VOOR ONZE KINDEREN
op-
CORRESPONDENTIE.
Henk Spit.zen, Oegstgeest.
Ik dacht het wel Henk! Ik heb me dus niet
vergist. Onze Henk uit Oegstgeest heeft
nog meer pijlen op z'n boog. Ik dank je
alvast vor>r1 deze bijdrage. De andere vol
gen wel. Dag Henk! Ook mee doen aan
de prijsraadsels! Groeten aan vader en
moeder!
T o o s B o o n e k a m p, S t o m p w ij k.
En hoe gaat het nu met moeder? Ik
hoop van goed, want een moeder kan niet
gemist worden. Gelukkig, dat jij er was
om te helpen en voor „huishoudstertje" te
spelen. Als moeder weer heelemaal her
steld is, dan krijg je weer tijd, om wat
voor „Ons Hoekje" te maken en ook mis
schien om aan den wedstrijd mee te doen.
Ik reken op alle Stompwijkertjes. Dag
Toos! Groet pa en ma en zusje en alle
broers van me en wensch moe beterschap,
in mijn plaats.
Meer is voor deze week niet te beant
woorden. Maar ik heb goed nieuws. Let.
op en zeg het voort! A.s. Zaterdag komen
we met „prijsraadsels". Prijsraad
sels en mooie prijzen.
Opgelet en meedoenBegin al vast aan
opstel, verhaal en versje.
Jullie liefhebbende
Oom W i m.
Oplossingen uer raadsels.
van de vorige week, opgestuurd door
Jantje Plouvier:
Olossing I: H aap piano Haar
lem atlas hen m.
Opl. II: Anseremme (een dorpje bij
Dinant). (was te moeilijk).
Opl. III: kanon.
Opl. IV: 9.99.
Opl. V.: Javanen, karavanen.
Opl. VI: Tot op de helft.
Opl. VII: Eindhoven.
Opl. VIII: Haastige spoed is zelden
goed.
Opl. IX: Litauen.
Opl. X: Leeuw eeuw. (Is niet precies
opgegeven).
VRAGENBUS.
Vraag 1 S 6 Bij het dobbelspel ge
bruiken we dobbelsteenen, en deze steenen
zijn altijd dubbel geteckend. Ivon men
niet eenvoudiger zeggen dubbelspel?
Antwoord: Ja vriend, dobbelen be-
teekenb dubbelen of verdubbelen. Dobbel
spel en dobbelsteen beteekent dus dubbel
spel of dubbelsteen. Dobbelen was name
lijk oudtijds een kansspel dat doorgaans
met dobbelsteenen gespeeld werd en
let op bij welk spel de inzet steeds
verdubbeld moest worden. Begrijp je het
nu?
Vraag 1ST: Mijn vader is deurwaar
der. Waar komt de eigenlijke beteekènis
vandaan, of hoe is het verband tussohen
deur en waarder (bewaarder)?
Antwoord Als jou vader deurwaar
der is, dan kan hij jouw vraag ook beant
woorden. Toch zal ik aan je wensch vol
doen, dan kun je meteen zien, of mijn ant
woord klopt, met dat. van vader.
Deurwaarder beteekent oorspronkelijk
deurbewaarder, deurwachter, portier. Ook
deurwaarder kwam ten tijde van Christus
voor. In het Evangelie van Johannes staat:
„Ende Petrus stond buytcn aan de deure.
De ander discipel dan, die den Hoogc-
priester bekend was, ging uyt ende sprak
met de deurwaerster ende bracht Pe
trus in".
Thans beteekent het woord heel wat
meer en is de beteekenis heel wat voorna
mer. Thans wordt bedoeld een Ambte
naar, in dienst van een rechtscollege of
van den fiscus, die exploten en verkoopin-
gen houdt zooals dat vroeger deden de
deurwachter van het stadhuis of van het
gerechtsgebouw.
Vraag 188: Is Rome de grootste stad
van Italië en hoeveel inwoners telt deze
stad?
Antwoord Rome telt 877.000 inwoners
maar is niet de grootste si ad van Italië.
Dit is Napels. Dit is de volkrijkste stad
met 966.000 zielen.
Milaan telt 941.000 inwoners: Genève
625.000, Turijn 570.000, Palermo begin met
zijn 445.000 ook al het half niillioen te na
deren. Voorts hebben Catania, Florence,
Venetië, Triëst, Bologna, en sinds eenigen
tijd ook Messina- over de 20.000 inwoners.
Iri de 92 provinciale hoofdsteden wonen bij
elkaar 10.700.000 inwoners, d.w.z. onge
veer een kwart van de lieele bevolking.
Vraag 189: Waar zou de naam
Soheveningen vandaan komen?
Antwo.ord Wat ik ervan gevonden
heb, zal ik je meedeelen. De naam van
deze visschers- en badplaats hangt samen
met het Engclsehe Chevcning en is afge
leid van 't oud-Engelsoh Sceavia-n, dat
schouwen, uitkijken beteekent.
Dat het begrip van „zien" of „uitkijken"
meer in plaatsnamen wordt aangetroffen
vooral, waar hot die aan de kust betreft,
daarvan vinden we een voorbeeld in „Kijk
duin".
Vraag 190: Waar komen de noten
vandaan en wie is de uitvinder van dit
schrift?
Antwoord: De namen ut, re. mi, fa,
sol, la, si zijn de beginletters van een La-
tijnsch gedichtje. Als je er belang in stelt,
wil ik je dit versje wel eens geven Piet.
De maker van deze toonladder (gamma) is
de monnik Guidö van Arezzo, die eveneens
de uitvinder van het muziekschrift is.
Hij werd in 990 in een voorstad van
Parijs geboren. Hoe hij er toe kwam. de
toonladder uit te vinden, vertelt de kro
niek ons als volgt
Hij was in 1015 als Benediktijner mon
nik in het klooster Pomposa in het hor
t-igdom Fcrrara ingetreden. Toen hij op
zekeren dag in de kerk het zingen van
de hymne tot den H. Joannes aanhoorde,
verbaasde hij zich over de harmonische
uitwerking, die het regelmatig hooger
worden der stemmen op hem maakte. Om
zijn geheugen tegemoet te komen bij het
weergeven der melodie, teekende hij lijnen
en schreef de hooge tonen op een hoogere
lijn. Toen gaf hij eiken toon een naam van
de eerste lettergreep van het gezongen
vers. Toen hij bemerkte, dat op deze wijze
de volgorde der tonen later ook nog ge
makkelijker was vast te stellen, werkte hij
het notcn-balk-systeem verder uit. In
1026 gaf hij voor het eerst publiciteit aan
zijn uitvinding.
Tot beter begrijpen wil ik het Latijnsche
gedichtje hier laten volgen. Let vooraf op
de eerste lettergreep van eiken regel,
ut queant laxis,
re-sonare fibris,
mi-ra gestorum,
fa-mul i tuorum,
sol-ve polluti,
Ja-bü reatum,
•Sancte Jo-hannes!
Oom Wim.
(Wordt vervolgd).
Moederliefde
door Jan Duindam.
II.
Dit alles vormt haar karakter en ze
wordt met de jaren trotscher en valt dan
van dieper tot diepst. Nu is de moeder de
dienaresse. Haar dochter is 16 jaar ge
worden, maar wat 'n verschil van voor 14
jaar geleden. Toen was ze een lief kind en
nu kijkt ze eens in de oogen en ge zult het
zien, kijkt 'ns naar haar doen en laten; ze
is door do wereld meegetrokken in alles:
wellust, zinnelijkheid enz. En de moeder,
ze heeft haar fout ingezien. Mitar nu de
vraag: hoe die te verbeteren?
't Is wel moeilijk werken, maar wie op
God vertrouwt, krijgt alles. Ze was dus 16
jaar geworden. De vrouw had „voor haar
kind" een mooie blouse opgespaard, dan
weer eens niet gegeten, dan wat gebe
deld enz. enz.
Hier Leny. heb je voor je verjaardag
een mooie blouse. Ja, kind, we zijn arm,
dus kan ik je geen groot ding geven. En
dan heb ik je nog iets te zeggeen, iet-s
enstigs. Och lieve deugd, daar zal je het
hebben. Ik zal maar vast mijn hoofd scheef
zetten, dat is echter, vindt u niet? De
moeder zei niets, zij begreep die bijlende
spot wel, maar ze zou het verduren, nog
maals 't was voor haar kind, haar eenigst
meisje Leny, je moet veranderen. Je weet
wel, wat ik bedoel? Met alles hé. Als je nu
eens plotseling doodging, waar zou je dan
naar toegaan, ik zal 't maar niet zeggen.
Zoo sprak ze wel n half uur eu "t miste
zijn uitwerking niet. De dood, de dood, bij
dat woord schrok ze, als ze nu eens ver
dronk, of verzonk in de modder, waar je
zich zoo langzaam voelt wegzakken en
dan nog de hel, altijd te branden en pijnen
te lijden, hoe verschrikkelijk. Ze begon er
van te huilen. En nu ga je naar je kan
toor. 't Is hoog tijd. 't Is bijna, half negen.
Gelukkig, dat ze klaar was. Het ver
velend. Maar enfin Leny was op 'n groot
kantoor bij 'n scheepsbouwer, 'n Mooi ge
bouw vlak aan den waterkant: aan 'n flin
ke rivier gelegen. Ruim 'n half uur gaans.
Lieve hemel, er ligt iemand in 't water. O.
gelukkig ze zijn met de dreg bezig. Kijk,
't is John Bardy!
(Wordt vervolgd).
Spreken is zilver, zwijgen is goud.
naverteld door Gonda Hop.
Een volle diligence moest van A naar B.
Hij moest door een donker bosch, waar de
vorige week nog een postwagen door roo-
vers was overvallen. Want het was nog in
den tijd, dat de wegen onveilig werden g^
maakt door roovers.
De reizigers verkortten den tijd door
gezellig met elkaar te praten. Ook was er
een juffrouw die nog al van een praatje
hield. Iedereen moest weten dat ze we
duwe was, drie kinderen had, en te B
woonde. Ook vertelde deze, dat ze al haar
geld bij zich had en het onder een lossen
zool in haar rechterschoen gedaan had.
„Is dat geen mooie plaats", vroeg ze,
„daar kunnen ze het nooit vinden".
Zoo langzamerheid waren ze in het zoo
gevreesde bosch gekomen. Op een onver
wacht oogenblik sprongen een paar gewa
pende bandieten uit het struikgewas en
hielden de paarden stil. Alle menschen
moesten uitstappen en hun geld en siera
den overgeven.
Het bracht naar den zin van de roovers
zeker niet genoeg op, want zij dreigden
hun tot op het lijf te zullen onderzoeken.
Toen zei een heer, die den heelen tijd
niets gezegd had: „Deze juffrouw daar,
heeft een som gelds in haar rechterschoen
onder een lossen zool, neem bet, dat zal
wél genoeg zijn". De roovers vonden het
zeker genoeg want zij gingen haastig heen.
Een kreet van verontwaardiging ging
onder de reizigers op. En de juffrouw jam
merde en klaagde en beweerde dat zij met
haar kinderen gebrek zou moeten lijden
en straatarm was.
Er werd een collecte gohouden onder
de reizigers en het bracht zooveel op, dat
zij de eerste dagen met haar kinderen geen
gebrek behoefde te lijden.
Na een paar dagen ontving zij een brief
je. Hel luidde alzoo:
Geachte- Mejuffrouw.
Ik bied u mijn excuus aan, dat ik van de
week uw geheim verklapt heb. Ik deed het.
om een veel aanzienlijker som geld te red
den. Hierbij zend ik u zeshonderd gulden,
uw eigen vijfhonderd gulden welke uw
eigendom zijn en honderd gulden als scha
devergoeding voor het leed wat ik u aan
gedaan heb.
Hoogachtend,
De heer met den grijzen hoed uit
de diligence.
Zonnekind.
In den vroegen zomermorgen,
Is 't zoo schoon in bosch en veld,
Dan vergeet men ras de zorgen,
Waar het hart door wordt gekweld.
Tusschen 't groen der frissche perken,
Bij der voog'len blij gezang,
Valt het nimmer zwaar te werken,
En de dag schijnt minder lang.
De laatste strophe van het lied werd nog
eens herhaald door de zuivere klankvolle
sopraan.
Ik keek rond en zocht.zocht van
waar dat blijde morgenklokje kwam, dat
zoo vroolijk klepte, en mij diep en toch
zonder sentimentaliteit liet voelen, hoe zij
van de schoone natuur kon genieten en
hoe zij tevreden was met haar lot en
iederen dag opnieuw de zon blijde tegen
lachte.
Ik zochtmaar het was alsof zij de
rust van de vroege morgenuren niet meer
durfde te verbreken.
Wilde zij soms de lucht niet meer in tril
ling brengen door haar fijne snaren, door
dat zij dacht aan de stille rust op het plat
teland of.dacht zij misschien aan de
mooie natuur van Gods rijke schepping?
Had zij soms haar echo gehoord, die
verre over de stille weiden ging?
Ik wist het niet en ik dwaalde rond,
want ik wilde haar zien.
Ik luisterdemaar alles wa-s stil.
Eindelijk vertolden de boomen met hun
zilveren weefsels mij, dat. in hun midden,
dat klokje was, maar ik hoorde haar stem
me niet.
Boeoeoeve.boeoeoeoeoe.Geloei
van koe*~a. Gerinkel van emmers en
bussen. Geroezemoes van stemmen en
pleppen wn klompen achter de boeren
woning.
Daar fladderde ietseen bontgeruit.
boezelaar. Een heldere lach schaterde door
de lucht.
Zachtjes ging ik het erf op, want ik
wist, dat zij het. was.
Er kraakte een hek. Neuriënd ging zij
met haar bussen en emmers de bocht in,
en met haar grijsblauwe kijkers knipoogde
ze vriendelijk naar de zon, die juist boven
de kim kwam en met wien zij wedijve
ren kon in natuurlijke schoonheid. Haar
frissche appelwangen verhoogden haar
aantrekkelijkheid evenals het morgen
rood de zon haar majestueuze pracht
geeft.
HópHoooooopHet vroolijke hop-
geroep, ten teeken. dat de koeien opge
haald worden, omdat 't „melkenstijd" is,
klonk eensklaps ever het veld.
Hop! Hop!., de echo klonk steeds ver
der over de vlakte.
Ik keek haar nazag op het laatst
niets meer dan 'n bontgeruit boezelaar en
baar goudgele haren, die glansden in de
eerste morgenstralen.
Nelson.
In den trein.
H.
(Slot).
„Ja zij is helemaal van geen hoog-kom-af
en later weggeloopen en hssft de direc
teur van de muziekschool opgezocht en
deze heeft toen van de ouders gedaan ge
kregen wat hij verlangde en met groot suc
ces, al heeft dat van de ouders groote fi-
nancieele 'opofferingen gekost. Zoo is het."
De reizigers keken elkaar eens aan als
of ze zeggen wilden zoo zoo, zit 'm dat
zooEn de spreekster zweeg, schijnbaar
om zich met haar bagage te bemoeien, fei
telijk echter om haar voldoening te ver
bergen dat zij de anderen ingelicht had. De
trein had zijn vaart vertraagdmen reed
't- Haagsche station binnen. De muziekdi
recteur keek uit 't portier, maar wendde
zich terstond tot zijn reizigers en sprak:
„Als je over den duivel spreektop 't
perron staat werkelijk Madeleine van
Baaien de zangeres". Mien stapte uit. Al
ler oogen vestigden zich op de oude daane,
die schijnbaar geen notitie va-n het ge
sprek had genomen, maar zeer in 't oog
loopend de beroemde „ster" groette, ter
wijl daarna met iets of wat triomphante-
lijke oogen de anderen aanzag, ze lachte
daarbij luid en zei: „Daar hebben de hee-
ren en dames zich wat wijs laten maken.
De zangeres is nooit weggeloopen, haar
vader zelf heeft haar met twee zoons
naar 't conservatorium gebracht. Het heeft
ook haar ouders geen moeite gekost haar
die opleiding te geven, daar zij een groote
ijzerfabriek bezaten, die met Gods hulp
een ruim bestaan opleverde. Maar het is
wel aardig, om de jeugd van een zange-
ros in een roniantisch kleed te hullen, al
is 't onwaar" en meteen verliet zij de coupé
om 't hartelijk welkom „lieve moeder, hoe
aardig dat ge komt; waarom hebt ge papa
niet meegebracht" van de zangeres te ver
nemen. Tableau!
De eenzame reizigster ging aan den
arm harer bekoorlijke dochter naar een
der voornaamste hotels en liet de mede
reizigers zeer verwonderd en de dame, die
haar zoo door-en-door kende, zeer be
schaamd achter.
Rie.
De gezellige Bijbelles.
„Wachten bij de trap", riep Soeur, en
wij leunen behagelijk tegen de muur aan,
totdat 't teeken gegeven wordt om hoo
ge r-op" te gaan. Dan holt, gaat. of schui
felt de heele familie naar de negende klas
om drie kwartier lang naar de woorden
van het Evangelie en den uitleg ervan te
luisteren.
Vóór het bord bengelt Palestina in de
vroolijkste kleurencombinaties, die je je
maar denken kunt.
De lessenaar is van de tafel af. 't Zou een
hinderpaal zijn voor de gemoedelijke hou
ding van Mijnheer de Oon-rector (mis
schien, hoor
De klas is bijna vol als Mijnheer bin
nen komt. Met een doffe „klets", valt de
stapel boeken op de tafel, een kind neemt
de jas aan, en het .echoot" vroolijk: „Goe
den morgen, Mijnheer !v
„Goeie morgenEn als Mijnheer zich
gcinstalleerd heef' is het „Laten wij bid
denDaarna begint het onderricht.
Ik zit een beetje in de „penarie". Bij de
les van „De Belofte van 't H. Sacrament
des Altaars", hebben wij zoo'n heelcboe!
bij moeten schrijven. En je zal zien, dat
Mijnheer daarover vraagt. Ijverig en ern
stig kijk ik in mijn boek als de vraag-
periode begint: „Dat kan misschien effect
maken", denk ik. Maar jawel. ..Zeg jij dat
eens, Phine Schermer".
Tot mijn schande moet ik bekennen, dat
ik de vraag niet gehoord heb, hetgeen een
geduldige herhaling tengevolge heeft. Wat
een geluk, mijn oog was daar juist op ge
vallen. Ik ratel zegevierend het antwoord
„Ja, juist, laten wij dus verder gaan."
O. die gebiedende wijs. Eeuwig en al
tijd: laten wij. Maar laten wij waarin be
rusten.
Nu krijgen wij de les van de Kananee-
sche vrouw, waar O. L. Heer over hondjes
spreekt. Ik ben vandaag gauw „weg" met
mijn gedachten en spoedig zit ik te prakki-
zeeren over welke hondjes O. L. Heer het
zou hebben.
Misschien schoothondjes? Of hielden de
menschen zich daar nog niet mee bezig.
Of smousjes
Maar, daar vergaat mijn honden-denk
beeld.
„Wie bedoelt Christus daar met die
hondjes?" vraagt Mr.
Een pienter kind steekt priemt haar
vinger de lucht in, blij-trotsch op haar
kennis.
„Ja Jeanne."
„Ik denk de heidenen Mijnheer."
„Ja zeker, dus hier zijn bedoeld Joden
en heidenen."
Weg hondjes-illusie en wij gaan over
tot Martha en Maria.
Deze les ontlokt eenige medelijdende
kreten aan het adres van Martha, die je
op het prentje ernaast afgebeeld ziet met
een paar borden en een soepterrine.
Maar het wordt de medelijdende zielen
spoedig aan het verstand gebracht dat
Martha een beetje al te bezorgd was over
vele dingen.
Dan krijgen wij nog een plaat te zien die
je een meer Oostersch beeld geeft met be
trekking tot Martha en Maria.
Mijnheer .gaat even met het boek rond
en bestudeert onderwijl de wereldkaart,
die achter in de klas hangt want. dat is
het zwakke punt, Mijnheer kijkt je nooit
aan. Héél eigenaardig!
Daar gaat de deur even open en dade
lijk weer dicht. 't Is tijd.
„Laten wij dus No. 37 tot 44 leeren",
zegt Mijnheer, en ik voeg er zachtjes aan
toe:
en,,En laten wij nu bidden"
Dank TJ wel Mijnheer!"
Josephine SchermerVoest,
Leiden.
De vorst en zijn nar.
In vroegere tijden was het de gewoonte
dat' ieder vorst aan zijn hof een nar had,
die grappen moest verkoopen. Eén van
die grappen zal ik eens vertellen. Eens
wedde een. nar met z'n vorst. De vorst
vroeg: „Welk bedrijf wordt het meest uit
geoefend?" „Dat van dokter", zei de nar.
„Domme vent", riep de vorst, „ik wed, dat
er in de heele stad maar twee of drie
dokters zijn." „Ik wil wedden om 100 duka
ten, dat er in de heele stad minstens der
tig dokters zijn", zei de nar. „Goed", zei
de vorst, en nam de weddenschap aan.
Wat deed nn de nar? Hij deed een doek
om 't gezicht, en deed net, of hij kiespijn
had. Zoo gong hij naar de kerk en 's mid
dags naar de stad. Hij kwam onderweg
verschillende kennissen tegen. Iedereen
vroeg, wat hem scheelde, de een zei dit,
de ander dat. De nar vroeg ieder, die hem
een middel tegen kiespijn gaf, om zijn
naam. Al die namen schreef hij op een
groot vel papier, en daarmee ging hij naar
het hof. Hij kwam den vorst, tegen. Ook
deze vroeg wat hem scheelde, en gaf hem
een raad. Eindelijk ging hij naar den vorst
en toonde hem de lijst met meer dan zes
tig namen. De nar had de weddenschap
gewonnen, en de 100 dukaten werden hem
behoorlijk uitbetaald.
Henk Spitzen, Oegstgeest.
'n Groote teleurstelling.
Jan, 'n klein ventje van tien jaar, stond
op 't perron, op de avondtrein te wachter.,
die al lang binnen moest zijn. In de verte
zag hij reeds de lampen. Hij moest prc-
beeren kranten te verkoopen, want thuis
was 't geld zoo broodnoodig, nu vader
geen werk had en moeder ziek te bed lag.
Eindelijk was de trein binnen. Er stapten
weinig reizigers nit en niemand had een
krant noodig. Hij zag in een coupé, waar
n' deftig heer was uitgestapt, 'n portefeuille
liggen. De deur stond nog open. Gauw haal
de hij de portefeuille er uit. Ze was zwaar
Er zat zeker veel geld in. Daar zag hij 't
naamkaartje: M. IJselstein, Keizersgracht
8, Amsterdam. Die mijnheer wist hij wel le
wonen. Hij holde 't perron af om de auto
nog in te kunnen halen, maar te laat. Nu
zou hij ze maar even brengen. Onder 't loo-
pen door dacht h-, dat hij nu vast wel een
gulden zou krijgen. Dan kan hij rookvleesc'n
en eieren en melk koopen voor moeder.
Intusschen was ihij op de gracht geko
men. Eindelijk had hij 't huis gevonden. Hij
belde aan. Wat duurde t' toch lang, voor
dat er werd opengedaan. Daar hoorde hij
'n deur kleppen. Er ging 'n raampje open
en 'n vrouwenstem vroeg, wat hij verlangde.
Hij zei, dat hij mijnheer wenschte te spre
ken voor 'n heel gewichtig ding. Do meid,
want die was het, ging naar boven en
kwam terug met de boodschap, dat mijn
heer niet te spreken was. Jan zei nu, dat hij
de portefeuille gevonden had. Nu ging de
deur open, en werd hij in de vestibule ge
laten. De meid ging weer naar boven en
kwam terug met de boodschap, dat hij aan
haar maar de portefeuille moest geven. Jan
gaf ze en de meid stopte hem wat in de
hand en maakte de deur open. Bij 'n lan
taarnpaal gekomen, zag hij nu, dat het 'n
kwartje was. Dat was ©en groote teleur
stelling.
Annie Swiiste,
Malakkastz. 4, Utrecht.
't Jubelt alomme.
vogeltjes kweelen en schateren nu luid
Hun liedjes in bosch en plantsoen.
Ze zingen van vrijheid en blijheid en vreugd
Ze jubelen alomme van 's levens geneugt,
Ze spelen en dartelen in 't groen.
De bloempjes zij kleuren het veld en
de wei,
Zij sieren het aardrijk zoo mooi.
Ze spreiden 'haar geuren bekoren het oog
Ze heffen de kopjes zoo fier naar omhoog,
Als waren ze trotsch op haar tooi.
Het liedje der vogelen der bloemen
kleedij
En al wat men heerlijks geniet;
De zonne, die de aard met haar goud
glansen streelt,
Het koeltje, dat frisch door de loover-
kens speelt,
't. Zingt alles den Gever een lied.
Een lied van verrukking, van hulde en:
dank
Voor 't wondervol werk van Zijn hand.
Het menschdom heeft nauwelijks dien
jubel gehoord,
Of blijde ook biedt het in zang en akkoord
Den schepper zijn liefde tot pand.
Antoine.
Zomer-afscheid.
Heen is de zomer! de herfst wordt
geboren
Herstfdraden spelen in avonddauw,
Een vogeltje laat nog zijn laatste
liedje hooren,
Kort wordt de dag en de lucht
weer grauw.
Van weemoed zou ik willen weenen
en zuchten,
Nu al de bladeren, en bloemen weer
sterven gaan;
Nu ik niet meer kan zien de blauwe
klare luchten,
En de heerlijke zon in haar glorievolle
baan.
Nu ik niet meer kan dwalen door de
heerlijke dreven,
Getooid met bloemen in rijke
kleurenpracht.
Ik adem in het schoone rijke leven
Van de natuur in zonnige lentelach.
Nog zie ik voor mij de golvende
mooie velden,
Het rijpe graan in rijke zomertooi,
De zware aar, die 'n rijken oogst
wil melden,
Ik hoor nog den zomergang: 't was
onvergetelijk mooi.
Ook denk ik nog aan die heerlijke
schoone uren,
Die ik droomend doorbracht op de
stille hei,
Ik lag maar steeds naar al dat schoons
te turen,
Hoe de vlinder zocht het bloempje
en de bij.
Vaak sprak ik: God! hoe schoon
zijn toch uw gaven,
Ik zag hoe in de gouden zon de
bloemen zich steeds baden,
't Was of er geen leed en droefheid
was beneên,
En alles slechts sprankelde van
vreugde om ons heen.
Vaarwel dan zon en bloem- en
bladerkronen!
Vaarwel, gij heerlijken dauw en
zomer-zonnedag
Ik denk aan u nu herfst weer is
gekomen
En de wind ons toont zijn al vernielde
macht-
Ja, vaarwel, gij zomer! kort was
slechts uw glorie,
Toch dank ik u voor dien korten
zomerduur
Wij voelden dubbel de schoonheid
der victorie,
En bij uw afscheid weent de juichende
natuur,
-heodora.
De „Schuldige".
Netjes zaten de scholieren
Op hun plaatsen. Les ving aan.
Meester zou met veel plezier en
IJver aan 't vertellen gaan,
Volgens den lesrooster, die
Aanwees 't vak: Geographie.
't Zou vandaag een lesje wezen
Op de globe dat was fijn
Men kon op de snuitjes lezen,
Dat 'het volkje attent zou zijn.
Pietje alleen keek wel wat sip:
Waarom trok hij toch zoo'n lip?
Als de globe daar gesteld was
Op katheder van mijnheer,
Zou dra blijken, wie een held was
In deez' gansch bizondere leer.
Meester dacht: 'k Begin met Piet;
Die is lang de domste niet.
Nn had Pietje, moet je weten.
Met z'n handen na de klas
Gisteren aan dien bol gezeten,
Entoen 't ding gevallen was,
't Haastig op z'n plaats gebracht
't Was daaraan, dat hij nu dacht!
Odaar had je 't al!„Piot Haarbol"
Vroeg de meester „zeg me eens, wat
Is de oorzaak, dat de aardbol
Aan de Pool is afgeplat?"
„Och. mijnheer!" zei Piet ontdaan.
En in de oogen wedde een traan
.,'k Heb geen schuld! die deuk*die zat
Gisteren d'r ook al aan...."
Antoine.