ien
GESTICHTSOPVOEDING
lig
derde blad
DE LEIDSCHE COURANT
ZATERDAG 23 MAART 1929
ERl»
lit bl tode
kunni
Natuurlijk zij we 't erover eens, dat ge-
N R|J stichtsopvoeding een noodzakelijk kwaad
js. Doch evenmin als alle weezen in gezin
nen kunnen worden ondergebracht, zoodat
paj/Lf weeshuizen van oudsher onmisbaar zijn ge-
ÜhI\I! weest; en evenzeer als ouders door om
standigheden kunnen worden gedwongen,
ideren naar kostscholen te zenden, zoo
men ook
opvoedingsgestichten
niet gemist voor jongelieden, die in de ter
men der Kinderwetten vallen.
Deze wetten hebben groote verbetering
in het systeem der gestichtsopvoeding ge-
bracht. Voorheen, d.w.z. tot vóór ruim een
kwart eeuw, paste het Rijk de massa-op-
roediug toe. Naar leeftijd werden de kna
pen meisjes waren er nooit zooveel en
daar kan dus gemoedelijker mee worden
omgesprongen, maar bijzonderheden zijn
mij dienaangaande niet bekend in groe-
pea verdeeld: grooten on kleinen. Voor
iederen groep wafen afzonderlijke zalen en
speelplaatsen bestemd en 't was geen zeld
zaamheid, dat een groep uit 80 en meer
jongens bestond. Deze moesten zich maar
J zoo goed en zoo kwaad als 't ging zien te
J vermaken, waarbij weinige „bewaarders"
met strenge tucht de orde handhaafden,
deunend op het ontzag hun „wapenstok-
jen." Ik ken deze oude opvocdingsmidde-
en en zou er ook respect voor gehad heb
ben.
Dat „vermaken" was intussohen slechts
een gering onderdeel der opvoeding, welke
hoofdzakelijk voltooid werd: voor de klei
nen in de school, voor de grooten in de
werkplaatsen dit laatste tot hun lSe
jaar, want dan werd him opvoeding vol
tooid geacht en werden zij met hun „xxit-
gaanskas" de maatschappij ingezonden
zonder dat er verder naar hen werd omge-
sn.
De Kinderwetten braken met dit ouder-
wetsche systeem en voerden het
groepenstelsel
in, waarbij de bewaarders werden herscha
pen in beambten voor algemeenen en huis-
houdel ijken dienst „meester" noemen de
jongens hen terwijl de opvoeding werd
gelegd in handen van opvoedende ambte
naren, die den scepter voerden in de ver-
blijfzalen, scholen en werkplaatsen. Een
figuurlijken schepter wel te verstaan, want
de ve'rouderde wapenstokken werdén bui
ten dienst gesteld en louter als curiositei
ten bewaard.
Zoo'n verblijfzaa! de groote, holle
ruimten van voorheen werden doelmatig
gesplitst is bestemd voor 15 a 16 kna
pen 1), die ook hun gemeenschappelijke
slaapzaal kregen, waarop voor ieder van
hen een afgesloten „chambrette", welk
woord waarom ook geen Hollandsche
naam gekozen! de jongens vertalen met
„kooi", omdat traliewerk aan de bovenzijde
voor de noodïge ventilatie zorgt, 't Zijn
echter metterdaad wel aardige vertrekjes,
aan de voorzijde met glazen schotten en
deuren gesloten. Deze deuren zijn 's nachts
dicht, wat .een groote zegen is. Onge-
wenschte verstandhouding is er ónmogelijk
door gemaakt'.
Dauk zij het groepensysteem dragen de
gestichten nu een meer
huiselijk karakter,
waartoe ook bijdraagt, dat iedere groep
haar vasten leider heeft, in de uren van
recreatie en maaltijden steeds aanwezig.
In de werkplaatsen, waar de groepen na
tuurlijk dooreen komen dit brengt het
uiteenloopen der vakkeuze mede werd
ook meer leidend personeel aangesteld,
waardoor daar insgelijks het massa-idee
verdween. Wriemelde vroeger alles door
een, behalve dat de leeftijd ergens een
grens trok, zoodat er van fndividueele lei
ding schier geen sprake was, thans kan
deze beter tot haar recht komen. Een op
voedend ambtenaar kent zijn groepje, ter
wijl de zijnen ook hem kennen, wat een
band schept en op de groepen een persoon
lijk stempel drukt. Een jongen went aan
zijn groep en beschouwt zijn groepsleider
als vertrouwensman, waarvan dan ook
grooten invloed kan uitgaan.
Wie zich in groep of werkplaats ernstig
misdraagt kleine vergrijpen vinden hun
terugslag in de voor gedrag en ijver toe te
kennen cijfers, welke invloed hebben op
het loon, dat de uitgaanskas moet vormen
worden voor korten of langen tijd afge
zonderd. Ha, denkt nu het groote publiek:
zoo een gaat in de
cachot,
zoo'n middeleeuwsch stccnen verblijf, waar
over nog onlangs in het parlement hart
roerend werd gesproken.
Mis, geachte lezer. Zulk een delinquent
gaat naar de strafklasse, waar hij in een
behoorlijk gesloten en geventileerd slaap
vertrek niet ongelijk aan bovenvermelde
„kooien", maar steviger met schoolwerk
en desnoods kleine bezigheden den tijd
doorbrengt. Hij heeft er gelegenheid, na te
denken over zijn wangedrag en tot de
overtuiging te komen: dat het in de groep
toch maar beter is. Pas wanneer een snaak
in de strafklasse, waar stilte moet heer-
sc-hen, harnekkig de orde verstoort, opent
hij voor zich willens en wetens de cachot,
waar hij al spoedig tot betere gedachten
pleegt te komen en dan weer naar de straf
klasse teruggaat. Zoo'n cachot moge van
steen wezen epn weerbarstige levenma
ker moet toch ergens kupnen worden afge
zonderd, waar hij zijn booze bui zonder
last voor zijn omgeving kan bot vieren
licht, lucht en warmte laten er niet te
wenschen over, terwijl er gestadig controle
over wordt uitgeoefend.
Ik ben het direct eens met ieder, die
zegt: zoo iets moest toch niet noodig we
zen. Men moet intusschen niet vergeten,
dat particuliere gestichten zich onhandel
bare elementen van den hals kunnen schui
ven, maar dat de Rijksgestichten die dan
juist krijgen. Kon men er dezulken niet
tot rede brengen er wordt heusch niet
geslagen; wees gerust! de betere ele
menten zouden van hun funesten invloed
de dupe worden. En dit mag toch zeker
niet.
Een IS-jarige ondervinding heeft mij
geleerd, dat
straffen
zoowel een der moeilijkste als der minst
begeerlijke dingen is, waarvoor men gesteld
kan worden. De uiterste rechtvaardigheid
moet ermede worden betracht, wil er goe
den invloed van uitgaan. Als twee jongens
hetzelfde vergrijp plegen, beteekent het
geenszins in beide gevallen hetzelfde; de
een was er bijv. onnadenkend bij, de ander
deed het welbewust. Hoe nu op te treden,
zoodat zoowel de twee delinquenten als
hun makkers ook dit is een factor van
beteekenis het oordeel juist vinden. Al
doende leert men zulks en ik hoop steeds
zóó geslaagd te wezen, dat ik geen wrok
opwekte. Iedere jongen heeft mij bij zijn
vertrek uit 't gesticht nog in gemoede de
hand kunnen drukken. En dit waren er
heel wat!
Dat vertrek uit heb gesticht geschiedt
tegenwoordig ook Reel anders dan vroeger.
Er gaat thans geen knaap met voorwaar
delijk ontslag, tenzij
een broodwinning
voor hem gevonden werd, d.w.z. zonder dat
hij geplaatst wordt bij een baas of werk
voor hem in uitzicht is. Bovendien wordti
toezicht op hem uitgeoefend, waardoor dfe
eerste, vaak o zoo moeilijke schreden in de
maatschappij voor hem worden vergemak
kelijkt. Niet allen blijven op de been, maar
de overgroote meerderheid toch wel, gelijk
ik vroeger reeds uiteen zette. Eu zoo kan
getuigd dat de Kinderwetten metterdaad
velen ten zegen zijn geweest. AJO.
1) Tijdens den oorlog maakte dc ver
meerdering der Rijksopvoedelingcn ver
grooting van dit getal noodzakelijk, maar
nu is men weer tot het vroegere aantal te
ruggekeerd; het wordt zelfs ternauwernood
meer bereikt.
TRIVULZI0 EN DE KONING.
Een novelle van Werner BcrgengTuen.
De beroemde Giau Giacamo Trivulzio
uit Milaan, die door velen ,jde Groote"
werd genoemd, had jarenlang als veldheer
in het Fransche leger gediend en van ko
ning Lodewijk VIII en van koning Lode-
wijk XII veel gunsten en onderscheidingen
ontvangen.
Na deze kwam echter koning Frans aan
dc regeering en die had 'n grooten afkeer
van de vertrouwelijkheden van zijn voor
gangers, want hij was van meening, dat
do stralende glans zijner koninklijke
waardigheid niet overschaduwd mocht
worden door oude mannen, die hem met
allerlei raadgevingen wilden lastig vallen
en zijn macht zouden verzwakken.
Hij was dus van plan om er heelemaal
geen notitie van te nemen. Maar hij sloot
niet alleen zijn oor maar ook zijn hand
en zoo kwam het, dat de oude Trivulzio
die altijd een rijk inkomen had genoten
en er nooit aan gedacht had, iets over
te leggen voor later, zich op 'n gegeven
oogenblik in geldverlegenheid bevond,
vooral ook omdat mèt den koning ook al
zijn vroegere vrienden hem den rug had
den toegekeerd.
Eindelijk besloot hij toch een laatste
poging te wagen, hij liet bij den koning
om audiëntie verzoeken. Hij wilde den
koning z'n hoogen ouderdom, z'n lichaams
zwakte en zijn verdiensten in herinnering
brengen en hij zou tegelijkertijd eervol
ontslag verzoeken met een pensioen, dat
m zijn behoefte zou kunnen voorzien.
Dc koning weigerde eohter hem te ont
vangen. Trivulzio trok dit zóó erg aan, dab
hij er ziek van werd. Hij moest zioh tevre
den stollen met eenvoudige dokters, want
hij was veel te arm om een der beroemde
professoren van de Parijsohe Universiteit
te laten komen en de lijfarts van den ko
ning waagde het niet om den patiënt te be
zoeken uit vrees van de gunst van den ko
ning te verliezen. Van nu af aan liet hij
zjjn kamerdienaar Matteo, een eenvoudig
man, die met hart en ziel aan zijn meester
gehecht was, allerlei kostbaarheden ver-
koopen. Dit geschiedde deels uit nood,
maar gedeeltelijk ook om uiting tc geven
aan zijn overkropt gemoed. Hij liet vooral
geschenken, die hij van de vorige koningen
ontvangen had, van de hand doen. Zoo zag
men bijv. den zilveren stijgbeugel van ko
ning Lodewijk of de gouden gedenkpennin
gen, met de beeltenis van koning Karei of
bekers en gouden kettingon met do ko
ninklijke leliën in de étalages van Joodsche
uitdragerswinkels liggen. Het kon niet an
ders of iedereen moest hierin wel een be
schimping van het Koninklijk Huis zien,
want Trivulzio bezat immers nog andere
waardevolle dingen genoeg, welke hij ten
gelde had kunnen maken.
Tenslotte werd ook koning Frans van
deze practijken op dc hoogte gebracht en
wel <Joor eenige jeugdige hovelingen, die
gaarne in zijn gunst zouden komen en
steeds trachtten om zijn afkeer tegen het
oudere geslacht te versterken. Niemand
kon van tevoren den indruk berekenen,
dien een bericht op het beweeglijk ge
moed van den koning maakte.... en zoo
gebeurde het hier, dat de koning zich niefs
aantrok van den smaad, 't Koninklijk Huis
aangedaan, maar hij begon na tc denken,
over den nood en de verbittering, die Tri
vulzio tot deze beschimping gedreven had
den. Hij gaf bevel, genoemde voorwerpen
heimelijk terug te koopen en hij besloot,
om den volgenden Zondag stilletjes naar
Trivulzio te gaan, om hem zijn vroegere ge
schenken terug te geven en welwillend
vrede met hem te sluiten.
Trivulzio had er nooit aan gedacht-, om
iets aan de koningen te vragen. Neen, hij
zag eenvoudig zijn recht, in hetgeen wat hij
verlangde. En de gedachte, dat men hem
zijn recht geweigerd had, verliet hem geen
oogenblik, zelfs niet in die uren, toen de
koorts hem het bewustzijn deed verliezen
en hem in ijlenden toestand allerlei war
taal deed uitslaan over zijn rechten. Maar
er kwamen ook oogenblikken, dat de
koortsaanvallen verminderden en zijn ge
dachten weer helder werden. Dan dacht hij
na, welke maatregelen hij wel zou kunnen
nemen om zijn rechten terug te krijgen of
hoe hij den koning ten aanschouwe van
heel 't hof op de gevoeligste manier op zijn
nummer zou kunnen zetten.
Het ging bij hem nog alleen over het
recht, niet meer om de middelen, welke
hij noodig had, om zijn leven op ouden
voet voort te zetten, want hij gevoelde
maar al te goed, dat het niet lang meer
met. hem zou duren.
Koning Frans was gewoon om iederen
Zondag met zijn geheele hofhouding door
een galerij zich naar zijn kamers te bege
ven. Toen hij weer op een Zondag de ga
lerij betrad zag hij aan het andere einde
dicht bij den uitgang een voorwerp, of
misschien wel verschillende voorwerpen,
welke hij nog niet goed onderscheiden
kon.
Hij verhaastte zijn schreden en hooi-de
spoedig de scherpe, dunne stem van een
grijsaard, die hem eentonig en doordrin
gend toeriep: „Sire! Sire!. Sire!"
De hovelingen duwden elkander aan,
begonnen te fluisteren en keken ver
schrokken en verbaasd.
Aan het einde van de galerij stond 'n
baar van ruw grenenhout met een vei'-
sleten rijmantel bedekt en daarop lag
Trivulzio. Zooals hij daar uitgëstrekt lag
scheen hij nog langer dan hij in werkelijk
heid was, bedekt met een blauwachtig wa-
penkleod, dat rijk met goud versierd was
en hem van het hoofd tot de voetzolen be
dekte. Alleen het magere gezicht van den
grijsaard, met de uitstekende jukbeenderen
en den grooten gebogen neus cn den langen
witten baard, waren onbedekt. Maar het
gezicht was zoo klein geworden, dat tus-
schen de huid en den rand van den helm
een donkere ruimte gaapte. Aan de voeten
droeg hij de lange gouden sporen, aan zijn
zijde lag het zwaard met gouden hand
greep, een geschenk van Koning Karei. Om
den hals hing een prachtige eereketting cn
over de borst de breede, geborduurde sjerp
met de koninklijke leliën van Frankrijk. In
de rechterhand hield hij den maarschalk-
staf en in de linker de hertogelijke banier,
met de overblijfselen van het regiments-
vaandel, dit mandel had hij in dienst der
Fransche Kroon aan Lodovico Moro ont
nomen.
De koning kneep krampachtig zijne
lippen op elkander.... zijn gezicht zag
doodssteek van toorn.
„Sire! Sire! Sire!" riep Trivulzio streng,
haast bevelend, terwijl Frans hem voorbij
ging, met het hoofd in den nek en de oogen
strak op de deur gericht.
„SireSireSireklonk het achter
hem aan, toen hij de galerij verlaten had.
Thuis werd Trivuflzio heel voorzichtig
door zijn ouden kamerdienaar van het
stalen harnas ontdaan. Stuk voor stuk
verliet hem geheel die uiterlijke heerlijk
heid; eindelijk bleef er niets meer over
dan het uitgeteerde lichaam van 'n grijs
aard, die met de doodskleur op het gezicht,
behoedzaam op zijn bed gelegd werd.
Iedere beweging deed den armen Trivul
zio pijn. Nu lag hij daar, stil, roerloos den
dood nabij. Zonder het hoofd te wonden
liet hij de oogen over het leege harnas glij
den, dat voor zijn bed lag en dadelijk door
Matteo naar dc wapenkamor gebraoht en
opgeborgen zou worden. Trivulzio begreep,
dat hij het voor de laatste maal gedragen
had. Als dc oester haar schaal ontnomen
is, moet ze sterven.
Trivulzio sloot do oogen. Hij begreep dat
hij, die niets anders verlangd had dan zijn
recht, thans zijn recht gekregen had; want
hij had immers geen pensioen begeerd,
waarop hij recht had, maar wel dit tooneel
in de galerij, waardoor hij den koning on-
vei'biddelijk aan de veroordeeling dor
menschen prijs had gegeven.
Van nu af bestond er niets meer voor
hem, dan dit eene: hij ging sterven!
Daarom begon hij luid om zijn dienaar te
roepen, die heengegaan was om de wapen
rusting van zijn heer op te ruimen.
„Matteo! Matteo! Ik ben immers in
mijn recht", riep hij.
„Ik ben in mijn recht."
Hij had iemand noodig, een mensoh
die hem bevestigde, dat hij Giau Giacamo
Trivxüzio 'n triomf behaald had over Frans
van Frankrijk, een triomf, zooals nog nooit
ten deel gevallen was aan den Romeinschen
keizer en aan de machtige vijanden van
den koning.
Matteo kwam haastig toeloopen, toon
hij Ti'ivulzio zoo hoorde roepen. Hij had
den kostbaren helm met den hoogen veder
bos nog in do handen. „Wat is er heer, wat
scheelt uï" vroeg'hij angstig, de gedachte,
dat Trivulzio om hulp geroepen had.
Trivulzio staarde hem lang aan en kon
zich niet meer herinneren, waarom hij
hem eigenlijk geroepen had. Hij zag
slechts de gebogen, grijsharige, afgeleefde
gestalte van den man met den kostbaren
helm in dc handen, deze helm, die voor
Trivulzio geen andere beteekenis meer
had, dan afgedankt keukengerei. De over
winning in dc galerij was vergeten en de
oudo gramschap over den geleden on
dank deed zijn heelc lichaam krampachtig
sidderen.
„Dat is om dol te worden", schreeuwde
hij. „Tientallen van jaren heb ik Frank
rijk gediend cn niets er mee gewonnen
Maar nu zal mij recht geschieden. Wat
heeft het mij gebaat? Had ik maar cén
enkel jaar God gediend, dan zou ik meer
gewonnen hebben!"
De oude dienaar keek schuw naar
meester en wist.niet wat te zeggen. Want
ofschoon hij precies wist, hoe het met
Trivulzio gesteld was, had hij toch reeds
een enkel woord daarover met hem ge
sproken. Nu echter begreep hij, dat het
noodig was, iets te antwoorden op die
heftige ontboezeming van Trivulzio, hij
moest iets troostends zeggen en zonder
er zich eigenlijk goed bewust van te zijn,
knoopte hij eenige woorden aan den
laatsten zin van Trivulzio:
„Ik heb wel ,'ns hooren zeggen, dat voor
God duizend jaren zijn als een dag en
één dag als duizend jaar."
Deze woorden brachten plotseling een
uitdrukking van de grootste ontsteltenis
op Trivulzio's gezicht, waarvan Matteo
hevig schrok.
„Wat trekt hij nu toch voor een ge
zicht?" dacht de oude ontsteld. „Wat
heb ik nu toch gezegd? Ik wilde hem
toch iets troostends zeggen."
„Ga heen", beval Trivulzio. „Ga aan
je bezig-heden, ik wil noch u, noch
iemand anders zien, voor moi'gen op dit
uur.
Matteo gehoorzaamde. Toen hij den
volgenden dag bij Trivulzio's bed kwam,
scheen zijn heer hem op onverklaarbare
wijze veranderd.
„Matteo". zeide hij heel geheimzinnig,
„het is mijn geluk geweest, dat ik Frank
rijk maar een paar uur gediend heb, en
God den Heer echter duizend jaar lang."
Tegen den avond stierf hij. Den vol
genden ochtend, nog voordat Matteo gele
genheid had, iemand in kennis to stollen
met het overlijden van zijn heer, verscheen
koning Frans met eenige hoveHhgen en
twee dienaren, die in een mand de verkoch
te voorwerpen droegen.
Gedurende de twee laatste dagen had hij
zijn toorn bedwongen; hij was verstandig
genoeg om te begrijpen, dat hij als versla-
gene uit den strijd met Trivulzio tc voor
schijn was getreden en dat slechts een
daad van koninklijke edelmoedigheid, hem
onder de menschen als overwinnaar kon
deen terugkeeren. En zoo was hij weer op
zijn oorspronkelijk plan teruggekomen.
Matteo ontving do bezoekers.
„Uwe Majesteit komt te laat", zei hij
zachtjes. Toen echter, als gaf hij met
deze woorden slechts een ongeluk en niet
den onwil van den koning te kennen, voeg
de hij er strong aan toe: „Uwe Majesteit
heeft zich verlaat."
Lang beschouwdo Frans het gelaat van
den overledene. Eindelijk boog hij zich
over het kruisje, dat Trivulzio tus-söhen
de vingers hield, ma-akte een kruis cn
fluisterde: „Sire, Sire, Sire".
Hij keek om zich heen, of niemand
deze woorden gehoord had. De gezichten
der hovelingen verraadden niets.
Frans ging heenOm het geslacht
van den veldheer te eeren, toekende hij
nog dienzelfden dag het decreet, waarbij
Theodoro Trivulzio, neef van den over
ledene, tot stadhouder van Milaan werd
benoemd.
DE H. SAVA EN DE DUIVEL.
Een legendarisch verhaal uit Bosnië
door George Ebil.
Op zekeren dag ging de TI. Sa va ovoi
een kleinen berg, toen hij 'n ontmoeting
had met den duivol. Zoodra do duivel
merkte, wie daar aankwam, wilde hij oen
goed heenkomen zooken. Maar.... hot.
was tc laat, de H. Sava bad hem reeds
aangekeken en hij kon niet anders doen
dan blijven staan en afwachten tot dc
Heilige hem toestond zijn weg verder to
vervolgen. Doodkalm kwam de H. Sava
daar aangewandeld; de duivel stond te
zweeten van ongeduld en spijt, dc drup
pels liepen hem langs het gezicht-, of
schoon hij toch aan de grootste hitte
gewend is.
„God zegene u!" zoo begroette de H.
Sava den duivel.
„Laat me met rust. Laat Hij u voor
mijn part zegenen!" antwoordde dc duivel.
„Hoe gaat het met u, mijn boozo
vriend?" vroeg dc H. Sava zacht cn
goedig.
„Wat gaat het u aan, hoe het met mij
gaat", bromde de duivel en hij lene-ep zich
heel venijnig in den staart opdat hij deze
schande niet zoo diep zou voelen, want
hij wist zich erg vernederd.
„Waar ga je naar toe?" hield dc H.
Sava vol.
„Ook daar heb je heelemual niets mco
te maken", meende de duivel, en hij
maakte daarbij zuur-zoete grimassen met
zijn gezicht, want hoe langer hij in do
nabijheid van den Heilige blijven moest,
hoe minder hij zich op zijn gemak voelde.
„Wat ben je oigenlijk van plan om nu
te gaan doen?" vroeg de Heilige heel
goedig.
„Ik denk, dat ik nu maar eens tuin
man word", zuchtte de duivel en hij keek
den Heilige smeekend aan, als wilde hij
hem verzoeken, hem nu eindelijk door
te laten gaan, „ik heb alleen» nog een
geschikt stuk grond noodig en oen eerlijk
kameraad."
„Wel, dat treft dan al heel goed, ik
zou heel graag uw kameraad willen zijn",
antwoordde de H. Sava. „Laat ons eersl
maar eens geschikten grond gaan zoe
ken en dan zullen we afspreken, wat we
zaaien en wie voor 't zaad zal zorgen."
De duivel zon op een boos plan cn
zei tenslotte: „Ofschoon ik hot nu juist
niet prettig vind om een man als u tot
kameraad te hebben, neem ik toch uw
voorstel aan en wij zullen met het werk
beginnen."
Zij kwamen dan overeen, dat ze eerst
selderij zouden zetten, omdat dit toch een
der voornaamste gewassen voor de ge
zondheid is; ze gaven elk dc helft voor
het zaai-goed, zij bewerkten gemeenschap
pelijk 't veld, alleen de duivel vond hot
verschrikkelijk beroerd, dat hij voordu
rend in de nabijheid van den H. Sava
moest vertoeven en dat hij dus geen enkel
boos plan, waarvan zijn kop toch vol was,
ten uitvoer kon brengen.
De H. Sava was echter verrukt over
het succes van zijn werk en wel hot
meest, dat hij dc duivel zoo prachtig in
zijn macht had, zoodat deze geen kwaad
kon uitrichten.
Zoo verliepen eenige weken en toen
de selderij haar mooie, groene bladeren
geheel ontvouwd had, ging de H. Sava
met den tam geworden duivel naar den
akker en terwijl hij hem op de heerlijk
ontwikkelde selderij wees, zeide hij: „Ge
ziet dus kameraad, Gods zegen rust blijk
baar op ons werk. Hij hoeft dc planten
heerlijk groen doen gedijen. We zullen
nu spoedig kunnen oogstten. Maar^ voor
we daar oen begin meo maken, wil ik jou
de keus laten: „Welke helft wilt gij, de
helft, die onder den grond zit, of die
boven den grond staat?"
De duivel koek met bcgeerige oogen
naar de prachtige selderij-bladeren en
dacht cr heelemaal niet aan, dat er onder
den grond nog wel eens iets anders dan
wortels konden zitten, bovendien had de
gemoedelijke aanspi'aak van zijn kameraad
hem wel wat in de war gebracht. Hij
zei dus beslist: „Ik neem 'b gedeelto bo
ven den grond, gij kunt met do wortels
doen wat go wilt."
Zij wachtten nog enkele weken. lederen
dag omstroeks het middaguur ging dc
duivel naar den akker kijkenMaar
hoe verbaasd was hij iederen keer op
nieuw. Hoo dichter dc tijd van den oogst
naderde, hoo meer dc prachtige, groone
bladeren begonnen tc kwijnen. Zo gingen
slap hangen, verdorden en vergeelden.
Eindelijk was de tijd van den oogst
gekomen. Do H. Sava nam manden, ver
zamelde al do selderij, die dit jaar bij
zonder goed gegroeid was en liet do kort
afgesneden bladeren met de waardelooze
zaadknoppen voor den duivel liggen, dio
zeker wel op den loop zou gegaan zijn
als een pijl uit den boog, wanneer dc
H. Sava niet zoo dicht- bij hem geweest
was. De duivol was innerlijk woedend
om zijn nederlaag, maar hij verkropte
zijn spijt cn vroeg aan den H. Sava of
ze nog eens gezamenlijk den grond zoudon
bebouwen. Dc H. Sava vond het dadelijk
goed en ze besloten ditmaal kool te plan
ten. En nog voordat do plantjes gebracht
waren, had de duivel reeds zijn besluit
genomen: Dezen keer wilde hij do helft,
welke onder den grond zat.
Zij plantten samen do kool en wachtten
toen geduldig af. Dagelijks ging dc duivel
den akker in oogenschouw nemen en
wanneer hij dan die groote koolbladen
zag, dacht hij sluw cn vol leedvermaak,
hoe groot zijn part wel zou zijn, dat on
der den grond moest zitten?
Toen do herfst aangebroken was, kwam
de H. Sava weer met manden, verzamelde
daarin al de prachtige kooien, zoo groot
als een hoofd en liet de rest: de waarde
looze wortelen, voor den duivel liggen.
Daar kwam dc duivel, achter hem,
groote scharen roodc kameraden met
pauken en violen, zingend en dansend.
Zij kwamon den oogst binnenhalen. Maar
hoe groot was zijn teleurstelling, zijn
woede toen hij inzag, dat hij weer bedro
gen was. Zijn gezcllon overlaadden hem
met smaad cn hoon cn pas toen lxim ka
meraad hen bedreigde, dat hij voortaan
een braaf ,en deugdzaam leven zou gaan
leiden, werden zij bang, den lustigen ka
meraad te verliezen en trokken stille
tjes af.
Dc duivel gaf echter den mood nog
niet op en nogmaals ging hij naar don
H. Sava en vroeg hem, weer samen mot
hem to zaaien: ditmaal zouden zo aard
appelen nemen. Wat boven don grond
kwam wildo dc duivel voor zielt zolven
houden, dc rest was voor den II. Sava.
En weer was de H. Sava bereid. Dc
aardappelen groeiden prachtig en toen
de duivel dc schoonc planten zag, lachte
hij in zijn vuistje. Toen hij nog wat later
de heerlijke mooie bloemen en tenslotte
de verrukkelijke bessen zag, was hij heele
maal genezen van zijn zwaarmoedigheid,
welke den laatsten tijd zijn gezondheid
bedreigde. Fluitend cn zingend huppelde
hij over de woiden cn velden, on had
haast geen geduld meer om den tijd af
te wachten, dat hij met den oogst kon
beginnen.
In den herfst trokken zij weer samen
naar den nkkci\ Do duivel, die de laatste
weken heelemaal niet meer buiten was
geweest, stond gewoon verslagen, toen
hij den H. Sava zooveel hcerlijko aard
appelen uit den grond zag halen en toon
hij de planten verdord terugvond.
Hij barstte haast van nijd en zijn boos
heid, die reeds zoolang onderdrukt was,
dreigde hem van zijn verstand tc bcroo-
ven. Hij had cr ontzettend veel spijt van,
zich met een Dienaar Gods ingelaten te
hebben en drie kostelijke jaren to hebben
verknoeid, die hij anders voor dc heer
lijkste misdaden had kunnen gebruiken!
Ja, hij begon zoowaar al ernstig tc vrcc-
zen, dat de menschen en dc wereld in dien
tijd goed geworden waren. Want evenals
alle andere duivels, dacht ook hij, dat or
op do anderen niet te rekenen viel, cn
daarom was hij uiterst bang, dat er niet
half genoeg onheil in dc zielen vau dc
menschen aangericht geworden was. Maar
in elk geval tooh wilde hij niet verne
derd cn beschaamd in dc hel terugkee
ren en daarom verzocht hij den H. Salva,
toch nog eenmaal met hem samen tc wil
len worlcen. Ditmaal zou het een wijn
gaard zijn. Het was een bijzonder gunstig
jaar en Gods zogon lag blijlïbaar over dc
ranken.
In den herfsl trokken zij beiden ge
zamenlijk naar de wijngaarden. Dc H.
Sava had alleen dc wijnstokken verzorgd
en dc Heilige vroeg aan den duivel: „Zeg,
kameraad, wat wil je, het sap of het
groen?" Dc duivel krabde zich achter het
lange oor cn dacht lang na, eer hij een
beslissing nam. Eindelijk meende hij do
oplossing gevonden to hebben en riep nit:
„Neem jij hot sap en geef mij het groen!"
Dc H. Sava v<?nd het goedzo sneden,
er samen dc druiven uit, deden ze in dc
pers on dc Hciligo vulde verschillende
vaten mot het heerlijke vochh Toen dc
wijnoogst gelukkig afgeloopen was, ver
trok de II. Sava met den wijn en liet
den duivel mot do wijnstokken achter.
Deze wist echter den tijd goed te ge
bruiken. Hij nam de ranken en bereidde
er jencvor uit.
Van dien tijd af richt hij mot de jenever
grooter onheil aan dan alle duivels in al
de jaren, die zij „nutteloos" hadden laten
1 voorbijgaan.