ALLERLEI
derde blad
de leidsche courant.
zaterdag 10 augustus 1929
onze rivierovergangen
We doen tegenwoordig net, alsof bet
denkbeeld, dat de ponton en schipbrug
gen, welko voor het landverkeer het pas-
geeren onzer groote rivieren mogelijk ma
ten, uit den tijd zijn, eigenlijk pas in onze
breinen zou zijn ontstaan. Het geronk der
auto-motoren zou heb daar post hebben
doen vatten en steeds grooter afmetingen
hebben doen aannemen; afmetingen, thans
groot, dat het vraagstuk van den
bouw van vaste bruggen nu eindelijk on-
.»eid »fwend'jaar tot de orde van den dag is
gekomen.
Heelemaal niet waar, modernelingen.
Reeds den len April 1911 besloot de Nij-
[eegsche gemeenteraad tot den bouw van
een vaste brug over de Waal. Let wel: be
sloot, wat inhoudt, dat er toen reeds ja-
,/r ren en jaren over gedacht en gesproken
was. Het besluit is weliswaar nog altijd
e|d niet uitgevoerd men is het o.a. lang niet
sens kunnen worden over de juiste plaats
roor de brug maar zulks neemt niet
eno verkeersvraagstuk reeds in
iet begin dezer eeuw tot de dingen van
den dag behoorde.
Weet u, hoe oud de
V, ?c
-«eid ue£
eidi
Nijmeegsche gierbrug
il is? Ze werd in 1651 uitgevonden door
ïopman Hendrik Heuck en in 1657 in dienst
be? jesteld. Tusschen uitvinding en voltooiing
agen dus slechts 6 jaren, wat gunstig af-
^.jie iteekt bij het tijdsverloop tusschen het be-
gidj duit der Nijmeegsche Vroedschap cn de
opening der nieuwe brug, welke in 1911
[ringend noodig werd geoordeeld.
De groote verdienste van hopman Heuck
itak hierin, dat hij de breedte der Waal
•an 3G0 M. uit verkeersoogpunt tot 16S
268 M. terugbracht door het leggen van
n bruggehoofd aan den Nijmeegschen
:ant. Dit bruggehoofd is eigenlijk ook een
schipbrug, maar verlenging ervan tot aan
Ie overzijde werd minder gewenscht ge
acht wijl de scheepvaart te druk was en
le brug dus veel te vaak „open" zou staan
be, ;ot ergernis van het landverkeer. Het vaste
hut jedeelte gaf dit voordeel, dat de gierpont
nga liet over zoo grooten afstand behoefde te
jDofcraren: 168 M. bij laag, 268 bij hoog water.
i Heucks brug werd van meet af zeer be
ad ronderdde pont was dan ook een kolos-
eui rale verbetering, vergeleken bij de veer-
am< ichuit, waarmede vóór dien tijd de over-
eidj acht moest geschieden; 't vaartuig had wel
;eilvermogen, wat echter slechts baatte als
le wind gunstig was; overigens moest er
geroeid worden.
Het systeem der gierpont is nog altijd
ïetzelfde als eeuwen terug: de kracht van
len stroom vervoert het vaartuig. Wel
rerd in 1873 heb ankertouw, dab over eeni-
;e aken liep, vervangen door een kabel,
j jodemvrij van oever tot oever loopend.
V )oor de opruiming dier aken werd natuur
lijk de scheepvaart zeer gebaat. In 18S3
ïad nog een verbetering plaats: toen
ö/erd de houten constructie der pont ver-
P* vangen door een ijzeren, waarvoor 53000
K.G. werd verwerkt.
D Bij ijsgang wordt het gevaarte in de ha-
n 1 ven opgeborgen, welke voorzorg niet on-
i ïoodig is, want in 1844 werd heel de brug
neegesleurd tot in 't gezicht van Tiel,
waar ze tot het voorjaar bleef zitten.
Toen Nijmegens Raad bovenvermeld
mi jesluit nam, stond het met het verkeer
^over de Waal aldus:
personen rijwielen auto's
fee Paaschdag 1910: 3750 1400 54
!e Pinksterdag 1910 6500 2060 76
Vaa
icifc
Bij de huidige cijfers vallen deze natuur-
C ijk in 't niet, zoodat er heusch wel een
jeetje haast bij den bouw der vaste brug
Ba romt. De autoriteiten overwegen trouwens
;n dit zegt al heel wat! Dat de Nijmege-
laren en vooral de duizenden, die aan de
Waal moeten wachten, wachten, wachten,
ïun geduld beginnen te verliezen, kan ik
ue intusschen best begrijpen.
Dan is Arnhem met- zijn
schipbrug
'hilJ
le er toch nog beter af, wijl dit ten minste
1 zoo goed als een vaste verbinding is. Ze
noet af en toe „uit" voor de scheepvaart
:r. bij ijsgang moet ze evenzeer opgebor
gen worden, maar overigens is zij steeds
paraat.
Deze brug, rustend op 19 ijzeren ponton
schepen en een breedte van 147 M. over
spannend, dateert al uit 1603. Voordat ze
er lag, vond men er een overvaartveor,
dat sedert eeuwen het eigendom was van
het kapittel St. Pieter te Utrecht en na
allerlei lotswisselingen eindelijk aan de
stad kwam. Als model voor de brug heeft
die te Keulen gediend, ook wat betreft de
verankering. De ontwerper was zekere
Willem van der Cruys.
Dat onze voorvaderen minstens zoo
vooruitstrevend en voortvarend waren als
wij, wordt welsprekend hierdoor aange
toond, dat in 1571 per dag slechts 20 per
sonen heen en weer gingen langs den weg
ArnhemEistNijmegen met niet meer
dan 5 span paarden. En toch lieten zo
deze brug bouwen, welke nu nog een ver
keer opslokt., waarbij dat van voorheen in
't niet zinkt. Wij behoeven heusch zoo'n
hooge borst niet op te zetten over onzen
vooruitzienden blik en onzen onderne
mingsgeest.
Dit toonen de Vroede Vaderen van De
venter in te zien. Deze stad moet het ook
nog altijd doen met een schipbrug, welke
deze eigenaardigheid bezit, dat ze be
halve van een uitvaarbaar middenstuk
ook voorzien is van een „klap", vlak bij
den Deventer oever, waardoor kleine vaar
tuigen zonder veel omslag de brug kun
nen passeeren. Dit is waarlijk hoogst ge
rieflijk, wantzoo'n „klap" gaat gauwer
heen en weer dan een deel van de brug,
zoodab het verkeer te water en te land er
baat bij vindt.
Nu moet Deventer natuurlijk ook eens
zijn vaste brug krijgen, maar de Vroed
schap daar weet wel hoe dat gaat; zie
maar naar elders! En daarom werd be
sloten, die oude „klap" nog maar eens te
verbreeden, speciaal met het oog op het
landverkeer. „Die kosten halen we er nog
best uit", denkt, de Raad en daar zal hij
wel gelijk in hebben.
Zwolle zal zijn „Katerveer" nu spoedig
kwijt wezen; begin volgend jaar kan de
nieuwe IJselbrug klaar wezen. Wie per
trein de rivier passeert kan eenige hon
derden Meters verder deze brug zien lig
gen: een heel gevaarte. Maarnu zijn
de Gemeenteraad en Gedeputeerde Staten
het nóg niet eens over de landverbinding
aan de Zwolsche zijde; de juiste richting
van den weg moet nog worden vastgesteld.
In den Raad ging zelfs een stem op om de
brug desnoods een jaar ongebruikt te la
ten als Zwolle zijn zin niet kreeg. Het zal
wel zoo'n vaart niet loopen, maar een
werkelijk moderne uitvoering van een be
langrijk werk we zijn immers tegenwoor
dig zoo verschrikkelijk practisch! had
ik me toch anders voorgesteld.
Er zijn nog heel wat meer gebrekkige
rivierovergangen in ons land, wat ook wel
een gevolg zal zijn van defensiebelangen.
Een pont en een schipbrug kunnen spoedig
weggenomen worden, een vaste brug moet
men „opblazen", wil men den vijand weren.
De verkeersbelangen zijn intusschen over
wegend grooter geworden, zoodat ik me het
getalm heusch niet kan verklaren. Wat 'n
prachtig object van
werkverschaffing
vormt immers de bouw van een brug, zoo
als ze over onze breede rivieren noodig
zijn. Met de werkloozen uit de steden gaat
men land ontginnen en kanalen graven
voor waterafvoer de lievelingswerk
zaamheden van minister Elan, die er om
de haverklap naar ging kijken. Intusschen
laat men belangrijke werken, die noodig
zijn, onuitgevoerd. Natuurlijk bedoel ik
niet, met die werkloozen bruggen te gaan
bouwen; ze zouden er voor het meerendeel
niets van terecht brengen. Maar als men
aan de industrie *werk bezorgt, dat vele
werkkrachten vraagt, dan weet zij de ge
schikte arbeiders wel te vinden en ont
staat er vanzelf een opschuiving, welke
heb aantal werkloozen gestadig doet ver
minderen. Ieder vindt dan wel zijn plaats.
Indien onze hedendaagsche autoriteiten
eens denzelfden ondernemingsgeest wilden
toonen als de bouwers van de Arnhemsche
schipbrug, welke in capaciteit het ver
keer een paar eeuwen vooruit was, de op
lossing van het werkloozenvraagstuk zou
daar stellig baat bij vinden.
AJO.
begijntjes-leven.
per
i
|jeri G. Celis, pr., conservator van het Folklo
re I re-museum te Gent schrijft in de (Vlaam-
®che) „Tijd":
Het spreekwoord zegt „Onbekend maakt
onbemind". Zijn onze begijntjes door het
rolk geacht oiri hunne dienstvaardigheid,
te veel komt de spotgeest van ons volk
hun leven in een kwaad daglicht stellen.
>m wil ik heden een blik laten wer-
n het Begijntjes-leven.
In verschillende Vlaamsche steden lig
gen nog met omheinde muren middeleeuw-
sclie gemeenten, gehuld als het ware in een
eeuwige waas van rust en vrede; begijn
hoven getuigen van vrome godsdienstig
heid, weerspiegelingen van lang vervlogen
gei levenswandel, oa-se van het oude verleden.
Van zoohaast men 'n begijnhof binnen
treedt voelt men zich verplaatst, eeuwen
achteruit. Het stadsgewoel dompelt weg
voor de vreedzaamheid van een oude wijk:
an het verwondert niet dat de schilder zijn
Penseel geheiligd heeft, bij het betooverend
stadszicht, en dat de dichter aan 't mijme
ren gaat. bij het- aanschouwen er van.
De kerk is het middenpunt der gemeen
te. zooals het gebed het centrum van het
oegijntjesleven is. Rondom een grasplein
*aar de koeien grazen, en langs smalle,
propere steegjes, staan de huizen van de
straat en het plein door witgekalkte muur
tjes gescheiden. De huizen in rooden bak
steen, soms met trapgevels en nissen,
.ben smalle ramen met steenen venster
russen, waarin kleine, groenachtige ruit-
Fs gevat zijn.
Ieder huisje en convent draagt den naam
van een heilige; de beschermer van het
huis, wiens beeltenis op het groene deur
ken, boven het getralied kijkgat staat. Als
het zijn feestdag is, dan steken er bloemen
in de tralies, en is het feest in,huis.
Eenvoudig en net is het in de huisjes.
Is dit spreekwoordelijk geworden: net als
een begijnekamer, proper als een begijne
falie?
Treedt het dcurke binnen. Daar ligt
oen tuintje waarvan do wegelkens met
keitjes bezaaid, met palm zijn omkransd.
In de parkjes, in vorm van harten en ster
ren aangelegd, ziet men allerhande bloe
men die een M of I.H.S. vormen, e'n aan
den muur groeien de planten wier bloemen
en bladeren en schors dienen legen aller
hande kwalen want de begijntjes ken
nen nog de oude „straatremediën" die hel
pen en troosten bij verkoudheid, borst- en
keelpijn.
In een hoekje staat een nabootsing van
de Grot van Lourdes, waarvoor den Zater
dag een lichtje brandt en de mascurkens
Maria's lof komen zingen.
Treedt het huisje binnen.
Het zijn overal wit gekalkte muren, waar
hier en daar een heiligenbeeld of god
vruchtige spreuken tot vroomheid stem
men.
Zoek hier geen nieuwerwetsche meubelen,
geen trap tapijten noch kunstluchters, de
oude verlichtingstoestellen zijn er nog in
gebruik.
Do ontvangstkamer, waar de bezoeker
wordt, binnengeleid, gelijkt een klooster
zaal; de wit houten tafel, de biezen stoe
len, de oude kasten met schuifladen getui
gen van de gewillige armoede. Op de roo-
do tichels ligt wit zand gestrooid en hoog
stens vindt gij onder de tafel een biezen
mat.
't Is hier arm? Toch niet, want meer dan
een van die meubelen is geld waard voor
een oudheidkenner en kooper, maar hij
zal het niet krijgen't is van 't hof, en dat
zegt genoeg.
Waar de begijntjes in conventen wonen,
zijn drie plaatsen eigenaardig. De werkzaal,
waar, langs den muur gezeten, jong en oud
aan 't werken zijn, en men altijd den gan-
schen werktijd door, gebeden prevelt.
„Werken en bidden" dat is begijntjes le
ven. En welk werk! Hier is men aan 't
stoppen, daar aan 't naaien, verder aan 't
borduren, en daar aan 't speldewerken. En
proper dat het hier is. Hoe net! De kamer
is net versierd met heiligenbeelden, ook
tin, koper en aardewerk te allen kante. En
is het winter, dan ziet men ter verwarming
den oude vuurpot voor iedere begijn.
In de refter staan eiken kassen langs
den muur; de „schapraaien" gerangschikt..
Daar verzamelt de begijn haar tafelgoed
en voorraad. Is het etenstijd, de kassen
worden open gedaan, een plankje uitge
schoven, dat is de tafel, en de deuren zijn
zoo gemaakt dat, openstaande, ze beletten
te zien hoe arm en verstorven de buur
vrouw is.
En dan de. slaapcellen, allen even wit en
proper, eenvoudig van meubelen met, boven
het bed, den dik gebolden paternoster en
een aantal sancties van de geliefde heili
gen. Witte bedgordijnen en witte venster
luiken, eenvoudig waschgerief, een „kapel-
leke" op het kleine kaske, dat is de rijk
dom van het maseurke.
Heerscht hier overal de vrome, eenvou
dige ja strenge atmospheer, is werken en
bidden het alledaagsch gedoe voor de be
gijntjes, denk toch niet dat die verstorve
ne zieltjes geene gulle blijheid kennen.
De eenvoudige kinderlijke vreugde die
soms een convent verblijdt, toont ons hoe
die onschuldige maagden des He eren zich
kunnen vermaken in engelachtige onnoo-
zelheid, door de wereldlijke menschen on
gekend.
Het best zijn daar bewaard gebleven de
oude volksvermaken die in de wereld stil
aan verdwijnende oude spelenganzen
spel, vierhoeken, enz., dienen er nog ge
durende den winter tot vermaak van jong
en oud. En al de feestdagen komen er aan
hun recht.
Op Kerstdag prijkt het Stalleke van
Bethlehem in de groote werkkamer, om
ringd van kaarskenskerstliedjes worden
er gansch den avond gezongen, want het
gebruik wil dat ieder begijntje van het con
vent een liedje moet zingen of. een kerst
verhaal ten beste geven. Op Onnoozclen
Kinderendag is het jongste begijntje Juf
fer van 't convent en oordeelt het goed
voor aangenaam verzet. Op Nieuwjaarsdag
zal men trachten elkander te verrassen;
wie het eerst een Zalig Nieuwjaar Wenscht
aan de Juffer van 't convent, ontvangt een
boterkoek meer aan 't ontbijt. Sterrelied-
jes worden nog gezongen. Vastenavond
zelf wordt er gevierd en pannenkoeken ge
bakken. Paaschcieren gegeven, 1 April is
voor de begijntjes dc gevreesde dag van
het verzenden, en 1 Mei omsiert de beel
den van de H. Maagd.
Bij de kerkelijke feesten wil ik niet stil
houden; de versiering der kapellekens in
de Mei- en Junimaand, de eigenaardige ver
siering of „paleering" voor de processie
van het H. Sacrament en O. L. Vrouw
Half-Oogst, worden met vreugde door de
vreemdelingen bewonderd. Maar op eeni
ge kinderlijke feestvieringen wil ik wijzen,
zooals Cl. Cogen ze breedvoerig beschrijft
in het boek „Begijntjes en Begijnhoven".
„Het is Onnoozelen kinderdag. Elk be
gijntje dat een jong zusterke of nichtje
heeft, zal ze uitnoodigen om dien dag in
het convent te komen doorbrengen. Dan
wordt allen een begijnkap omgedaan en ze
mogen spelen en ravotten met de oudere
zusters of tanten. Heel het convent is dien
dag tien jaar jonger geworden. In de keu
ken geurt heerlijk de zoete rijst-pap en wel
haast vergadert men in de groote zaal
waar de tafel in een hoek geschoven is.
Groote en kleine begijntjes komen, hand
in hand, vormen een wijden draaien,den cir
kel en het plezier is ten top gestegen.
Maar daar klept de keukenklok. Ieder
een begeeft zich naar den refter. Na een
kort gebed komt de kloeke, welgedane
zuster „keukenesse" gevolgd door twee
helpsters binnen; de armen hoog geheven,
dragen ze groote teilen en zetten op de
tafel neer, de schotels met hoog gestapel
de krentenboterhammen. Dan volgt de
botergele, naar kaneel geurende rijstpap
en welhaast is iedereen voldaan en gaat
men terug naar de groote kamer, waar, in
onnoozele spelletjes, de uren slijten.
Voor het begijntjesleven is de intree van
een jonge dochter een feestje, ook 't kleed
sel waar allen, medezusters en familieleden
hun deel aan hebben. Maar bijzonderlijk
gulhartig is een „Gouden Jubelfeest".
Sinds maanden Hebben de begijntjes van
het convent cle jubilaresse don datum van
haar intrede doen herinneren. Maseur
Xdie bemiddeld is, heeft een „jubilé"
beloofd. Des morgens is de ouderlinge uit
bundig gelukgewenscht; men heeft haar
stoetsgewijze naar de Hoogmis vergezeld,
en eene gouden kroon op het hoofd gezet.
De terugkomst was niet min plechtig. En
nu is het „diner". Jongen en ouden zingen,
in rijm en proza de verdiensten van de ju
bilaresse. In een kader worden gedichten
geofferd. Maar bovenal krijgt „Pier la la"
veel bijval. Do „pierlala", wat is dat nu,
in bet begijnhof Wel, het is wel het aan
trekkelijkste versje dat men maken kan om
iemands kwajongensstreken of gebreken
eens hartelijk op te halen. In korte versjes
wordt het leven bezongen, van voren af tot
heden, van de waardige en deftige jubi
laresse die met den onverschilligen blik
der oudjes al dit jong gebabbel aanhoort.
Want het zijn de jongsten van het convent
die, sinds maanden op zoek naar de merk
waardigheden uit het leven van maseur,
het. dicht hebben opgesteld en het zoo jeug
dig lachend op haar jubelfeest komen zin
gen. En 's avonds, tusschen de witte gor
dijnen van haar sponde, druischt nog steeds
in de ooren der jonkheid het zoet spottend
refrein van Pier la. la, sa sa.
De moeder van het huishoud-onderwijs
in Frankrijk.
Mme Moll Weiss was de moeder van het
huishoudonderwijs in Frankrijk, zooals we
't leeren uit een levensschets van deze bij
zondere vrouw in „Mon chez moi", getiteld
„La vie d'une travailleuse".
Toen zij op jeugdigen leeftijd als wedu
we achterbleef met drie jonge kinderen
stond zij alleen voor de mpeilijkhoden der
moeder, huisvrouw en kostwinner. Zij werd
respectievelijk journaliste en schrijfster.
Haar voornaamste werk als journaliste
was dc publicatie van een revue „Le con-
seiller de la familie et l'Ecole des Mères".
Van haar werken werd „La Femme, la
Mère et l'enfant" bekroond met een me
daille van de société d'Hygiène en het be
leefde zijn 7e druk. Haar andere werken
op huishoudelijk, oconomisch en hygiënisch
gebied werden nog geëerd met de gouden
medaille van de Académie van Bordeaux
en den Prix Thorel van de Académie des
Sciences mirales et politiques, de prix
Blaize des Vosge, een bekroning door
„l'Aca/démie framjaise", de prix de 1'Acadé
mie de Médecine en de Académie des
Scienses morales et politiques. In 1926 gaf
zij 10.000 briefkaarten uit over „La vie
moins chère". Dit is nog maar een greep
uit haar werken, maar deze bewijst, hoo
haar arbeid werd gewaardeerd.
Dit was niet alles. Zij was de stichtster
van l'Ecole des Mères" te Bordeaux in 1903
welke later naar Parijs werd verplaatst en
tegenwoordig den naam draagt van „l'Ecole
de la vie domestique et sociale". Van 1906
1914 hield zij voordrachten over hygiëne,
huishoudelijke economie en kinderverzor
ging in drie lycea te Parijs. Zij wa-s de eer
ste, die pleitte voor onderwijs in kinder
verzorging voor schoolgaande meisjes en
zij heeft ook het eerst gewerkt voor licha
melijke opvoeding.
Voorts was zij ook de eerste die cursus
sen gaf in diëetvoeding. Gedurende den
oorlog stichtte zij het werk van „L'Aide
Morale", met het doel zedelijken steun te
geven aan de ouders van de „poilus". In
1915 organiseerde zij „l'Aide ménagère",
met het doel door werksters het goed der
militairen te doen repareeren. In 1917
organiseerde zij „la vie moins chère" met
het doel begrippen omtrent zuinige huis
houding te verspreiden. Ook het „Comité
d'Etudes r»our le placement en France des
Entants abandon nés on orphelins" was
haar werk evenals ..La Société des Dames
do France" dat ten dool had de Oostenrijk-
scbo vrouwen te hulp te komen.
Wij hebben niet alles uit het artikel
tovergenomen om niet te uitgebreid te wor
den. Hot is genoeg om te bewijzen, dat de
huishouding het uitgangspunt kan zijn
van zeer veel werken voor de gemeen
schap. (Mndbl. Ned. Vr.).
Iets over den zakdoek.
Het toilet-artikel, dab wij gewoon zijn als
onontbeerlijk te beschouwen, de zakdoek,
werd in Europa pas in het midden der
vijftiende eeuw in gebruik genomen of be
ter gezegd, als modesnufje ingevoerd.
Want het kleine, ovale doekje dat. in Ve
netië, den zetel der kantindustrie, zijn
oorsprong vond, diende méér voor sieraad
dan voor gebruik.
De uitvoering er van was zóó kostbaar,
dat nog tegen het eind van de zestiende
eeuw, dank bij het Edict van Dresden
(1595) alleen edellieden een dergelijk
doekje mochten dragen. Aan het hof van
Hendrik den Tweede was men bijzonder
op het bezit van een neusdoekje gesteld.
Het stond in dien tijd, toen het portret
schilderen nog in opkomst was, bijzondbr
voornaam om zich met een kanten zak
doek, die soms zelf vrij groot was, in de
band, te laten portretteeren.
In het midden van de zeventiende eeuw
was een zakdoekje nog altijd een kostbaar
iets. Dc Groot-Hertog van Toscane bij
voorbeeld betaalde voor één kanten doek
je 200 dukaten. In Weenen waar het in die
dagen gewoonte was, dat de bruid den uit
zet v. d. aanstaanden echtgenoot verzorg
de, wilde het gebruik, dat aan zoo'n uit
rusting ook zes zakdoekjes werden toege
voegd. Trouwens, een vorst, als Hendrik de
Vierde van Frankrijk bezat slechts 4 stuks
van deze toentertijd buitengewoon kost
bare gebruiksvoorwerpen. Lodewijk de Ze
ventiende vaardigde in 1785 bet. bevel uit
dat alleen vierkante zakdoeken mochten
worden vervaardigd. Dit was zéér naar den
zin van de wevers, die den langwerpigen
vorm bijzonder onvoordeelig vonden. Even
later, toen men cr aan gewend was den
neusdoek werkelijk te gebruiken, werd het
mode om twee zakdoeken mee te dragen.
Den oene, die kostbaar was, droeg men bij
wijze van sieraad in de hand, de andere,
daarentegen, xle minst mooie, werd ge
bruikt.
In het begin van dc negentiende eeuw
schreef dc mode een kanten zakdoekje in
de ceintuur voor, ook droeg men het met
cenc mooie broche vastgemaakt op de
blouse.
Trouwens ook heden ten dage speelt het
zakdoekje telkens weer zijn kleine rol op
het groote schouwtgoneel der mode.
Nu eens gaat het, teer van kleur, schuil
in de manchet van den schuchtcren dans
lespartner, dan weer kijkt het schalks uit
een hoekj© van het visitetaschjc der mon
daine vrouw.
Hatelijk.
Dina: Veertien dagen geleden heb ik
Johan mijn hand geweigerd en sedert dien
doet hij niets anders dan drinken.
Mina: Ja, hij is een van die mannen,
die geen eind weten te maken aan een
feest.
KALENDER DER WEEK
N.B. Als niet anders wordt aangegeven
dagelijks Gloria en Credo.
ZONDAG, 11 Aug. Twaalfde Zondag na
Pinksteren. Mis: Deus. 2c gebed v. d. H.H.
Tiburtius on Susanna, Martelaren; 3c A
Cunctis (om de voorbede der Heiligen).
Prefatie v. d. Allerh. Dricëenheid. Kleur:
Groen.
Gelukkig zijn wij, leden van het Nieuwe
Verbond. Want wij zien de vervulling van
hetgeen de Profeten en koningen van het
Oude Verbond hebben voorspeld en ver
langd (Evangelie) Wij genieten in overvloed,
de vruchten van 's Heeren werk (H. Lij
den; H. Eucharistie) (Communio). Daar
voor aan onzen God voortdurende dank
baarheid. (Graduale). Het lidmaatschap v.
h. Nieuw Verbond brengt echter ook zijne
verplichtingen mee. Het Nieuw Verbond
is een Verbond van liefde. Liefde tot God
en liefde tot den naaste. (Evangelie). On
derhouden wij dit hoofdgebod en het tweo-
de, aan het eerste gelijk, dan dienen wij
God waardig en loffelijk. Ons zeiven zijn
wij echter niet genoeg. God moet ons
waardige leden maken van het Nieuwe
Verbond (Gebed cn Epistel). Daarom met
vertrouwen tot God gebeden om Zijne on-
misbare hulp (Introitus; Gebed; Alleluja
vers). Wie veel bemint, wordt veel verge
ven. Brengen wij dezen dag ons offer jnet
'n hart vol liefde, tot vergeving onzer zon
den en om Gods bescherming af te smee-
ken voor dc toekomst. (Offertorium; Stil-
gobedPost communio).
MAANDAG, 12 Aug. Mis v. d. H. Clara;
Maagd: Dilexisti. Gocn Credo. De gewone
Prefatie. Kleur: Wit.
In 1193 werd de II. Clara uit aanzienlijke
en godvruchtige ouders geboren te Assisië.
Na een zeer vrome jeugd tot huwbaren
leeftijd gekomen, wenschfcen hare ouders,
dat. zij in het. huwelijk zou treden. Clara
had echter andere plannen en wilde zich
geheel aan God wijden. In hare verlegen
heid nam zij haren toevlucht tot den H.
Franciscus, die toen reeds geheel Assisië
vervulde van don roem zijner deugden en
boetvaardig leven. Op aanraden van den
H. Franciscus zeide Clara vaarwel aan de
wereld en op 18-jarigen leeftijd legde zjj
in de kerk van de H. Maria tc Portiuncula,
hare kostbare klceren af voor het altaar
der H. Maagd, liet zich het hoofdhaar af
snijden door St. Franciscus en ontving een
grove pij tot boetekloed. Met de andere
maagden, die zich bij dc H. Clara hadden
gevoegd, vormde zij eene nieuwe klooster-
familie nl. dc Clarissen, aan wier hoofd
Clara 42 jaren gestaan heeft. Op zestig-
jarigen leeftijd overleed zij in 't jaar 1253.
DINSDAG, 13 Aug. Mis v. d. H. Wig-
bertus, Belijder: Os Justi. (Zie in hot
Feesteigen v. h. Bisdom). 2e gebed v. d.
H.H. Hippolytus en öassianus; Martela
ren; 3e A Cunctis. Geen Credo. Kleur:
Wit.
De H. Wigbertus was medehelper van
den H. Bonifacius cn werkte vooral in
Hessen (Duitschland). In ons Bisdom
wordt zijn feestdag gevierd ingevolge een
oude gewoonte.
WOENSDAG, 14 Aug. Vigiliedag voor
hét feest van Maria's opneming ten hemel.
Geboden vasten en onthoudingsdag. Mis
v. d. H. Werenfridus, Belijder: Justus. (Zie
in het Feesteigen v. h. Bisdom). 2e gebed
en laatste Evangelie v. d. Vigilie; 3e v. d.
H. Eusebius, Belijder. Geen Credo. Kleur:
Wit.
Als de H. Mis v. d. Vigilie gelezen wordt
Mis: Vultum. Geen Gloria, 2e gebed v. d.
H. Werenfridus; 3e v. d. H. Eusebius. Geen
Credo. Gewone Prefatie. Kleur: Paars.
De H. Werenfridus woonde te Werver-
hoef (Werenfridus-hoeve) in Noord-Holland
en later te Eist, waar hij het H. Geloof pre
dikte, evenals te Westervoort, waar hij
ook overleed.
DONDERDAG, 15 Aug. Feestdag van do
ten hemelopneming van Maria. Te vieren
als Zondag. Mis: Gaudeamus. Prefatie v.
d. Allerh. Maagd (invullen: En U om de
ten hemelopneming) Kleur: Wit.
Maria is opgenomen ten hemel. De En
gelen verheugen zich en lofprijzend zege
nen zij den Heer.
Door U, Allerheiligste triomfeerende
Maagd, zijn ons de poorten v. h. Paradijs
geopend. Bid voor ons, opdat wij mogen
wandelen in den geur uwer deugden.
(Kerk. Get.).
VRIJDAG, 16 Aug. Mis v. tl. H. Joachim
Vader der Allerh. Maagd: Dispersit. Pre
fatie als gisteren. Kleur: Wit.
Verheug U, FI. Joachim, want uit uw
dochter is ons (God) de Zoon geboren.
(Kerk. Get.).
ZATERDAG, 17 Aug. Mis v. d. H. Jeroen
Martelaar. Eerste Pastoor van Noordwijk.
Lactabitur. (Zie in het Feesteigen van het
Bisdom). 2e gebod v. d. H. Hyacinthus, Be
lijder; 3e van het octaaf van Maria's ton
hemelopneming; 4e v. d. octaafdag v. d. H.
Laurentius (uit eigen Mis op 17 Aug.). Pre
fatie als Donderdag. Kleur: Rood.
De adellijke ouders van Jeroen vertrouw
den de godsdienstige en wetenschappelijke
vorming van hun deugdzamen en godsdion-
stigen goon toe aan buitenlandsche be
kwame en vrome mannen. Naar zijn vader
land (Schotland) teruggekeerd, arbeidde
Jeroen ijverig aan het geestelijk heil zijner
landgenooten. Priester gewijd stak hij het
voorbeeld van St. Willibrord en Gezellen
volgend over naar ons land.
Do H. Hunger, Bisschop van Utrecht,
wees hem aan als arbeidsveld Noordwijk.
Bij den inval der woestc Noorschc ben
den in het rustige Noordwijk, werd na
tuurlijk ook den pastoor gevangen. Voor
den Noorsrhen hoofdman beleed Jeroen
onverschrokken zijn geloof in Jezus Chris
tus en standvastig weigerde hij tc offeren
aan do afgoden. Daarop volgden vreeselij-
ke martelingen, welke do heilige pastoor
met blijdschap op het gelaat verduurde en
eindelijk het doodvonnis, dat door ont
hoofding voltrokken werd den 17en Aug. 856
7. O. Z.