VOOR ONZE KINDEREN
CORRESPONDENTIE.
Oh ris v. d. Ploeg, Hoogmade,
Dank je wel Chris voor deze kleine bijdra
ge.^ Om jou een pleizier te doen en ter
i'.ijsporing voor de andere Hoogmadertjes
laat ik jouw stuk onmiddellijk plaatsen. Ik
hou mij aanbevolen, voor meer. Ook de
raadsels maken hoor! Groet Mijnheer Bos
man van me!
Johnny Lange veld, Leiden.
Ik hou je aan je woord vriendje en zie
met, belangstelling het beloofde verhaaltje
tegemoet. 'Navertellen mag gerust! Denk
er. om, ieder velletje aan één kant beschrij
ven. Maak; veel groetjes aan moeder! Dag
Johnny!
En nu zal ik jullie eens laten hooren en
zien, hoe men sprak en schreef in de 16de
eeuw; dus een kleine 300 jaar geleden. 5e
ziet, dat het heel anders is. dan wij ge
woon zijn te schrijven. Probeer eens dit
stukje over te zetten in goed Hollandscli,
zooals wij gewoon zijn te schrijven. Wie het
het beste heeft, krijgt een boek.
E'en stukje taal uit de 16de eeuw.
1550
Daar en was noyt yemant. onder die
menschen die meerder gratie hadde ont
vangen, ende daer is oock noyt yemant
geweest, die meerderen roouwe heeft ge-
hadt dan Maria.
Sy stondt dan vol geloofs ende betrou-
wens aan den cruyee vol vieriger be-
gheerten.
Sy stondt, die onsprekelijcke en de on-
bewijselijke vlammen der liefden in haar
herte overdenckende, daer haer lieven
Sone mede ontsteker was.
Si stont met die andere vrouckens on
der het oruyee vol drucx ende rous.
Als dan (spreekt die Evangelist) die
Heere Jesus zijn moeder zag staen. O
wonderlijck mirakel om aenschouwen, o,
bitterlycken ende beschreyelijcken strijd
der oogen, den welcken ghi siet in die
oogehen Jesu te brekene, ende hij heeft se
ghekeert tot zijner moeder.
Die crachte ende ghewelt des doods
sloot die ooghen Jesu, ende die oraebte
der brennender liefde dede se wederom
open, opdat hij zijn moeder zoude ahn-
schouwen.
O, hoe diep is desen lesten strael, te
weten dat ghebroken lichaam uws soons,
zijn mismaeckt aanschijn als een me-
laatsch mensch in u herte gheprint.
O, heylighe moeder, als u die verlos
ser des werelts nu aenden cruyee ster
vende heeft aenghesien, sekerlijeken het
en was niet alleene eenen pijl die
uw moederlijk herte doorschoot, raaer
oock een scherp sweert, hetwelcken allen
u binnensten teenenmale doorwonde.
Zietdaar liet bewuste stukje vaai Frans
Vervoort (Minderbroeder, gestorven 1555).
De volgende weck ga ik door niet het
beantwooiden der brieven en der vragen.
Er zijn al heel wat brieven met oplos
singen en verhalen binnen. Ik verwacht er
nog meer. Denkt aan den 15en als eindda
tum van aangifte voor den wedstrijd.
Vooruit nu! Kom niet te laat!
Oom W i m.
DE SNUGGERE TEUN
door Oom Wim.
I.
Moeizaam sneed de ploeg door den har
den grond, waarin straks het zaad zal
worden gestrooid, dat het loon zal geven
voor «den zwaven arbeid, die van Teun, den
pachter, gevergd wordt.
Maar hij is liet niet alleen, die de vruch
ten zal plukken van dezen arbeid, die het
zweet doet parelen op zijn verbruind en
vermagerd gezicht; och neen! de landheer
zal zijn deel opeischen en voor hem den
eenvoudigen, kleinen keuter, voor hem zal
ampertjes voldoende overblijven, dat hij
met z'n vrouw en zijn twee kinderen en
zijn trouwen Bles het leven houden zab
Kom Bles, een beetje harder trekken
of de zon gaat schuil achter gindsch boschje
en wij.... hebben te weinig arbeid ver
richt en dan raakt de schuur nooit vol?5'
Vort!
Maar Bles staat, en hoe Teun slaat
met het dikke leidsel waarmee hij Bles
stuurt, het helpt geen zier. Bles trekt te
vergeefs, ondanks de inspanning aller
krachten, de ploeg kan niet verder.
"Wat is dat nou? Laat je me nu liee-
lemaal in den steek? Schieten je krachten
tc kort, arme stumper, of schort het hem
elders. Ik zal eens zien Blesje, enals
het. kunsten zijn, zal de zweep je tot de
orde roepen, dat zegt je baas.
En Teun gaat en inspecteert wat de
oorzaak kan zijn van de onmacht van zijn
Bles cngraaft met de spade en
komt. dra met een ijzeren kistje te voor
schijn, waartegen de ploeg, als tegen een
granieten muur, vruchteloos te beuken
stond.
Wat is dat Een kistje, zwaar als
lood! Hier op deze plaats! Dat moet iets
bijzonders te beduiden hebben. Kom, laat-
ik dat ding zien open te maken en zien of
meer in zit dan oudroest of waardclcos
papier. Wie weet?
Het kistje openen is voor Teun het werk
van een oogenblik.
Stom van verbazing gaapt- ons keuter-
tje de vreemde goud- en zilverstukken
aan.
Die vondst is een sohat en die schat is
voor mij als de landheer er niet was, rede
neert Teun bij zichzelf voort.
Maar de landheer is er wel en Teun is
slechts een onderhoorige. een pachter; een
stuk van 's meesters grond.
En toch behoort hem dat kistje toe. Het
is zijn eigendom. Zijn eigendom zoolang
de landheer van dit alles niets ter oore
Maar het zal hern ter oore komen en
dan?
Weg kistje; weg schat; weg rijkdom!
Teun krabt zich achter het oor, zet zich
neer op den harden ploeg en denkt na.
Hij denkt en hoe langer hij denkt, hoe
meer zijn gezicht, opklaart; hoe ondeugen
der zijn oog schittert; hoe meer de rim
pels vervlakken op zijn voorhoogd. En daar
opeens,0 springt hij op, met de veerkracht-
van een jongenman, die zorgen kent, noch
moeheid van 's levens strijd en slaat de
armen in de lucht en roept met. een stem,
die Ble-s schrikken doet „Gevonden heb ik
het, gevonden!55 De schat is mijn!!
Kom Bles! We gaan naar huis; we gaan
moeder de vrouw opzoeken en vertellen
alles haarfijn, maart-och niet meer,
dan het leiden kan.
(Wordt vervolgd).
ALLERLEI.
Verkeerswaarschuwingen in Japan.
In een maandblaadje dat uitgegeven
wordt door de Nederlanden van 1845. de
bekende Haagsohe Brandmaatschappij
vond ik een vermakelijk stukje, dat ik om
d!r curiositeit-swille, hieronder laat vol
gen
In Nederland en in Europa en het al
gemeen hebben we zeer nuchtere ver
keerswaarschuwingen. In Japan echter, is
het blijkbaar heel anders.
In sommige straten kan men het volgen
de op borden lezen:
„O! automobel! Gij zijl schoon, gij zijt
vlug: gij zijt machtig. Maar trek geen
voordeel van uw schoonheid, snelheid en
macht. Hebt medelijden met uw kleinere
broers, die zooveel minder zijn dan gij; de
hond, het paard en den voetganger. De
hond is bang voor uw ballonbanden, die
hem zoo gemakkelijk vermorzelen. Geef
hem ruimte, dat hij veilig kan passeeren.
Het paard schrikt door uw lawaai, uw
rook; uw slechte odeurtjes. Vermijd het
beleedigen van hun ooren, him oogen, hun
reukorganen.
De voetganger schijnt van de minste
beteekenis voor u. Toch zoudt ge goed
doen medelijden met hem te hebben en
hem te sparen. Morgen kan hij missohien
ook wel een wagen besturen.
Verlichte olifanten.
Dat men van allerlei soorten middelen
gebruik maakt, om het verkeer in veilige
banen te leiden, is een daad van zelfbe
houd geworden.
We lazen zelfs, dat men de paarden van
de politieruiters van een achterlichtje op
de straat zouden voorzien worden.
Iets dergelijks wil men nu op Ceylon
met.... olifanten gaan doen; die dan bo
vendien ook nog een lichtje op den snuit
zouden krijgen.
Op Ceylon zijn toch de olifanten lastdie
ren en, automobilisten, die deze dikhui
den achterop of tegemoet rijden, hebben
zich beklaagd, dat ze in het donker ge-
vaar loopen, met deze dieren in botsing
te komen.
De gemeenteraad van Kandey heeft zich
met deze zaak beziggehouden in den vorm
van een voorstel om voor- en achterlich
ten voor olifanten als verplicht voor te
schrijven.
De auto en het spreekwoord.
Wat zal men er over honderd jaar
zeggen.
Ieder tijd heeft zijn spreekwoorden. In
de oudste tijden sprak men van: een
Augiusstal reinigen. Het vat der Danaïden
vullen.
Na de uitvinding van het buskruit sprak
men van
Iemand de volle laag geven. Zijn kruit
verschieten.
Over honderd jaar zal men. spreekwoor
den gebruiken, die betrekking hebben op
dingen van dezen tijd en vooral over den
auto. Wat- zal men dan zeggen? E. N. L.
U. M. geeft- ons daar het- volgend beeld
van. Een klap van den molen beet heb- I
ben. zal dan luiden:
Een vouw van het spatbord beet- hebben. I
Yoorrhij heeft de klok hooren luiden:
hij heeft, den motor hooren snorren, maar
weet niet, waar de carburator 'zit. Zoo
gaan we voort:
Wie een spijker legt voor een ander,
rijdt er zelf in.
De band gaat zoolang mee, tot ie berst.
Komt men over de kip, dan komt men
ook over de staart.
Snelheid komt voor den val.
De Ford heeft een Spijker gebaard.
C'onsistentvet aan de galg smeren.
Beter een nabije fiets dan een verre
autobus.
Met den auto in huis vallen.
Benzine kiezen voor zijn geld.
Geen geld, geen auto's.
Je auto of je leven.
Als de reparateur de passie preekt-,
automobilist pas op je rekening.
Goed geld naar een kwaden wagen
gooien.
Waar de carburator vol van is, vloeien
de cylinders van over.
Zooals de motor op den weg klopt-,
klopt hij nergens.
Men moet de kleppen stellen, als de
motor heet is.
Aan de reparaieurs overgeleverd ziin.
Het kind van de rekening zijn (blijft
hetzelfde).
Iemand iets aansmeren «ook. (blijft ook
zoo).
In Fords schoot zitten.
Er schuilt een spijker onder het grint.
Tegen den tractor vechten.
Elk meent zijn rammelkast een luxe
wagen.
Weten waar Abraham de benzine haalt.
De pomp erbij neerleggen (bij een lek
ken band).
Oude auto's uit de sloot halen.
De auto aan de wilgen hangen.
Bij het sc-hedden uit het auto-palace,
leert- men den leverancier en dé garantie
kennen.
Een slechte auto verliest wel zijn lak,
maar niet zijn streken.
Met troebele benzine is het slecht rijden.
Een a-utobilist in schaapskleeren.
Wee den automobilist, die in een kwaad
gerucht staat.
Me-n kan nooit weten, hoe een veldwach
ter een automobiel vangt.
Er gaan veel makke sohapen in een
garage.
Het zijn niet a-Wen chauffeurs, die auto-
jassen di'agen.
Het merk dekt de lading.
De auto maakt den man (niet).
Hij is een nagel in mijn ballonband.
Het oog van den meester maakt de ben
zinerekening lang.
Een gestolen wagen moet men niet in de
cylinders zieift
Een stuk in zijn motorkap hebben.
Uit een ander benzine-pompje tappen.
Wie hard rijdt, kan de panne verwach
ten.
De bougies uit de heeten motor halen.
Aan het rammelen kent men den auto.
Hij zuipt als een acht-cylinder.
Probeer eens en zoek de spreekwoorden,
zooals wij die bezigen en die tot model ge
diend hebben, bi] het maken van boven
staande spreekwoorden, zooals wij die von
den in een maandblad van „De Nederlan
den van 1845".
Oom W i m.
Moederliefde,
door Jan Duindam.
IV. (Slot).
Ja. meneer, blak bij me. 't Is de moeder
van 'n groot gezin; haar man is pas ge
storven en van haar kinderen 12 jongens
en 1 meisje, heeft ze niet veel pleizier. De
jongens komen alleen maar 's avonds thuis
en dat meisjeë Dat is niet- veel!
Hier, daar heb je geld. Ga in den tram
en zeg dat haar meisjes en jongens ko
men. „Meneer, die ken ik niet! Alleen
maar dat- meisje!55
Tingeling, de zware bel ging over, de
deur werd opengedaan en 'n oud mannetje
trad binnen. Wat- wilt u? Zou mejuffrouw
X eventjes willen komen, er is iets met
haar moeder gebeurd. Goed, meneer, ik
zal ze roepen. Binneit eenige minuten
kwam ze, bleek als 'n doode. Wat is er ge
beurd? Ze is toch niet dood? Waar is ze?
Kom maar mee. maar wees kalm! Dat is
veel beter, 't kan best nog goed afloopen.
Bidt maar goed voor haar. Ze stapten de
tram uit en waren er dan gauw. Nadat de
groote deur werd geopend traden bei-Je
binnen en na eqn paar trappen opgegaan
te zijn waren ze bij de zieke. Deze was
juist hijgekomen. Ze had 'n tamelijk ern
stige hersenschudding opgeloopen.
Dag Moe. hebt u nog pijn aan uw hoofd
Nee toch hé! Dag Leny, je bent er gauw
hoor. Maak je maar niet bezorgd. En als
ik dan zou sterven, zou ik eerder over jou
ongerust moeten zijn, dan j:j over mij. Daf
is zoo Moeder en daarom heb ik U iets
te beloven en dat is: „Ik zal me geheel en
al beteren". Gelukkig gered! Dank je wel
Leny, wat maak je mij daardoor blij, nu
kan ik gerust sterven.
Juffrouw, dit was op Leny bedoeld,
zoudt- ge weg willen gaaoj, u maakt het de
zieke moeilijk. Nu, dag Moe, daaggü Tot
Zondag hoor en ik zal het- tegen de jon
gens zeggen. De dagen verliepen snel, de
een jja den ander en eindelijk was het Zon
dag. Haar jongens zouden komen. Zouden
ook zij zich verbeteren? Hé, wat zou ik
celukkig zijn. Ha daar kwam wat hier
heen. Dag Moe, dag Leny. Hoe maakt U
het. Leny zei dat u nogal hoofdpijn had is
Jat'zoo? Nu jongens dat schikt wel, maar
wat ik wel voor pijn heb, dat is hartepijn.
Verdriet om jullie wille, dat je zoo af
dwaalt zou «je daarin niet kunnen verbete
ren?
't Antwoord was „ja" en geen aarzelend,
maar flink toestemmend. Dank je wel jon
gens, nu kan ik gelukkig sterven. Over 'n
paar dagen ga ik naar Pa in den hemel
en dan voor altijd. Sinds dien tijd vermin
derde de zieke sterk, zoo zelfs, dat men
haar de H. Bediening toediende. In het
bijzijn van al haar kinderen ontving ze de
heilige hostie dan ook. Den volgenden
morgen was ze dood, precies 14 jaar latei-
als haar man.
Kinderliefde.
I.
Kom Jo, de Engelscbe wals wordt- juist
ingezet.
Verrast en tegelijk verschrikt keek Jo
op. Zij zag in het vriendelijke gezicht van
Genette. Jo schaamde zich voor haarzelf.
Wat had ze zitten droomen hier in 't. groo
te schemerachtig verlichte salon, waar het.
zoo vol was met gasten en waar een in
tieme gezelligheid hing.
Neen het was niet mooi van haar te
denken, dat de anderen haar negeerde,
geen notitie van haar wilden nemen, maar
baar slechts gevraagd hadden voor de
-avondfuif, omdat heb toch zoo zielig was
voor Jo," zooals Jules Verhaar dikwijls
kon zeggen.
En in haar prikkelende trots schudde
zij wild het hoofd en flikkerde het in hare
oogen. Neen, ze hoefden geen medelijden
met haar te hebben; ze zou haar leed al
leen wel dragen.
„Jooo", en Genette sloeg haar arm om
Jo heen. Maar heftiger nog bruischte in
haar jonge levenslust, door geen zorgende
moederhand geleid, toen ineens.... in
Genettes zachte, bijna droomerige oogen
zag zij iets glinsteren en.... zij begreep,
zij voelde, hoeveel Genette voor haar ge
weest was en nog was. Maar in haar me-is-
jesverdriet had zij alle gevoelens voor lief
de en aanhankelijkheid willen dooden,
maar nu, nu voelde zij weer met schrijnen
de pijn, dat je die gevoelens wel kunt doo-
ven, maar niet dooden; en met een diepe
bles boog zij het jonge kopje.
Genette voerde haar mee, want- de wals
was al begonnen, maar Jo was zich spoe
dig meester van haar houding en be-
heerschte elke pas.
Jo zag de gasten niet meer, die aan
den kant zaten bij gezellige tafeltjes en
met een zoete glimlach de dansende meis
je sparen becritiseerden, want sneller,
steeds sneller werd het eerst zoo melan
cholieke, sleepende tempo.
Ze genoot ineens met volle teugen en zij
vergeleek de licht wiegelende figuurtjes
met ruisohende feeën, die overal het ge
luk kwamen brengen.
En met haar warme natuur en rijke fan
tasie was het alsof er niet meisjes, maar
vlinders fladderden van palm tot- palm.
Sneller werd het tempo, hooger al hooger
stegen de vlinders, toteen verkeerde
pas, een duizeling van muziek en men
schen, zij drukte de hand tegen het hoofd,
alsof ze stekende hoofdpijn had, maakte
zich ruw van Genette los en verdween
onmerkbaar achter een der palmen. Het
duizelde nog voor ha-ar oogen, maar ze
herstelde zich gauw en zag weer in volle
klaarte de werkelijkheid voor zich. Ja, zoo
was het, dat had Mevrouw Verhaar ge
zegd, precies zooals Jule zoo dikwijls kon
zeggen. Het benauwde haar tusschen al
die drukte. De gx-oote salon scheen haar
nog te eng. En danze kon op deze
plaats niet blijven, ze zou opgemerkt wor
den. Ze wilde wegsluipen naar het kleine
salon, dat slechts afgesloten was door een
zwaar gordijn, toen ze iemand hoorde zeg
gen: „Jammer van zoo'n mooi kind, ze zou
zoo'n schitterend figuur vormen in de
maatschappij.5'
Jo dacht, dat ze haar beenen niet meer
kon verzetten, zoo zwaar voelden ze, en
wat was ze moe.
Een vlugge beweging en weg was ze
achter het gordijn. Lusteloos liet ze zich
in een fauteuil vallen.
Neen, dat was te veel. Hoe durfden die
menschen dat te zeggen! Ze kon geen goe
de pas meer doen, toen ze dat hoorde.
Eigenlijk had ze wel een mal figuur gesla
gen. Maar kom, wat geeft dat; ze zullen
denken, dat ik een duizeling kreeg of
plotseling hevige hoofdpijn. Zou Genette
het gesprek ook gehoord hebben? Het
moest wel, dat ze eenige zinnen opgevan
gen had, want Mevrouw Vei-haar en haar
buurvrouw spraken luid.
„Een tang van een tante55, woord voor
wooi-d herhaalde zij het voor zichzelf.
Een tang? Neen, dat was haar tante
nooit geweest voor haar en zou ze ook
nooit worden. Tante is ouderwetsch en
heeft nog van die verouderde ideeën en
bijgeloovigheden, maar een tang1
Neen zij is goed voor mij, al wil zij mij
ook volgeDs haar princiepen opvoeden.
„Wie is dat meisje, had mevrouw Ver
haar gevraagd.
.,0, dat is dat mooie meisje, dat bij die
oude tante is. Ze heeft haar moeder nau
welijks gekend.
„Ja, ze is mooi en lief en wat danst ze
fijn.5'
Mooi en lief. Ze voelde haar trots naar
boven komen maar wat gaf ze er ook om,
als ze haar tante beschuldigde een tang
voor haar te zijn.
Eén ding had die vreemde mevrouw toch
gelijk. Tante kan geen meisjeshart begrij
pen. in haar jeugd was alles zoo ge
heel anders ènzij is nooit moeder ge
weest. Neen. tante kon haar niet begrij
pen en met haar meeleven. Tante stelde
geen belang bij hfïar studie, bij haar mu
ziek, haaj' pretjes, nergens stelde ze belang
bij, wat haar interesseerde. Bijna nooit
mocht ze naar een feestje. Voor deze fuif
was Genette het zelf aa-n Tante komen
vragen en toen mocht ik eindelijk, omdat
Tante het een aardig meisje vond. Ja,
Genette is lief. Zou ze iets var mijn een
zaamheid begrijpen Leuk, dat ze mij
juist vroeg voor die wals. Ik heb ze het
beste onder de knie van alle dansen, die ik
ken. Toch heerlijk dansen. Zou ik nog
eens vragen of ik les mag halen Maar
dan wordt Tante zoo kwaad: ze is bang,
dal. ik dan naar een dancing ga. Ik mag
me ook niet bij een tennisclub aansluiten
voor de vacantieweek, want dat. is hyper
modern" zegt Tante dan. Zeker dat woord
wel eens gelezen in een boek. Hoe kwam
ze nu aan die gedachte? Ze had er nog
nooit over gedacht. Niet aardig, dat te
denken.
Maar waarom moet Tante me ook zoo
kort houden. Ik word toch al een groot
meisje, een jongedame.
Even benijdde ze de anderen, die zoo
vroolijk en onbezorgd konden leven, die
niet hoefden te blokken om door d'r exa
men Ie komen, want dan konden ze er wel
een jaar langer over doen. Maar zij, zij
moest zoo gauw mogelijk het gymnasium
afloopen om dan zichzelf te kunnen onder
houden. Zichzelf? Wat een egoist was ze
nu weer. Natuurlijk Tante en Jo samen on
derhouden. Samen zouden ze ruimer gaan
wonen. Samen zouden ze vreugd en leed
deelen.
(Wordt vervolgd).
Uit het leven der dieren,
door Johan de Graaf.
VI. (Slot).
Konijnen kunnen voor de fok gebezigd
worden op den leeftijd van pl.m. tien
maanden. Dit is echter voor ieder ras
niet hetzelfde.
Ik raad allen aan zich een boekje over
de diverse rassen aan te schaffen. Daar
zijn illustraties bij, nauwkeurige beschrij
ving, de standaardeischen, zoodat je je er
een goed denkbeeld van kunt vormen en
een keus maken welk ras je wilt gaan fok
ken.
Wat de fokker betreft is hier de plaats
niet er dieper op in te gaan, daar dit
stukje slechts bedoeld is voor de (kleine)
beginnelingen, die zich bij het meer er
varen en ouder worden op ingewikkelder
problemen gaan toeleggen en daar ook
boeken over kunnen aanschaffen.
Dus degenen, die zich nu met hart en
ziel op deze leerzame sport gaan toeleg
gen en werkelijk konijnenliefhebbers zijn,
zullen later de vooraanstaande, kundige
fokkers worden. En daar moet het naar
toe. Want niet alleen voor liefhebberij zijn
de konijnen bruikbaar, doch hejb zijn ook
zeer zeker uitstekende nutdieren. De ko-
nijnensport moet de hoogte in* en er moet
minder minachtend op worden neecgezien.
Wat de zindelijkheid betreft hebben
geloof ik al genoeg geleerd. En denk
daaraan, de konijnenhouder, bij wien het
een vuile smeerboel is kan nooit de schuld
op zijn dieren werpen, hij moet ze beter
schoonhouden.
Jaarlijks worden er groote tentoonstel
lingen gehouden, bezoekt ze, je zult er veel
leeren. En wanneer je eenmaal zelf prima
rasdieren fokt, kun. je ze ook exposeeren,
en wanneer je dan zegevierend uit den
kamp te voorschijn komt kun je zeggen:
„Dit is nu het resultaat van mijn fokken
Blijkt het, dat je dieren nog gebreken
hebben, dan kim je pogen deze weg te
fokken en dan zal later je voldoening des
te grooter zijn.
Dus, veel succes!
An en Wim in 't DroomenlamJ.
„Moe, mogen we al naar bed'?55 Dat
vroeg Wim.
„Ja hoor", zei Moe.
An en Wim gingen zich uitkleeden.
En weldra, lagen An en Wim, met een
glimlach op hun mond, in zoete sluimering.
Opeens ging 't op het raam „tik, tik".
Daar werd 't raam geopend, en twee
mooie zilveren-witte bokken kwamen bin
nen.
Ze zeiden tegen An en Wim: „Kom gauw
aankleeden, en op onze ruggen gaan zit
ten, en goed aan de horens vasthouden,
hoor."
An en Wim waren zoo klaar! ze wipten
op hun rug, en sprongen door het raam.
„Rttt", daar vlogen de bokken recht op
de maan af. Daar aangekomen zeiden de
bokken tegen An en Wim, „stap maar af,
en ga maar mooie gouden sterren pluk
ken'5.
An en Wim stopten hun zakken vol, en
toen nog 'n beetje in An d'r muts en in
Wim z'n hoed.
Maar opeen3, daar dondert 'n stem, „Wat
is dat? Wie durft zoo iets te doen? Blijven
jullie van die mooie sterren af; en maak
dat je weg komt, of ik zal je!"
An en Wim keken verschrikt om, en
daar zagen ze het maanmannetje met 'n
takkenbos op z'n rug aankomen.
Wim valt op z'n knieën, en bidt, „ach,
lief maanmannetje55
Maar 't maanmannetje liet hem niet uit
spreken. Hij brulde weer: „Nee, nee, dat
gaat zoo maar niet, geef hier die sterren!"
Maar Wim was lang weg, want toen
't maanmannetje zoo brulde, viel Wim van
schrik van de maan af, en nam An in
z'n vaart ook mee. Ze vielen erg lang, toen
opeens, „boem", daar lagen ze tusschen
dekens en kussens te rollen. Gelukkig het
was maar 'n droom!
Ohris v. d. Ploeg, Hoogmade.
Roosje.
Ijl een lief klein bloemenhof]e.
Stond een roosje teer van kleur,
'fc Was verdwaald bij andere bloemen
Vullende de lucht met zoeten geur.
Kleine voetjes tippelen
Over 'n paadje in den hof,
Bange vrees kwam over 't roosje,
Dat knaapjes oogen trof.
Kleine handjes gingen plukken,
Plukken al de bloempjes weg;
Maar zij kwamen niet aan het roosje
Zóu 't slechts uitstel wezen, zeg 1
Eiken dag nu, kwam het knaapje
Even kijken naar de roos,
Doch zijn voetjes liepen langzaam
En zijn stemmetje klonk niet boos.
Op een dag nu kwam geen knaapje
Om te kijken naar de roos.
't Lag daarboven in zijn bedje
Billend van koorts en moedeloos.
5t Boosje was nu toch zoo treurig
En wist niet wat te doen,
5t Liet bedroef zijn kopje hangen
Om zijn baasjeen toen?
Een zonnestraal sohiet door de wolken
En kijkt in het tuintje neer.
'fc Boosje voelt de zonnewarmte
En heft. het treurend kopje weer.
't. Durft nu ook naar boven kijken,
En ziet daar den kleinen man.
'n Vreugdeschok doortrekt zijn stengel,
Nu 't zijn baasje zien eens kan.
Woeste regenvlagen komen
Scherpe winden Noord en Oöst;
Dooh 't roosje houdt zioh dapper
Als de moeder die ziek Jantje
minnekoost.
Een vogeltje zag 5t. roosje pronken
In zijn ongeschonden pracht.
En sprak: „waarom staat gij alleen
zoo fleurig?"
5t Boosje antwoordde: „ik wacht".
„Wacht gij", riep verschrikt het muschje,
Maar weet gij dan niet kleine roos,
Misschien na enkele dagen reeds
De aarde onder 'n sneeuwlaag ligt,
vlekkeloos.
„Ja, dat weet ik" sprak het roosje,
„Maar kijkt gij eens naar boven toe,
Dat knaapje dat zoo ligt te staren,
Zal spoedig afreizen ver van moe".
Ook nu begon het roosje weg te
kwijnen,
En dacht „mijn taak is hier volbracht",
Een laatste glimlaoh en zij knakte
Zij had t-ot het laatste gewacht!
Een dame liep in den vroegen morgen,
En bukte zich over het perkje heen,
„Ach", zuchtte ze, „ook gij hebt me
verlaten,
„Als mijn zoon, die ging naar God,
den Heer".
„Maar niet zoo", sprak fluisterend
nog het roosje,
„Ia 't voorjaar dan kom ik weer",
„ïkfaar ach", sprak moeder zacht in
zich zelve,
„Mijn kindje zie ik nooit, nooit ineer".
Bep. f