ien GESTICHTSOPVOEDING lig derde blad DE LEIDSCHE COURANT ZATERDAG 23 MAART 1929 ERl» lit bl tode kunni Natuurlijk zij we 't erover eens, dat ge- N R|J stichtsopvoeding een noodzakelijk kwaad js. Doch evenmin als alle weezen in gezin nen kunnen worden ondergebracht, zoodat paj/Lf weeshuizen van oudsher onmisbaar zijn ge- ÜhI\I! weest; en evenzeer als ouders door om standigheden kunnen worden gedwongen, ideren naar kostscholen te zenden, zoo men ook opvoedingsgestichten niet gemist voor jongelieden, die in de ter men der Kinderwetten vallen. Deze wetten hebben groote verbetering in het systeem der gestichtsopvoeding ge- bracht. Voorheen, d.w.z. tot vóór ruim een kwart eeuw, paste het Rijk de massa-op- roediug toe. Naar leeftijd werden de kna pen meisjes waren er nooit zooveel en daar kan dus gemoedelijker mee worden omgesprongen, maar bijzonderheden zijn mij dienaangaande niet bekend in groe- pea verdeeld: grooten on kleinen. Voor iederen groep wafen afzonderlijke zalen en speelplaatsen bestemd en 't was geen zeld zaamheid, dat een groep uit 80 en meer jongens bestond. Deze moesten zich maar J zoo goed en zoo kwaad als 't ging zien te J vermaken, waarbij weinige „bewaarders" met strenge tucht de orde handhaafden, deunend op het ontzag hun „wapenstok- jen." Ik ken deze oude opvocdingsmidde- en en zou er ook respect voor gehad heb ben. Dat „vermaken" was intussohen slechts een gering onderdeel der opvoeding, welke hoofdzakelijk voltooid werd: voor de klei nen in de school, voor de grooten in de werkplaatsen dit laatste tot hun lSe jaar, want dan werd him opvoeding vol tooid geacht en werden zij met hun „xxit- gaanskas" de maatschappij ingezonden zonder dat er verder naar hen werd omge- sn. De Kinderwetten braken met dit ouder- wetsche systeem en voerden het groepenstelsel in, waarbij de bewaarders werden herscha pen in beambten voor algemeenen en huis- houdel ijken dienst „meester" noemen de jongens hen terwijl de opvoeding werd gelegd in handen van opvoedende ambte naren, die den scepter voerden in de ver- blijfzalen, scholen en werkplaatsen. Een figuurlijken schepter wel te verstaan, want de ve'rouderde wapenstokken werdén bui ten dienst gesteld en louter als curiositei ten bewaard. Zoo'n verblijfzaa! de groote, holle ruimten van voorheen werden doelmatig gesplitst is bestemd voor 15 a 16 kna pen 1), die ook hun gemeenschappelijke slaapzaal kregen, waarop voor ieder van hen een afgesloten „chambrette", welk woord waarom ook geen Hollandsche naam gekozen! de jongens vertalen met „kooi", omdat traliewerk aan de bovenzijde voor de noodïge ventilatie zorgt, 't Zijn echter metterdaad wel aardige vertrekjes, aan de voorzijde met glazen schotten en deuren gesloten. Deze deuren zijn 's nachts dicht, wat .een groote zegen is. Onge- wenschte verstandhouding is er ónmogelijk door gemaakt'. Dauk zij het groepensysteem dragen de gestichten nu een meer huiselijk karakter, waartoe ook bijdraagt, dat iedere groep haar vasten leider heeft, in de uren van recreatie en maaltijden steeds aanwezig. In de werkplaatsen, waar de groepen na tuurlijk dooreen komen dit brengt het uiteenloopen der vakkeuze mede werd ook meer leidend personeel aangesteld, waardoor daar insgelijks het massa-idee verdween. Wriemelde vroeger alles door een, behalve dat de leeftijd ergens een grens trok, zoodat er van fndividueele lei ding schier geen sprake was, thans kan deze beter tot haar recht komen. Een op voedend ambtenaar kent zijn groepje, ter wijl de zijnen ook hem kennen, wat een band schept en op de groepen een persoon lijk stempel drukt. Een jongen went aan zijn groep en beschouwt zijn groepsleider als vertrouwensman, waarvan dan ook grooten invloed kan uitgaan. Wie zich in groep of werkplaats ernstig misdraagt kleine vergrijpen vinden hun terugslag in de voor gedrag en ijver toe te kennen cijfers, welke invloed hebben op het loon, dat de uitgaanskas moet vormen worden voor korten of langen tijd afge zonderd. Ha, denkt nu het groote publiek: zoo een gaat in de cachot, zoo'n middeleeuwsch stccnen verblijf, waar over nog onlangs in het parlement hart roerend werd gesproken. Mis, geachte lezer. Zulk een delinquent gaat naar de strafklasse, waar hij in een behoorlijk gesloten en geventileerd slaap vertrek niet ongelijk aan bovenvermelde „kooien", maar steviger met schoolwerk en desnoods kleine bezigheden den tijd doorbrengt. Hij heeft er gelegenheid, na te denken over zijn wangedrag en tot de overtuiging te komen: dat het in de groep toch maar beter is. Pas wanneer een snaak in de strafklasse, waar stilte moet heer- sc-hen, harnekkig de orde verstoort, opent hij voor zich willens en wetens de cachot, waar hij al spoedig tot betere gedachten pleegt te komen en dan weer naar de straf klasse teruggaat. Zoo'n cachot moge van steen wezen epn weerbarstige levenma ker moet toch ergens kupnen worden afge zonderd, waar hij zijn booze bui zonder last voor zijn omgeving kan bot vieren licht, lucht en warmte laten er niet te wenschen over, terwijl er gestadig controle over wordt uitgeoefend. Ik ben het direct eens met ieder, die zegt: zoo iets moest toch niet noodig we zen. Men moet intusschen niet vergeten, dat particuliere gestichten zich onhandel bare elementen van den hals kunnen schui ven, maar dat de Rijksgestichten die dan juist krijgen. Kon men er dezulken niet tot rede brengen er wordt heusch niet geslagen; wees gerust! de betere ele menten zouden van hun funesten invloed de dupe worden. En dit mag toch zeker niet. Een IS-jarige ondervinding heeft mij geleerd, dat straffen zoowel een der moeilijkste als der minst begeerlijke dingen is, waarvoor men gesteld kan worden. De uiterste rechtvaardigheid moet ermede worden betracht, wil er goe den invloed van uitgaan. Als twee jongens hetzelfde vergrijp plegen, beteekent het geenszins in beide gevallen hetzelfde; de een was er bijv. onnadenkend bij, de ander deed het welbewust. Hoe nu op te treden, zoodat zoowel de twee delinquenten als hun makkers ook dit is een factor van beteekenis het oordeel juist vinden. Al doende leert men zulks en ik hoop steeds zóó geslaagd te wezen, dat ik geen wrok opwekte. Iedere jongen heeft mij bij zijn vertrek uit 't gesticht nog in gemoede de hand kunnen drukken. En dit waren er heel wat! Dat vertrek uit heb gesticht geschiedt tegenwoordig ook Reel anders dan vroeger. Er gaat thans geen knaap met voorwaar delijk ontslag, tenzij een broodwinning voor hem gevonden werd, d.w.z. zonder dat hij geplaatst wordt bij een baas of werk voor hem in uitzicht is. Bovendien wordti toezicht op hem uitgeoefend, waardoor dfe eerste, vaak o zoo moeilijke schreden in de maatschappij voor hem worden vergemak kelijkt. Niet allen blijven op de been, maar de overgroote meerderheid toch wel, gelijk ik vroeger reeds uiteen zette. Eu zoo kan getuigd dat de Kinderwetten metterdaad velen ten zegen zijn geweest. AJO. 1) Tijdens den oorlog maakte dc ver meerdering der Rijksopvoedelingcn ver grooting van dit getal noodzakelijk, maar nu is men weer tot het vroegere aantal te ruggekeerd; het wordt zelfs ternauwernood meer bereikt. TRIVULZI0 EN DE KONING. Een novelle van Werner BcrgengTuen. De beroemde Giau Giacamo Trivulzio uit Milaan, die door velen ,jde Groote" werd genoemd, had jarenlang als veldheer in het Fransche leger gediend en van ko ning Lodewijk VIII en van koning Lode- wijk XII veel gunsten en onderscheidingen ontvangen. Na deze kwam echter koning Frans aan dc regeering en die had 'n grooten afkeer van de vertrouwelijkheden van zijn voor gangers, want hij was van meening, dat do stralende glans zijner koninklijke waardigheid niet overschaduwd mocht worden door oude mannen, die hem met allerlei raadgevingen wilden lastig vallen en zijn macht zouden verzwakken. Hij was dus van plan om er heelemaal geen notitie van te nemen. Maar hij sloot niet alleen zijn oor maar ook zijn hand en zoo kwam het, dat de oude Trivulzio die altijd een rijk inkomen had genoten en er nooit aan gedacht had, iets over te leggen voor later, zich op 'n gegeven oogenblik in geldverlegenheid bevond, vooral ook omdat mèt den koning ook al zijn vroegere vrienden hem den rug had den toegekeerd. Eindelijk besloot hij toch een laatste poging te wagen, hij liet bij den koning om audiëntie verzoeken. Hij wilde den koning z'n hoogen ouderdom, z'n lichaams zwakte en zijn verdiensten in herinnering brengen en hij zou tegelijkertijd eervol ontslag verzoeken met een pensioen, dat m zijn behoefte zou kunnen voorzien. Dc koning weigerde eohter hem te ont vangen. Trivulzio trok dit zóó erg aan, dab hij er ziek van werd. Hij moest zioh tevre den stollen met eenvoudige dokters, want hij was veel te arm om een der beroemde professoren van de Parijsohe Universiteit te laten komen en de lijfarts van den ko ning waagde het niet om den patiënt te be zoeken uit vrees van de gunst van den ko ning te verliezen. Van nu af aan liet hij zjjn kamerdienaar Matteo, een eenvoudig man, die met hart en ziel aan zijn meester gehecht was, allerlei kostbaarheden ver- koopen. Dit geschiedde deels uit nood, maar gedeeltelijk ook om uiting tc geven aan zijn overkropt gemoed. Hij liet vooral geschenken, die hij van de vorige koningen ontvangen had, van de hand doen. Zoo zag men bijv. den zilveren stijgbeugel van ko ning Lodewijk of de gouden gedenkpennin gen, met de beeltenis van koning Karei of bekers en gouden kettingon met do ko ninklijke leliën in de étalages van Joodsche uitdragerswinkels liggen. Het kon niet an ders of iedereen moest hierin wel een be schimping van het Koninklijk Huis zien, want Trivulzio bezat immers nog andere waardevolle dingen genoeg, welke hij ten gelde had kunnen maken. Tenslotte werd ook koning Frans van deze practijken op dc hoogte gebracht en wel <Joor eenige jeugdige hovelingen, die gaarne in zijn gunst zouden komen en steeds trachtten om zijn afkeer tegen het oudere geslacht te versterken. Niemand kon van tevoren den indruk berekenen, dien een bericht op het beweeglijk ge moed van den koning maakte.... en zoo gebeurde het hier, dat de koning zich niefs aantrok van den smaad, 't Koninklijk Huis aangedaan, maar hij begon na tc denken, over den nood en de verbittering, die Tri vulzio tot deze beschimping gedreven had den. Hij gaf bevel, genoemde voorwerpen heimelijk terug te koopen en hij besloot, om den volgenden Zondag stilletjes naar Trivulzio te gaan, om hem zijn vroegere ge schenken terug te geven en welwillend vrede met hem te sluiten. Trivulzio had er nooit aan gedacht-, om iets aan de koningen te vragen. Neen, hij zag eenvoudig zijn recht, in hetgeen wat hij verlangde. En de gedachte, dat men hem zijn recht geweigerd had, verliet hem geen oogenblik, zelfs niet in die uren, toen de koorts hem het bewustzijn deed verliezen en hem in ijlenden toestand allerlei war taal deed uitslaan over zijn rechten. Maar er kwamen ook oogenblikken, dat de koortsaanvallen verminderden en zijn ge dachten weer helder werden. Dan dacht hij na, welke maatregelen hij wel zou kunnen nemen om zijn rechten terug te krijgen of hoe hij den koning ten aanschouwe van heel 't hof op de gevoeligste manier op zijn nummer zou kunnen zetten. Het ging bij hem nog alleen over het recht, niet meer om de middelen, welke hij noodig had, om zijn leven op ouden voet voort te zetten, want hij gevoelde maar al te goed, dat het niet lang meer met. hem zou duren. Koning Frans was gewoon om iederen Zondag met zijn geheele hofhouding door een galerij zich naar zijn kamers te bege ven. Toen hij weer op een Zondag de ga lerij betrad zag hij aan het andere einde dicht bij den uitgang een voorwerp, of misschien wel verschillende voorwerpen, welke hij nog niet goed onderscheiden kon. Hij verhaastte zijn schreden en hooi-de spoedig de scherpe, dunne stem van een grijsaard, die hem eentonig en doordrin gend toeriep: „Sire! Sire!. Sire!" De hovelingen duwden elkander aan, begonnen te fluisteren en keken ver schrokken en verbaasd. Aan het einde van de galerij stond 'n baar van ruw grenenhout met een vei'- sleten rijmantel bedekt en daarop lag Trivulzio. Zooals hij daar uitgëstrekt lag scheen hij nog langer dan hij in werkelijk heid was, bedekt met een blauwachtig wa- penkleod, dat rijk met goud versierd was en hem van het hoofd tot de voetzolen be dekte. Alleen het magere gezicht van den grijsaard, met de uitstekende jukbeenderen en den grooten gebogen neus cn den langen witten baard, waren onbedekt. Maar het gezicht was zoo klein geworden, dat tus- schen de huid en den rand van den helm een donkere ruimte gaapte. Aan de voeten droeg hij de lange gouden sporen, aan zijn zijde lag het zwaard met gouden hand greep, een geschenk van Koning Karei. Om den hals hing een prachtige eereketting cn over de borst de breede, geborduurde sjerp met de koninklijke leliën van Frankrijk. In de rechterhand hield hij den maarschalk- staf en in de linker de hertogelijke banier, met de overblijfselen van het regiments- vaandel, dit mandel had hij in dienst der Fransche Kroon aan Lodovico Moro ont nomen. De koning kneep krampachtig zijne lippen op elkander.... zijn gezicht zag doodssteek van toorn. „Sire! Sire! Sire!" riep Trivulzio streng, haast bevelend, terwijl Frans hem voorbij ging, met het hoofd in den nek en de oogen strak op de deur gericht. „SireSireSireklonk het achter hem aan, toen hij de galerij verlaten had. Thuis werd Trivuflzio heel voorzichtig door zijn ouden kamerdienaar van het stalen harnas ontdaan. Stuk voor stuk verliet hem geheel die uiterlijke heerlijk heid; eindelijk bleef er niets meer over dan het uitgeteerde lichaam van 'n grijs aard, die met de doodskleur op het gezicht, behoedzaam op zijn bed gelegd werd. Iedere beweging deed den armen Trivul zio pijn. Nu lag hij daar, stil, roerloos den dood nabij. Zonder het hoofd te wonden liet hij de oogen over het leege harnas glij den, dat voor zijn bed lag en dadelijk door Matteo naar dc wapenkamor gebraoht en opgeborgen zou worden. Trivulzio begreep, dat hij het voor de laatste maal gedragen had. Als dc oester haar schaal ontnomen is, moet ze sterven. Trivulzio sloot do oogen. Hij begreep dat hij, die niets anders verlangd had dan zijn recht, thans zijn recht gekregen had; want hij had immers geen pensioen begeerd, waarop hij recht had, maar wel dit tooneel in de galerij, waardoor hij den koning on- vei'biddelijk aan de veroordeeling dor menschen prijs had gegeven. Van nu af bestond er niets meer voor hem, dan dit eene: hij ging sterven! Daarom begon hij luid om zijn dienaar te roepen, die heengegaan was om de wapen rusting van zijn heer op te ruimen. „Matteo! Matteo! Ik ben immers in mijn recht", riep hij. „Ik ben in mijn recht." Hij had iemand noodig, een mensoh die hem bevestigde, dat hij Giau Giacamo Trivxüzio 'n triomf behaald had over Frans van Frankrijk, een triomf, zooals nog nooit ten deel gevallen was aan den Romeinschen keizer en aan de machtige vijanden van den koning. Matteo kwam haastig toeloopen, toon hij Ti'ivulzio zoo hoorde roepen. Hij had den kostbaren helm met den hoogen veder bos nog in do handen. „Wat is er heer, wat scheelt uï" vroeg'hij angstig, de gedachte, dat Trivulzio om hulp geroepen had. Trivulzio staarde hem lang aan en kon zich niet meer herinneren, waarom hij hem eigenlijk geroepen had. Hij zag slechts de gebogen, grijsharige, afgeleefde gestalte van den man met den kostbaren helm in dc handen, deze helm, die voor Trivulzio geen andere beteekenis meer had, dan afgedankt keukengerei. De over winning in dc galerij was vergeten en de oudo gramschap over den geleden on dank deed zijn heelc lichaam krampachtig sidderen. „Dat is om dol te worden", schreeuwde hij. „Tientallen van jaren heb ik Frank rijk gediend cn niets er mee gewonnen Maar nu zal mij recht geschieden. Wat heeft het mij gebaat? Had ik maar cén enkel jaar God gediend, dan zou ik meer gewonnen hebben!" De oude dienaar keek schuw naar meester en wist.niet wat te zeggen. Want ofschoon hij precies wist, hoe het met Trivulzio gesteld was, had hij toch reeds een enkel woord daarover met hem ge sproken. Nu echter begreep hij, dat het noodig was, iets te antwoorden op die heftige ontboezeming van Trivulzio, hij moest iets troostends zeggen en zonder er zich eigenlijk goed bewust van te zijn, knoopte hij eenige woorden aan den laatsten zin van Trivulzio: „Ik heb wel ,'ns hooren zeggen, dat voor God duizend jaren zijn als een dag en één dag als duizend jaar." Deze woorden brachten plotseling een uitdrukking van de grootste ontsteltenis op Trivulzio's gezicht, waarvan Matteo hevig schrok. „Wat trekt hij nu toch voor een ge zicht?" dacht de oude ontsteld. „Wat heb ik nu toch gezegd? Ik wilde hem toch iets troostends zeggen." „Ga heen", beval Trivulzio. „Ga aan je bezig-heden, ik wil noch u, noch iemand anders zien, voor moi'gen op dit uur. Matteo gehoorzaamde. Toen hij den volgenden dag bij Trivulzio's bed kwam, scheen zijn heer hem op onverklaarbare wijze veranderd. „Matteo". zeide hij heel geheimzinnig, „het is mijn geluk geweest, dat ik Frank rijk maar een paar uur gediend heb, en God den Heer echter duizend jaar lang." Tegen den avond stierf hij. Den vol genden ochtend, nog voordat Matteo gele genheid had, iemand in kennis to stollen met het overlijden van zijn heer, verscheen koning Frans met eenige hoveHhgen en twee dienaren, die in een mand de verkoch te voorwerpen droegen. Gedurende de twee laatste dagen had hij zijn toorn bedwongen; hij was verstandig genoeg om te begrijpen, dat hij als versla- gene uit den strijd met Trivulzio tc voor schijn was getreden en dat slechts een daad van koninklijke edelmoedigheid, hem onder de menschen als overwinnaar kon deen terugkeeren. En zoo was hij weer op zijn oorspronkelijk plan teruggekomen. Matteo ontving do bezoekers. „Uwe Majesteit komt te laat", zei hij zachtjes. Toen echter, als gaf hij met deze woorden slechts een ongeluk en niet den onwil van den koning te kennen, voeg de hij er strong aan toe: „Uwe Majesteit heeft zich verlaat." Lang beschouwdo Frans het gelaat van den overledene. Eindelijk boog hij zich over het kruisje, dat Trivulzio tus-söhen de vingers hield, ma-akte een kruis cn fluisterde: „Sire, Sire, Sire". Hij keek om zich heen, of niemand deze woorden gehoord had. De gezichten der hovelingen verraadden niets. Frans ging heenOm het geslacht van den veldheer te eeren, toekende hij nog dienzelfden dag het decreet, waarbij Theodoro Trivulzio, neef van den over ledene, tot stadhouder van Milaan werd benoemd. DE H. SAVA EN DE DUIVEL. Een legendarisch verhaal uit Bosnië door George Ebil. Op zekeren dag ging de TI. Sa va ovoi een kleinen berg, toen hij 'n ontmoeting had met den duivol. Zoodra do duivel merkte, wie daar aankwam, wilde hij oen goed heenkomen zooken. Maar.... hot. was tc laat, de H. Sava bad hem reeds aangekeken en hij kon niet anders doen dan blijven staan en afwachten tot dc Heilige hem toestond zijn weg verder to vervolgen. Doodkalm kwam de H. Sava daar aangewandeld; de duivel stond te zweeten van ongeduld en spijt, dc drup pels liepen hem langs het gezicht-, of schoon hij toch aan de grootste hitte gewend is. „God zegene u!" zoo begroette de H. Sava den duivel. „Laat me met rust. Laat Hij u voor mijn part zegenen!" antwoordde dc duivel. „Hoe gaat het met u, mijn boozo vriend?" vroeg dc H. Sava zacht cn goedig. „Wat gaat het u aan, hoe het met mij gaat", bromde de duivel en hij lene-ep zich heel venijnig in den staart opdat hij deze schande niet zoo diep zou voelen, want hij wist zich erg vernederd. „Waar ga je naar toe?" hield dc H. Sava vol. „Ook daar heb je heelemual niets mco te maken", meende de duivel, en hij maakte daarbij zuur-zoete grimassen met zijn gezicht, want hoe langer hij in do nabijheid van den Heilige blijven moest, hoe minder hij zich op zijn gemak voelde. „Wat ben je oigenlijk van plan om nu te gaan doen?" vroeg de Heilige heel goedig. „Ik denk, dat ik nu maar eens tuin man word", zuchtte de duivel en hij keek den Heilige smeekend aan, als wilde hij hem verzoeken, hem nu eindelijk door te laten gaan, „ik heb alleen» nog een geschikt stuk grond noodig en oen eerlijk kameraad." „Wel, dat treft dan al heel goed, ik zou heel graag uw kameraad willen zijn", antwoordde de H. Sava. „Laat ons eersl maar eens geschikten grond gaan zoe ken en dan zullen we afspreken, wat we zaaien en wie voor 't zaad zal zorgen." De duivel zon op een boos plan cn zei tenslotte: „Ofschoon ik hot nu juist niet prettig vind om een man als u tot kameraad te hebben, neem ik toch uw voorstel aan en wij zullen met het werk beginnen." Zij kwamen dan overeen, dat ze eerst selderij zouden zetten, omdat dit toch een der voornaamste gewassen voor de ge zondheid is; ze gaven elk dc helft voor het zaai-goed, zij bewerkten gemeenschap pelijk 't veld, alleen de duivel vond hot verschrikkelijk beroerd, dat hij voordu rend in de nabijheid van den H. Sava moest vertoeven en dat hij dus geen enkel boos plan, waarvan zijn kop toch vol was, ten uitvoer kon brengen. De H. Sava was echter verrukt over het succes van zijn werk en wel hot meest, dat hij dc duivel zoo prachtig in zijn macht had, zoodat deze geen kwaad kon uitrichten. Zoo verliepen eenige weken en toen de selderij haar mooie, groene bladeren geheel ontvouwd had, ging de H. Sava met den tam geworden duivel naar den akker en terwijl hij hem op de heerlijk ontwikkelde selderij wees, zeide hij: „Ge ziet dus kameraad, Gods zegen rust blijk baar op ons werk. Hij hoeft dc planten heerlijk groen doen gedijen. We zullen nu spoedig kunnen oogstten. Maar^ voor we daar oen begin meo maken, wil ik jou de keus laten: „Welke helft wilt gij, de helft, die onder den grond zit, of die boven den grond staat?" De duivel koek met bcgeerige oogen naar de prachtige selderij-bladeren en dacht cr heelemaal niet aan, dat er onder den grond nog wel eens iets anders dan wortels konden zitten, bovendien had de gemoedelijke aanspi'aak van zijn kameraad hem wel wat in de war gebracht. Hij zei dus beslist: „Ik neem 'b gedeelto bo ven den grond, gij kunt met do wortels doen wat go wilt." Zij wachtten nog enkele weken. lederen dag omstroeks het middaguur ging dc duivel naar den akker kijkenMaar hoe verbaasd was hij iederen keer op nieuw. Hoo dichter dc tijd van den oogst naderde, hoo meer dc prachtige, groone bladeren begonnen tc kwijnen. Zo gingen slap hangen, verdorden en vergeelden. Eindelijk was de tijd van den oogst gekomen. Do H. Sava nam manden, ver zamelde al do selderij, die dit jaar bij zonder goed gegroeid was en liet do kort afgesneden bladeren met de waardelooze zaadknoppen voor den duivel liggen, dio zeker wel op den loop zou gegaan zijn als een pijl uit den boog, wanneer dc H. Sava niet zoo dicht- bij hem geweest was. De duivol was innerlijk woedend om zijn nederlaag, maar hij verkropte zijn spijt cn vroeg aan den H. Sava of ze nog eens gezamenlijk den grond zoudon bebouwen. Dc H. Sava vond het dadelijk goed en ze besloten ditmaal kool te plan ten. En nog voordat do plantjes gebracht waren, had de duivel reeds zijn besluit genomen: Dezen keer wilde hij do helft, welke onder den grond zat. Zij plantten samen do kool en wachtten toen geduldig af. Dagelijks ging dc duivel den akker in oogenschouw nemen en wanneer hij dan die groote koolbladen zag, dacht hij sluw cn vol leedvermaak, hoe groot zijn part wel zou zijn, dat on der den grond moest zitten? Toen do herfst aangebroken was, kwam de H. Sava weer met manden, verzamelde daarin al de prachtige kooien, zoo groot als een hoofd en liet de rest: de waarde looze wortelen, voor den duivel liggen. Daar kwam dc duivel, achter hem, groote scharen roodc kameraden met pauken en violen, zingend en dansend. Zij kwamon den oogst binnenhalen. Maar hoe groot was zijn teleurstelling, zijn woede toen hij inzag, dat hij weer bedro gen was. Zijn gezcllon overlaadden hem met smaad cn hoon cn pas toen lxim ka meraad hen bedreigde, dat hij voortaan een braaf ,en deugdzaam leven zou gaan leiden, werden zij bang, den lustigen ka meraad te verliezen en trokken stille tjes af. Dc duivel gaf echter den mood nog niet op en nogmaals ging hij naar don H. Sava en vroeg hem, weer samen mot hem to zaaien: ditmaal zouden zo aard appelen nemen. Wat boven don grond kwam wildo dc duivel voor zielt zolven houden, dc rest was voor den II. Sava. En weer was de H. Sava bereid. Dc aardappelen groeiden prachtig en toen de duivel dc schoonc planten zag, lachte hij in zijn vuistje. Toen hij nog wat later de heerlijke mooie bloemen en tenslotte de verrukkelijke bessen zag, was hij heele maal genezen van zijn zwaarmoedigheid, welke den laatsten tijd zijn gezondheid bedreigde. Fluitend cn zingend huppelde hij over de woiden cn velden, on had haast geen geduld meer om den tijd af te wachten, dat hij met den oogst kon beginnen. In den herfst trokken zij weer samen naar den nkkci\ Do duivel, die de laatste weken heelemaal niet meer buiten was geweest, stond gewoon verslagen, toen hij den H. Sava zooveel hcerlijko aard appelen uit den grond zag halen en toon hij de planten verdord terugvond. Hij barstte haast van nijd en zijn boos heid, die reeds zoolang onderdrukt was, dreigde hem van zijn verstand tc bcroo- ven. Hij had cr ontzettend veel spijt van, zich met een Dienaar Gods ingelaten te hebben en drie kostelijke jaren to hebben verknoeid, die hij anders voor dc heer lijkste misdaden had kunnen gebruiken! Ja, hij begon zoowaar al ernstig tc vrcc- zen, dat de menschen en dc wereld in dien tijd goed geworden waren. Want evenals alle andere duivels, dacht ook hij, dat or op do anderen niet te rekenen viel, cn daarom was hij uiterst bang, dat er niet half genoeg onheil in dc zielen vau dc menschen aangericht geworden was. Maar in elk geval tooh wilde hij niet verne derd cn beschaamd in dc hel terugkee ren en daarom verzocht hij den H. Salva, toch nog eenmaal met hem samen tc wil len worlcen. Ditmaal zou het een wijn gaard zijn. Het was een bijzonder gunstig jaar en Gods zogon lag blijlïbaar over dc ranken. In den herfsl trokken zij beiden ge zamenlijk naar de wijngaarden. Dc H. Sava had alleen dc wijnstokken verzorgd en dc Heilige vroeg aan den duivel: „Zeg, kameraad, wat wil je, het sap of het groen?" Dc duivel krabde zich achter het lange oor cn dacht lang na, eer hij een beslissing nam. Eindelijk meende hij do oplossing gevonden to hebben en riep nit: „Neem jij hot sap en geef mij het groen!" Dc H. Sava v<?nd het goedzo sneden, er samen dc druiven uit, deden ze in dc pers on dc Hciligo vulde verschillende vaten mot het heerlijke vochh Toen dc wijnoogst gelukkig afgeloopen was, ver trok de II. Sava met den wijn en liet den duivel mot do wijnstokken achter. Deze wist echter den tijd goed te ge bruiken. Hij nam de ranken en bereidde er jencvor uit. Van dien tijd af richt hij mot de jenever grooter onheil aan dan alle duivels in al de jaren, die zij „nutteloos" hadden laten 1 voorbijgaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1929 | | pagina 9