VOOR ONZE KINDEREN op- CORRESPONDENTIE. Henk Spit.zen, Oegstgeest. Ik dacht het wel Henk! Ik heb me dus niet vergist. Onze Henk uit Oegstgeest heeft nog meer pijlen op z'n boog. Ik dank je alvast vor>r1 deze bijdrage. De andere vol gen wel. Dag Henk! Ook mee doen aan de prijsraadsels! Groeten aan vader en moeder! T o o s B o o n e k a m p, S t o m p w ij k. En hoe gaat het nu met moeder? Ik hoop van goed, want een moeder kan niet gemist worden. Gelukkig, dat jij er was om te helpen en voor „huishoudstertje" te spelen. Als moeder weer heelemaal her steld is, dan krijg je weer tijd, om wat voor „Ons Hoekje" te maken en ook mis schien om aan den wedstrijd mee te doen. Ik reken op alle Stompwijkertjes. Dag Toos! Groet pa en ma en zusje en alle broers van me en wensch moe beterschap, in mijn plaats. Meer is voor deze week niet te beant woorden. Maar ik heb goed nieuws. Let. op en zeg het voort! A.s. Zaterdag komen we met „prijsraadsels". Prijsraad sels en mooie prijzen. Opgelet en meedoenBegin al vast aan opstel, verhaal en versje. Jullie liefhebbende Oom W i m. Oplossingen uer raadsels. van de vorige week, opgestuurd door Jantje Plouvier: Olossing I: H aap piano Haar lem atlas hen m. Opl. II: Anseremme (een dorpje bij Dinant). (was te moeilijk). Opl. III: kanon. Opl. IV: 9.99. Opl. V.: Javanen, karavanen. Opl. VI: Tot op de helft. Opl. VII: Eindhoven. Opl. VIII: Haastige spoed is zelden goed. Opl. IX: Litauen. Opl. X: Leeuw eeuw. (Is niet precies opgegeven). VRAGENBUS. Vraag 1 S 6 Bij het dobbelspel ge bruiken we dobbelsteenen, en deze steenen zijn altijd dubbel geteckend. Ivon men niet eenvoudiger zeggen dubbelspel? Antwoord: Ja vriend, dobbelen be- teekenb dubbelen of verdubbelen. Dobbel spel en dobbelsteen beteekent dus dubbel spel of dubbelsteen. Dobbelen was name lijk oudtijds een kansspel dat doorgaans met dobbelsteenen gespeeld werd en let op bij welk spel de inzet steeds verdubbeld moest worden. Begrijp je het nu? Vraag 1ST: Mijn vader is deurwaar der. Waar komt de eigenlijke beteekènis vandaan, of hoe is het verband tussohen deur en waarder (bewaarder)? Antwoord Als jou vader deurwaar der is, dan kan hij jouw vraag ook beant woorden. Toch zal ik aan je wensch vol doen, dan kun je meteen zien, of mijn ant woord klopt, met dat. van vader. Deurwaarder beteekent oorspronkelijk deurbewaarder, deurwachter, portier. Ook deurwaarder kwam ten tijde van Christus voor. In het Evangelie van Johannes staat: „Ende Petrus stond buytcn aan de deure. De ander discipel dan, die den Hoogc- priester bekend was, ging uyt ende sprak met de deurwaerster ende bracht Pe trus in". Thans beteekent het woord heel wat meer en is de beteekenis heel wat voorna mer. Thans wordt bedoeld een Ambte naar, in dienst van een rechtscollege of van den fiscus, die exploten en verkoopin- gen houdt zooals dat vroeger deden de deurwachter van het stadhuis of van het gerechtsgebouw. Vraag 188: Is Rome de grootste stad van Italië en hoeveel inwoners telt deze stad? Antwoord Rome telt 877.000 inwoners maar is niet de grootste si ad van Italië. Dit is Napels. Dit is de volkrijkste stad met 966.000 zielen. Milaan telt 941.000 inwoners: Genève 625.000, Turijn 570.000, Palermo begin met zijn 445.000 ook al het half niillioen te na deren. Voorts hebben Catania, Florence, Venetië, Triëst, Bologna, en sinds eenigen tijd ook Messina- over de 20.000 inwoners. Iri de 92 provinciale hoofdsteden wonen bij elkaar 10.700.000 inwoners, d.w.z. onge veer een kwart van de lieele bevolking. Vraag 189: Waar zou de naam Soheveningen vandaan komen? Antwo.ord Wat ik ervan gevonden heb, zal ik je meedeelen. De naam van deze visschers- en badplaats hangt samen met het Engclsehe Chevcning en is afge leid van 't oud-Engelsoh Sceavia-n, dat schouwen, uitkijken beteekent. Dat het begrip van „zien" of „uitkijken" meer in plaatsnamen wordt aangetroffen vooral, waar hot die aan de kust betreft, daarvan vinden we een voorbeeld in „Kijk duin". Vraag 190: Waar komen de noten vandaan en wie is de uitvinder van dit schrift? Antwoord: De namen ut, re. mi, fa, sol, la, si zijn de beginletters van een La- tijnsch gedichtje. Als je er belang in stelt, wil ik je dit versje wel eens geven Piet. De maker van deze toonladder (gamma) is de monnik Guidö van Arezzo, die eveneens de uitvinder van het muziekschrift is. Hij werd in 990 in een voorstad van Parijs geboren. Hoe hij er toe kwam. de toonladder uit te vinden, vertelt de kro niek ons als volgt Hij was in 1015 als Benediktijner mon nik in het klooster Pomposa in het hor t-igdom Fcrrara ingetreden. Toen hij op zekeren dag in de kerk het zingen van de hymne tot den H. Joannes aanhoorde, verbaasde hij zich over de harmonische uitwerking, die het regelmatig hooger worden der stemmen op hem maakte. Om zijn geheugen tegemoet te komen bij het weergeven der melodie, teekende hij lijnen en schreef de hooge tonen op een hoogere lijn. Toen gaf hij eiken toon een naam van de eerste lettergreep van het gezongen vers. Toen hij bemerkte, dat op deze wijze de volgorde der tonen later ook nog ge makkelijker was vast te stellen, werkte hij het notcn-balk-systeem verder uit. In 1026 gaf hij voor het eerst publiciteit aan zijn uitvinding. Tot beter begrijpen wil ik het Latijnsche gedichtje hier laten volgen. Let vooraf op de eerste lettergreep van eiken regel, ut queant laxis, re-sonare fibris, mi-ra gestorum, fa-mul i tuorum, sol-ve polluti, Ja-bü reatum, •Sancte Jo-hannes! Oom Wim. (Wordt vervolgd). Moederliefde door Jan Duindam. II. Dit alles vormt haar karakter en ze wordt met de jaren trotscher en valt dan van dieper tot diepst. Nu is de moeder de dienaresse. Haar dochter is 16 jaar ge worden, maar wat 'n verschil van voor 14 jaar geleden. Toen was ze een lief kind en nu kijkt ze eens in de oogen en ge zult het zien, kijkt 'ns naar haar doen en laten; ze is door do wereld meegetrokken in alles: wellust, zinnelijkheid enz. En de moeder, ze heeft haar fout ingezien. Mitar nu de vraag: hoe die te verbeteren? 't Is wel moeilijk werken, maar wie op God vertrouwt, krijgt alles. Ze was dus 16 jaar geworden. De vrouw had „voor haar kind" een mooie blouse opgespaard, dan weer eens niet gegeten, dan wat gebe deld enz. enz. Hier Leny. heb je voor je verjaardag een mooie blouse. Ja, kind, we zijn arm, dus kan ik je geen groot ding geven. En dan heb ik je nog iets te zeggeen, iet-s enstigs. Och lieve deugd, daar zal je het hebben. Ik zal maar vast mijn hoofd scheef zetten, dat is echter, vindt u niet? De moeder zei niets, zij begreep die bijlende spot wel, maar ze zou het verduren, nog maals 't was voor haar kind, haar eenigst meisje Leny, je moet veranderen. Je weet wel, wat ik bedoel? Met alles hé. Als je nu eens plotseling doodging, waar zou je dan naar toegaan, ik zal 't maar niet zeggen. Zoo sprak ze wel n half uur eu "t miste zijn uitwerking niet. De dood, de dood, bij dat woord schrok ze, als ze nu eens ver dronk, of verzonk in de modder, waar je zich zoo langzaam voelt wegzakken en dan nog de hel, altijd te branden en pijnen te lijden, hoe verschrikkelijk. Ze begon er van te huilen. En nu ga je naar je kan toor. 't Is hoog tijd. 't Is bijna, half negen. Gelukkig, dat ze klaar was. Het ver velend. Maar enfin Leny was op 'n groot kantoor bij 'n scheepsbouwer, 'n Mooi ge bouw vlak aan den waterkant: aan 'n flin ke rivier gelegen. Ruim 'n half uur gaans. Lieve hemel, er ligt iemand in 't water. O. gelukkig ze zijn met de dreg bezig. Kijk, 't is John Bardy! (Wordt vervolgd). Spreken is zilver, zwijgen is goud. naverteld door Gonda Hop. Een volle diligence moest van A naar B. Hij moest door een donker bosch, waar de vorige week nog een postwagen door roo- vers was overvallen. Want het was nog in den tijd, dat de wegen onveilig werden g^ maakt door roovers. De reizigers verkortten den tijd door gezellig met elkaar te praten. Ook was er een juffrouw die nog al van een praatje hield. Iedereen moest weten dat ze we duwe was, drie kinderen had, en te B woonde. Ook vertelde deze, dat ze al haar geld bij zich had en het onder een lossen zool in haar rechterschoen gedaan had. „Is dat geen mooie plaats", vroeg ze, „daar kunnen ze het nooit vinden". Zoo langzamerheid waren ze in het zoo gevreesde bosch gekomen. Op een onver wacht oogenblik sprongen een paar gewa pende bandieten uit het struikgewas en hielden de paarden stil. Alle menschen moesten uitstappen en hun geld en siera den overgeven. Het bracht naar den zin van de roovers zeker niet genoeg op, want zij dreigden hun tot op het lijf te zullen onderzoeken. Toen zei een heer, die den heelen tijd niets gezegd had: „Deze juffrouw daar, heeft een som gelds in haar rechterschoen onder een lossen zool, neem bet, dat zal wél genoeg zijn". De roovers vonden het zeker genoeg want zij gingen haastig heen. Een kreet van verontwaardiging ging onder de reizigers op. En de juffrouw jam merde en klaagde en beweerde dat zij met haar kinderen gebrek zou moeten lijden en straatarm was. Er werd een collecte gohouden onder de reizigers en het bracht zooveel op, dat zij de eerste dagen met haar kinderen geen gebrek behoefde te lijden. Na een paar dagen ontving zij een brief je. Hel luidde alzoo: Geachte- Mejuffrouw. Ik bied u mijn excuus aan, dat ik van de week uw geheim verklapt heb. Ik deed het. om een veel aanzienlijker som geld te red den. Hierbij zend ik u zeshonderd gulden, uw eigen vijfhonderd gulden welke uw eigendom zijn en honderd gulden als scha devergoeding voor het leed wat ik u aan gedaan heb. Hoogachtend, De heer met den grijzen hoed uit de diligence. Zonnekind. In den vroegen zomermorgen, Is 't zoo schoon in bosch en veld, Dan vergeet men ras de zorgen, Waar het hart door wordt gekweld. Tusschen 't groen der frissche perken, Bij der voog'len blij gezang, Valt het nimmer zwaar te werken, En de dag schijnt minder lang. De laatste strophe van het lied werd nog eens herhaald door de zuivere klankvolle sopraan. Ik keek rond en zocht.zocht van waar dat blijde morgenklokje kwam, dat zoo vroolijk klepte, en mij diep en toch zonder sentimentaliteit liet voelen, hoe zij van de schoone natuur kon genieten en hoe zij tevreden was met haar lot en iederen dag opnieuw de zon blijde tegen lachte. Ik zochtmaar het was alsof zij de rust van de vroege morgenuren niet meer durfde te verbreken. Wilde zij soms de lucht niet meer in tril ling brengen door haar fijne snaren, door dat zij dacht aan de stille rust op het plat teland of.dacht zij misschien aan de mooie natuur van Gods rijke schepping? Had zij soms haar echo gehoord, die verre over de stille weiden ging? Ik wist het niet en ik dwaalde rond, want ik wilde haar zien. Ik luisterdemaar alles wa-s stil. Eindelijk vertolden de boomen met hun zilveren weefsels mij, dat. in hun midden, dat klokje was, maar ik hoorde haar stem me niet. Boeoeoeve.boeoeoeoeoe.Geloei van koe*~a. Gerinkel van emmers en bussen. Geroezemoes van stemmen en pleppen wn klompen achter de boeren woning. Daar fladderde ietseen bontgeruit. boezelaar. Een heldere lach schaterde door de lucht. Zachtjes ging ik het erf op, want ik wist, dat zij het. was. Er kraakte een hek. Neuriënd ging zij met haar bussen en emmers de bocht in, en met haar grijsblauwe kijkers knipoogde ze vriendelijk naar de zon, die juist boven de kim kwam en met wien zij wedijve ren kon in natuurlijke schoonheid. Haar frissche appelwangen verhoogden haar aantrekkelijkheid evenals het morgen rood de zon haar majestueuze pracht geeft. HópHoooooopHet vroolijke hop- geroep, ten teeken. dat de koeien opge haald worden, omdat 't „melkenstijd" is, klonk eensklaps ever het veld. Hop! Hop!., de echo klonk steeds ver der over de vlakte. Ik keek haar nazag op het laatst niets meer dan 'n bontgeruit boezelaar en baar goudgele haren, die glansden in de eerste morgenstralen. Nelson. In den trein. H. (Slot). „Ja zij is helemaal van geen hoog-kom-af en later weggeloopen en hssft de direc teur van de muziekschool opgezocht en deze heeft toen van de ouders gedaan ge kregen wat hij verlangde en met groot suc ces, al heeft dat van de ouders groote fi- nancieele 'opofferingen gekost. Zoo is het." De reizigers keken elkaar eens aan als of ze zeggen wilden zoo zoo, zit 'm dat zooEn de spreekster zweeg, schijnbaar om zich met haar bagage te bemoeien, fei telijk echter om haar voldoening te ver bergen dat zij de anderen ingelicht had. De trein had zijn vaart vertraagdmen reed 't- Haagsche station binnen. De muziekdi recteur keek uit 't portier, maar wendde zich terstond tot zijn reizigers en sprak: „Als je over den duivel spreektop 't perron staat werkelijk Madeleine van Baaien de zangeres". Mien stapte uit. Al ler oogen vestigden zich op de oude daane, die schijnbaar geen notitie va-n het ge sprek had genomen, maar zeer in 't oog loopend de beroemde „ster" groette, ter wijl daarna met iets of wat triomphante- lijke oogen de anderen aanzag, ze lachte daarbij luid en zei: „Daar hebben de hee- ren en dames zich wat wijs laten maken. De zangeres is nooit weggeloopen, haar vader zelf heeft haar met twee zoons naar 't conservatorium gebracht. Het heeft ook haar ouders geen moeite gekost haar die opleiding te geven, daar zij een groote ijzerfabriek bezaten, die met Gods hulp een ruim bestaan opleverde. Maar het is wel aardig, om de jeugd van een zange- ros in een roniantisch kleed te hullen, al is 't onwaar" en meteen verliet zij de coupé om 't hartelijk welkom „lieve moeder, hoe aardig dat ge komt; waarom hebt ge papa niet meegebracht" van de zangeres te ver nemen. Tableau! De eenzame reizigster ging aan den arm harer bekoorlijke dochter naar een der voornaamste hotels en liet de mede reizigers zeer verwonderd en de dame, die haar zoo door-en-door kende, zeer be schaamd achter. Rie. De gezellige Bijbelles. „Wachten bij de trap", riep Soeur, en wij leunen behagelijk tegen de muur aan, totdat 't teeken gegeven wordt om hoo ge r-op" te gaan. Dan holt, gaat. of schui felt de heele familie naar de negende klas om drie kwartier lang naar de woorden van het Evangelie en den uitleg ervan te luisteren. Vóór het bord bengelt Palestina in de vroolijkste kleurencombinaties, die je je maar denken kunt. De lessenaar is van de tafel af. 't Zou een hinderpaal zijn voor de gemoedelijke hou ding van Mijnheer de Oon-rector (mis schien, hoor De klas is bijna vol als Mijnheer bin nen komt. Met een doffe „klets", valt de stapel boeken op de tafel, een kind neemt de jas aan, en het .echoot" vroolijk: „Goe den morgen, Mijnheer !v „Goeie morgenEn als Mijnheer zich gcinstalleerd heef' is het „Laten wij bid denDaarna begint het onderricht. Ik zit een beetje in de „penarie". Bij de les van „De Belofte van 't H. Sacrament des Altaars", hebben wij zoo'n heelcboe! bij moeten schrijven. En je zal zien, dat Mijnheer daarover vraagt. Ijverig en ern stig kijk ik in mijn boek als de vraag- periode begint: „Dat kan misschien effect maken", denk ik. Maar jawel. ..Zeg jij dat eens, Phine Schermer". Tot mijn schande moet ik bekennen, dat ik de vraag niet gehoord heb, hetgeen een geduldige herhaling tengevolge heeft. Wat een geluk, mijn oog was daar juist op ge vallen. Ik ratel zegevierend het antwoord „Ja, juist, laten wij dus verder gaan." O. die gebiedende wijs. Eeuwig en al tijd: laten wij. Maar laten wij waarin be rusten. Nu krijgen wij de les van de Kananee- sche vrouw, waar O. L. Heer over hondjes spreekt. Ik ben vandaag gauw „weg" met mijn gedachten en spoedig zit ik te prakki- zeeren over welke hondjes O. L. Heer het zou hebben. Misschien schoothondjes? Of hielden de menschen zich daar nog niet mee bezig. Of smousjes Maar, daar vergaat mijn honden-denk beeld. „Wie bedoelt Christus daar met die hondjes?" vraagt Mr. Een pienter kind steekt priemt haar vinger de lucht in, blij-trotsch op haar kennis. „Ja Jeanne." „Ik denk de heidenen Mijnheer." „Ja zeker, dus hier zijn bedoeld Joden en heidenen." Weg hondjes-illusie en wij gaan over tot Martha en Maria. Deze les ontlokt eenige medelijdende kreten aan het adres van Martha, die je op het prentje ernaast afgebeeld ziet met een paar borden en een soepterrine. Maar het wordt de medelijdende zielen spoedig aan het verstand gebracht dat Martha een beetje al te bezorgd was over vele dingen. Dan krijgen wij nog een plaat te zien die je een meer Oostersch beeld geeft met be trekking tot Martha en Maria. Mijnheer .gaat even met het boek rond en bestudeert onderwijl de wereldkaart, die achter in de klas hangt want. dat is het zwakke punt, Mijnheer kijkt je nooit aan. Héél eigenaardig! Daar gaat de deur even open en dade lijk weer dicht. 't Is tijd. „Laten wij dus No. 37 tot 44 leeren", zegt Mijnheer, en ik voeg er zachtjes aan toe: en,,En laten wij nu bidden" Dank TJ wel Mijnheer!" Josephine SchermerVoest, Leiden. De vorst en zijn nar. In vroegere tijden was het de gewoonte dat' ieder vorst aan zijn hof een nar had, die grappen moest verkoopen. Eén van die grappen zal ik eens vertellen. Eens wedde een. nar met z'n vorst. De vorst vroeg: „Welk bedrijf wordt het meest uit geoefend?" „Dat van dokter", zei de nar. „Domme vent", riep de vorst, „ik wed, dat er in de heele stad maar twee of drie dokters zijn." „Ik wil wedden om 100 duka ten, dat er in de heele stad minstens der tig dokters zijn", zei de nar. „Goed", zei de vorst, en nam de weddenschap aan. Wat deed nn de nar? Hij deed een doek om 't gezicht, en deed net, of hij kiespijn had. Zoo gong hij naar de kerk en 's mid dags naar de stad. Hij kwam onderweg verschillende kennissen tegen. Iedereen vroeg, wat hem scheelde, de een zei dit, de ander dat. De nar vroeg ieder, die hem een middel tegen kiespijn gaf, om zijn naam. Al die namen schreef hij op een groot vel papier, en daarmee ging hij naar het hof. Hij kwam den vorst, tegen. Ook deze vroeg wat hem scheelde, en gaf hem een raad. Eindelijk ging hij naar den vorst en toonde hem de lijst met meer dan zes tig namen. De nar had de weddenschap gewonnen, en de 100 dukaten werden hem behoorlijk uitbetaald. Henk Spitzen, Oegstgeest. 'n Groote teleurstelling. Jan, 'n klein ventje van tien jaar, stond op 't perron, op de avondtrein te wachter., die al lang binnen moest zijn. In de verte zag hij reeds de lampen. Hij moest prc- beeren kranten te verkoopen, want thuis was 't geld zoo broodnoodig, nu vader geen werk had en moeder ziek te bed lag. Eindelijk was de trein binnen. Er stapten weinig reizigers nit en niemand had een krant noodig. Hij zag in een coupé, waar n' deftig heer was uitgestapt, 'n portefeuille liggen. De deur stond nog open. Gauw haal de hij de portefeuille er uit. Ze was zwaar Er zat zeker veel geld in. Daar zag hij 't naamkaartje: M. IJselstein, Keizersgracht 8, Amsterdam. Die mijnheer wist hij wel le wonen. Hij holde 't perron af om de auto nog in te kunnen halen, maar te laat. Nu zou hij ze maar even brengen. Onder 't loo- pen door dacht h-, dat hij nu vast wel een gulden zou krijgen. Dan kan hij rookvleesc'n en eieren en melk koopen voor moeder. Intusschen was ihij op de gracht geko men. Eindelijk had hij 't huis gevonden. Hij belde aan. Wat duurde t' toch lang, voor dat er werd opengedaan. Daar hoorde hij 'n deur kleppen. Er ging 'n raampje open en 'n vrouwenstem vroeg, wat hij verlangde. Hij zei, dat hij mijnheer wenschte te spre ken voor 'n heel gewichtig ding. Do meid, want die was het, ging naar boven en kwam terug met de boodschap, dat mijn heer niet te spreken was. Jan zei nu, dat hij de portefeuille gevonden had. Nu ging de deur open, en werd hij in de vestibule ge laten. De meid ging weer naar boven en kwam terug met de boodschap, dat hij aan haar maar de portefeuille moest geven. Jan gaf ze en de meid stopte hem wat in de hand en maakte de deur open. Bij 'n lan taarnpaal gekomen, zag hij nu, dat het 'n kwartje was. Dat was ©en groote teleur stelling. Annie Swiiste, Malakkastz. 4, Utrecht. 't Jubelt alomme. vogeltjes kweelen en schateren nu luid Hun liedjes in bosch en plantsoen. Ze zingen van vrijheid en blijheid en vreugd Ze jubelen alomme van 's levens geneugt, Ze spelen en dartelen in 't groen. De bloempjes zij kleuren het veld en de wei, Zij sieren het aardrijk zoo mooi. Ze spreiden 'haar geuren bekoren het oog Ze heffen de kopjes zoo fier naar omhoog, Als waren ze trotsch op haar tooi. Het liedje der vogelen der bloemen kleedij En al wat men heerlijks geniet; De zonne, die de aard met haar goud glansen streelt, Het koeltje, dat frisch door de loover- kens speelt, 't. Zingt alles den Gever een lied. Een lied van verrukking, van hulde en: dank Voor 't wondervol werk van Zijn hand. Het menschdom heeft nauwelijks dien jubel gehoord, Of blijde ook biedt het in zang en akkoord Den schepper zijn liefde tot pand. Antoine. Zomer-afscheid. Heen is de zomer! de herfst wordt geboren Herstfdraden spelen in avonddauw, Een vogeltje laat nog zijn laatste liedje hooren, Kort wordt de dag en de lucht weer grauw. Van weemoed zou ik willen weenen en zuchten, Nu al de bladeren, en bloemen weer sterven gaan; Nu ik niet meer kan zien de blauwe klare luchten, En de heerlijke zon in haar glorievolle baan. Nu ik niet meer kan dwalen door de heerlijke dreven, Getooid met bloemen in rijke kleurenpracht. Ik adem in het schoone rijke leven Van de natuur in zonnige lentelach. Nog zie ik voor mij de golvende mooie velden, Het rijpe graan in rijke zomertooi, De zware aar, die 'n rijken oogst wil melden, Ik hoor nog den zomergang: 't was onvergetelijk mooi. Ook denk ik nog aan die heerlijke schoone uren, Die ik droomend doorbracht op de stille hei, Ik lag maar steeds naar al dat schoons te turen, Hoe de vlinder zocht het bloempje en de bij. Vaak sprak ik: God! hoe schoon zijn toch uw gaven, Ik zag hoe in de gouden zon de bloemen zich steeds baden, 't Was of er geen leed en droefheid was beneên, En alles slechts sprankelde van vreugde om ons heen. Vaarwel dan zon en bloem- en bladerkronen! Vaarwel, gij heerlijken dauw en zomer-zonnedag Ik denk aan u nu herfst weer is gekomen En de wind ons toont zijn al vernielde macht- Ja, vaarwel, gij zomer! kort was slechts uw glorie, Toch dank ik u voor dien korten zomerduur Wij voelden dubbel de schoonheid der victorie, En bij uw afscheid weent de juichende natuur, -heodora. De „Schuldige". Netjes zaten de scholieren Op hun plaatsen. Les ving aan. Meester zou met veel plezier en IJver aan 't vertellen gaan, Volgens den lesrooster, die Aanwees 't vak: Geographie. 't Zou vandaag een lesje wezen Op de globe dat was fijn Men kon op de snuitjes lezen, Dat 'het volkje attent zou zijn. Pietje alleen keek wel wat sip: Waarom trok hij toch zoo'n lip? Als de globe daar gesteld was Op katheder van mijnheer, Zou dra blijken, wie een held was In deez' gansch bizondere leer. Meester dacht: 'k Begin met Piet; Die is lang de domste niet. Nn had Pietje, moet je weten. Met z'n handen na de klas Gisteren aan dien bol gezeten, Entoen 't ding gevallen was, 't Haastig op z'n plaats gebracht 't Was daaraan, dat hij nu dacht! Odaar had je 't al!„Piot Haarbol" Vroeg de meester „zeg me eens, wat Is de oorzaak, dat de aardbol Aan de Pool is afgeplat?" „Och. mijnheer!" zei Piet ontdaan. En in de oogen wedde een traan .,'k Heb geen schuld! die deuk*die zat Gisteren d'r ook al aan...." Antoine.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 12