VOOR ONZE KINDEREN CORRESPONDENTIE. Tante Lous, Leiden. Dank voor het toegezonden versjeHet wordt natuurlijk geplaatst. Zie de volgende week eens! Maar weet u wel, dat „de kostschoolgeschiedenis nog wacht op ver- ■'.ere „vervolgen". Dag Tante Lous! Josephine S c h o r m e r - V o o s t. Leiden. Ja, Josephine, zoo is het! Oost, West, thuis best En dat je me daar weer een paar origineele stukjes stuurt, vind ik heel lief van je/" Het spreekt, dat ik er meer verwacht, ook! Nu is er meer tijd voor en ik geef je de verzekering, dat er voor jouw „producten", een plaats- je gereserveerd is. Dag, Josephine! De volgende week komt No. I. R i .e'L e id e n. Juist, zoo is het! Yan uitstel komt afstel! „In den trein" wordt geplaatst. Misschien de volgende week reedsde helft. Begin aan een nieuw verhaal Rie, jij hebt allang de bewijzen gegeven, dat je de pen weet te hanteeren- Ik wacht dus af! Met hand en groet! Gon d a Hop, Leiden. Navertel len, wat de zuster op school verteld heeft, mag gerust. Ik laat hot opstel plaatsen. Nog even geduld! Ik vind het heel goed, dat je vaker een opstel maakt, vooral als liet zoo leuk is, als dit! Groet Pa, Moe, Jan, Jo, Cor, Jeaan en Nico van me en ontvang jij van mij de stevige vijf. Wies G o d d ij n, L e i d e n. Zoo Wiesje ben jij ziek geweest? In dat geval houdt alles op, anders had ik heusch een „dank U" voor het boek verwacht, vooral van jou, die weet hoe het hoort. Ik zeg maar: beleefdheid kost niets en.... opent harten en deuren. Hier moest ieder kind aan denken. Dag Wiesje! Zie ik je ook weer op den a.s. wedstrijd? G r e th a. v an Duren, Leiden. Flink zoo Grctha! Volhouden! Iedere - maand één opstel of verhaaltje enik ben tevreden. Zie de volgende week eens Jantje PI ouvier, Leiden. De raadsels laat ik plaatsen. Zie de volgende week! Maak eens een verhaal voor ons Hoekje of beschrijf eens „Ons uitstapje naar Dinant 'en Omstreken". Ik wacht af. Dag Jan! Mien G o d d ij n, Leiden. Zeker heb ik nog vertrouwen in jou. Ik reken dan ook vast op veel meer mooie bijdra gen. En het versje en het opstel worden geplaatst. Zie de volgende week. En nu: een man, een man; een woord, een woord. Dag Mien! Jantje Ouwcrkerk, Leiden. Dc bedoeling is heel goed Jantje! Maak eens Avat niet veel zorg en dan minstens twee .bladzijden lang. Dan wil ik eens zien, of het biet een plaatsje waard is. Zul Je daar eens om denken. Dag Jantje! Nelson, Voorhou t. Dank voor de twee mooie stukjes. Beterschap en beste groeten. Ik zal aan dien datum den ken. Hou mij ook voortaan aanbevolen. De plaats blijft voor jou disponibel. De a'olgende week ga ik door. Wie wat te vragen heeft vrage. Jullie liefhebbende Oom W i ju. RAADELS. Oplossing van de raadsel uit het vorige nummer: Voor de kleinen. 1. rot 2. Edam. 3. Mijn moe kookt voor zusje lekkere pap. 4. 129. Voor de grooten. 1. Kleine potjes hebben groote ooren. 2. Karton - Kanton. 3. S - 12 - 5 - 20, want 8 -f- 2 10 12 2 10 2 X 5 10 20 2 X 10 4. Eereteekenen. 5. Mozie - Mo vijf - Mozeven. (was er niets van bekend). NIEUWE RAADSELS. Voor de kleinen. 1. Op welken stoel kan niemand zitten? 2. Ik ben in de klok, Maar niet in den toren; Ik ben in dc keuken, Maar niet in het huis; Ik ben in de klomp, Maar niet -in de schoen. Ra, ra wat is dat? 3. Wat staat hier? wijzer hoofd 4. Wat staat hier als ieder puntj-e vervan gen wordt door een letter: D. m..n st..t ..n d.n hem.l, 5. Waarom doet een haan zijn oogen dicht als hij kraait. Voor de grooten. 1. Als ge mij gevonden hebt, besta ik niet. meer. Wie mij kent, zoekt mij niet, terwijl iedereen zich inspant om mij te ken nen. 2. Ik ben een jongensnaam, verander mijn hoofd en ik ben de naam van een stad in Gelderland. 3. Ik ben een vrouw, die vroeger bij de legers in groote eere stond. 13 letters zeggen u mijn naam. 1, 2, 3, 4 is een buitenlandsche geldstuk; 6, 7, 8, 9, is de beschutting tegen de warmte en koude; 10, 11, 12, 13 is een hemellichaam. 1, 2, 3, 4, 5, S is een eiland in ons land. Wie wordt bedoeld? 4. Als ge va-n den naam van een Avapen, dat in oude tijden veel gebruikt werd, de eerste lcter afneemt, blijft er een lekkere vrucht over. Welk wapen wordt bedoeld? 5. Acht letters wijzen den naam aan van een klcedingstuk: 5, 1, 3, S en 5, 6, 7, 8 zijn ook klee- dingstukken 2, 1, 8 is heb geheel of ten deele ge weest, maar er is weinig van 1, 2, 6, 4. Wie van u een stel raadsels weet, sture ze op aan mijn adres. Ik zorg dan \~oor plaatsing. Onderteeken met naam, voor naam en woonplaats. (De oplossingen erbij geA'en). OOM WJM. Uit het leven der dieren door Johan <le Graaf. IV. De voedster wordt rustig bij de pels gegrepen, nooit aan de ooren, Avant. dab is zeer slecht. Wie van jullie dat niet gelooven wil, moet maar eens aan zijn vader vragen je aan je ooren op te laten tillen en daarna bij dc kraag van de jas. Wat heb aangenaamste is zal ik je maar laen onder\'inden. Zoo is het bij de kp- nijnen ook. Dus de voedster wordt kalm uit het hok genomen en even met een malsch blaadje afgeleid. Ondertusschcn haalt men de haarbedekking van het nest even djp- zij en Avordt voorzichtig met de hand gevoeld of er doode jongen aanwezig zijn. Deze worden onmiddellijk verwij- derd. Daarna Avordt het nest in zijn vorigen toestand teruggebracht en de voedster weer in het hok teruggebracht. De meeningen omtrent het aantal jon gen, dat een voedster mag hebben, loo- pen nogal uiteen. De eene fokker beweert zes jongen, de andere tien, en nogeen andere zooveel als de voedster er werpt. Alle drie kun nen gelijk hebben, want men zal moeten ervaren hoeAq?el jongen de voedster, waar mee men fokt, gezonrl kan grootbrengen. De eene voedster brengt misschien een nest met twaalf jongen met succes groot, de andere kan cr misschien nog geen twee grootbrengen Het hangt -clus van de voedster af. Ver onderstel nu eens, da't je voedster tien jongen heeft, een "prachtig nest! Maar, zal de voedster ze alle kunnen grootbreö- gen? Dat moet ;-e dus en'aren, op gewaar af het geheele nest verloren te laten gaan. Wil je dat niete, dan is het beste, de vier kleinste jongen te verdrinken; het is wel hard, heb kan onnoodig zijn, doch de zes andere zullen er avcI bij varen. Blijkt dc voedster slechts een be paald aantal groot te kunnen brengen, dan moeten dus steeds de jongen, die boven dat aantal gaan, Aveggenomen wor den. In den regel doen de meeste fokkers dit: Je hebt 'meerdere voedsters op één dag laten paren. Op denzelfden dag krij gen ze dus jongen ook. Je kunt nu jongen uit een -te groot nest in het nest van,een nadere voedster, die er nog wel bij kan hebben, onderbrengen. Zoo be hoeft er dan misschien niet één jong ver loren te gaan. Om nog eA^en dieper op dit thema in te gaan. We zijn natuurlijk allemaal dieren vrienden en houden er dus niet van on noodig dieren te dooden. Slacht je een' konijn, dan heeft dat zijn nut, is dat dus niet in strijd met de dierenbescher ming. Maar het dooden van de jonge konijntjes? Dat heeft ook zijn nut, en wel van twee kanten. Op de eerste plaats het voordeel voor je zelf, want je behoud een zeker aantal sterke jon gen, maar ook in het' voordeel van je konijnen, wat hun aller gezondheid be treft. Het spreekt vanzelf, dat ;<e het zonde vind, wanneer je een nest prima ras- diertjes hebt om daar oen aantal van te dooden en je hebt ma-ar een mooie ras- voedster. Schaf je nu een gewoon boeren- konijn aan en laat ze op denzelfden dag jongen als je rasvoedster. Heeft de-^e laatste nu een te groot nest, zoo kunnen cle overtollige jongen door het boeren- komjn groot gebracht worden en zoo 'noodig eenige van haar jongen weggeno men worden. Met het overbrengen van jongen na-ar een ander nest moet voorzichtig gehan deld worden, opdat de voedster het niet merkt. De eene is gemakkelijker dan de ander. Net als bij de menschen. Daarom doet men heb best, wanneer je de voed ster niet vertrouwt, ze gedurende een uur' uit het hok te houden, zoodat de nieuwe jongen dezelfde lucht van de andere aan nemen. Dat de voedster de jongen doodt of ze door het geheele hok gooit zijn geen sprookjes. Wordt vervolgd. Pietje de Klepper door Wira Simons. XVI. Naar Holland terug. Gerrit ging zeggen tegen den Direc teur dat hij naar Holland terug ging. Den 20sten Maart vertrokken de twee vrien den naar hun geliefde vaderland. Dicht bij de Engelsche kust stootte 't schip op een zandbank en leed schipbreuk. Gerrit werd overboord geslagen en Piet was ze-er bedroefd, want zijn vriend kon onmogelijk gered worden. Piet en nog eenige andere overgebleven van het schip weiden door een ander Nederlandsoh schip opgepikt- En eindelijk stoomde 't schip de Nieuwe Waterweg binnen en nog eenigen tijd en 't lag gemeerd in een der drukke Rotter- da-msohe havens. Sleeperswagens, auto's en andere voertuigen schoven langzaam voorbij. De lading van 't schip werd ge lost en ook Piet ging van boord en wan delde langs d'e kade 'naar de D. P. en ging met den trein naar Dordrecht, doch hier vond hij zijn ouders geston'en. Weenend ging hij naar het kerkhof en legde een krans op de graven van zijn dierbare ouders. Piet zou te Bussum gaan wonen op een groote a'illa, want hij a\-as schatrijk ge worden. Geheel alleen woonde hij, alleen had ,hij tAvee dienstboden. In den tuin liep een vervaarlijk groote Avaakhond. En in de kippenren Avaren 35 helder witte, kippen. Piet was reeds 52 jaar geworden en nog steeds was hij even vroolijk als in zijn jeugd. Lang nog leefde hij gelukkig in zijn huis en pas op buitengewoon hooge leeftijd stierf hij. De leArensgeschiedenis van den heer dei- villa is verteld. Het huis werd verkocht aan een Baron en nog steeds prijkt op de hekken „Vreedeoord". Zus. Twaalf uur slaat de klok der kerktoren. De schooldeuren gaan open, aan den in gang staat een zuster, en Aveldra komt een stroom van meisjes de poort uitge stoeid. Naar alle kanten gaan ze heen, som migen in groepjes, of alleen, weer ande ren Avorden afgehaald. Onder de meisjes die alleen weggaan is er een bij van om streeks tien jaar, klein en tenger voor haar leeftijd. Het is Nellie de Bruin, thuis kortweg Zus genoemd. Vlug loopt zo voort- de regel indachtig: „Recht uit school naar huis". Twee straten is ze al door, als een kleintje van 3 jaar zioh bij haar voegt. Zus lacht eens tegen Annie, zoo heet ze en al pratend komen zc aan een brug, en een zeer drukke ook. De beide meisjes staan even stil, om een gunstig .oogenblik af te AA'achtcn, om dan op een sukkeldrafje te brug over te gaan. „Vlug Annie", nu gaat het", zegt Zus, en ze trok het klein tje mee, maar 't ging niet. In razende vaart kAvam er een fietser de brug op. Nog juist had Zus de tijd om Annie Aveg te du- Aven. Toen kwam dc schok. Met harden slag viel Zus tegen den brugrand, nog even bewoog ze zich, en bleef toen roer loos liggen. EA-en keek de fietser om, even, en reed toen zonder meer A'erder. Ontzet keek Annie naar Zus, die daar onbeweeg lijk lag en dan liep ze schreiend naar huis. Weldra Ava-s Zus door een menigte nieuws gierige kinderen omringd, die haar bijna aan 't gezicht der voorbijgangers onttrok ken. Toen kAvam er een jongmenscli aan met een brief in z'n hand, die hij al loo- pende las. Zou dit voorbijgaan, zon-der naar het kind om-1 tg zion. Neen! want dc EngelboAvaarrler van Zus blies hemden brief uit z'n hand om vlak naast Zus neer te vallen. Do jongeman raapte 'm op, zag 't kind liggen, en droeg 't Aveg naar de wo ning zijner ouders, die op korten afstand van de brug stond. Weldra was alles in de weer, om Jt meisje tot bewustzijn te brengen. Tever geefs Wie Avas dat teere kind, niemand kon 't zeggen, er was geen aanwijzing of niets. Ten einde raad werd Zus naar het ziekenhuis gedragen, en daar opgenomen. Bij de familie de Bruin wordt de koffieta fel gedekt, want weldra zullen de kinde ren uit school thuiskomen. Vader zal later dan geAvoonlijk thuiskomen, en dus gaat men beginnen zonder hem. De twee jon gens zijn al thuis, men wacht alleen nog op 't jongste meisje, op Zus"! 't Wordt onderhand al half één. Waar blijft Zus toch heeft Moeder al een paar keer ge vraagd. 't Wordt kwart voor één, maar nog altijd geen Zus,' en men besloot al- a-ast zonder haar te beginnen. Maar als de klok één slaat, en Zus er nog niet is, zegt Moeder, Marie ga even aan school vragen waar Zus blijft. Half twee, Nellie is er nog niet, meneer de Bruin kleed zioh uit en stapt de huiskamer binnen. Met horten en stooten vertelt Moeder dat Zus er nog niet is. Vader wordt bleek, neemt dan eensklaps een kort besluit, en met de avoorden„Ik kom, zoo gauw mogelijk te rug" Aderlaat ie 't huis, vol onrust den Aveg naar school inslaande. Al heel spoe dig ziet hij daar z'n oudste aankomen, al leen! en nu werd hij erg angstig, daar ze door een handbeweging te kennen gaf dat haar tocht voor niets was. Hij vroeg haar hoe zij er dien morgen h$d uitgezien en liep toen hard door naar het politiebu reau, Daar vertelde hij 't, en hoe zij ei; uit zag. De agent beloofde onderzoek, en juist toen vader het bureau weer verlaten vvïl- de, weerklonk dc telefoonschel. „Wacht, u nog even meneer", zei de agent ,,'t is misschien bericht over uw kind. En wer kelijk er Avas een kind gevonden, en be- Avusteloos naar liet ziekenhuis gebracht. Het, was overreden, misschien dood, en als versuft holde hij naar het ziekenhuis. Di rect informeerde hij of T. kind zoo juist gebracht, nog leefde! Ja het leefde! „Göcl- da-nk", snikte Vader. „Is het uw kind?" vroeg de portier. ..Vermoedelijk" was het ontwöord. Wilt "u dan maar meegaan meneer. Vol angst a-olgde hij den portier, en ja, daar lag Zus, en zq herkende vader. „Zus!" riep vader bewogen, „Vader", snikte Zus. Toen even later de dokter kwam, en zei dat de toestand niet zoo ernstig was, was dat een pak van 't hart voor Vader. Nu op huis aan en daar de boodschap ver tellen. En toen nu na een week Zus weer thuis mocht komen, en alles nog eens uit voerig verteld Averd, xn daarbij verhaald Averd, dat ze zich eigenlijk had opge offerd om een kleiner kind te beschermen, toen stelde Jan de oudste jongen voor om ze voortaan „Helden-Zus" te noemen. Greet je Blomeit. De herder en 't geluk. In een dorpje A'an Palestina, woonde een arme herder, die met schapennoeden z'n dagelijks brood verdiende. Maar al was hij arm, hij AA'as gelukkig. Nu gebeur de het eens, dat de kalief van Bagdad, over het veld reed op zijn paard. Plotse ling sloeg zijn paard door onbekende oor zaak op hol. De kalief had zeker geA'al- len en onder de pooten van het paard ge raakt, als niet de herder toegeschoten Avas en het paard tot stilstaan had gebracht- De kalief bedankte den herder en zei dat hij mocht wenschen wat hij wou. Hij deed er zelfs een eed op, dat hij het zou geven. „Ach," zei de -herder, ,,ik zou graag een klein huisje hebben, met een stukje land." „O, als het anders niet is", zei de kalief, „dan leun je het morgen al krijgen". Den volgenden dag betrok de herder zijn nieuw huisje en dacht zich de gelukkig ste man ter Avereld. Vlak tegenover zijn huis Avoonde een boer, die een tiental koeien had. De her der zag dit en dacht: „Ik wou ook Avel graag een paar van die koeien hebben". Den volgenden dag ging hij naar Bagdad en vertelde zijn meening aan den kalief en vroeg of hij een paar koeien kreeg. De lcalifcf gaf zijn toestemming en hij mocht een paar dozijn koeieji uit de keizerlijke stal meenemen. Of de herder ook blij was. Maar na eenigen tijd kwam hij tot de- ont dekking dat zijn land te klein was voor zooveel koeien. Daarom ging hij den an-, deren dag naar den kalief en vroeg om een grooter stuk land. De kalief willigde weer het verzoek in, maar verzocht den herder ook zijn Avenschen Avat te matigen. De herder ging Aveer weg, en betrok eeni ge dagen later een mooie boerenhoeve met een groote Aveiland erbij. „Nu hoef ik niets -meer te vragen," dacht de herder. Maar helaas, a'lak bij zijn hoeve a\'oondc een schatrijk heer. Deze had maar een Avenlc te geven, en zijn dienaren vlogen al. De herder zag dit, en het verlangen lvAvam bij hem op, ook zoo rijk te zijn. Daarom ging hij zoo spoedig mogelijk naar den kalief en ver telde hem zijn verlangen. De kalief maak te eerst tegemverpingen, maar hij dacht aan zijn eed, en voldeed aan het verlan gen van den herder. O, wat Avas de man nu blij en gelukkig. Dab dacht hij tenminste. Want hij begon zich spoedig te vervelen. Hij kon het op het laatst niet meer uithouden aran verve lendheid. Hij avou schrijven of zoo iets. Daarom ging hij nog eens, ofschoon ver-' legen, naar den kalief. Nu werd de kalief toch kwaad, want de herder vroeg om grootvizier te Avorden. Maar, dacht hij, „misschien dat die herder een Avijs man is". Daarom stemde hij Aveer toe. Maar Avat viel dat den herder tegen. De Avet- ten, die hij de kalief voorlegde, Averden allen verworpen. De schriftelijke vragen, die inkwamen, Averd en door den grootvi zier verkeerd beantwoord. „Neen zoo kan ik niet blijA'en leven", zei de groot-vizier, „wat moet ik doen?" Maar wat zou hij dan aan den kalief vra gen? Plotseling neemt hij een besluit. Des morgens vroeg gaat hij naar liet paleis. De kalief lag nog op zijn bed. Daar trad de grootvizier de kamer van den kalief binnen. Deze lag nog vast te slapen en hoorde hem niet binnenkomen. „O, dacht de grootvizier, „hij slaapt nog, ik zal wel even wachten." Hij was bevreesd, dat de kalief zijn verlangen niet zou inwilligen. Eindelijk werd de kalief wakker, en zag verbaasd naar zijn groot-a'izier. „Grootmachtige vorst, ik kom nog een ding aan u vragen." „En dat is", zei de kalief. „Dat u mij in uw plaats zet." De kalief wist niet wat hij hoorde. Hij sprong uit bed, en sloeg zijn mantel om. Daarna floot hij. Daar kwamen vier slaven aansnellen. „Wilt u even omkeeren",- zei hij tot den groot-vizier. Deze voldeed ver baasd aan zijn verzoek. Daar gaf de kalief hem plotseling een trap, zoodat hij op den grond viel. Verschrikt keek hij om. Maar de vier slaven pakten hem pp en sleurden hem de straat op. Beschaamd keerde de groot-a'izier tot zijn herdersbedrijf terug en stierf in ar moede. Jan v. d. Kwartel. Een ziekbed. Er woonden eens in een eenvoudig dorpje een paar oude moedertjes. Tieneke en Mieneke genaamd. Van hun klein ka pitaaltje leefden zij samen heel gelukkig en tevreden. Ze hadden een eigen huis met een mooi en tuin er achter, eigen kippetjes, kweekten hun eigen groenten en fruit, kortom ze gingen een onbezorgden ouden dag tegemoet. Maar gelukkig dat zij het niet Avisten want deze was niet. ver meer weg. Zij leefden samen gelukkig, maar bo- ven alles heel godsdienstig. En O. L. H. die z'n beste vrienden meestal het zwaarst be proeft, deed het hier ook. Want Mi eken e werd op een goeden dag erg ziek, maar dit leed zij gelukkig en tevree, en kreeg zij kreeg zij bezoek dan lag zij nog ie lachen, bij voortdurende pijnen. Op zekeren dag Averd 't mij plotseling duidelijk waar deze eenvoudige menschen de kracht vandaag haalden om zoo opgewekf te zijn. Fieneke, riep Mieneke. ik heb nog geen kruisje met wijwater gehad, Fieneke had de vraag nog niet heelemaa] gehoord of zij stond reeds bij haar. Nu doopte Mieneke haar vinger, in. het wijwaterbakje en zei: In den Naam des Vaders en des Zoons en des H. Gees- tes. Amen. Toevallig ging k dienzelfden avond nog voorbij en dacht, ik zal nog even gaan hooren hoe het er mee is. Mieneke wou net gaan slapen. Maar eerst moest zij nog een kruisje met wijwater hebben. En nu ging zij weer gerust slapen. Toen ging ik weer naar huis, maar mijn gedachte waren nog steeds zij de zieke. Bij deze twee oudjes had ik gevonden, de sleutels van groot geheim. De al geheele overgave aan Gods H. Wil. Henk Ooijendijk. Een goede daad. L Er leefde eens een graaf, Rudolf A'an Habsburg genaamd. Hij Avoonde in een mooi vorstenhuis te Oostenrijk. Hij ging dikwijls op jacht met het mooiste paard uit zijn geheele Stal. Maar in den omtrek van het A'orstenhuis woonde een priester in een klein kerkje. Op een keer ging de graaf weer eens naar een groot bosch, Avaar hij nog niet veel geAveesb was. Toen hij een eind door het boscli gereden had, stond hij voor een groote waterval. De waterval was zoo diep, d/ht men er loopende niet doorheen kon, en op .het paard met moeite. Hij keek larïgs den waterval, en zag daar ginder een pater voor den waterval staan. De graaf stuurde gauw een schildknaap naar den priester om te vragen of er iets gebeurd was. Toen de knaap bij den pries ter was vroeg hij wat de priester daar deed. De pater vertelde dat er een man aan het .kleine kerkje was gekomen die had gevraagd of er een priester kon komen bij een doodzieke vrouw om de H. Sacra menten te brengen. De man vertelde ook, dat het huis heel diep in het bosch lag. De priester zei dat hij dat nu ging doen en dat hij niet over de waterval kon. De graaf stond een oogenblik na te denken. Toen zei de graaf: „Pater n kunt mijn pa^rd wel nemen om de reis voort te zet ten, want anders haalt u het niet meer voor dat de nacht aanbreekt. En dan zou u wel overvallen kunnen worden door een paar roovers". Terwijl de graaf zoo had ge sproken, was hij.al a'an zijn paard gespron gen en had de teugel a-1 in de priester zijn, handen gestopt. De priester bedankte de graaf voor zijn goedheid, en reed toen in galop langs den waterval tot hij uit het gezicht was verdwenen. De graaf sprong toen op het paard van zijn schildknaap en zoo reden ze naar het vorstenhuis terug. Toen zij thuis gekomen waren, vertelde de graaf alles aan de gra vin, zooals het gebeurd was. De gravin was blij dat de graaf zoo goed geweest was. Den anderen dag kwam de priester met het paard aan het vorstenhuis. Hij gaf het paard over aan een schildwacht met de boodschap dat hij de graaf virendelijk moest bedanken. De schildwacht bracht de boodschap aan de schildknaap en deze bracht ze aan de graaf. Toen de graaf dat hoorde, liet hij de priester binnenkomen, en vroeg of hij soms nog een ongeluk had gehad. Toen vertelde de priester, dat, als hij nog even later had geweest, de vrouw dan al dood had geAveest, en dat hij nu net nog de H. Sacramenten' had kunnen toedienen. Dc graai was zoo blij, dat hij zijn paard had gegeven, dat hij van vreug de op zijn knieën viel en God begon te dan ken, omdat Hij hem zoofi goede daad had laten verrichten. Tonny de Roo. Een ongeluk komt zelden alleen. Het was twaalf uur en Wam liep hard naar huis. Weet je waarom hij zoo hard liep? Hij zou thuis pannekoeken eten met stroop, en daar was Wim een erge lief hebber van. Toen hij thuis lnvarn, zei moe der: „Wim, haal eens gauAv 11/2 ons stroop, maar niet breken hoor". Weer holde Wim naar de kruidenier. „Wat wil je?" vroeg de kruidenier. „11/2 ons stroop, m'nheer!" De kruidenier hielp hem a'lug. Toen hij buiten kwam hoorde hij roepen: „Houd de dief!" Maar Wim had daar geen ooren naar. Om de, hoek van de straat gekomen werd hij omver geloopen door een man in n witte jas. Wim viel en met hem ook de pot met stroop, die over de straat a'loeide. Daar hoorde hij iemand aankomen. „Klets daar lag-ie". Wim stond op, maar daar kreeg hij 'n oorvijg van den man die gevallen Avas. Huilend kwam hij thuis. Moeder vroeg Avaarom hij huilde en Avaarom hij zoo \nil Avas. „Ik, qih, eh, ik, eh,ben, eh ben, om ver ge-eh loopen, eh door, een eh man eh in zijn, eh, hemd!" hemd! Moeder wist niet wat' zij er van denken moest. En vader evenmin. Maar die 'zou het wel te w^ten komen. Er Avoonde in het dorp waar Wim woonde een schoenmaker. De man ivist van alle ongelukjes alles te vertellen. Als hij een paar menschen zag vroeg hij of er wat ge beurd was. Daarom hadden de menschen hem de naam van „Het, Nieuwsblad" ge geven. Vader ging ook naar die man toe en vroeg: „Zoo schoenmaker, wat was dat daar straks met die man in zijn hemd?" „Een man in zijn hemd?" en de schoen maker begon hardop te lachen. „O, vrouw, vrouw!" riep de schoenmaker, „een man in zijn hemd, 't is om te lachen!" Verschrikt kwam de schoenmakers vrouw aangeloopen. Toen ze zag dat er niets aan de hand was, wilde ze beginnen ruzie te maken met haar man. Maar toen ze hoorde van een man in zijn hemd begon ze ook te lachen. Maar vader begon dat gelach te a'erve- len. „Wat Avas 't dan, schoenmaker?" zei vader. „Stil", antwoordde de schoenmaker. „De hond van de bakker had een worst gesto len bij den slager. Die de hond achterna en riep maar steeds: „hond de diefiDe a'eldwachter die dat hoorde, ging hem ach terna. Hij was zeker ergiens in geval len „In de stroop!" zei vader. „Want zijn jas zag er vuil bruin uit en midden in het bruine zat een witte glas scherf. O, het was> zoo'n komiek gezicht. Maar die slager heb je zeker „Mijn zoon", verbeterde vader! voor een man in zijn hemd aangezien!" en de schoenmaker begon weer hardop te lachen. Maar vader had al genoeg. Hij ging vlug naar huis toe Avaar hij het heele geval ver telde. Allemaal moesten ze er om lachen'. Ook Wim. Maar hij at toch lekker zijn pan nekoeken, maar nu zonder stroop. Johan v. Leeuwen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 12