VOOR ONZE
KINDEREN
CORRESPONDENTIE.
Tante Lous, Leiden. Dank
voor het toegezonden versjeHet wordt
natuurlijk geplaatst. Zie de volgende
week eens! Maar weet u wel, dat „de
kostschoolgeschiedenis nog wacht op ver-
■'.ere „vervolgen". Dag Tante Lous!
Josephine S c h o r m e r - V o o s t.
Leiden. Ja, Josephine, zoo is het!
Oost, West, thuis best En dat je me daar
weer een paar origineele stukjes stuurt,
vind ik heel lief van je/" Het spreekt, dat
ik er meer verwacht, ook! Nu is er meer
tijd voor en ik geef je de verzekering,
dat er voor jouw „producten", een plaats-
je gereserveerd is. Dag, Josephine! De
volgende week komt No. I.
R i .e'L e id e n. Juist, zoo is het! Yan
uitstel komt afstel! „In den trein" wordt
geplaatst. Misschien de volgende week
reedsde helft. Begin aan een nieuw
verhaal Rie, jij hebt allang de bewijzen
gegeven, dat je de pen weet te hanteeren-
Ik wacht dus af! Met hand en groet!
Gon d a Hop, Leiden. Navertel
len, wat de zuster op school verteld heeft,
mag gerust. Ik laat hot opstel plaatsen.
Nog even geduld! Ik vind het heel goed,
dat je vaker een opstel maakt, vooral als
liet zoo leuk is, als dit! Groet Pa, Moe,
Jan, Jo, Cor, Jeaan en Nico van me en
ontvang jij van mij de stevige vijf.
Wies G o d d ij n, L e i d e n. Zoo
Wiesje ben jij ziek geweest? In dat geval
houdt alles op, anders had ik heusch een
„dank U" voor het boek verwacht, vooral
van jou, die weet hoe het hoort. Ik zeg
maar: beleefdheid kost niets en.... opent
harten en deuren. Hier moest ieder kind
aan denken. Dag Wiesje! Zie ik je ook
weer op den a.s. wedstrijd?
G r e th a. v an Duren, Leiden.
Flink zoo Grctha! Volhouden! Iedere
- maand één opstel of verhaaltje enik
ben tevreden. Zie de volgende week eens
Jantje PI ouvier, Leiden. De
raadsels laat ik plaatsen. Zie de volgende
week! Maak eens een verhaal voor ons
Hoekje of beschrijf eens „Ons uitstapje
naar Dinant 'en Omstreken". Ik wacht af.
Dag Jan!
Mien G o d d ij n, Leiden. Zeker
heb ik nog vertrouwen in jou. Ik reken
dan ook vast op veel meer mooie bijdra
gen. En het versje en het opstel worden
geplaatst. Zie de volgende week. En nu:
een man, een man; een woord, een woord.
Dag Mien!
Jantje Ouwcrkerk, Leiden.
Dc bedoeling is heel goed Jantje! Maak
eens Avat niet veel zorg en dan minstens
twee .bladzijden lang. Dan wil ik eens
zien, of het biet een plaatsje waard is.
Zul Je daar eens om denken. Dag Jantje!
Nelson, Voorhou t. Dank voor
de twee mooie stukjes. Beterschap en
beste groeten. Ik zal aan dien datum den
ken. Hou mij ook voortaan aanbevolen.
De plaats blijft voor jou disponibel.
De a'olgende week ga ik door. Wie wat
te vragen heeft vrage.
Jullie liefhebbende
Oom W i ju.
RAADELS.
Oplossing van de raadsel uit het vorige
nummer:
Voor de kleinen.
1. rot
2. Edam.
3. Mijn moe kookt voor zusje lekkere pap.
4. 129.
Voor de grooten.
1. Kleine potjes hebben groote ooren.
2. Karton - Kanton.
3. S - 12 - 5 - 20, want 8 -f- 2 10
12 2 10
2 X 5 10
20 2 X 10
4. Eereteekenen.
5. Mozie - Mo vijf - Mozeven.
(was er niets van bekend).
NIEUWE RAADSELS.
Voor de kleinen.
1. Op welken stoel kan niemand zitten?
2. Ik ben in de klok,
Maar niet in den toren;
Ik ben in dc keuken,
Maar niet in het huis;
Ik ben in de klomp,
Maar niet -in de schoen.
Ra, ra wat is dat?
3. Wat staat hier?
wijzer
hoofd
4. Wat staat hier als ieder puntj-e vervan
gen wordt door een letter:
D. m..n st..t ..n d.n hem.l,
5. Waarom doet een haan zijn oogen
dicht als hij kraait.
Voor de grooten.
1. Als ge mij gevonden hebt, besta ik
niet. meer.
Wie mij kent, zoekt mij niet, terwijl
iedereen zich inspant om mij te ken
nen.
2. Ik ben een jongensnaam, verander
mijn hoofd en ik ben de naam van een
stad in Gelderland.
3. Ik ben een vrouw, die vroeger bij de
legers in groote eere stond. 13 letters
zeggen u mijn naam. 1, 2, 3, 4 is een
buitenlandsche geldstuk;
6, 7, 8, 9, is de beschutting tegen de
warmte en koude;
10, 11, 12, 13 is een hemellichaam.
1, 2, 3, 4, 5, S is een eiland in ons land.
Wie wordt bedoeld?
4. Als ge va-n den naam van een Avapen,
dat in oude tijden veel gebruikt werd,
de eerste lcter afneemt, blijft er een
lekkere vrucht over. Welk wapen wordt
bedoeld?
5. Acht letters wijzen den naam aan van
een klcedingstuk:
5, 1, 3, S en 5, 6, 7, 8 zijn ook klee-
dingstukken
2, 1, 8 is heb geheel of ten deele ge
weest, maar er is weinig van 1, 2, 6, 4.
Wie van u een stel raadsels weet, sture
ze op aan mijn adres. Ik zorg dan \~oor
plaatsing. Onderteeken met naam, voor
naam en woonplaats. (De oplossingen erbij
geA'en).
OOM WJM.
Uit het leven der dieren
door Johan <le Graaf.
IV.
De voedster wordt rustig bij de pels
gegrepen, nooit aan de ooren, Avant. dab
is zeer slecht. Wie van jullie dat niet
gelooven wil, moet maar eens aan zijn
vader vragen je aan je ooren op te laten
tillen en daarna bij dc kraag van de jas.
Wat heb aangenaamste is zal ik je maar
laen onder\'inden. Zoo is het bij de kp-
nijnen ook.
Dus de voedster wordt kalm uit het
hok genomen en even met een malsch
blaadje afgeleid. Ondertusschcn haalt men
de haarbedekking van het nest even djp-
zij en Avordt voorzichtig met de hand
gevoeld of er doode jongen aanwezig
zijn. Deze worden onmiddellijk verwij-
derd. Daarna Avordt het nest in zijn
vorigen toestand teruggebracht en de
voedster weer in het hok teruggebracht.
De meeningen omtrent het aantal jon
gen, dat een voedster mag hebben, loo-
pen nogal uiteen.
De eene fokker beweert zes jongen, de
andere tien, en nogeen andere zooveel
als de voedster er werpt. Alle drie kun
nen gelijk hebben, want men zal moeten
ervaren hoeAq?el jongen de voedster, waar
mee men fokt, gezonrl kan grootbrengen.
De eene voedster brengt misschien een
nest met twaalf jongen met succes groot,
de andere kan cr misschien nog geen
twee grootbrengen
Het hangt -clus van de voedster af. Ver
onderstel nu eens, da't je voedster tien
jongen heeft, een "prachtig nest! Maar, zal
de voedster ze alle kunnen grootbreö-
gen? Dat moet ;-e dus en'aren, op gewaar
af het geheele nest verloren te laten
gaan. Wil je dat niete, dan is het beste,
de vier kleinste jongen te verdrinken;
het is wel hard, heb kan onnoodig zijn,
doch de zes andere zullen er avcI bij
varen. Blijkt dc voedster slechts een be
paald aantal groot te kunnen brengen,
dan moeten dus steeds de jongen, die
boven dat aantal gaan, Aveggenomen wor
den.
In den regel doen de meeste fokkers
dit: Je hebt 'meerdere voedsters op één
dag laten paren. Op denzelfden dag krij
gen ze dus jongen ook. Je kunt nu
jongen uit een -te groot nest in het nest
van,een nadere voedster, die er nog wel
bij kan hebben, onderbrengen. Zoo be
hoeft er dan misschien niet één jong ver
loren te gaan.
Om nog eA^en dieper op dit thema in te
gaan. We zijn natuurlijk allemaal dieren
vrienden en houden er dus niet van on
noodig dieren te dooden. Slacht je een'
konijn, dan heeft dat zijn nut, is dat
dus niet in strijd met de dierenbescher
ming. Maar het dooden van de jonge
konijntjes? Dat heeft ook zijn nut, en
wel van twee kanten. Op de eerste
plaats het voordeel voor je zelf, want
je behoud een zeker aantal sterke jon
gen, maar ook in het' voordeel van je
konijnen, wat hun aller gezondheid be
treft.
Het spreekt vanzelf, dat ;<e het zonde
vind, wanneer je een nest prima ras-
diertjes hebt om daar oen aantal van te
dooden en je hebt ma-ar een mooie ras-
voedster. Schaf je nu een gewoon boeren-
konijn aan en laat ze op denzelfden dag
jongen als je rasvoedster. Heeft de-^e
laatste nu een te groot nest, zoo kunnen
cle overtollige jongen door het boeren-
komjn groot gebracht worden en zoo
'noodig eenige van haar jongen weggeno
men worden.
Met het overbrengen van jongen na-ar
een ander nest moet voorzichtig gehan
deld worden, opdat de voedster het niet
merkt. De eene is gemakkelijker dan de
ander. Net als bij de menschen. Daarom
doet men heb best, wanneer je de voed
ster niet vertrouwt, ze gedurende een uur'
uit het hok te houden, zoodat de nieuwe
jongen dezelfde lucht van de andere aan
nemen.
Dat de voedster de jongen doodt of ze
door het geheele hok gooit zijn geen
sprookjes.
Wordt vervolgd.
Pietje de Klepper
door Wira Simons.
XVI.
Naar Holland terug.
Gerrit ging zeggen tegen den Direc
teur dat hij naar Holland terug ging. Den
20sten Maart vertrokken de twee vrien
den naar hun geliefde vaderland. Dicht bij
de Engelsche kust stootte 't schip op een
zandbank en leed schipbreuk. Gerrit
werd overboord geslagen en Piet was ze-er
bedroefd, want zijn vriend kon onmogelijk
gered worden. Piet en nog eenige andere
overgebleven van het schip weiden door
een ander Nederlandsoh schip opgepikt-
En eindelijk stoomde 't schip de Nieuwe
Waterweg binnen en nog eenigen tijd en
't lag gemeerd in een der drukke Rotter-
da-msohe havens. Sleeperswagens, auto's
en andere voertuigen schoven langzaam
voorbij. De lading van 't schip werd ge
lost en ook Piet ging van boord en wan
delde langs d'e kade 'naar de D. P. en ging
met den trein naar Dordrecht, doch hier
vond hij zijn ouders geston'en. Weenend
ging hij naar het kerkhof en legde een
krans op de graven van zijn dierbare
ouders.
Piet zou te Bussum gaan wonen op een
groote a'illa, want hij a\-as schatrijk ge
worden. Geheel alleen woonde hij, alleen
had ,hij tAvee dienstboden. In den tuin liep
een vervaarlijk groote Avaakhond. En in de
kippenren Avaren 35 helder witte, kippen.
Piet was reeds 52 jaar geworden en nog
steeds was hij even vroolijk als in zijn
jeugd. Lang nog leefde hij gelukkig in
zijn huis en pas op buitengewoon hooge
leeftijd stierf hij.
De leArensgeschiedenis van den heer dei-
villa is verteld. Het huis werd verkocht
aan een Baron en nog steeds prijkt op de
hekken „Vreedeoord".
Zus.
Twaalf uur slaat de klok der kerktoren.
De schooldeuren gaan open, aan den in
gang staat een zuster, en Aveldra komt
een stroom van meisjes de poort uitge
stoeid. Naar alle kanten gaan ze heen, som
migen in groepjes, of alleen, weer ande
ren Avorden afgehaald. Onder de meisjes
die alleen weggaan is er een bij van om
streeks tien jaar, klein en tenger voor
haar leeftijd. Het is Nellie de Bruin, thuis
kortweg Zus genoemd. Vlug loopt zo voort-
de regel indachtig: „Recht uit school naar
huis". Twee straten is ze al door, als een
kleintje van 3 jaar zioh bij haar voegt.
Zus lacht eens tegen Annie, zoo heet ze
en al pratend komen zc aan een brug, en
een zeer drukke ook. De beide meisjes
staan even stil, om een gunstig .oogenblik
af te AA'achtcn, om dan op een sukkeldrafje
te brug over te gaan. „Vlug Annie", nu
gaat het", zegt Zus, en ze trok het klein
tje mee, maar 't ging niet. In razende
vaart kAvam er een fietser de brug op. Nog
juist had Zus de tijd om Annie Aveg te du-
Aven. Toen kwam dc schok. Met harden
slag viel Zus tegen den brugrand, nog
even bewoog ze zich, en bleef toen roer
loos liggen. EA-en keek de fietser om, even,
en reed toen zonder meer A'erder. Ontzet
keek Annie naar Zus, die daar onbeweeg
lijk lag en dan liep ze schreiend naar huis.
Weldra Ava-s Zus door een menigte nieuws
gierige kinderen omringd, die haar bijna
aan 't gezicht der voorbijgangers onttrok
ken. Toen kAvam er een jongmenscli aan
met een brief in z'n hand, die hij al loo-
pende las. Zou dit voorbijgaan, zon-der
naar het kind om-1 tg zion. Neen! want dc
EngelboAvaarrler van Zus blies hemden
brief uit z'n hand om vlak naast Zus neer
te vallen. Do jongeman raapte 'm op, zag
't kind liggen, en droeg 't Aveg naar de wo
ning zijner ouders, die op korten afstand
van de brug stond.
Weldra was alles in de weer, om Jt
meisje tot bewustzijn te brengen. Tever
geefs Wie Avas dat teere kind, niemand
kon 't zeggen, er was geen aanwijzing of
niets. Ten einde raad werd Zus naar het
ziekenhuis gedragen, en daar opgenomen.
Bij de familie de Bruin wordt de koffieta
fel gedekt, want weldra zullen de kinde
ren uit school thuiskomen. Vader zal later
dan geAvoonlijk thuiskomen, en dus gaat
men beginnen zonder hem. De twee jon
gens zijn al thuis, men wacht alleen nog
op 't jongste meisje, op Zus"! 't Wordt
onderhand al half één. Waar blijft Zus
toch heeft Moeder al een paar keer ge
vraagd. 't Wordt kwart voor één, maar
nog altijd geen Zus,' en men besloot al-
a-ast zonder haar te beginnen. Maar als
de klok één slaat, en Zus er nog niet is,
zegt Moeder, Marie ga even aan school
vragen waar Zus blijft. Half twee, Nellie
is er nog niet, meneer de Bruin kleed zioh
uit en stapt de huiskamer binnen. Met
horten en stooten vertelt Moeder dat Zus
er nog niet is. Vader wordt bleek, neemt
dan eensklaps een kort besluit, en met de
avoorden„Ik kom, zoo gauw mogelijk te
rug" Aderlaat ie 't huis, vol onrust den
Aveg naar school inslaande. Al heel spoe
dig ziet hij daar z'n oudste aankomen, al
leen! en nu werd hij erg angstig, daar ze
door een handbeweging te kennen gaf dat
haar tocht voor niets was. Hij vroeg haar
hoe zij er dien morgen h$d uitgezien en
liep toen hard door naar het politiebu
reau, Daar vertelde hij 't, en hoe zij ei; uit
zag. De agent beloofde onderzoek, en juist
toen vader het bureau weer verlaten vvïl-
de, weerklonk dc telefoonschel. „Wacht,
u nog even meneer", zei de agent ,,'t is
misschien bericht over uw kind. En wer
kelijk er Avas een kind gevonden, en be-
Avusteloos naar liet ziekenhuis gebracht.
Het, was overreden, misschien dood, en als
versuft holde hij naar het ziekenhuis. Di
rect informeerde hij of T. kind zoo juist
gebracht, nog leefde! Ja het leefde! „Göcl-
da-nk", snikte Vader.
„Is het uw kind?" vroeg de portier.
..Vermoedelijk" was het ontwöord. Wilt "u
dan maar meegaan meneer. Vol angst
a-olgde hij den portier, en ja, daar lag Zus,
en zq herkende vader. „Zus!" riep vader
bewogen, „Vader", snikte Zus.
Toen even later de dokter kwam, en zei
dat de toestand niet zoo ernstig was, was
dat een pak van 't hart voor Vader. Nu
op huis aan en daar de boodschap ver
tellen. En toen nu na een week Zus weer
thuis mocht komen, en alles nog eens uit
voerig verteld Averd, xn daarbij verhaald
Averd, dat ze zich eigenlijk had opge
offerd om een kleiner kind te beschermen,
toen stelde Jan de oudste jongen voor om
ze voortaan „Helden-Zus" te noemen.
Greet je Blomeit.
De herder en 't geluk.
In een dorpje A'an Palestina, woonde
een arme herder, die met schapennoeden
z'n dagelijks brood verdiende. Maar al
was hij arm, hij AA'as gelukkig. Nu gebeur
de het eens, dat de kalief van Bagdad,
over het veld reed op zijn paard. Plotse
ling sloeg zijn paard door onbekende oor
zaak op hol. De kalief had zeker geA'al-
len en onder de pooten van het paard ge
raakt, als niet de herder toegeschoten Avas
en het paard tot stilstaan had gebracht-
De kalief bedankte den herder en zei dat
hij mocht wenschen wat hij wou. Hij
deed er zelfs een eed op, dat hij het zou
geven.
„Ach," zei de -herder, ,,ik zou graag een
klein huisje hebben, met een stukje land."
„O, als het anders niet is", zei de kalief,
„dan leun je het morgen al krijgen". Den
volgenden dag betrok de herder zijn
nieuw huisje en dacht zich de gelukkig
ste man ter Avereld.
Vlak tegenover zijn huis Avoonde een
boer, die een tiental koeien had. De her
der zag dit en dacht: „Ik wou ook Avel
graag een paar van die koeien hebben".
Den volgenden dag ging hij naar Bagdad
en vertelde zijn meening aan den kalief
en vroeg of hij een paar koeien kreeg. De
lcalifcf gaf zijn toestemming en hij mocht
een paar dozijn koeieji uit de keizerlijke
stal meenemen. Of de herder ook blij was.
Maar na eenigen tijd kwam hij tot de- ont
dekking dat zijn land te klein was voor
zooveel koeien. Daarom ging hij den an-,
deren dag naar den kalief en vroeg om
een grooter stuk land. De kalief willigde
weer het verzoek in, maar verzocht den
herder ook zijn Avenschen Avat te matigen.
De herder ging Aveer weg, en betrok eeni
ge dagen later een mooie boerenhoeve
met een groote Aveiland erbij.
„Nu hoef ik niets -meer te vragen,"
dacht de herder. Maar helaas, a'lak bij zijn
hoeve a\'oondc een schatrijk heer.
Deze had maar een Avenlc te geven, en
zijn dienaren vlogen al. De herder zag
dit, en het verlangen lvAvam bij hem op,
ook zoo rijk te zijn. Daarom ging hij zoo
spoedig mogelijk naar den kalief en ver
telde hem zijn verlangen. De kalief maak
te eerst tegemverpingen, maar hij dacht
aan zijn eed, en voldeed aan het verlan
gen van den herder.
O, wat Avas de man nu blij en gelukkig.
Dab dacht hij tenminste. Want hij begon
zich spoedig te vervelen. Hij kon het op
het laatst niet meer uithouden aran verve
lendheid. Hij avou schrijven of zoo iets.
Daarom ging hij nog eens, ofschoon ver-'
legen, naar den kalief. Nu werd de kalief
toch kwaad, want de herder vroeg om
grootvizier te Avorden. Maar, dacht hij,
„misschien dat die herder een Avijs man
is". Daarom stemde hij Aveer toe. Maar
Avat viel dat den herder tegen. De Avet-
ten, die hij de kalief voorlegde, Averden
allen verworpen. De schriftelijke vragen,
die inkwamen, Averd en door den grootvi
zier verkeerd beantwoord.
„Neen zoo kan ik niet blijA'en leven",
zei de groot-vizier, „wat moet ik doen?"
Maar wat zou hij dan aan den kalief vra
gen? Plotseling neemt hij een besluit. Des
morgens vroeg gaat hij naar liet paleis.
De kalief lag nog op zijn bed. Daar trad
de grootvizier de kamer van den kalief
binnen. Deze lag nog vast te slapen en
hoorde hem niet binnenkomen. „O, dacht
de grootvizier, „hij slaapt nog, ik zal wel
even wachten." Hij was bevreesd, dat de
kalief zijn verlangen niet zou inwilligen.
Eindelijk werd de kalief wakker, en zag
verbaasd naar zijn groot-a'izier.
„Grootmachtige vorst, ik kom nog een
ding aan u vragen." „En dat is", zei de
kalief. „Dat u mij in uw plaats zet."
De kalief wist niet wat hij hoorde. Hij
sprong uit bed, en sloeg zijn mantel om.
Daarna floot hij. Daar kwamen vier slaven
aansnellen. „Wilt u even omkeeren",- zei
hij tot den groot-vizier. Deze voldeed ver
baasd aan zijn verzoek. Daar gaf de kalief
hem plotseling een trap, zoodat hij op den
grond viel. Verschrikt keek hij om. Maar
de vier slaven pakten hem pp en sleurden
hem de straat op.
Beschaamd keerde de groot-a'izier tot
zijn herdersbedrijf terug en stierf in ar
moede.
Jan v. d. Kwartel.
Een ziekbed.
Er woonden eens in een eenvoudig
dorpje een paar oude moedertjes. Tieneke
en Mieneke genaamd. Van hun klein ka
pitaaltje leefden zij samen heel gelukkig en
tevreden. Ze hadden een eigen huis met
een mooi en tuin er achter, eigen kippetjes,
kweekten hun eigen groenten en fruit,
kortom ze gingen een onbezorgden ouden
dag tegemoet. Maar gelukkig dat zij het
niet Avisten want deze was niet. ver meer
weg. Zij leefden samen gelukkig, maar bo-
ven alles heel godsdienstig. En O. L. H. die
z'n beste vrienden meestal het zwaarst be
proeft, deed het hier ook. Want Mi eken e
werd op een goeden dag erg ziek, maar dit
leed zij gelukkig en tevree, en kreeg zij
kreeg zij bezoek dan lag zij nog ie lachen,
bij voortdurende pijnen. Op zekeren dag
Averd 't mij plotseling duidelijk waar deze
eenvoudige menschen de kracht vandaag
haalden om zoo opgewekf te zijn. Fieneke,
riep Mieneke. ik heb nog geen kruisje met
wijwater gehad, Fieneke had de vraag nog
niet heelemaa] gehoord of zij stond reeds
bij haar. Nu doopte Mieneke haar vinger,
in. het wijwaterbakje en zei: In den Naam
des Vaders en des Zoons en des H. Gees-
tes. Amen.
Toevallig ging k dienzelfden avond nog
voorbij en dacht, ik zal nog even gaan
hooren hoe het er mee is. Mieneke wou net
gaan slapen. Maar eerst moest zij nog een
kruisje met wijwater hebben. En nu ging
zij weer gerust slapen. Toen ging ik weer
naar huis, maar mijn gedachte waren nog
steeds zij de zieke. Bij deze twee oudjes
had ik gevonden, de sleutels van groot
geheim. De al geheele overgave aan Gods
H. Wil.
Henk Ooijendijk.
Een goede daad.
L
Er leefde eens een graaf, Rudolf A'an
Habsburg genaamd. Hij Avoonde in een
mooi vorstenhuis te Oostenrijk. Hij ging
dikwijls op jacht met het mooiste paard uit
zijn geheele Stal. Maar in den omtrek van
het A'orstenhuis woonde een priester in een
klein kerkje. Op een keer ging de graaf
weer eens naar een groot bosch, Avaar hij
nog niet veel geAveesb was. Toen hij een
eind door het boscli gereden had, stond
hij voor een groote waterval. De waterval
was zoo diep, d/ht men er loopende niet
doorheen kon, en op .het paard met moeite.
Hij keek larïgs den waterval, en zag daar
ginder een pater voor den waterval staan.
De graaf stuurde gauw een schildknaap
naar den priester om te vragen of er iets
gebeurd was. Toen de knaap bij den pries
ter was vroeg hij wat de priester daar
deed. De pater vertelde dat er een man
aan het .kleine kerkje was gekomen die
had gevraagd of er een priester kon komen
bij een doodzieke vrouw om de H. Sacra
menten te brengen. De man vertelde ook,
dat het huis heel diep in het bosch lag.
De priester zei dat hij dat nu ging doen
en dat hij niet over de waterval kon. De
graaf stond een oogenblik na te denken.
Toen zei de graaf: „Pater n kunt mijn
pa^rd wel nemen om de reis voort te zet
ten, want anders haalt u het niet meer
voor dat de nacht aanbreekt. En dan zou
u wel overvallen kunnen worden door een
paar roovers". Terwijl de graaf zoo had ge
sproken, was hij.al a'an zijn paard gespron
gen en had de teugel a-1 in de priester zijn,
handen gestopt. De priester bedankte de
graaf voor zijn goedheid, en reed toen in
galop langs den waterval tot hij uit het
gezicht was verdwenen.
De graaf sprong toen op het paard van
zijn schildknaap en zoo reden ze naar het
vorstenhuis terug. Toen zij thuis gekomen
waren, vertelde de graaf alles aan de gra
vin, zooals het gebeurd was. De gravin
was blij dat de graaf zoo goed geweest
was. Den anderen dag kwam de priester
met het paard aan het vorstenhuis. Hij gaf
het paard over aan een schildwacht met
de boodschap dat hij de graaf virendelijk
moest bedanken. De schildwacht bracht de
boodschap aan de schildknaap en deze
bracht ze aan de graaf. Toen de graaf dat
hoorde, liet hij de priester binnenkomen,
en vroeg of hij soms nog een ongeluk had
gehad. Toen vertelde de priester, dat, als
hij nog even later had geweest, de vrouw
dan al dood had geAveest, en dat hij nu
net nog de H. Sacramenten' had kunnen
toedienen. Dc graai was zoo blij, dat hij
zijn paard had gegeven, dat hij van vreug
de op zijn knieën viel en God begon te dan
ken, omdat Hij hem zoofi goede daad had
laten verrichten.
Tonny de Roo.
Een ongeluk komt zelden alleen.
Het was twaalf uur en Wam liep hard
naar huis. Weet je waarom hij zoo hard
liep? Hij zou thuis pannekoeken eten met
stroop, en daar was Wim een erge lief
hebber van. Toen hij thuis lnvarn, zei moe
der: „Wim, haal eens gauAv 11/2 ons
stroop, maar niet breken hoor".
Weer holde Wim naar de kruidenier.
„Wat wil je?" vroeg de kruidenier.
„11/2 ons stroop, m'nheer!"
De kruidenier hielp hem a'lug. Toen hij
buiten kwam hoorde hij roepen: „Houd de
dief!" Maar Wim had daar geen ooren
naar. Om de, hoek van de straat gekomen
werd hij omver geloopen door een man
in n witte jas. Wim viel en met hem ook
de pot met stroop, die over de straat
a'loeide. Daar hoorde hij iemand aankomen.
„Klets daar lag-ie".
Wim stond op, maar daar kreeg hij 'n
oorvijg van den man die gevallen Avas.
Huilend kwam hij thuis. Moeder vroeg
Avaarom hij huilde en Avaarom hij zoo \nil
Avas.
„Ik, qih, eh, ik, eh,ben, eh ben, om
ver ge-eh loopen, eh door, een eh man eh
in zijn, eh, hemd!"
hemd! Moeder wist niet
wat' zij er van denken moest. En vader
evenmin. Maar die 'zou het wel te w^ten
komen.
Er Avoonde in het dorp waar Wim woonde
een schoenmaker. De man ivist van alle
ongelukjes alles te vertellen. Als hij een
paar menschen zag vroeg hij of er wat ge
beurd was. Daarom hadden de menschen
hem de naam van „Het, Nieuwsblad" ge
geven.
Vader ging ook naar die man toe en
vroeg: „Zoo schoenmaker, wat was dat
daar straks met die man in zijn hemd?"
„Een man in zijn hemd?" en de schoen
maker begon hardop te lachen. „O, vrouw,
vrouw!" riep de schoenmaker, „een man in
zijn hemd, 't is om te lachen!"
Verschrikt kwam de schoenmakers vrouw
aangeloopen. Toen ze zag dat er niets aan
de hand was, wilde ze beginnen ruzie te
maken met haar man. Maar toen ze hoorde
van een man in zijn hemd begon ze ook te
lachen.
Maar vader begon dat gelach te a'erve-
len. „Wat Avas 't dan, schoenmaker?" zei
vader.
„Stil", antwoordde de schoenmaker. „De
hond van de bakker had een worst gesto
len bij den slager. Die de hond achterna
en riep maar steeds: „hond de diefiDe
a'eldwachter die dat hoorde, ging hem ach
terna. Hij was zeker ergiens in geval
len
„In de stroop!" zei vader.
„Want zijn jas zag er vuil bruin uit en
midden in het bruine zat een witte glas
scherf. O, het was> zoo'n komiek gezicht.
Maar die slager heb je zeker
„Mijn zoon", verbeterde vader!
voor een man in zijn hemd aangezien!"
en de schoenmaker begon weer hardop te
lachen.
Maar vader had al genoeg. Hij ging vlug
naar huis toe Avaar hij het heele geval ver
telde. Allemaal moesten ze er om lachen'.
Ook Wim. Maar hij at toch lekker zijn pan
nekoeken, maar nu zonder stroop.
Johan v. Leeuwen.