigen tegen de aardbevingen; een ge
biedende noodzakelijkheid in de XVde
eeuwDit geeft de kerk iets geheimzinnigs
iets van een moskee, met donkere afslui
tingen en kapellen, die als grotten zijn.
Daar vele vensters ook al dichtgemetseld
werden, valt het licht er maar schaars in.
Er hangt als een beklemming in haar
wierookgeurige schaduw, met die verras
sende perspectivische werkingen.
Naast de Sinterklaas-basiliek bezit
Bari ook nog een afzonderlijken dom, aan
St. Sabina toegewijd. Romaansch als de
eerste, heeft ook deze een crypto. Hier
wordt een bijzantijnscho Mocdergods. De
z.g. Madonna di Constantinopoli, bewaard,
Evenals zoovele in Italië, zou St. Lucas ook
deze geschilderd hebben. Men beweert dat
zij in 733 naar Bari gekomen is. Haar
vereerders .hebben ze met diamanten en
gouden ketenen overladen. Achter glas
gezet, wordt zij nog door bestikte gordij
nen aan het oog der sterveling onttrokken
Het is alsof in de stilte dezer kleurige en
juweelige onderaardschheid, in het mys-
tisch duister dezer gewijdo plaats, de „Ot-
tava rima", van Tasso's strofisch dichtwerk
begin te ruischen, als een stroom van rui-
schend edelsteen. Denk aan de zwoele ver
zen, waarin hij, in het „Jerusalem Verlost",
van het gestolen beeld verhaalt. Is in deze
vloeiende muziek niet ook weer het groot
geruisch der zee; de zee, die ge ook
hoort zingen op den drempel der St. Nico
laaskerk? Nu vervult zij zelfs deze stille
crypte, en die muziek klinkt als een ander
heldendicht over de kruistochten, waarvan
de tafereelen in Ban's kerken opleven in
broeiende kleurenpracht, en goudscheme
ring. Zoo laat ons nu de zee voor Bari
zien, die de galjoenen zag uitvaren in een
praoht en een geestdrift, die den achter-
blijvenden tranen in de oogen perste, toen
zoo vele polgrims van hier naar Palestina
togen; toen ook Fredcrik II, eindeloos ge
prangd, te Brindisi scheep ging. Voor deze
zee herze-gt de geschiedenis de glorieuze
namen der helden, verheerlijkt aan dit
strand, als tot een beeldenrijken zang.
Boudewijn van Henegouwen, Robert van
Normandië, Godfried van Bouillon, Bohe-
mond van Tarente en Tancred en Robert
van Vlaanderen, een zang van strijd
baar staal en flonkerend gesteente, in liet
aangezicht dezer wiegewagende golven,
dezer zee als van gesmolten saffier.
DE HONGERSNOOD.
Op een zekeren tijd was in het land
van St. Nicolaas al te grooten honger,
zoodat al den lieden ontbrak, waar zij
van leven zouden.
En toen St. Nicolaas hoorde, dat in
do haven schepen aangekomen waren, be
laden met tarwe of weit, zoo ging hij da
delijk derwaarts, en hij verzocht aan *t
scheepsvolk, <\at ze uit elk schip wilden
geven: Honderd mudden koren aan de
menschen die van honger wegkwijnden, en
de scheepslieden zeiden: „Vader! wij dur
ven niet, want wij moeten het met de
zelfde mate uitleveren in des keizers schu
ren, waarmede wij hot te Alexandrië
ontvingen
En Nicolaas sprak tot hen: „Doe>t
nu wat ik u zeg en ik beloof u, door de
kracht van God, dat ge daarom niet te
minder zult hebben op de plaats waar
gij het leveren moet."
Toen zij het gedaan hadden en dezelfde
maat ter bestemde losplaats uitgeleverd
hadden, zooals zij die te Alexandrië ontvin
gen, vertelden zij dit wonderwerk aan do
knapen van den keizer en zij loofden God
dienstknecht.
En St. Nicolaas deelde dat koren uit
aan een ieder naar zijn bohoefte, zoodat
zij twee jaren genoeg hadden om van te
leven, en ook genoeg om te zaaien.